You are on page 1of 190

T bouck van wondre, 1513

H.G.Th. Frencken

bron
H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513. Drukkerij H. Timmermans, Roermond 1934

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/fren007tbou01_01/colofon.htm

2009 dbnl / erven H.G.Th. Frencken

[Woord vooraf]
Bij de voltooiing van dit proefschrift is het mij een aangename plicht mijn dank te betuigen aan U, Hoogleeraren en Lectoren in de faculteit der Wis- en Natuurkunde en verder aan allen die tot mijn vorming zoowel als aan de totstandkoming van deze dissertatie hebben medegewerkt. In de eerste plaats geldt mijne erkentelijkheid U, hooggeleerde BLANKSMA, Hooggeachte Promotor. Uwe hartelijke belangstelling in mijn werk was mij een voortdurende steun. Aan de in Uw laboratorium doorgebrachte studietijd zal ik steeds de prettigste herinneringen houden. Hooggeleerde SCHREINEMAKERS, onze relatie dateert van jaren terug. Het vele dat ik van U heb geleerd, meer in het bijzonder de thermodynamica toegepast op de chemie, is voor mij een hulpmiddel van blijvende waarde. Hooggeleerde ESCHER, de door U gedoceerde mineralogie vormt voor den chemicus eene kostbare hulpwetenschap. Zeergeleerde JORISSEN mijn hartelijken dank voor de door U betoonde welwillendheid. Zeergeleerde VAN ALPHEN, menigen goeden raad mocht ik van U ontvangen, die mij zeer ten nutte geweest is. HoogEerwaarde PEETERS, die als leeraar de liefde tot de natuurwetenschap in mij wist op te wekken, aan U past hiervoor een apart dankwoord. ZeerEerwaarde GOESSENS, gedurende mijn studietijd was ik tevens als leeraar aan Uwe inrichting verbonden. Uw welwillende steun behoort tot mijn aangenaamste herinneringen en rechtvaardigt mijn dankbaarheid. WelEdelgeboren DRIESSEN, de groote welwillendheid waarmede gij Uwe bibliotheek voor mij hebt opengesteld heeft mijn inzicht in de stof belangrijk verdiept.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

11

T Bouck v Wondre Antwerp 1544.


T Bouck v Wondre. Int welcke men vind ende leer sal veel schoone const die seer profitelc zyn. En daer op gheordineert een Tafele of register om lichtelc te vind dat men hebb wilt. Die tafel van desen boecke Om looghe te maken als men blaeu verwen wilt dat tweede capittel Om wollen garen oft laken te verwen - dat III capit Om wollen garen te verwen dat groen is - dat IV capit. Om root wollen te verwen - dat V capittel Om swerte verwen te maken - dat VI capittel Om groen te verwen - dat VII capittel Om peersch te verwen - dat VIII capittel Om root peersch te verwen - dat IX capittel Om laken te verwen - dat X capittel Om laken met facethout te verwen - dat XI capittel Om gheel met wouwen te verwen - dat XII capittel Om noch gheel met wouw te verwen - dat XIII capittel Om schoon wollen laken te verwen - dat XIV capittel Om root van bresilien te verwen - dat XV capittel Om root linen doec / oft groen te verwen - dat XVI capittel Om scho linen doec te verw als roosen dat XVII capittel Om root laken op water te wercken - dat XVIII capittel Om groen water te maken - dat XIX capittel Om te verwen schoon linen doeck met bresilien - dat XX capittel Om schoon ghelu te maken - dat XXI capittel Om linen doec schoon blaeu te verwen - dat XXII capittel

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

12 Om noch schoon linen doeck te verwen met bresilien - dat XXIII capittel - dat XXIV capittel - dat XXV capittel Om blaeu bolckeraen te verwen - dat XXVI capittel Om root te verwen van crapmeede - dat XXVII capittel Om swert fluweel ende lynwaet te verw - dat XXVII cap. Om floers groen te maken - dat XXIX capittel Om te verwen root siden - dat XXX capittel Hoe men een swert water maken sal / daer men mede verw mach op alle manieren van siden lakenen - dat XXXI capittel Om wit water maken / daer men mede wercket op gheluwe side - dat XXXII capittel Om te werck op geluwe side / oft op witte side / oft op groene side / oft azureyt - dat XXXIII capittel Om root water te maken - dat XXXIV capittel Om root van bresilien te maken - dat XXXV capittel Om root water te mak op wit lynwaet / op groene / op geluwe / violette / oft azureyt - dat XXXVI capittel Om blaeu te verwen - dat XXXVII capittel Om fusteyn te verwen swert - dat XXXVIII capittel Hoe men schoon ghelu verwen sal / ghelyck oft gout waer - dat XXXIX capittel Om graeu fusteyn te maken - dat XL capittel Om groen fusteyn te maken - dat XLI capittel Om swert siden lak / oft fluweel te verw - dat XLII capittel Om siden laken te verwen / dat zyn verwe verloren heeft - dat XLIII capittel Om roode side / oft oock huyven te verwen - dat XLIV capittel Om sanguyn side te verwen - dat XLV capittel Om blaeu side te verwen - dat XLVI capittel Om schoon groen side te verwen - dat XLVII capittel Om schoon swerte side te verwen - dat XLVIII capittel Om purpur side te verwen - dat XLIX capittel Om schoon sanguyn te verwen - dat L capittel Om semel water te maken / daer men mede verwet - dat LI capittel Om root luesch te verwen - dat LII capittel Om leer te rooden - dat LIII capittel Om roode vellen te verwen - dat LIV capittel

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

13 Om gout vellen te verwen - dat LV capittel Om groen vellen te verwen - dat LVI capittel Om leer te vergulden - dat LVIII capittel Een ander maniere om root leer - dat LVIII capittel Om yser oft stael so weeck te mak als coper - dat LIX capittel. (Hier eyndt die tafele van desen teghenwoordighen boeck).

(Prologhe
Opdat een yeghelc weten mach en verstaen dies h v noode is / en profitelu zn mach / aengaende veel schoone en diversche consten / die hier nae elck op zyn artikel vervolgen sullen. En daer na ooc vele ghenoechlicke consten waer bi dit teghenwoordige boeck / wel mach worden gheheeten het boec v wonder: want men hierin vinden sal vele wonderlike const. Ten eersten sal men hier stell die conste v alderhande substancien te verwen. Daer na hoe m yser en stael hart oft weeck mach maken / met meer andere schoone consten.

(Hoe men looghe maken sal / om blaeu mede te verwen - dat tweede capit.
Als ghi blaeu verw wilt / soe suldy mak stercke looghe / die twee deelen sullen asschen zyn / en het derde deel calck / en laet dat sieden vier pater noster lanc / en schuymet wel. Dan worpt daerna claer was in / wt dye looghe daer af claer wert. Dan doeghet vden viere / en latet staen sincken twee uren oft daeromtrent. Dan doeget in een ketel vyf pondt weede bloemen / dit doet in die voorseyde looghe. Dan hangt dit al te samen over tvier / en latet wel wermen sonder sieden. Daerna suldyt doen in een harinck tonne en latet daer rusten een half ure: dan suldy darin werp een half pinte zeems. Roert dit wel met eenen stock en decket wel toe een vierdeel v eenre ure / so ist bereyt. Neemt nu gar / of linen doec / of woll laken / of fusteyn / of tghene dat ghi wilt. En wildyt licht blaeu hebben / toe en steket maer eenwerf in / maer wildyt een luttel bruynder hebben steket tweewerf / wildt noch bruynder hebben / so steket driewerf in /

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

14 of so langhe tot dat u bruyn ghenoech is. Als ghy dan gheverwet hebt tghene dat ghi wilt / so sult ghi die cuype laten rusten tot des ander daechs. Wildy d noch meer garens of wollen verwen / so suldy weder dye verwe uiter tonnen in uwen ketel werpen / en doet daertoe vier quaerten looghen voorseyt / dat dect wel ende latet staen een ure. Dan worpt daer in een half pont bloemen voorseyt hget alsoe over dat vier ende latet wel wermen sonder sieden. Dan worpet weder in u tonne een pinte zeems daer mede / en decket wel / also suldt laten staen rusten een vierendeel van eender uren. Dan steket daer weder in het ghene dat u belieft / en verwet alsoe voorseyt is. Item als ghy een cuype sette wilt / soe suldy altyt nem tot elcke once bloemen een quarte looghen.

(Om wollen garen of laken te verwen. Dat III cap.).


Item tot vier pont woll garens of lakens suldy nemen twee pont wouwen. Deze wouwe doet in eenen ketel en worpt daarin schoon water. Daer worpt noch op een half tinnen scotel asschen uiten viere. En dan altosaen alst siedt so neemt u wollen garen en steect dat daer in en latet also sieden acht oft negen pater nosters lanc. Dan doet u garen uite en doet e luttel asschen uiten heerde / dan steect u wollen garen daer weder in / ende latet also sieden een goede wle. Ist bruyn blaeu so salt bruyn groen zyn / en ist licht blaeu so salt licht groen zyn. En yst u woll garen so salt gelu zyn.

(Om woll garen te verwen dat groen is - Dat IV cap.)


Als ghy wilt verwen wollen garen dat groen is soe suldy u garen eerst sieden in semel water te weten tot vier pont garens thi oncen alluyns / en latet sied twee uren / dan wringhet dat uit en steket in die verwe aldus ghemaect. Tot vier pont wollen garens soe neemt twee pont wouwen / en doet de wouwe wel sieden met looghe van den heert asschen die ghemaect is eenen dach te voren / laet dat sieden een vierendeel van eender uren dan, doet dat claer in een ander schoon vat / dan neemt een vierendeel van e once spaens gro / poedert dit wel en worpet so daerin en roeret met eenen stocke. Nu suldier u garen in steken / en keert en wendent een vierendeel van eender uren dan latet drooghen.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

15 Ist u niet schoon ghenoech soe versteket. Alsmen blaeu wollen gar verwet / so steectment eerst in werm simpel water en wringet uit / verwet blaeu alsoot voors is.

(Om root wollen te verwen. Capit. V).


Ghi sult doen tot vier pont wollen garen thien oncen alluyns en siedt daer in met semel water nae dat u goet dunct dan doet u garen uit / dat water suldy dan doen uiten ketel en doeter wed versch water in drie deelen ent vierendeel versch schoon claer water. Alst dan luttel werm is so doet daertoe twee pont een half crappe van meede in: d laat dat so / tot dat wat werm is. Dan steect u woll daer in en keertse met eenen stoc drie uren / maer wacht immer wel dat niet en siede. D neemt u wollen weder uit / en werpt in uw ketel een half glas calcx en een glas vol heert asschen: dan steect weder u wolle daerin / en keertse wel met eenen stock ses of seven pater noster: dan doet se uite / wt ghy sult schoon wollen hebbe. En widt meer sanguijn hebb / so doet in den ketel een half glas vol levende calcx / en een glas volassch: dan steect u wollen weder daer in / en keertse wel drie of vf pater noster: dan doet se uit en waschtse / so hebdy schoon wollen. (Als ghi wollen schoon maken wilt op een ander maniere. Als u wolle root ghemaect is gelc se eerst was / soe suldy wech werpen dat in den ketel is / ende doet daer schoon watere in: daertoe suldy noch doen drye waelpot schoon looghe / van heert asschen ghemaect. Dan doet daer noch toe een once alluyns / en so gheringhe alst siedet so suldy u wolle daer in doen vier of vf pater noster lanc. Dan trectse uit / en waschtse / so suldy schoon wolle maken. Ende dese conste heet doornicsche verwe.

Om swerte verwe te maken - capit. VI.


Neemt een pont gallen / ende een vierendeel coperroot dit siedt te samen. Dat doet u lak daer in en roeret wel om dan hanget te droogen / ende bereyt u verwe aldus. Neemt een groot vat / daer doet in een half vierendeel roggen meel / een half vierendeel slyps / een half vierendeel elssenscorssen / een half vierendeel oudt yser ende hamerslach v yser. Dit

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

16 roert wel om / ende latet te samen III daghen eer ghi u lak daerin doet: ende telken latet drooghen eer ght daer weder in doet.

(Om groen te verwen cap. VII.


Neemt licht blaeu / ende steect dat in alluyn water twee ur lanck: dan hanghet op: totter tt toe dattet wint drooge is / ende dan steket in die voorseyde wouwen.

(Om peersch te verwen. Capit. VIII.


Neemt purper dat drooghe is / en legget te weyck in pisse eenen nacht / dan neemt u lak dat ghealluynt is en drooghe / maer siedt die purper tweewerf in schoon water / dan sedt een ander vat biden viere / en latet sieden: daer suldy u laken eerst in steken. Dan steket alsoe nat in dye verwe / totdattet schoon ghenoech is.

Om root peersch te verwen. - Dat IX capit.


Wildy peersch verwen wit lak / linen / oft wollen / oft ooc siden garen / so salm dat eerst wel gallen en alluyn. Daerna neemt een cruyt dat gheheeten is foly: men vindet ond' die legwerckers die banckwerk maken. Neemt een pont van dit cruyt / dat ghedroocht is. Dit cruyt is in clooten ghelck meede is / ende is heet als weeassch ende peersachtig int ghesichte. Daer maect men root peers wollen laken mede / dat wit / oft groen is / oft side. En tghene dat peers verloren heeft / dat is tghene dat peers gheweest heeft en z verwe gheschoten is / om dat weder te verw / men salt niet vergallen. En tot vier ellen lakens suldy doen een pont gruys oft cruyts / dat stoot te pulver. Dan neemt gheronde looge van eycken houtasschen ghemaect een deel ende ander deel schoon pisse / die claer ende oudt is / elcx even vele. Wildy die verwe licht hebben / neemt pisse terstont ghepist / ende van die voors looghe elcx even vele / daer doet dat voors. pulver in. Ende alst op ghesoden is / dan doet daer in dat ghy verwen wilt / ende latet twee uren lanc sieden / en dan latet drooghen.

