You are on page 1of 4

Beeldspraak en stijlfiguren Blok 1 t/m 5.

Vergelijking:
We gebruiken een vergelijking als er een overeenkomst is tussen twee
zaken:’’ Die cd is echt een juweeltje’’. In deze vergelijking is ‘die cd’ het
verbeelde en ‘een juweeltje’ het beeld.
De twee delen van een vergelijking zijn in het voorbeeld verbonden door
het werkwoord zijn. Ook het werkwoord lijken wordt vaak gebruikt bij een
vergelijking: ‘’Jullie tuin lijkt wel een wildernis’’. Ook kunnen tussen de
woorden de woorden als/zoals staan: ‘’die cd is als een juweeltje’’. Soms
staan delen van een vergelijking naast elkaar zonder een
verbindingswoord: ‘’Die cd, een echt juweeltje, is……………………..’’.

Metafoor:
Bij een metafoor heb je geen verbeelde meer, het beeld is er alleen nog.
‘’Wat een juweeltje is dit toch; de cd’’. Alle gezegdes en uitdrukkingen zijn
metaforen!!! ‘’Ik heb nog een appeltje met hem te schillen’’.

Personificatie:
Bij een personificatie wordt een abstract begrip of iets uit de natuur als
persoon voorgesteld: ‘’het gevaar loerde op elke straathoek’’ of ‘’de
bomen fluisterden zachtjes……..’’.

Metonymia:
Bij een metonymia is het gebruikte beeld niet gebaseerd op een
overeenkomst (vergelijking/metafoor) maar op een ander verband: bv:
deel-geheel/oorzaak-gevolg/maker-voorwerp/voorwerp-inhoud/plaats-
bewoners.
VB: 1. Hij heeft geen dak meer boven zijn hoofd (dak is het beeld voor
huis: deel-geheel).
2. Zij heeft haar tong verloren (tong is beeld voor spraak: oorzaak-gevolg)
3. Jullie lusten vast nog wel een glas (glas is beeld voor drank: voorwerp-
inhoud)
4. Rotterdam is in rep en roer (Rotterdam is beeld voor inwoners: plaats-
bewoners)
5. Hang die Appel eens aan de muur (Appel is beeld voor schilderij: maker-
voorwerp)

Herhaling:
Hetzelfde wordt hier nog een keer gezegd. Het effect hiervan is extra
nadruk: ‘’Dat is mooi gezegd, heel mooi’’

Parallellisme:
Je spreekt van een parallellisme als dezelfde woordvolgorde zich maar
blijft herhalen, in dezelfde grammaticale woordvolgorde. Net als bij Martin
Luther King: ‘’Ik heb een droom’’, aan het begin van iedere zin.

Tautologie:
Je spreekt van een tautologie als er twee keer hetzelfde wordt gezegd,
maar dan met andere woorden. Ze behoren tot dezelfde woordsoort:
bijwoord, zelfst. Naamwoord etc. vb: Je kunt me vast en zeker helpen met
dat probleem.

Pleonasme:
Bij een pleonasme wordt met behulp van een bijv. naamwoord een
eigenschap genoemd die het zelfst. naamwoord al bezit. Vb: ‘’ Het
golfterrein was voorzien van een mooie groene grasmat’’.

Cliché:
Een cliché is een versleten uitdrukking/zegswijze/vergelijking/beeldspraak
die versleten is. Hij is versleten, omdat hij al zo vaak gebruikt is, waardoor
hij bijna geen werking heeft: ‘’Toen kwam de aap uit de mouw’’, ‘’We
ergerden ons groen en geel aan hem’’.

Vooropplaatsing:
Bij een vooropplaatsing wordt een woord of een groepje geïsoleerd
vooraan gezet. Dit geeft extra nadruk: ‘’ Die film, die moet je zeker ook
eens bekijken’’.

Inversie:
Bij een inversie wordt de volgorde van de zinsdelen veranderd, normaal is
dit: OND-PV-Voorwerp(en)-BWB(‘s), bijvoorbeeld: Wij zijn een dag naar
Amsterdam geweest. Bij een inversie krijg je bijvoorbeeld dit: Gisteren zijn
wij een dag je naar Amsterdam geweest. Het woord dat voor op staat
krijgt de meeste nadruk.