(Om laken te verwen - Dat X capit.


Wildy laken verwen / so neemt ten eersten tot een steen

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

17

vlocken V pont weeasschen van den besten XVI ghelten waters / dit siedt te gader een ure lanc / dan latet staen claren eenen nacht: dan giet dat claerste subtilc boven af / dan siedt u vlocken een ure lanc in die looghe / en proeft u vlocken oft si ghenoech zn. Neemt een luttel vlocken in u ht / douwet die al herdt ende vast tot eenen rond cloote / en steect se in uwen mont / gaen si d terstont ontwee ghelyc een morwen appel / so znse ghenoech. Dan suldy se afdoen en spoel in veel schoon waters. Daerna net water ghemaect op semelen / en doet daer in na de quantiteyt vden woll laken en siedt u vlock daerin. D doetse weder uit / en neemt den bresilie / en doet die in simpel water / na die quantiteyt v den laken / dat is te weten op elc elle lakens / vier onc bresilien. En als dye bresilie een wile ghesod heeft / dan doet die bresilie door een cleet / en doetse weder in uwen ketele. Ooc doet u vlocken daer in: en laetse wel sieden. D suldy nemen een lepel vol looghen en doense daer in: aldus suldyse so hooghe mak als ghi selve wilt / want wildyse noch hoogher hebb / so doet daer meer looghen in. (Item op drie pont vlock vier oncens alluyns / en latet daermede sieden. Item alsm sieden wil vlocken die gheverwet zn / so salm nemen looghe v weeassch / gelc hier voerscreve staet / daer salmense in siede / en wasschen se dan schoone / soe salmense dan laten drooghen.

(Om laken met facet hout te verwen - capit. XI.


Als ghi lak verwen wilt met facet hout / so maect loghe v weeassche met regwater / dat laet sta claren twee oft drie uren lanc / d salment sied / maer dat hout moet bedect zn van der loogen. En als si bi na versoden is / so sal ment v'coelen met ander goede coude scherpe looghe: metterlester looge salm op een pont garens een erwete groot alluyns daer in do. Dan salm dic verwe af giet in een schon ketel / oft in een vat / d sal men nem twee onc spaensgro / dat salm weycken twee of drie uren lanc. Dan salmt ontwee wriven met coude looghen / dan gietet daerin / ende wrivet metter schotelen. (Noch een and' maniere. Net een scotel vol levde calc en bluscht d calc met water / dan neemt twee scotelen vol

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

18

houtassch / en menget d calc en die houtassc wel onder een / daer af suldy een goede stercke looghe leeken / en latt drie oft vierwerf dore loop. Dan net dat facethout / dat suldy cleyn snid oft houwen / en worpent so in die looghe en laet dat sied een half ure lanc. D doet daer in wyasschen / daer mede latet noch e goede halve ure siden: dan settet af / en doet daer spas gro in / en maect twee of drie sopen. (Item in drie pont facethout / behoort een once spaens groen / als ghi dat lak int eerste sop hebt gehadt yst d te bruyn of te gelu / so doet daer wnasschen in en een luttel alluyns.

(Om ghelu met wouwen te verwen - capit. XII.


Als ghi ghelu met wouw wilt verwen / so net dye en snt die wortel af. D snytse cleyn in stucken en legtse te weycke twee oft drie uren lanc / in looghe v hout assch oft wee assch. D suldt sied een half vierendeel v een ure / tot dat u dunct dat ghenoech is. D sal m in twee quaert waters / een stoop oude pisse gieten / en latent ooc een cleyn wile sied. Die pisse moet out zn ses dag. Dan cleynset de verwe vder wouwen / en houtse. Dan gietse weder op die wouwe met ander looghe en pisse / gelyc voorseyt is. Dan doet die verwe doer eenen schoon doec / en siedet dan tot twee pont wouwen twee loot spaens groen / metter rechter loogh daer ghy die wouwe mede ghesod hebt / ghietet dan in die verwe die verwen sull al te gader ghegot worden / en dan suldy die verwen eenen cleynen wal laten hebben.

(Om noch ghelu met wouwe te verwen - Capit. XIII.


Neemt een pot met water / die set bid viere en laet di wel werm worden. Dan net goede eyck hout asschen / die werpt in de werm water / dan settet af / en roeret wel om / en decket wel toe. Des anderen daechs ghiet die looge suyverlc door een schonen doec in een ander teyle / d neemt goede wouwe / en breect die wortel af / oftsntse wel cleyn / en waschtse en spoeltse int cout water d legtse in de looge / en laetse een nacht weyck. D suldt laten sieden op die helft / oft meer. Alst ghesod ist / so doeget so heet door een schonen doec. Dan suldy hebben ghewreven spas

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

19

groen / dit menghet met datselve gheel met eenen lepele. Dit moet m versch verwercken en die looghe moet seer sterck syn.

Dat XV capittel.
Alsm wit scheer hayr geverwet heeft root / en m dat dan weder sangun hebb wil / so net wat looge v weeassch gemaect / legtse daer in. En det witte hayr alst gesode is / en suldyt net so reyne uit wassce / mer ghi sullet do steke in die looge.

Om sco woll lak te v'w. Dat XIV cap.


Die schoon woll laken verw wil / sal nem t eersten goede terw semelen / en siedense in scho water / en ghietent da in een scho cuype oft com. Dan ghiet daer scho water op / en latet so drie daghen staen claeren. D neemt een deel v dien water / en doet daer twee once alluyns in op e elle laks: Latet daer mede sied twee ur lanc / d latet hangen leken sond' wringen. D net nochts dat water uiter cuype v den semelen / en doet daerin een pont crapp van den besten / dat laet also heet worden op die sode / mer dattet ymmers nyet en siede. D steect u laken daer in / en handelet wel op u handen sonder sied. Trecket d uite / en steket in een teyle met schoon looghe en latet daer in ligghen dan latet drooghen / so yst root. Wildt d noch schoond' mak van bresilien / so neemt e once alluyns / en alluynet als vore int ander water / d neemt twee oncen bresilien / die siedt wel in dat water v semel ghemaect / en als die bresilie een wile ghesod heeft so ghiet daer wat couts waters in. D neemt also veel uit / als ghi meynt u laken daarin te netten / d steect u laken daerin / en handelet wel: dan neemt andere verwe tot ter tt toe dat u hooghe ghenoech is. Wildy dat selve d sanguyn hebb / so legget in scho looghe v weeasschen want daer salt een schoon sanguyn verwe aennemen.

Om root v bresilie te verw als roosen. Capit. XV.


Neemt ses ellen lakens / en daertoe neemt een half pont

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

20 schoder gallen wel ghestooten / en doetse in schoon water / en laetse sied omtrent twee ur / en die galnoten sull geheel zyn. Alst gesod ist / doeget vden vier / en doeget suverlc in een ander ketel of vat / en steect u laken daerin also heet als ght handelen moecht / en latet daerin vier uren lahc. Dit geda znde / wringet d wel uit / en hanghet te drooghen. Dan net vier onc alluyns en siedtse met water / en als de alluyn gesmolt is / soe doetet v den viere / en steect u gegallet lak daer in also heet / en handelet wel een vierdeel v een ure. Dan neemt semelwater / dat doet in eenen ketel / en als dat werm is / so doet daer twee pont crepp in / die eerstwerf wel geweyct zn int water / en laet dat wel heet worden / mer niet sieden. En doet dan u laken daer in / en handelet wel metten eersten mett hand / dan daer na een half ure met een stoc wel ghehandelt / en gheverwet. Dan suldy u lak schoon spoelen en wassch / dan net een luttel alluyns / di siedt met water / en steect u lak daer in vf pater noster lanc. / D suldy hebb twee onc bresili met slecht water gesoden / en steket u lak daer in / en handelet wel / rueret en keret recht wel een vierendeel v een ure / en wringhet dan niet seer. Alst dan drooge is / yst u niet scho ghenoech so versteket.

Om linen doeck root of oft groen te verwen. Capit. XVI.


Als ghi wilt hebb root lin doec / oft gar v samfloer / ghi sult weyck e pont samfloer in watere also werm alst water ind somer is / een halvendach / en eenen nacht / d steket in een stercken sac / dan suldt wasschen op een riviere / also lange tot dat d sack wel root si / d wringet dat water wel uit / en neemt u samfloer en teeset mett vingere op een sco tafel / en maect een beddeke v samfloer / en stroyt daer assch op die wit zn. Daer op legt weder samfloer / en stroyt daer d weder assch op tot dattet ghenoech si. En tot een pont samfloer doet een vierendeel asschen gebrant wit van wnheffen / daerna wrivet wel tussch u hand deen metten ander / daerna maket over een hoopken / en latet also staen vyf uren. Dan suldt weder wel wrive so dets verwerme / en doeget da in een schoon beck / set dat daer ond' dattet daer in loepe / en wringet daerin uite / daer na worpt daer in e

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

21

pinte wyn edicx die goet si / en steect daer in een pont garens.
(Wildy linen doec verw / so net een pont lnwaets en steect daer voer twn oft fusteyn / dat laet daer inne een dach en nacht / en dan doet dat garen oft die doecken uite / d doet daer in een half ghelte assch eysiche: d steect det gar oft doec oft fusteyn daer in / en latet e half ure daer in bliv / dan wringet also wel uite als ghi moecht / hagt terstont in die sonne. Dan net dat ander water / daer dat selve samfloer in te weycke ghelegen heeft / en ghietet d door een sack / also voors. is int selve becke met der verwen / en dan doet daer in een glas edicx / d doet daer weder een pont garens oft fusteyn doec in / dan doet alsoot soorseyt is.

Dat XVII capittel.


Om schoon root linen doeck te verw gelc roosen. Ghi sult nemen voer ses ellen linen doecx / een half pont scho galnoten / en schoon water / dat laet wel sieden omtrent twee uren lanc al geheel. Daerna doeget vand viere / en ghiet dat water in een ander vat / daer steect van uwen doec in / en latet daer in liggen vier uren. D wringhet dat water uite / te wet uiten doeck / d neemt scho water in uw ketel / en doet daer dan in een vierdeel v een pont alluyns / en alst siedet so doeghet af vden viere en doet uwen doeck daer in / so gheringe als ghi hem vden galnot uit gewrongen hebt / maer laet h droogen eenen nacht / en keert h wel doerin een vierendeel van eender uren: dan trecket uite en wringhet wel. Dan doet sieden twee oncen bresilienhout in scho watere / en laet dat sied twee ur lanc. Dan doet dat bresilienhout af vden viere / en hanget een ander ketel over det vier / en doet daer in gruys water. Als d een luttel werm is / so werpt daer in twee pt crap v meede / dan steect uw linen doec daer in / dye in dat galwater en alluyn geweest heeft / en latet daer in e halve ure / en roeret wel met een stock / dan doet u linen doec uit. Dan worpt men dieselve verwe wech / en spoelt d ketel schoone / en doet daer inne dat claere vander bresili / en latet wel verwen. Dan suldy uwen doeck nem / en sult dien

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

22 wel wassch in scho water. Dan neemt scho water in e panne / en doet daer in een luttel alluyns / en latet sied / daer inne laat ooc sieden uwen doec vf oft ses pater noster lanc: dan suldy uwen doec wel uitwringhen / daerna suldy den doeck stek in den ketel metten bresiliewater / en sullet keeren en weynden daer in / een vierendeel van eender uren lanc / d doet den doeck uit en wringhet h een luttelk. (Also suldy ooc fusteyn verw / maer op fusteyn moet die twee deelen meer spas groen en alluyns zyn. En de fusteyn moet daer in ligg eenen halv dach en eenen nacht. Wringet dan uite en latet drooghen / daer na maect hem zyn hayr met eender kaerden. En wilt ghi den doeck noch schoonder hebben / so werpt in den ketel metter bresilien calc looghe / dan doet den doec daer in / en keert en weynt h daer in vier pater noster lanc / d trect h wed' uit / en dan wringhet / en hanghet hem te drooghen.

(Om root water op laken te verwen - Dat XVIII capit.).


Om root water op laken te verwen met e pinceel. Neemt een luttel van den claren vder voerscreven verwen / alsmense vden viere doet / in een scotele / oft elders in / en werct daermede metten pinceele opt wit.

Om groen water te maken - capt. XIX.


Neemt ander half once spas groen / en wrivet wel in een hout schotele / en dan doet daer toe d doder v e eye / en voer twee duiten soffras. D neemt die blader v cathapuci anderhalf hantvol / en stoot die in een mortier / en doet ind mortier een glas wijnedic / dit suldi door een doec doen. Dan neemt v desen sape / en ghiet daer af in die schotele mett spaens groene / en wrft dz wel te gader / en maket dunne dat goet si mede te verw / d suldt werck met een pinceel daer ghi wilt.

(Om te verwen schoon linen doeck met bresilien. Dat XX capit.


Ghi sult nemen scho water / en doen dat over tvier en latet heet werd. Dan suldy hebb poeder van galnoten gestoot / en dat suldy in eenen ketel doen over tvier / en latent sied een vierendeel v een ure / dan suldt vden

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

23 viere doen. D neemt een ander vat / en doet daer in also veel couts waters / als in d ketel is / daer suldy dat heet water in doen / en dan suldy u lak daer in do / weyndet en keeret wel daer in. Als ghy aldus gheda hebt een poose / so suldyt daer in leggen vier ur lanc in dat galsop. Dan suldy weder nem een ketel met schoon water over dat vier / en laten dien heet werden / dan suldy alluyn hebben en doen dien in d ketele over dat vier alst water heet is. En als den alluyn gesmolt is / so suldy hebb een ander vat met couden watere / also vele als daer des werm waters is / en giet dat alluyn water daer in / d suldy u laken daer in do so voors. is / en latet daer in ligghen vier uren lanc. Alst aldus lange daer in gheleghen heeft / dan suldt uit wringen / en hangent wat te droog oft te verwaeyen in die lucht / mer en latet nyet alte drooge werd. Dan suldy nem dat bresilie al in poed' gemaect en doet dat in den ketele / en laten die wel sied een vierendeel v eender ure. En eer dat bresilie siedet / so suldy nem terwbloemen / en mengen die wel in een schotelken / en doeget dan in d ketel eer dattet siedet. En als hi aldus ghesoden heeft / suldy daer uit scepp alsoe veel bresilien dat ghi dat laken daer in steken moget / dat suldy daer in weynd / en keer gelyc voorseyt is. Alst aldus gheda is suldt lat rusten daer in een goede poose / d suldt uit wringen / en hgent te droogen. En alst droogh is / suldy nemen dat soppe daert in gheweest heeft / en doe dat wech. Dan suldy weder nem also veel bresilien als ghi te voren dedet / en doen daer weder dat laken in / en hangent dan weder te droogen. Alst droog is so doeghet weder in een ander sop / en hanget weder te droogen / en aldus yst volmaect. (Item op die quantiteyt van den gewichte / te weten teghen een elle lnen lakens / suldy nemen een loode gall poeders. Teghen een elle lakens een loot alluyns tegh een elle lakens een once bresilien.

(Om schoon ghelu te maken - Capit. XXI.


Om te mak schoon ghelu dat men in olie verwerck mach / oft in water. Ghy sult nem wouwe also vele als u believ sal / die suldy te weyck sett e nacht of een dach in looge v weeassch ghemaect. Als si also gheweyct heeft / suldy

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

24 se also sieden / maer dat die wouwe immer onder dat sop wel ghedect si also die wile dat si siedet. Als si dus gesod heeft / suldyse vden viere doen / en sult dat sap afgiet in een ander teyle. Dan doeghet door e schoon linen doec. Dan suldy die teyle nemen / en ghieten dat dunste vder teyle bovenaf / so lange tot dat u dunct dat die verwe ond' mede coemt / so laet af. D suldy nem dien voorseyden doeck / n doent weder door een and' tele / also langhe als u dunct / dat dat gheluwe van der wouwe in dien doeck blft / en dat u dunckt dat dat watere al dunne is / dat daer dore loopt.

(Om linen doeck scho blaeu te do verwen. Cap. XXII.


Om te verwen scho linen doec blau. Ghi sult nem eenen ketel schoons waters / en hget dien over dz vier / dat dat water siedde heet werde. En daer moets zy e half ame / oft daer omtrent. Als hi aldus heet is / so suldy daerin do / drie pont en een half roggen semel / drie pt asschen / en een pont crappe mee. Die suldy aldz wel roer met een stoc / en latet sieden drie of vier paternosters lc. D suldy hebb vyf vierendeel / oft and'half pt floreyn / die suldy gheweyct hebben met scho heet watere / en lat die staen gedect een vierendeel v een ure. Da suldy hebben een schoon vat / houdde een ame / daer suldy in doen die floreyne also geweyct. Dan suldy daer scepp v dat over tvier hanget al heet / merymmer latet wat coel / eer ghyt in dat vat doet / en d doeghet int vat / en roeret wel. D suldy dat wed' decken / en stoppent wel toe / en latt also sta ses uren lanc. D suldyt tstoppen / en roert wel / een goede wile: dan suldt wed' toe stopp wel vast en over ses uren suldyt wed' ontstoppen / alsoot voors. is: dan stoppet wed' toe. Dan suldt weder ontstopp binnen twee oft drie ur / en besien oft die verwe begint te comen en oft si al groene begint te werd / oft dat schuym van der bloem ooc bov begint te com. En yst dat dit aldus niet en is / so suldy noch v'beyd / en stoppse wel wed' toe. En yst datse gecom is so ic hier vore segge / so suldy u lak dz ghi verw wilt / som daer in stek / en wel daer in wenden en keer / en wringet wed' uit / en stoppet toe. D latet rust II oft drie ure.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

25 D gaet daer wed'toe en steect u and' laken daer in. D doet wed' so voors. is / dan suldt wed' wel toe stopp. Also latet dan ooc rusten twee oft drie ur lanc tot dat ghi siet datte verwe begint te comen / en die bloemen gaen liggen boven / en telck gange dz ghi daer toe gaet / so suldy besi of dat sop wel groen is oft gro wort. Als ghi dat siet / so suldy die bloem som af scepp met een scotel / dz daer boven vloeyt / en doent daer wed'in als ghi dz lak uit wringt / en stoppet wel toe. Aldus moechdi dry oft vier verwen des daechs verwen. Dan suldy nem die verwen uiter cuypen / en hanghen die wed'over dat vier en latent dan wel heet word / en doen daer in twee / en e half pont pot asschen. Dan salment wed' in dat vat doen en latent also sta / maer stoppet wel toe met all vaste. Also latet dan sta rusten een nacht / mer ghi sullet eens roeren met eenen stoc daer in tussch. En 'smorgens so gaet daer toe / en besiet of die verwe gecom is / alsoot voorseyt is. So steect daer wed' u laken in / maer en verlaetse nyet te seere van laken / so dat die verwe ni cout en worde./ Als ghi aldus geverwet hebt drie oft vier werven / so suldyse wed' heet maken over tvier / en doen d daer in twee pt potassch / en latent also staen een nacht / mer roeret daer en tussch eens met een stoc / en decket dan vast toe / en besiet als ghi daer toe gaet / of die verwe com is. Is de verwe com / so verwet dat ghi wilt. En alst sop scho groen wert / is die verw ripe / en de bloem bov schoon ligg. Maer als si begint ghelu te word / so is si te seer ripe / dan suldy daer meer lakens in steken.

(Om te verwen schoon linen laken met bresilien. Dat XXIII capit.
Om linen doec te verwen met bresilien. Ghi sult nem also veel linen lakens als ghi wilt: want tegen elcke elle lakens suldi nem twee onc galnoten / of XII noten. Dieselve noten suldy al ontwee breken / en gebroke zyde suldise in een ketel doen / en latent metten galnoten te gad' sieden. Alst aldus ghesod heeft omtrent een vierendeel van eend'uren oft wat min / soe suldt afdoen van den viere / en doen dat laken uiten ketele. Dan latet e luttel v'sipen /

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

26 maer ghi en moges niet laten drooge word. Alst aldus ghesoden heeft / so suldy nem eenen anderen ketel / met schoonen watere / en doet dy ketel over dz vier / en laet dy ketel metten water siedende heet word. En dan suldy teg elcke elle lakens nemen twee onc alluyns / en ghi sult desen alluyn worp in den ketel metten water. Als d d alluyn gesmolt is / suldy nem dat voorseyde linen laken / en doent ind selv ketel daer d alluyn in is / en latent te gad'sieden een vierendeel v eender ure. Dan doetet uit ketel / en wringhet een luttelken / d hanghet op en latet een luttel droog / maer niet te seere. D suldy u bresilie gesoden hebben in sulcker maniere / als ic u hier bescriv sal. Ghi sult neme looge van houtassch gemaect / maer datse niet te sterc en si / en die suldy in een ketel do / also vele dat u dunct dat ghi u laken nat mak moecht. Dan suldy nem u bresilie / en doense in uwen ketel metter loogen / en latent also sieden een vierendeel v eender uren. Dan suldt van de viere doen / en ghi sult hebben een aerd teyle / daer suldy terstt dat sop van der bresilien in doen / en dan suldy u lak daer in stek. Mer ghy moetet daer wel in keer en weynd. En ghi moet wachten dattet niet te drooge en si van d voors. alluyne daer dat in ghesod is. (It op vier ghelt looghe suldy doen anderhalf pinte bresili / al cleyne te poeder ghestooten.

Dat XXIV capitel.


Wildy beworp op scaerlak ald'hande beelden. Net een quartier wits wyns / goet en seer sterc / een hantvol oudt ysere / en also groot als ee ey atramts. Dit doet alte sam in eenen pot / en latet staen sied so langhe / tot dat u dunct dat die e helft wel v'sod is. D settet af / en lattet coelen: en wat ghi dermede verw wilt op scaerlak / di moechdy v'wen: en latet wel droogen / so en gaet dat nemmermeer af.

Dat XXV capitel.


Om te mak schoon bresilie / daerm mach verw op doeck oft op papier. Ghi sult nemen eenen schoon pot / en doet daer in een pont crijts / an in twee gestoot / en dan

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

27 daer op een pot goede wn azn. Dit doet te gad' / en roeret wel / d latet also een dach en eene nacht sta. Dan suldt af ghiet in een schoon pot oft teyle / en wacht wel / datter ge crt in en loope. D net die twee deel van d' looge voorseyt / en doet die in een schoon pot en settet over tvier / en latet te gad'sieden / vf of ses pater noster lanc. Dan doetet van d viere / en ghiet dz sop af in e schoon teyle / en daer suldy in do XIII onc alluyns / dit roeret wel met eene stock. Dan suldy dat ander deel nem / en gietent op dat bresiliehout / daer ghi det and' afghegot hebt / en laten dat ooc sied / also voorseyt is / en ghiet det sap af in een and' teyle / en doet daer oock in XIII onc alluyns / dit suldi also wel roer gelc voorseyt is. Als ght een lange poose wel geroert hebt / so doetet d totten anderen / ende roeret wel. Wildt dan drooge hebb / soo net een pne / en ghiet die vol / en setse in d wint / en laetse also daer in droog acht daghen lanc oft meer / eer ghi daermede werkt / so salse schoon werden.

Om blaeu bolkeraen te verw. Cap. XXVI.


Neemt dry pond gruys v terwen en een pt meede / een pont floreyne / en drie pont weeassc / tot LX quaert waters. In den eersten salmen daer in doen die floreyne in een schoon vat / daer sal men in doen acht of thi quaerten waters en roert wel. Dit moet so heet zn / datm de hant daer ni in ghedoogen en soude. In dat ander water salm dat gruys doen / en die asschen mede / en doen dat al te gad'tsam. Laet dat also te gad'sta. Dit salm XII uren lanc roer. Yst dat blaeuwet / so salmt wercken / en yst dat niet en blaeuwet / so salmt gedect laten staen XX uren lanc.

Om root te verwen v crap meede. Capit. XXVII.


Neemt e pont crap meede tot drie ell laks / en nemet eene schon pot met water / di sedt biden viere tot det hi op die sode is / en doet daerin twee onc gall / en latet so sied. D steect dat lak daer in / en nemet dicwils weder uit en wed' in / mer wringet telck wel uit. Da net eenen schon pot met scho water / en settet bi den viere tot det opt sode is / dan doet daer in een once alluyns en latet sied. D doet daer dat lak in / gelc voorseyt is. Dan nemet

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

28 wed een pot met water / en latet sied tot detet root is. En dan trect dat lak uit en in / en daer so cleynset die meede in een doec. Wildy hebbe dattet duyster wert / soe suldy hebb loogh v levende calc. Dier ghelc verwet m mett hout daerm roode mede verwet. En en hebdi gheen levende calck / so neemt houtasschen in die stede.

(Om swert fluweel en

lnwaet te verw. Cap. XXVIII.

Neemt galle en coper root te gaer gesod / en steect u lak daer in / so yst grauside. Dan net slp / elsen schorsen / en out yser / al in e harinc vat / D net gruys / en dit sal z det een derde deel van d vate / die and twee deel scho water / en latet zoo sta drie wek lc / en roeret wel om / en d steect u grau side daer in. Als dit gheda ist / suldt hang te droog / en steket telcke wed' in alst drooge is tot det u swert ghenoech is. In de stede vand'galle mach m nem eyck schorssen / ghesod met schoenmakers swert.

(Om floers grau te maken capit. XXIX.


Ghi sult floers nemen / en legget te weyke XXIV ur. Dan wringhet wel uit door een doec / en neemt een looge v wnassch / en doeget twee uren lanc op e scho tafel / Dan net die voorseyt. looghe / en doetse in drie vaten / en net dat floers / en doetse in een v de drie vat / d douwet det floers wel uit / d suldy det floers stek in det leste vat / voort in det middelste / en in dat eerste. Maer eer ghi det lak daer in doet / so doet daer wn edick in / en wringhet uite.

Om te verwen root siden - Dat XXX capit.


Ghi sult nem goede houtassch / en maect daer goede looge af. Doet daer in fesset hout / en van d gheluwe hout. Dat set te weycke e ure / da latet sied e vierendeel v e ure. D stecct u lake daer in / en doet daer een luttelk spas gro in / mer dat lak suldy te vor alluyn.

(Om te mak swert water / daerm mede verwet op alle manieren van siden laken. Dat XXXI capit.
Ghi sult nem e half pont galnoten / en doet daer in and'-

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

29 halven stoop waters / en een once slps / en veel vilinge v yser / Dit laet sieden / en doet daer in e vierdeel pts coperroots. Dit suldy lat sied totter helft / en doet daer in een pont gme v arabien / en latet d sied tot dat alle die gme versmolt is / d doeget v d viere. Hoe dit ouder is / hoet beter is.

Om wit water te maken / om op gheluwe side te wercken. Dat XXXII capit.


Neemt een stoop veriuys van den besten / daerin suldy do een once solfers gepulveriseert / en een half once canfer. Daermede latet e wile sied / dan latet coel. D doeghet door een doec / en d moet gesod syn met e vierdeel gummen van arabien. Also suldt orbooren.