Opsomming/enumeratie:
Bij een opsomming worden een aantal zaken achter elkaar opgenoemd.
Hierdoor ontstaat een versterkend effect.

Climax:
Een opsomming die steeds sterker wordt: fluisteren, praten, schreeuwen.

Gevoelswaarde (geen aparte stijlfiguur):


Woorden kunnen een bepaalde positieve of negatieve gevoelswaarde
hebben. Zo kunnen schrijvers opzettelijk
deftige/ordinaire/ouderwetse(archaïstische) woorden en zinnen gebruiken.
Ze willen er vaak iets mee benadrukken: vb: nimmer, weleer, elkander.

Antithese:
Een antithese is eigenlijke een tegenstelling. Er worden twee zaken
tegenover elkaar gesteld. Vb: ‘’Hun eerste cd heeft ontzettend goed
verkocht, maar de tweede flopte vreselijk’’.

Paradox:
Een paradox (of een schijnbare tegenstelling) is het verschijnsel dat iets
een tegenstelling lijkt, maar het in werkelijkheid niet is. Vb: ‘’Door te
zwijgen vertelde hij me juist heel veel’’.

Hyperbool:
Een hyperbool (of een overdrijving) wordt iets groter of sterker gemaakt,
dan het in werkelijkheid is. Vb: Hij ergert zich een ongeluk aan die domme
opmerkingen’’

Woordspeling:
Een woordspeling is een stijlfiguur waar de dubbelzinnigheid (of
ambiguïteit) van de taal gebruikt wordt om een grap te maken.
Verschillende betekenissen spelen tegelijkertijd een rol. Vb: ‘’Toen de
zakenman op de fles ging, raakte hij aan de drank’’ of ‘’Op zijn horloge
kun je de klok gelijk zetten’’.

Understatement:
Je spreekt van een understatement als je iets op een afgezwakte manier
zegt (het tegenovergestelde van een hyperbool). Vb: als je van een
subliem spelende gitarist zegt dat hij wel een goed nootje kan spelen.

Eufemisme:
Als je iets zegt wat minder aangenaam/niet netjes/niet gepast, op een
verzachtende manier ,is dat een eufemisme. Vb: als je na het overlijden
van iemand zegt, dat hij is ontslapen, heb je een eufemisme gebruikt.

Litotes:
Je spreekt van een litotes als een begrip nadrukkelijk wordt bevestigd,
door het tegengestelde te ontkennen. Vb: ‘’Dat heb je niet slecht gedaan’’.
(niet slecht=goed)

Retorische vraag (denk maar aan Cicero):


Een retorische vraag is eigenlijk een meer een mededeling dan een vraag.
Je kunt geen antwoord op de vraag geven, omdat deze al in de vraag
opgesloten zit. Je weet het antwoord als het ware al. Vb: ‘’Wie wil nou niet
op vakantie met dit mooie weer?’’.

Ironie (Blok 6):


Ironie is een milde vorm van spot. Er wordt het omgekeerde bedoeld met
wat er gezegd wordt. Vb: als iemand net een dienblad vol glazen heeft
laten vallen en jij zegt: ‘’goed gedaan, joh!’’, is dat ironie.

Sarcasme (blok 6):


Sarcasme is de harde vorm van spot, waarbij het de bedoeling is iemand
te kwetsen. Het verschil met ironie is niet makkelijk te bepalen. Maar het
komt in ieder geval veel gemener en harder over. Vb: ‘’Snap je het niet?
Ach, wat jammer nou, ik kan ook niet zoveel met jouw beperkte
capaciteiten’’.

Cynisme (blok 6):


Cynisme is nog harder dan sarcasme. Het komt uit voort uit wantrouwen.
Sceptisch tegenover de goede bedoelingen van de mens. Het verschil met
sarcasme is gering en moet uit de context blijken. Het is feller, scherper
en spottender dan sarcasme.
Vb: ‘’U blijft maar om de zaken heen draaien als een tol, hartelijk dank
voor uw niets zeggende en onnozele antwoorden, hier schieten we heel
erg mee op!’’

You might also like