Om op gheluwe side te wercken / oft wit / oft groen / oft azureyt. Dat XXXIII capit.
Ghi sult neme eenen stoop soet water / en e vierendeel arsenicum gepulveriseert / en twee scalen wouw. Snt die ontwee in cleyn stucxkens / en doeghet sieden als harinc. Dan doeghet vden viere / en doet daer in also veel greyns als men in pottagie doet. Hier suldy ook gumme in doen / daer nae dat ght hebben wilt.

(Om root water te maken. Capit. XXXIV.


Neemt eenen stoop waters / en een vierendeel gumm / een half pont fiset hout / ende siedet te gader op drie pinten na in / en dan doeghet van den viere / Hier suldy in do een half once spaens groen / dan doet daer ooc greyn in alsoe vele als ghi in pottagie doet.

(Om root van bresilie te maken. Capit. XXXV.


Neemt laken op een pont / een vierdeel alluyns / mer siedet den alluyn / en legget u laken daer inne twee ur lanc. Dan neemt gall ghestooten / en doet daer water op / d legget u laken in een vierdeel ponts bresilien en e once gummen van arabien. Laet dat sieden deen vierendeel in / en dan steect u laken daer in. Wildt root hebben / soe en doet daer gheen galle in.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

30

(Om root water te make op witte side / op ly waet gro ghelu / violette / oft azureyt. Capit. XXXVI.
Neemt een stoop waters / en een once bresilien. Dit suldy sieden of deen helf / dan doeghet van den viere en doet daer also veel greyns in / als in pottagie behoort en een vierendeel ponts gummen. Maer wildt wercken licht root / so ghiet dat in een and'vat / daer in is een vierendeel ponts alluyn gepulverizeert / en latet so sta een nacht.

(Om blaeu te maken capit XXXVII.


Neemt drie deel wee asschen / en een deel ongelesten calc. Maect daer looghe af en laet die staen claren / dan doetse door eenen dicken doecken. Deze voorseyde looghe sal men nemen vfthien quaerten / en ghietense op een pont bloemen / en roeren det seer wel in met eenen stocke al te sam / dan latet werme word op dat vier / also werme so det ghi daer nauwelc u ht in gedoogen moecht. Eerst so moet ghi uw doec gesod hebben in alluyn / en ooc gedroocht. Dan steket in die werme verwe twee oft driewerf / daer na dat ght swaer of licht hebben wilt. Maer voor alle dinc / so moet u verwe werme syn / eer ghi verw moecht.

(Om swert te verwen - Dat XXXVIII.


Neemt een vet galwater cout / en handelt det fusteyn wel daerin. D steket in die swerte verwe / en hdelet ooc wel daer in / en dan wed'in galwater / en ooc vand' verw. D doeghet also die in die swerte verwe / tot det genoech is.

(Hoem verw sal scho gelu als gout. Capit. XXXIX.


Legget u laken in alluyn water vier uren lc. Da neemt e deel calcx / en twee deel houtassch / en leket een looge daer af / en daer mede siet die verw. (It die beste looge te verw. Neemt twee deel houtasschen en een deel calcx / leect den calck soe ghi dat wel weet.

(Om graeu fasteyn te maken. Dat XL cap.


Neemt dat fasteyn en legget in scho water te weyc dri uren lanc. D net tot acht ellen II onc gall ghebrok / en doet die in werm water / dan ghiet det water metter gall in een and'vat / daer acht quaert waters in zy. Da steect u fasteyn daer in / ghi sullet daer wel keer / en

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

31 wend / en wringet ooc wel / latet daer in ligg een ure / d wringet wel uite / en steket in swerte verwe / en latet daer in ligg een ure. Dan wringet en spoelet in schoon water in de riviere / also hanget te droogen. En ist dan grau genoech so steket in scho water / daer na in galwater / dan in swerte verwe / Dan drooget en doetet scheren en colendieren.

(Om groen fasteyn te maken - Dat XLI capit.


Neemt asschen van heye / oft v hoy / en wnassc / en maect daer e looge af / d steect u fasteyn daer in en daer nae in die ander looghe. Dit doet so langhe tot dat al ghenoech si. In deser ghelcken sal men oock verwen graeu linen laken / mer daer moet luttel gallen in zn.

(Om swert siden laken oft fluweel te verwen. Capit XLII.


Men sal voortaen het siden laken netten in galle water / en latent daerin ligghen een ure lanck / dan latet drooghen. Dan suldt leggh in loogh v saechmeel ende van wngaert rancken / en latent daer weder in liggen. XII uren lanc oft meer / ende latent dan wel droogen. Dan suldt sieden metter swerter verwen twee oft drie werven / tot dattet u schoone ghenoech dunct te zn.

(Om siden laken te verwen / dat zyn verwe verlor heeft. Dat XLIII capit.
Neemt u siden laken oft damast / dat moet alderswerste worden / en siedet eerst een ure lanck / in dye verwe van eycken schorssen / en latense dan wint drooghe worden. Dan suldt twee reysen sieden met swerter verwen / maer latet alle reyse drooghe werden. En yst dan niet swert ghenoech / so siedet in galwater ende in swerte verwe / tot dattet schoon ghenoech si. Dan latent drooghen / en bestriket dan met boter en met ander smout en wringhet dan wel uit met uwe handen / en bestriket meteen schoon.

(Om roode side te verwen / oft roode huyven. Dat XLIV capittel.
Men sal dye side legghen in alluyn water / en latense daer in sieden. Dat van semel water is / dat laet te gader sieden

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

32 een half ure lanc / Dan net een luttel crappen / ende een luttel semelwaters / hier mede latet heet worden / dan doet die side daer in / en en latet niet sieden / dan gaetse spoelen in een luttel looghen / so wortse schoon dan spoeltse in water.

(Om sangun side te verwen cap. XLV.


Wildy sangun side verw / dye suldy in alle manieren alluynen / gelc metten crapp. Dan suldy nemen een luttel simpel waters / en een luttel bresilien / dat siedet te gader / dan neemt een sop en siedet die side daer in. Als dat uit is so neemt een ander / dan het derde / d steket in die looghe.

(Om blaeu side te verwen. Capit. XLVI.


Wildy blaeu siden verw / die side moet wit zn / d suldy se nat maken / en wringense weder uit. Dan steectse in die blau verwe / en maect se licht of doncker so ghi wilt.

(Om schoon groen side te verwen. Capit. XLVII.


Wildy schoon groen side verwen / soe neemt een luttel semelwaters / en een luttel alluyns: dat siedt tegader. Als den alluyn ghesmolten is / so doet die side daer in / en laetse mede sieden een vierendeel van eender uren. Dan neemt noch e luttel semelwaters / ende een luttel wouwe / en die side oock / en laet dat te gader sieden so langhe tot dat schoon doncker ghelu wordt. Wildy se groen hebb / so steect se in in die blau verwe / ende maectse ooc licht oft doncker so ghi wilt.

(Om swerte side te verwen. Capit. XLVIII.


Neemt tot een pont siden XII galnoten / ende stoot die tot poeder / Siedt die side metter gall in simpel water / een goede halve ure lanck. Dan nemet van der swerter verwen / en siedtse ooc een half ure lanck. Dan doetse uit / en laetse cout worden / dan doetse weder in dye swerte verwe / ende laetse noch een halve ure sieden. Is si dan niet scho so laet se langher sieden / ymmers so langhe tot datse scho wert / ende dan gaetse spoelen opt water.

(Om purpur side te verwen. Capit. XLIX.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

33 Om purper side te verwen / so neemt een pont sid op vier oncen alluyns / ende siedt den alluyn met simpel water en legt die side daer in / en laetse vier uren daer in ligghen. Dan neemt op een pont side twee pont purpers / en siedt dat tegader / ghelck hiernae bescreven staet / te weten half pisse en half water / Dat suldy alsoe te gader sieden / soe langhe tot dattet schoon wort / want het sal daermede schoone worden: en dan doeghet uit / en spoelet in schoon water. Item op een pont siden behoort vier oncen alluyns. Item roode side met crap gheverwet / sal men alluynen. Item sangun side sal men alluynen. Item gheluwe siden salmen oock alluynen.

(Om schoon sangun te verwen. Capit. L.


Neemt op elcke elle linen lakens ses gallen / die suldy te poeder stooten. Dan neemt drie ghelten waters in een cuype / en doet dat poeder van den galnoten daer in / en roeret wel om. Dan legt dat laken daer in / en keeret en weyndet wel / dan wringhet wel drooge uite. Dan latet daer in ligghen twee uren lanc / maer telker ure suldt uit wringhen / ende legghent altt weder in die cuype. Als die twee uren gheleden zn / soe wringhet wel uit: dan neemt een once alluyns van den besten / en neemt drie ghelt waters in een ketel / maect dat wel heet opt sieden / tot dat al wel ghesmolten is / dan doeghet af / en doet dat lak daer in / en doet alsoe ghi metten anderen ghedaen hebt / ooc twee uren lanc. D neemt daer na eenen ketel / en doet daer in twee ghelt waters / dat laet ooc wel heet worden. Dan neemt drie loot bresilien / en worptse daer in / also latet sieden een vierendeel v een ure / dan neemt een goede quarte waters / en blusschet h den sode. Dan neemt een quaerte vder verwen / en legt dat laken daer in ses oft seven pater nosters lanck / so is die verwe al te gader aen dat laken ghegaen / dan wringhet uit en handelet wel / en neemt noch een sop / en legget ooc daer in / en keeret en weyndet wel: dan latet soe langhe liggen als vore / en wringhet dan ooc uit. Dan neemt dat derde sop en legghet ooc daer in / en latet daer in ligghen een vierendeel van eender uren.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

34

(Om semel water te maken / daer men root mede verwen mach - Dat LI capittel.
Ghi sult nemen eenen vilten hoet vol terwen semelen en neemt also veel waters als in drie akers oft ketels moghen gaen. Laet dat eenen corten wal hebben over tvier. Dan ghiet dat in een vat / ende neemt weder twee akers oft witte ketels vol waters / en maect dat werm / d ghietet ooc daer toe: maer onder roeret wel / en decket wel toe. En den eersten dach suldt dicwils roer. Aldus suldt laten sta vier of vf daghen lanck tertt tot dattet rp werde.

(Om root luesch te verwen. Capit. LII.


Wildy verwen schoon root luesch / so neemt XIV drooghe vellen also si van Antwerpen comen / ende hanghet die in e riviere oft in e water twee daghen en twee nachten: dan suldyse uiten water trecken / en doet in een vat eenen ketel vol levende calcx / en doet daertoe also veel waters / dat die vellen daer wel ghemackelck in moghen ligghen. Dan roeret wel met eenen stock / en doet u vellen daer in / en keert se wel. Ist in den somer / so hebben si daer ghenoech in gheleghen aen acht daghen: en men moet alle twee daghe daernae sien / en yst in den winter / soe moeten si een maent daer in bliven. Da neemt u vellen uit / en hanghet se weder in de voorseyde riviere oft water drie dagen en drie nachten. Daerna suldyse wel wasschen in een cuype met lauw somer water / en stamptse met u voeten: Daernae wascht se weder in de voors. riviere. Dan doet een ketel over tvier / en doet daer schoon water in / en worpt daer in vier pondt alluyns. Als den alluyn ghesmolt is / en dat water siedet / soe doet daer in alsoe veel waters dattet te maten heet si / soe dat ghi u hant daer in niet en v'brandt. Dan doeget vden viere / en steect u vellen daer in / en roert se wel metter hant / en laetse soe staen eenen dach en nacht. Maer als ghi slapen gaet / suldyse eens keeren. Dan doet u vellen uit / en wringhet dat water wel uit. En ghy moet al u vellen natten / wanneer si noch drooghe noch nat zn. Dan suldy nemen vier potten pissen / die herde stel si / hanghet die over tvier en doetse wel sieden en schuimtse so langhe tot dat se schoon si. Dan suldy in eenen pot doen wel ghestooten lacke / laet dat een luttel sieden: dan doet daer in so groot als een haselnote

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

35

alluyns / daer latet een weynich mede sieden / dan doeget va den viere / latet alsoe staen tot dat soe cout is / dat ghi u hant daer in ghedooghen moget. D doet hier af een glas vol in u vell / dye toeghenaeyt sulle zn ghelc eenen sack. Houdet bov toe / en met die and'hant nemet onder / en hutset ten beyden siden / als oft ghi buydelen wout. Dit suldy so langhe doen / tot dat zn verwe wel ghenome heeft. Dan keert u vell een luttel om / en yst schoon ghenoech latet staen / yst niet schoon ghenoech / doet daer van u voors. substansie noch een half glas in / en doet so voors. is. Dan ontnaeyt u vellen / en hanghetse te drooghen op eenen hoog solder / en alst drooghe zyn / suldyse nemen / en leggen se eenen nacht in een cuype met water / en des anderen daechs suldyse touw op een scherp instrument / tot dat si natuerlck zn.

(Om leer te doen rooden. Capit. LIII.


Neemt een once alluyns / dyen smelt in een ghelte waters / dan neemt een calfsvel ghestrect opten raam / soe dat behoort / en bestriket wel met alluyn water / dan moet ght ooc terstont bestriken met bresilie water en dan laten drooghen / en dan nogh eens bestrik met bresilie water / en latet so drooghen / en dan ghelicket: en die verwe oft water moet werm of laeu zyn. Mer men mach ten eerst nat mak in cout water / en wringhet wed' uit / en dan uitghestreken met eenen borde. (Dat voors. bresilie water salmen also maken. Net drie ghelt reghenwaters / en doet daer in vier oncen bresilie hout ghepulverizeert / en oock een half once weeasschen / en een luttel sofferaens / en siedent soelanghe tot dattet een derdendeel versoden is. Dan sal men dat af cleynsen / en doen den pot vol regenwaters / en laten die twee deelen v'sieden / dan cleynset dat ooc weder af. Dan doet d pot derde werf vol regenwaters / en versiedt dat ooc dye twee deelen: dan is die cracht al uiten houte ghesod. Met dit leste water sal men eerst verwen / en metten eersten water sal men lest verwen.

(Om roode vellen - Capit LIV.


Om root leer te maken / men sal sied lack in boonstro en een luttel pissen / en alst versoden is / so sal men daer in

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

36 doen twee boonen groot alluyns / en neemt een once bresilienhout / ende siedet dit te gadere.

(Om gout vellen, Dat LV capit.


Om gout vell te maken / neemt bruyn root en wrivet op eenen steen met water / menget met crt en met lmwater / daer suldy u vellen mede bestriken twee werven. Dan legt daer silver op / en latet drooghen / dan suldt licken ende saltenten / en striket daer over / dan drooghet in die sonne

(Om groen vellen - Dat LVI capit.


Om groen vellen te maken neemt spaens groen / ende wrft dat op eenen steen / met wnazn / en daer wat sofferaens onder. Dit tempert met gumme en met lm / ende bestrct dan u vellen daermede.

(Om leer te vergulden. Dat LVII capit.


Men sal dat leer drie werven overstrik met witte v den eye / en met gumwater / en dan legt u gout daer op en licket wel schoon. Oft doderen v eyeren hert ghebraden / ghetempert met gumwater. Die roode en dye groen vellen mach men vernissen. Neemt een becken dat plat is / daer onder legt vier / ende legt die vellen daer op / ende strckt also vernis op die vellen daer die verwe op leyt: maer eer ghi die vellen daer op strckt / soe strcket werm op dat becken / en dan latet drooghen / dan strckt die verwe effen daer op en alst drooghe is / so licket. Als ghi si schoon hebb wilt / soe neemt een eindeken keerssen / en strcket aan uwen arme / vder hant totten elleboghe / en strcket metten platten arm over.

(Om noch root leer - Dat LVIII capit.


Om root leer te verwen / neemt een loot bresilien / ende eenen pot nats / also laet dat derden deel versied / mer wasschet u leer in alluyn water / oft in ander watere daer en is so veel verlancx niet aen: dan latet drooghen / dan steket daer in / en latet rotten twee daghen en twee nachten met natten spanen / en hanghet dat leder daer over ontloken. (It wildy sangun hebb / so neemt wnrcken asschen en maect daer looghe af / en met dier looghe soe siedet u bresilien hout / ende roodet als d'ander.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

37

(Om yser of stael weeck te maken. Capit. LIX.


Om yser of stael also weeck te maken als coper. Ghy sult nemen ongheblust steen calck / en so veel alluyns en stampt den alluyn eerst al cleyne in een mortier / d sult ghi den voorseyd calc daer in tsamen menghen / en leggent eenen halven vingher oft een vingher dick op eenen ln doeck / daer suldy dat yser in winden / dat ghi weec wilt hebben / en legget in een middelbacr coel vier / daer suldt in laten ligghen een ure / tot dattet vier al vergaen is / en dat al cout gheworden is vanselfs / zonder eenich toedoen. Dan sal dat yser oft stael so seere gemorwet zy / als oft coper waer in der herdicheyt. (Noch een ander maniere. Neemt simpelck een wit torf vier / en legghet dat yser oft stael daer midden inne / en latet so langhe daer in ligghen / tot dattet selve vier uit is / en cout / het sal daer in vermorw / ymmers alsoe vele alst van noode is.

(Noch om yser weeck te maken. Capit. LX.


Neemt aquarafani / oft haer sap / en bluscht dat heete yser daer in / het sal weeck oft morwe worden. (Noch een ander maniere om yser weeck te maken. Neemt weeasschen en levende calck / elcx even vele: maect daer af looghe / die looghe laet neghenwerf door dye materie gaen: dan neemt stael oft yser / en legget daer in eenen nacht / so moechdt sniden. Wildt dan weder hert hebben so lesschet in cout water / het sal wederom hert worden. (Noch een ander maniere yser oft stael morwe te mak. Neemt ghelu bloem als goutbloemen ghedaente / metten stelen / die blader zn so breet als eens mans nagel. Die bloemen suldy stpen / en wringense door een doec / en dan doet dat sap in eenen pot. Dan net dat yser oft stael dat ghi morwe mak wilt / en gloeyet soe root oft vier waer / en steket in dat sap / het sal also morwe worden oft coper waer. (Voort net slecken / en langhe wormen uiter aerden / elcx even vele / en dat derde deel sout. D neemt eenen

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

38

aerden pot dien maect vol cleyne gaten / als oft een seve waer: dan net sout / en sout die tweed'hande wormen in den pot metten gaten / dan neemt een anderen pot / en dien set daer onder / d sal dat sout smelt mett wormen / en loopen claer in den onderst pot / en dat dicke sal bliven in den opperst pot / det sal men wechghieten. Nu legt een steen opt pot / dan siedten wel dat hi schuymt. Als hi niet meer en scuymt / set h van den viere dat hi cout worde. Dan net dat stael latet gloey wel root oft vier waer / en bluschet daerin / dan sal men dat yser oft stael mogh crommen ghelc oft coper waer. Dan gloeyet weder / ende blusschet in cout water / het sal soe hert word dat men daer op nyet en sal mogen winn / al yst fn stael.

(Noch om yser weeck te maken - Capit. LXI.


Een and' maniere om yser saecht oft weeck te maken. Neemt een cruydt dat heet Ungula caballina / dat is paardenhoue: hier af maect water / dan gloeyt dat yser dat ghi weec hebben wilt / en blusschet int voorseyde water / het sal weeck werden.

(Een ander maniere om yser oft stael weeck te maken. Dat LXII capit.
Neemt slecken / en stootse met sterck wn azn: en dan gloeyt dat yser oft stael dat ghi morwe hebben wilt en blusschet int voorseyde sap / het sal seer weeck worden.

(Om stael oft cristael weeck te maken. Cap. LXIII.


Neemt levende calck / en weeassch / elcx even vele / daer af maect een looghe in deser manieren. Ghi sullet negwerf door die materie laten loop. Dan neemt dat stael oft cristael / en legget eenen dach en nacht in die looghe / het sal seer morwe daer af worden. Wildt dan weder herdt maken / so blusschet in cout watere. (Noch een ander. Om yser weeck te mak / blusschet in lnsaet olie. Dit doet so dicwils / tot dattet morwe ghenoech is. (Noch een ander van den selven. Neemt palincx bloet / en blusschet dat heet yser daer in.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

39 (Noch een ander. Neemt cleem en beslaet dat om dat yser met een natten doec / d legget also in een cole viers oft in een wit torf vier: en latet bi h selven cout worden. (Noch een andere. Neemt dat sap v marubium / en dat sap v gherwe / met dat sap v rafanus / dat is rads / en stercken wn; en blusschet dat yser daerinne.

(Om yser hart te maken. Capit. LXIV.


Om iser hart te mak / neemt aqua v'bene / en bluscht u yser daer in acht of neghen werv / het sal hart word. (Noch een ander. Neemt hoorn te pulver ghebrt en sout / elcx ev vele / en bestroeyt dat heet yser daer mede. (Noch een ander maniere om yser hart te maken. Neemt antymonie / calemn / en coperroot / egamuet / elc bi hemselven te pulver ghemaect / en spreyt dit op u yser. Oft maket wel gloeyende dat sweert / en slaghet / en verwermet / en slaghet d weder. Dan temperet in dit navolghende nat. Neemt celidonie / also vele vder wortel / als vden blader / tot thien pont toe: latet sieden tot ses pt - Wneer ght tperen wilt / d tempert in dat nat / dat ghenomen is van der celidonien / het sal herdt worden.

(Om alle messen en beytels hart te maken. Capit. LXV.


Wildy messen oft beytels hart maken / op datse wel sniden / neemt peerden merch / ende maect dan die messen oft die beytels heet / ende bluschtse daer in. Om vilen v yser oft van stael hert te mak / neemt oude schoenen en brantse tot dat si swert zy / en dan maect daer pulvere af. Neemt dat pulvere / met ev veel souts / en stroyet onder en bov die vilen / die daer gheleyt syn in een viercte yseren laye met een yser decsel. Men salt een stroo dicke stroyen / d sal men die lay sluyt. Aldus salment gloeyende maken metter layen te sam in een vier v colen / en dan haestelc metter layen met all int cout water laten vallen / so yst goed en hart.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

40 Om eenighe materie hart te maken / neemt dat sap van pentasilon / en dat sap van absinthium. Dit doet in een glas. D neemt pieren / en stampt die also door eenen doeck ghewronghen / hiermede bestrct die materie als si heet is / en als si drooghe is bestrctse hiermede.

(Om diversche winen te maken. Capit. LXVIII.


(Hoem den wn houd sal zonder bederv. En oft hy ghebrec hadde / hoemen h helpen sal. En ooc van wn teghen veel siecten. (Eerst sal men hier seggen v die snidinghe der druyven / alsmen daer wn af maken wilt. Men sal die druyv snid / als die mane is in Ccro in Leone / in Libra / in Scorpio / oft in Aquario. Dat is / als die mane int breken / en als si onder die aerde is.

Om te mercken oft die druyven rp ghenoech zn om af te sniden. Dat LXIX capittel.


Dit en sal m niet alle weten aen d smake / mer int gesichte / en aend smak te sam. Aen den smake in deser manier / oft si soet zn. Int ghesichte / alsmse ontwee doet / dat de steenks lichtelc daer uit vall / dier binnen liggen: wat dit is die beste maniere daerm dat bi bekenn mach: wed' si wit z oft blau / this alleles. Ooc besiet het natte dat uit besien cot / oftet clampt ghelc lm so suldy sekerlyc wet / dat hi rp ghenoech is om sniden. Diegene die d wn persen willen / sullen suyver zn van handen / so dat die wel en reynlc gewasschen sullen zn / en haer beenen en voet reyn. En sie sull net eten pareye / loock / ayuyn oft dierghelycke. Als die druyven vergadert zn en gesneden / so sal men se lichtelc uit perssen / wt daer wort d wy sterc af. En als die druyven langhe staen sonder perssen daer wort den wn slap ende cranck af. Die vaten daer m den wn in doen sal / sal m seer reyn houd / wel gepurgeert / en bereet maken. Men sal se naerstelc suyveren en wassch met sout watere / so dat si van outheyden niet en stincken. Dan salmense droog en verluchten / en stouen met wieroock die wit is. Als men twifelt aen die vaten van eenigen stanck / so salmense peck. Want als die vat gepect zn / so wert h alle

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

41 vreemde stanc benom overmidts dat peck. Als die most heeft sta sieden / en op ghegaen is / en dan wed' beghint te sitt / mer nochts noch werme is / so suldy daer op noch ander most giet / also hi uiter persse coemt / sond' daer yet in te doen: dan sal hi wed'beginn te sied / so hi eerst dede: Als u d dunct dat hi werd'sitt wilt / so giet daer noch wed' anderen most op / ind'selve manieren also voors, staet. Dit suldy vier oft vyfwerf do: wt hoe ghyt meer doet / hoet beter is. Ghi moet u ooc wachten dat die vaten niet so vol en zn / dat se overvlieten oft overloopen datse storten / want het waer quaet. (Yst regachtich weder alsmen d wn snt / so is d in d most gemeynlc veel waters. Om d det water te sceyden uit most of wn / die daer bi v'cranct soude z / so suldy so haest als d wn gesod is / dselven wn vervat en in and'schoon vat doen / wt het tgene dat waterachtich oft lmachtich is / sal int ond'ste van d vat bliv / d'swaerheyt wil. Hierbi v'staetm merckelc dat d wy beste is int midd des vats / en alle olye bov int vat. En dit concordeert met tgene dat Psidorius seyt. Als ghi goed costeliken wn houd wilt / so suldy uw wyn v'vaten / en drinck eerst die bov uite is en die onder int vat is / en die int middel des vats is / suldy legg op een vat dat ghi houd wilt / wt dat d best wn is om te houd. En bi die maniere machm tappen drierhde wn uit e vat / te wet van bov / int middel / en v onder. Mer dit liecht in honich. Ooc zn daer veel lieden die h des v'staen / en bedriegen andere hier mede int proeven: wt si wett te stek / daert den bitter smake net en heeft / op dat m zy bitterheyt niet voel en soude. Hier om sal men hier vinden / hoe en in wat manier / dat men desen wn soude moghen proeven / en leeren kennen. (Als ghi eenigen wn proeven wilt / ghi sult h proev smorgens nuchteren / en drie oft vier werv nem eenen montvolle broots / en maken daer e soppe op. Dan ghevoelen si den scherpen smake / yst dat si eenig hebb / en crighen tgheheele verstant van dyen wn.

Om den most soete te maken. Capit. LXX.


Wildy risenden most soet mak / neemt een pt zeems /

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

42 wel ghesoden en gescuimt / dan v'coelet / en neemt een pt suyckers / en een once recolissen wel ghepulverizeert: dit doet int vat mett moste / dan roeret te samen wel om / en latet also ligghen / want so yst goet.

(Om crancken wn sterck te maken / te weten van cleynen wine - Dat LXXI capittel.
Wildy van cleynen cranck wn / goeden sterck wn maken / te weten van lovenscen oft dier gelc. Soe haest als desen wn geperst is / en men h in d vat do wil / so doet daer in dese navolghende cruyden / en laetse daer in bliv. Te wet alssen een dragma v eenen ponde / goede nyeu gherste een pt / die wortel v gariofilaet IV onc / spica nardi een half pt. Dit sal m al te sam in een sacxken ind wn leggen / maer eerst so bint aen dit sacxken eenen steen / op dattet op den gront bliven mach. (Item dye op een ame wns dede een stoop gebrden wyn / dien wn soude so sterc word / ia so goet als hi ymmer wesen mach / En hy en sal nmermeer corrumperen noch verrotten / en sal altt goet en sterck zn.

(Om v witten wyn rood wyn te mak. Cap. LXXII.


Neemt vier stoop zeems / wel ghesod en wel ghesuivert en vercoelt. Daer doet in e half pt moerbesien / en mengt die mette zeem / Dan doet dit al tesamen in dat vat / en roeret wel. Also latet dan wel liggen rust acht dagen / en dien wn sal wel schoon en root worden.

(Om wn te help die beghint te dorren - Capt. LXXIII.


Als den wn begint te dorr / neemt zaet van pareye en worpet ind wn / en sinen goed smaec sal weder comen / en dieselve natuere die hi te voren hadde.

(Om wn v ritsoelen te mak. Cap. LXXIV.


Neemt roode garlgoengie een ame / en pilgette een half ame dese winen suldy beyde te gader in een vat do. Dan neemt een pont caneels / naghelen / spica nardi / elcx even vele en vier pt suyckers / dit suldy al wel pulveriseeren / en doent in een sacxken / en hanghent in dat vat: d sal dien wn alsoe goet worden / dat den stoop wel weert zn sal sesthien groot vlaems / oft meer.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

43

(Om te maken geroffleyt -Capit. LXXV.


Soe neemt een pont gariofel naghelen / lanc peper een once / greyn twee oncen / en maect daer af e pulvere. Dit doet in e sacxken / en hanghet int vat / en stoppt wel vast toe / en hi sal alsoe goet worden.

(Om wn sagitta te maken - Capit. LXXVI.


Ghi sult opt Sint Jan baptist avt / nem drie cruys wortel / die droocht in de sonne / d houtse tot dat die nieuwe wn cot. Dan net om e ame wns te mak III pt salien / wel ghepulverizeert / die doet int vat mett wn / en latet so ligg tot sinte Martens avont toe / so hebdy goeden sagitta.

(Om te maken goeden wyn garnaet - Capit. LXXVII.


Ghi sult nem serpentn cruyt drie pont / tot e vat frschen wn v ses ame: wit suycker vier pt / een once soffres / een once greyns. Mer dit voors. cruyt moet m stampen / en die soffra en doet wat harst daer in. Dan doet daer in van den voors. franschen wn die twee deelen / en het derdendeel wn v grieck.

(Om claereyt te mak gelcm te Romen maect / scho gheverwet. Capit. LXXVIII.
Neemt wat lignum aloes / en laet dat lek door wat sofferes in dien wn / daer af sal den wn claer ende goet worden.

(Om van bier azn te maken. Capit. LXXI/.


Bierazn die sterc is maectm aldus. Neemt vand' eerster en voerster worsse / en maectse se werm dat men nauwe een hant daer in houd mach. Daer nae doet daer in moere die wat vocht is v oud biere / dye moere sal die voorseyde worsse doen sied en doen verwdelen in azn. En yst dat hi noch niet sterc ghenoech en is / soe doet daer in wit willigen hout / daer salt noch afsueren.

(Om alle azn te houden in zn suerheyt / en Dat LXXX capittel.

in sin sueren smak -

Neemt eenen tap van groen willighen hout ghemaect stoppende dat gat vden vate bov in die ronde bomme reyckende bina den bodem / maer niet al tot beneden toe. Dit sal den azn noch suerder doen worden.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

44

Om crancken azijn goet te mak. Oft van landtwn goeden azn te maken - Dat LXXXI capit.
Backt een gherst coecxken / en alsment alheet uiten oven haelt / salmt terstt al in cleyn stucxks breken / en also werm werp int vat vden wyn of quade azy / en hi wort seer goet. (Noch een ander maniere. Snt haselroedeks so lanc als een lidt v een vinger en worptse int vden azy oft wn / het wort seer goet.

(Om alle manieren v azn te maken - capit. LXXXII.


Men maect ooc azn v druyv die zeer suer zy / dye selve uit geperst / en dan door geda. Men sal een luttel oud azn daer toe doen / en als hi wel gesonck is salmen h uiter moer do / en men sal h dicwils v'trecken.

(Om goed azyn te mak in een daghe - Capit. LXXXIII.


Neemt eene pot wns / en doet daer in rogghen heefdeech seer suer / so groot als een eye of vuyste gebonden in eenen linen doec / en settet so bid viere / het sal ser goeden azn word.

(Om azn te maken in drie daghen - capit. LXXXIV.


Neemt wat alluyns dat men heet alumen scissum / dit doet in wn / en het wort goed azn.

(Om que cruyt te maken - Capit. LXXXV.


Neemt que appelen en scheltse / dan doet h dye kernen uit / en siedtse in wn / tot dat men se doorslaen mach. Als se doorgheslagen zyn / neemt also veel goede gescuymden honich / en dit suldy dan sied tot dat seer dicke is / en gh sullet proev op een sauchier. Alst bics ghenoech is / so sal men daer cruyt in do / yst dat mt gecruyt hebb wilt en d suldt sied tot dattet weec ghenoech is. Die wile dat heet is / salment do in doosen / oft in bussen / oft in glasen / en eerst salme die doosen mett poeder bestroy tegen dat a cleven. Sommige do daer in honich deen vierendeel / en dander voorts suycker. De sommige nem al heel suycker voor den honich. It dit navolgende cruyt salm daer in doen / caneel / naghelen / not / elcx een vierdeel: ghingebaer / lanc peper / folie /

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

45 elcx een halve once. M macht aldus ooc mak / als datm die queappel sied in wy azn en in wn tesam / d maect dit cruyt goed appett. En yst te soete / oft wilt ghi d honich spar / so net wit broot en bernet / gelyc m in swerte peper doet. Dan suldt dore slaen door een doec / en nemen dit half totten honich. Dit machm ooc in compost doen / en ooc in alle dinghen daer m veels honichs in behoeft. Maer doet niet veel van dat broot daer in op dat niet en gherake te schimmelen.

(Om groen'gingebaer oft calmus te mak. Cap. LXXXVI.


Men sal nem scho grote clauw van ghingebaer die cort is / en sceltse. D salmse doorstek met een scerp punct v een messe. D salmse sied in water tot dat water door haer lf gheloop is. D salmse uit doen en leggse op een tafel / en perssen dat water uit / en leggse twee dag in honichwater oft in sirope te weycke / det is honich met water op gesoden en ghescuymt / en decket en doent d in e verglaest vat / en settent alsoe wech. En yst dat d gingebaer aldus niet weec genoech en wert / so ghiet daer regenwater op / en settet acht dag in die sonne. Dan sal men eenen put mak in eenen kelder in die aerde oft in een ander vochtige stede / en doen daer in sout dat vochtich is / en doet die clauw datse deen d ander niet en genak. En d ghiet daer vf oft ses werv des daghes schoon water inne / tot vier dagen toe / en tot det si weeck worden. Ende dan legtse in honich.

(Een tractaet v planten en

greffien. Capit. LXXXVII.

Om subtilc te greffien / so net een tacxk met een knoop / dat suldy wringen / en doet h die scorsse af / en ooc den knoop / daer na legget in e clove also groot als die greffie is / het sal seer corts wassen. (Die greffi wil wygaert / op wygaert / sal de wygaert cliev gelc and'boom / en steken die greffie in de clove en stoppent dan met wasse / en bindent boven wel. (Yst det een bo te lge beyt met wass oft fruyt te drag / so maect e gat met e egger / in d meest tack van d'wortele / sond'tgat dore te bor / en in tgat det ghi hier maket / steect een droog eyck stoc / en laeth also int gat mer

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

46 stoppet wel vaste met wasse / en d worpt die aerde op die wortele / so sal die boom dat eerste iaer draghen. (Om persicke te hebb twee maende eer yemant anders. Men moet se greffien op een moerbesien boom: oft op een wngaertstruyk. (Wildy appel hebb in meniger manier / all de somer lanc op die boom tot ald'heyligen toe / grefft deene in dandere / te weten criecken in moerbesien, etc. (Om te do dat criecken en persick goet soud zy / en riecken soud gelc goede specien / en dyer gelyc in den smake / en datmse ooc bewar mach / tot det die nieuwe wed'aen com. Grefft in den moerbesi boom / ghelc voorscreve is: maer int greffi so weyct u greffie in honich / en doet daer toe een luttel goede speci / te wet gariofel naghelen / ghinghebaer / ende caneel. (Om appel en peren te doen wassen sond'roke / so greffetse op eenen vchboom. (Om te do det die appel soude zy half soet en die and' suer. Beyde dese greffi wringet de door dd'als ghise grefft / d salt zy nature nem v beide dese greffi. Bi deser maniere sull die appel half soet en half suer zy. (Om te do dat eenen hulst rosen drag mach die v znre naturen zull zn gelc die blader vden voorscrev hulst altyt groen winter en somer. Net een tromoer en clooft den hulst / daer suldy e brancke rosen in do totter wortelen toe. D net een luttelken mos en doet dat daer om tot dat zn nature genom heeft aen den hulst / en dan sullen die rosen van dier naturen zn. (Om crieck te hebben op diversche boomen goet te et tot alre heyligen misse toe / grefftse op eene moerbesie boom en op eenen wilghenboom. (Wildy hebb grote mispel twee maent eer eenige andere / en dat e ooc beter is d twintich and'. Grefft se op e stekelbesie struyck en op een moerbesie struyck / ende int greffien / net die greffie in honich. (Hoem peer over iaerich houd mach. M sal nem eetsout wel drooge dat salm do in e vaetk mett peeren met beddeks in sulcker manier dat de den ander niet en genake. Dan moetmt wel stoppt en in

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

47 e droghe plaetse doen op dat het sout niet versch en werde. (So wanneer datm greffien wilt voor dat ald'beste / soe salmen greffien opten lest dach vand' maenschine eer die and'mane vernyeut / oft in d lesten dage sonder eenen. Wt waert in d derden dage voor die nyeuwe mane / so en soude die bo geen vrucht drag d int derde iaer. En waert ind vierd dage so en soude hi geen vruchten drag dan in dat vierde iaer / en also van deren iaren navolgde. En van vruchtbarighen boom salmen altoos dat mos aftrecken. (Die greffen v eenig bomen die ghi greffien wilt die suldy afbrek op twee duym nad houte det is den oud houte / daer na snidet af v die knop dat ghi ymmer d ouden knoop niet en raect / en maect die greffie scerp tott merge ontrt II duym lanc luttel min ofte meer / altoos latde d rugge metter scorsse ent bereytse wel met een messe die tweedeel afgesned. En ghi sult se so bereyd bide knop dat de knoop wel sitt op zyn hout daer hi op gegrefft wort det die greffie gelc sta over alle sid / te wet scorsse teg scorsse wel voegende. En die greffie / daer m op greffien wilt / salm altyt nem vd boome t oost waert stade. En als dese greffie aldus wel te punte staet so sult ghi nem mos en vette aerde en bindse al met een dunne doec / die wil. (Ist det ghi ooc greffi wilt v een vruchtbarig bo nmermeer en suldise met messen af sniden / maer breect se met uw hand af in dat oude hout / so dat se recht si en effen / niet cr: op dat mense greffien sal. En daerm op greffien wilt dat en mach niet groot zn. (Ist dat eenich bo worm heeft oft vormelose vruchten draecht. Ghi sult dyen bo wasschen met orine v coeyen en edic so det die twee deel orine si en dat derd deel edic oft die orine met asschen getempert. Van den anderen ding die uiten boomen behooren suldy hier vinden alsmen coemt aen kerseboomen. (Amandelen / kersen / crieck / pruym / die plantm aldus. Legt die steene hieraf drie dag en drie nacht lanc int water / daer nae setse int aerde. So wanneer datse groey en become zy so suldyse int and'iaer daer na v'sette v die stede op e dere. En altoos als ghise yet v'set so snt bov af die

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

48 cleyne nieuwe riser / sond' in den moerbo daer en sal men niet afsnid dan dat droge is. (Ist dat ghi gumme hebb wilt vd amdelboom slaet in d bo eene ysernen nagel / en laet dien lange in d boom. Aldus so heeftm gumme v alle and' boom iae die ghemeynlyc gumme pleghen te draghen. (Alle amandel com wel voort / yst dat mse sond' scalen in moer / oft in verckens dreck leyt. (Yst dat men een dach lanc amandelen leyt in edic / so word si goet. (Looc salm say in novber / in witte aerde oft i swerte / en dat salm sett vier vinger deen vden anderen opt hoochste. En sal men det aertrc suver houd. Ghi sullet say na de sonne. Om dat beste en grootste looc te hebb / so vintmen mensch / die dese maniere hebb / dat si dat op sinte Peeters avt oft dach / na Sint Jsmisse saey / en si knoopent / dat niet te hooghe wassen en soude / en also ond'te meerder bliven soude. En op sinte Peeters dach ingaende oogst / trecken si dat uite.

(Van bloemen te planten.


Dat lt daermen bloemen plten / oft cruyd setten wil / sal aldusdanich zy. Yst quaet aertrc / so sal ment v'maken. En plaetsen die sta bi eenige wateren / die z best ghetpert. Gheen dinc en wast wel / het en si dattet met reghenwater bespreyt si. (Plant wassen dicwls in plaets daer water loopt wt die hitte vand' zne / trect h de voorsceyt tot h. So waer vettichet is / daer is soetichetyt. De wortel v plant oft bloem / salmen deck met paerd mes / oft met assch besprey / so sullen si dunne scorssen hebb / en die vrucht sal veel beter zy. Stront v ezels oft v scap oft v geyten / en v allein mcen / als v coey. e.c. dese mak vette hov. Goede asschen zy goet in lochtingen / en dunne mes is seer goet en orbaerlc op weyden / veel gras te do wassen. Het en is niet goet / dat men vele en dicwils e velt messch sal met drec / op eenen tt: maer dicwls / en de luttel te male / dat is seer goet. (Een acker die waterachtich is / salm meer messen / d een droog acker. Drec v vogelen is bequame all landen

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

49 te winn / sond' gent. Ghi sult altoos goet saet saeyen in goede aerde. Die quade cruyd salmen uit trecken. Sn daer ooc steen / die sal men uit werp. (Al dat m say wil / det salm saeyen int wassen / vand'mane / en al datm vellen wil / dat salm vell int brek vand'mane. Tgene det ghi saey wilt / legt gh dat saet daer af te weyeck in eenich dinck eer ghy saeyt / het sal daerna smak. Al legt ght te weyc in melc / het sal daer na smak. Legt ght te weyc in wn / oft in clareyte / altt salt die smake hebb. Maer legdt hier in eer ght sayen wilt / so moet ght eerst een luttel laten droogh. (Erwet / vitsen / en dier gelc / salm in drooge aerde say. Mer boon salm sett of planten in vochte aerde. Op scho dag als d wint noord is / d ist best te say. (Een leeringe. van den fruyte daer die boom dicke scorssen af hebb / eer ghi se plt legtse drie dag int water en d legtse in die aerde / te gad' / oft verre v'scheyden. En als si een iaer ghewassen zn / d suldyse v'planten ende dese sullen dan dunne schorssen hebben. (Boom die bloeyen in den april / overmits den vorst so en v'var si die bloem niet / yst dattet weder drooge blft sond'regen maer cot opten verst reg / dan vervaren die bloemen / om den regh die daer op vervriest. (Alle bloem geplt in water daert seer versch is / die moeten verdrooghen in corten tiden. (Die wortel van d wijngaerde geplt / die en sull int eerste iaer ghe vruchten drag / maer si sullen quelen. En alsmense v'plant / dan salmense wel diepe in die aerde setten / ende wel messen. (Ist dat e bo gheen wortel en heeft oft net ghenoech so legt ontrt die wortelen evene / en d op die aerde en begiet tsavonts met water hi sal nyeu wortelen laden. Den balsem bo wort geplant gelk d wngaert in die aerde daer hi wast / en dat is ontrent den zee candt. (Crieck en kers bom die will sta in coude locht en beger coude locht en berg en hog plaets en v'scheit. (Die criec bom salm verplant in de maent v novber / en somtts in Juario. Ist dattet e criecbo root

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

50 wert / so suldi mak int midd van den bo e gat daer die quade humor uit treck sull. En aldus machm doen alle dand' boomen die rotten en niet en draghen. (Om crieck of kersen overiear te houd suldy haer stel af sniden en so legtse in een glasen potk en steect desen pot vol v kersen oft crieck / en doeter honich in dat dunne si / stopt d desen pot met moer datter ghe locht in en come / en legter ontrt en ond' savele en ooc bov d pot also legt h in Uw keld'daert versch is. En dus salmse wel over det iaer versch houd / ia also versch oft si eerste vden bo quam. In deser manier machmen oock houden peren ende ander vruchten. (Ist dat e crieck bo ofte kerseboom ghequelt is v den mier. Ghi sult bestriken met sape van porcelyne en dat gemenget deen helft met edic oft saghemeel ende legghet al omtrent den wortelen. (Castani plantm gelc die vigeboom / oft men grefftse / ofte m v'plantse ooc wel. Ghi sultse leggen in water / en die te gronde ga / salm setten / en dit salmen do in novber oft in december. Wt die in dese twee maenden geplt oft geset zn / die sull lang dueren / en goede vrucht dragen. Die zmige pltense in de meerte / en settense in de aerde / gelc bov; dese zy soeter / d die eer geplt zn. Maer die eer geplt zyn / in dye voorseyde twee maend / die drag eer vrucht: maer m sals eerst proev de welcke dat goet zy te sett / alsoot voers. is. (Dit is noch een and' proeve / om te wet welcke castanien dat goet zn te plant. Ghi sulter nem e deel / en legtse in de savele dertich dag lanc / en d suldise wel wassch. Als si wel gewasschen zn legtse in water / en dye dan te gronde gaen die zy goet plant / en die opt water bliven die zn daer quaet toe. (Ist dat ghi soet cauwoerd hebb wilt legt haer zaet drie dagen in scapen melc en dan settet in die aerde / hieraf sull soete cauwoord comen blinckende en lange cauwoorden si sull dunne van scorssen zyn. (Lange cauwoorden salm deen vand ander in die aerde sett also sull si te bat wassen. En si will wassen in zavel aerde wel gemest / en in die meerte geset oft gesaeyt. Aldus

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

51 machmen ooc do van allen ander boom die steenen in haer vruchten hebben. Wildy soet smaec hebb in vrucht daer steen in zy als persicken oft dier ghelck. Legt de steen te weycke in alsulck zaet als ghi den smaeck hebb wilt. Want int tgeen daer si in weyck daer sullense haer vrucht nemen ende daer na smaken. (Dadelboomen en draghen ghe vrucht voor dat si hond't iaer out z. En die dadel moete wel e mat in water ligg eermse, inde aerde set / dan salmense in goede aerde sett. So wneer si dan blader beginn te hebben / so salmense alle avont met water besprey. (Mispelen salm greffi op doorn / daer soe zn si best op ghegrefft / oft op ander schoten van mispeliers. (Vychbom die drag vierwerv alle iaer vrucht. De swerte vig zn best eer in die sonne gedroocht en dan leyt mense in manier gelc beddeks / in e vat / en telck male bespreytmense met mele / D stoptmense in een vat en sluytet / en also seyntmense uiten lande. (Die castanien will wassen in versce en morwe aerde / maer int savel lt wassen sie noode / t ware dettet wel versch ware. En si will best wass in swerte aerde. Si willen ooc hebb vetticheyt. Die castani / ten si dat m een gaetk in die scorsse maect / en mse int vier leyt / si sullen int vier een groot gheluyt maken. (Que appel zy goet / en m maect daer goede spise af. Dese zn geluwe / en si zn cout / en goet gegeten theg die quade meester oft febres. Si zn ooc goet geget dghen die heet zn. En men machse houd een iaer lc. En dese machm verplanten v den cleynen riserks oft tacxkens / oft greffien. (Om grote queappel te mak / set eene pot in die aerde / en cromt dat rys daer een appel aen is / totter aerd: en doet d appel in d pot / en bint dat rs aen d pot dattet net af en gae / noch v d pot / noch vder aerden / en latet aldus wassen. Die appel sal so groot zy als d pot en sal alle d pot voll. Hebdy geen pot / so doeget yewers eld's in / al waert in e hout vat / eemer / oft cuype. Maer dit en salm niet do / dan als die bloem niet meer en bloeyen / en die boom gespaent zy. En aldus machmen oock doen van anderen boomen.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

52 (Saet v ayuyne / ist dat ght net in watere daer sout in gheweest heeft / soe yst beter omplanten. (Ayuyn gesaeyt ontrent boom / het si appelboomen oft peerboom / die vruchten zys veel te beter en te soetere. En in dese vruchten en comen gheen wormen. (Wildy plten een vchbo / oft moerbo oft e and bo die ghe saet en draecht. Ghi sult v dien boom sniden een rsken vden voorled iaren / mett oud houte ontrent twee palm lanc / so dat die gheheele lengde si twee cubiten oft meer. En alle die riseren suldy in de aerde setten / en ontrent een palme lanc suldt buyt der aerden laten. Dit suldy doen / eer die boom blader beghint te brengh. En wacht u wel dat ghi den knoop niet af en snydt / want dan souden si verdrooghen. Om boom die bitter vrucht dragen / soet vrucht te doen drag. Ghi sult opgraven die aerde vder wortelen des bos / so dat die wortelen al bloot zyn. Dan legt daer op verckens drec / en dectse weder met dier aerden / oft met and'aerde / aldus sull die vruchten v dyen boom eenen soeten smak hebben. En aldus machme aen alle boomen doen / die bitter vruchten maken. (Noch een ander manier / om die boomen te hulp te comen / dat si soet vrucht draghen mogen. Ghi sult een gat mak int middel vden boom / daer hy t grootst is en doet in dat gat honich water: det water daer honich in geleyt is gheweest / en honich mede ghemengt is: en stopt dit gat wed' met een houten naghel v ghelcken houte van dien selven boome. Maer siet wel toe dat ghi dat gat op die ander side niet dore en boort. (Alle vrucht willen behoedt worden / en varens te bat dat mense leyt in drooge suver sted / oft in caf oft in hoy. (Ghingebaer hout men goet en lancduerich onder peper / en hi wasset over die zee int gheberchte. (Om groenen ghingebaer te maken. Legt witten ghingebaer in een vaetken / en vollet vaetk met loogen / en latet aldus drie oft vier dagen en nachten staen. Daernae doet die looge uit datter niet en blive: dan doet daer honich of suycker in: aldus so salt goeden groenen ghingebaer wesen. (Yst dat de gariofel nagelen haren roke verlor hebb en haer machte / so suldy die legghen in stercken wyn / oft

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

53

edick. En men salse legg op steden die nyet heet en zn / en drooghe. Si dueren goet dertich iaer. (Galiga wortel duer goet vf iaer. Si hebb de selvc machte die gariofel nagelen hebb. Si zn ghesonder in den winter d in den somer. En die swerte zn de beste. (Genever besien die swerte zn de beste. Men salse vergaderen in de Lenten / en si bliven twee iaeren goet. (Die olye die m maect / v genever / is betere / dan diem maect van den besien. Moerbesien werden gheplt ghelc vchboom. Sn vrucht zn int eerste soete / en daer nae suer en hoe hi verblt vden dauwe / en hi drocht vden reghen en hi ouder wort / hoe di vrucht bitterder zn. Dye moerboom verblt vden dauwe en droeft vden reghen / en hi verblt en vaert wel van den vuylen drecke. Sn tacken verdrooghen alle drie iaren / en dan salmse af sniden / en and boom alle iaer / want si varens veel te bat en datmen dat mos af trecke / wt dat mos beneemt haer machte / en die substancie van den vruchten. Om noten langhe goet te houd / so salmense legg in savele / oft in haers selfs drooghe bladeren / oft in een vaetken van notelaers: en legt daer ayuyn bi / si sull dyes veel te soeter zn. (Wildy noten een iaer lanc groene houden / legtse in honich / si sullen groene bliven. Dit honich sal dan edel ende goet zn tot veel medecinen. (Die persickboom zyn v dier naturen / ist datm daer yet groens af snt / si sullen v'droogen: en alle zn drooge tacken moetm altoos af snid / sal hi wel var. (Ist dat een persickbo queelt / men sal nem heffen v ouden win en mengense met water: daer mede sal m zn wortel beghieten / en den boom daer mede bestriken / en wel messen met goed messe / oft dicwls wasschen met boonsop. (Om persicken te greffien / ghi moecht die greffien wildy op pooten van noten. (Om grote persick te hebben. Neemt melck v gheyt / en daer mede bestrct den boom / vder aerd opwaerts. Oft ontdect zn wortel al bloot drie dagen lanc: daerna ghiet daer gheyt melc op. Dit moet gheda zyn als den boom bloeyt / en also sal / hi groote persicken draghen.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

54 Om die noten die in de persick liggen / te doen brengh een teyken / en alle die v dien persicboom ghegrefft sull worden / also langhe als si duer sullen. Ghi sult den persicksteen leggen VII daghen in die aerde. Als die steen op beghint te gaen / d suldy die keerne soetelc uit nem / en scrft op die kerne wat ghi wilt met verwen. Als dat gheda is / so set die kerne weder in har steen / en bint h weder te gader / en set h in de aerde / metten eynde opwaerts. En alle die persick die v dien boom com sullen binn ind steen ghestreept zn met dyer verw / daer d eersten persicsteen binn mede gescrev was. En dusdanigen persicboom heet men ghescreven persicboom. Yst dat eenich persicboom vden wormen ghequelt is so suldy nemen orine v runderen / en dat derde deel azn en wasschen den boom daer mede. Dit machm do alle boomen die van den wormen ghequelt zn. (Om persicken te hebb sonder steenen. Ghi sult nem eenen persickboom nyeu gheplant / en maken in e willighe een doorgade gat / en set die plante v den persicboome / datse door die willige wasse / dan en sullen die persicken gheen steenen hebben. (Oft neemt een greffie v eenen persicboom / en setse in een willighe / so sullent ooc persicken zn zonder steenen. Die pruymboom zn van menigerhande manieren / maer pruym van damascenen dat zn coele pruym / die zn de beste / en si zn bina swert. Alle manier v pruym machm over iarich houd / yst dat men se wel laet ripen / en wel ghedrooght leyt in een glasen vaetken. En en condise niet wel droogh in die sonne / so droochtse in eenen hoven / daer broot in ghebacken is. (Ist dat een pruymbo queelt / so suldy nem heffen v wn getpert met water / en ghiet dat op die wortel: oft oude mans orine ghemengt met water tweedeel. M grefft die pruymboomen ghelc ander boomen. (Yst dat peren steenachtich smak / ghy sult die wortel ontdecken / en alle die steen die daer ontrt zn / wech do en doen ander claere aerde op die wortelen / en d dicwils beghieten. Aldus yst ooc v appelen en pruymen. Van appelen en van peeren maectmen wijn aldus. Snt v desen waer af dat ghi wilt / in vier stuck en vult dat vat al

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

55 vol / en latet aldus staen: dan sal dit v'keeren oft most waer / mer men sal op dat vat ghiet loopende water. En desen dranc is ghesont / mer hi is cout. (Om appelen die vervrosen zn / goet te mak. Legtse in cout water / si sullen weder al tot haer selven com / op dat mense dan bi den viere leyt. En aldus yst ooc metten vervrosen versenen / hielen / voeten / en ander leden / alsse vervrosen zn / suldy se setten in water daer colen in gesod zyn / oft in water daer camille in ghesoden is. (Yst dat ghi te vier sted om den appelboom legt levende colen / en een'luttel levende solvers / soe waer di roock hier af eenighen appel ghenaect / dienappel sal terstont van den boom vallen. (Item ist dat ghi oude orine ghiet aen appelboom / oft aen wngaerden / si draghen veel te meer vruchten. (Nemmermeer en com wormen in appel noch in appelboomen / oft in ander boomen / yst dat ghi dicwils meter gallen van eenen verre die wortel beghiet. Om een groten appel te doen wassen in e glas. Ghy sult nemen een glas oft een viole / binnen dye wile dat d appel cleyne is / en ghi sult die viole bind aen den boom / en sult den appel daer in laten wassen. (In appelboom machmen greffien menigerhde manieren v appelen / op welck tack det ghi wilt / en in peerboomen desghelcx menighe maniere van peren. Wildy hebb geverwede appelen / met wat coloren dat ghi wilt / so maect een gat boven int dickste van d boome / en steect in dat gat wat verwe dat ghi wilt / met watere gemengt. Dan volt dat gat wel / en stoppet nauwe / en alle die appelen v di boom / sull die verwe hebben die ghi in den boom ghiet. (Yst dat ghi op Sinte Lambrechtsdach een boom plant van wat manieren dattet si / dien boom sal op com ende wassen / en en sal niet verdrooghen. (Petrocelie salm sayen op Sinte Jansavont int middel vden somere / en die en sal nemmer meer vervriesen / hoe groot winter dattet is / noch in den naesten somer en sal si ghe soet brengen: en si sal veel eer / en meer wassen d andere / die langhe tevoren ghesaeyt heeft gheweest. En petrocelie wilt ghesayet zn in steenachtige plaetsen.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

56 Om groote pareyloock te hebben. Ghi sult veel pareyloocx in een binden met eenen dunnen doecxken / en steken dat in de aerde / het sal groote pareye sn. (Oft legt veel pareysaets in een gat / in der aerden / daer sal een groot pareylooc afcom. Maer dlaken moet nat zn / en ghesteken in versche aerde / die nyeu ghegraven is / en dectse / daer sal groot parey loock af comen. En m mach dit nem v elcker rose een rs / en snt die / en legtse rechts doen van veel dincx dat uiter aerde wast. (Om een rose half wit en half root te mak. Ghi sult nem v elcker rose een rs / en snt die / en legtse rechts en setse diepe in die aerde en verbntse met vetticheden oft ghi dese twee riserks deen tegen dandere vouw wildet / en setse diepe in die aerde / en verbntse met vetticheden / en doet daer mos over / si sullen deen onder dander wassen aldus sullen die roosen half wit / en half root zn. (Om roode rosen wit / te maken. Neemt die roode rosen en houtse over colen daer solfer in ghegot is ontrt een halve once / en van desen roock sullen si wit worden. (Om een witte rose root te maken. Hout die witte rose over eenen pot / daer wermen rooden wn in is / bov in in den roock van dien wine. (Wildy veel roosen hebb in Uwen hof / so suldy saeyen saet v rosen det wat ripe si / in d sprockelle / oft ind meerte. En die plante die daer af com / suldy dicwyls beghiet. Int der iaer v'plantse waer ghi wilt / mer setse twee voeten van malcander. (Wildy vroeg roosen hebb / so doet als voorscrev is / maer beghietse dicwils met lauw watere. (Wildy ooc spade rosen hebben / soe versetse spade int iaer / en setse seer diepe in die aerde / en beghietse dicwls met couden watere. (Yst dat ghi neven die wortelen v een willige / cleyne riserkens set v boomen waer af die vruchten steen binnen hebbende zn / gelc persicboom oft pruymboom die sullen haer vruchten hebb sonder steenen. Coemt die wyngaert bo lichtelc uiter aerd / dat sullen goede besien zyn. Alsm wngaert plant wil / die plt moeten wel versch zy / en daer en mach net oudts a zn noch hangen / mer al nieuwe / wt and's soe soude hi dicwils ghecorrpeert worden. En hi moet zyn vden tweed wasse

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

57 / maer bi den knoope comde vand onderst. Men sal die plant nemen dickachtig / en e cubitus lanc. Ist dat die aerde wel vet is / so suldy den wngaert verre deen vden ander zetten / ontrt twee voet. Ist dat het hout vden wngaert / vder sonne / oft vder regh / oft dierghelike behindert wort / so salm altoos det verstorven is suyveren / en die gaten met aerde stoppen. (So wanneer dat twee of drie knoop zn vand wygaerde aen een rcke / het is al genoech: die ander moechdy wel afsniden / opdat daer niet te vele vden lagen en bliven vden houte. Na die grootheit vden riser so sal men dye knoop daer aen laten drie ten minsten / en boven viere niet / ten si datter rs oft rancke groeyt. (Yst sake dat die groote struyc vuyl is / so suldy h wringhen metter hant / die onderste vuylicheyt af. Alsmen wngaert snt / so salmen sniden weynich boven den knoop / en cromt h een luttel / mer niet seere. (Yst dat die wngaert in goet aertryc / en ter lucht staet en hi te seer wast in rancken en in blader / so sult ghi dye rancken sniden lger dan tot X oft XV knoopen / en sult laten in eenen tack / een oft twee / oft drie rancken. (Wast d wngaert te dicke / so suldy om gas h graven / en vollen dat met savel / en mengen dat met asschen. (Ist een wngaert onvruchtbaar so dat hi net en draget snt een gat int dicste vden houte / en steect in dat gat e cleyn steenk in / so dattet gadt daer ghevolt si. Dan legt ontrt die wortele aerde ghemgt met mor / so sal hi wel vrucht dragen / en ooc daer na nmermeer onvruchtbaer zn. Oft ghiet alle dage aen die wortel / aen den voet v den onvruchtbarigen wyngaert / oude orine overvloedelc. Al waert dat den wgaert half verdorret waer - hi sal weder groeyen ende bloeyen / en seer vruchtbarich zyn. (Om druyv sonder steen te hebben / so set dat opperste vand'rancken in die aerde / en dat men in die aerde setten soude / dat sedt opwaerts. ((Om wyngaert te doen draghen wn ghelc clareyte. Maect in d wngaert een gat totte merg toe / en in dat gat suldy stek in den meerte een electuarie gemaect van poeder v gariofel nagelen / en van caneel / dat menghet met een luttel fonteyn / en maect dat gat vol v desen poeder.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

58 D sluyt dat gat nauwe toe met wasse / oft met een linen doecxk opt gat ghebonden wel vaste. En den wn die v desen wngaert com sal / die sal smake al waert al goeden clareyt / so langhe als dien wngaert dueren sal. (Alle druyv die m snt eer si wel rp zn / dien wn en sal niet natuerlc zyn / en hi en mach ooc nyet lange goet dueren. Maer den wn diem sniden wil / om goed wy te hebb / dien salm sniden mett loop van der mane / ghelc vore ghescrev staet / int capit. vden wn siecten te ghenesen.

(Hier volcht nu een tractaat / om veel ghenoechlycke stucken te bedrieven.


Ten eerst / om een wngaert te doen comen over yemts tafel waer ghi wilt. Net een orinael / oft een ander scho glas / dat wel also groot si als e orinael het moet in de somer besocht zyn / om alle tiaer dore te besig. Als den wngaert ghebloeyt heeft / bint d orinael a d wngaert / en steect daer een druyve in / mer wacht ymmer wel dat die druyve niet gequetst en word / so dat h v'drooge. Als die druyve aldus hier in steect / so stopt den orinael daer hi aen d wyngaert hangt / wel toe met groenen was / mer hoedt die druyve wel voor eenige quetsure. Laet die druyve aldus in den orinael wassen en ripen. Als die druyv rp genoech zyn / so snt die druyv af / sonder alleen die druyve die in d orinael steect / laet die noch hghen aen zyn rancke / totter tt toe dat ghi siet dat hi root wort. Als hi root beghint te worden / so snt h af / en laet altt den orinael wel ghestopt metten wasse / so yst goet. Mer ghi sult hier toe doen olye v oliven / als die druyve al root is / en mengelet wel ondereen. Wneer ghi dan U genoechte bedriv wilt / so neemt een lampe / en legt daer een lampe / en legt daer een wiecke in. Dan ghiet daer op v dier substanci die in den orinael is / en hanghet die lampe int middel vder camer daer ghi etet. Als ghi d den wngaert sien wilt mett ripen druyven / so ontdect u lpe en blaest al dat ander licht uite / dat in die camere is. (Wildy in een cleet vier drag sonder dat te verbernen. Neemt alluyn / en wit van den eye: dat tempert te samen. Alst wel te samen ghetempert is / so bestryct det cleet daer

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

59 mede / het en sal niet verbernen. (Wildy eenen stoop wns keer dat ond'ste opwaerts zonder stort. Neemt een once v den cruyt det fyls heet doet dat in den stoop metten wine / al hout ghi h metten openen nederwaert / hi en sal niet storten. (Wildy petrocelie doen wassen in XXIV uren. Neemt petrocelie saet / en legt dat te weycke in soet melc. En op die plaetse daer ghi se sayen wilt / suldy leggen een laghe v ongeblust calck / wel cleyn ontwee ghemorselt / ontrent een vinger dick / daer op suldy stroy een lage drooghe aerde / ooc en vingher dicke. Dit suldy aldus drie werv doen / als nu deen / als nu dander. Dan suldy nem det petrocelie saet / al versch uit melcke / daert een nacht in sal hebb liggen weycken / en sayet d op dye selve plaetse die ghi daer also toe bereyt sult hebb. Dan suldi daer op stroyen ongeblusten calck ghepulverizeert / en dan daer op noch aerde / tot dat rechts de calck bedect is: d suldt al om bespreyen met schoon water / soe salt wassen binn XXIV uren / oft eer. Maer alle dinghen moeten alsoe ghedaen worden / ghelc hier voorscreven is. (Wildy dat hem eenen harinc van selfs keere op een rooster. Neemt een gsen pipe / en doet daer quicsilver in dan stopt die penne wel vaste toe / en steect die also in den harinck / hi sal hemselven ommekeeren. (Wildy alle die vloeyen vangh die ontrent u bedde zy. Neemt een wit wollen cleet / en bestrct dat met melc v eender ezelinnen / en legt dat in een bedde daer veel vloy zyn / si sullen alle in dat cleet comen / die daer ontrent zn. (Wildy vliegh die verdronck zn / weder levende maken. Neemt die verdronck vlieghen / en legtse in werme asschen / si sullen daer levende worden. (Wildy honden doen danssen. Neemt die cullen v eender genetten / ghi sult die vinden tot eens grauwerckers huys / dat zn bontwerckers. Als ghi die hebt / wintse in een cleet wel vaste / dan worptse voor die honden / si sull danssen / op die strate oft in huys. (Wildy v een swert peert mak een wit. Neemt eenen mol / dien set in schoon water / en laet h daer in ligg dry daghen. Van desen water suldy storten opt paert / da sal dat hayr rechtenoort beginn te vall / tot dattet al uit is ende

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

60 dan sal daer wit hayr gaen wassen. (Om te weten wat kint dat een vrouwe draecht / weder dat een knechtken is / oft een meysken. Neemt e dropele van haren melcke / dat laet druyp in laeu water: yst dat daer op swemt / so yst een knechtk datse draecht: yst dat te gronde gaet / so yst een meysk. Dit is waer bevonden. (Dat een mensche niet dronk word en mach / hoe vele wns dat hi oock drincke. Men sal eten v die longhene van eenen weere / dat is van eenen scape. Oft ghi sult eten een cruyt / dat portulaca heet. Oft eet oude haselnoten. Oft eet vet vercken vleesch. Het welcke v desen dat ghi nuchteren eet / ghi en sult binnen dyen dage niet moghen droncken worden. (Om eenen mensche terstont dronck te maken. Men sal nemen hout van aloes / en leggen dat in wn drie daghen lanck. Met dien wn so menghet anderen wn / also vele als ghs hebb wilt. Alle dieghene die v desen wy drincken / die worden terstont droncken. (Om swert te schin gelijc mooren. Neemt schuym van smoute / en tempert daer in atrament / en vitriolum. Da doeget in e lpe / en ontsteect die lampe / en doet al dder licht uite: alle die daer in de camer zyn sull swert schyn. (Als ghi wilt dat u melc niet en rinne / wat melc dat ooc si / doet daer een luttel suyckers in / het en sal niet rinnen. (Wildy in den schoon dach die sterren zien. Neemt een schoon claer becken / en legt in die midden van die becken eenen schoonen claren spiegel: dan doet daer schoon water in / dat dien spieghel daer een luttel diep in ligghe / soe suldy in den spieghel die sterren sien. (Wildy crieck / kersen / oft pruym / alle tiaer over houden / so neemtse eer si wel rp zn / en legtse in eenen nieuwen pot / en ghiet daer honich op. D stopt den pot vast toe met leem / oft met wasse / en also legt hem onder savel. (Wildy een keersse ontsteken metter sonn / sonder vier so neemt een schoon becken / maer het moet wel claer zn. Dan legt int midden vden becken eenen claren spiegel en ommegaens dien spiegel legt werc wel ontloken / het werc sal van de hitte der sonnen ontsteken en dan ontsteect u keersse.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

61 (Wildy wyn mak van edic. Net kernen v appel / en maect daer pulver af. Dit pulver doet ind edick / en latet also staen VIII dagen lanc / het sal goeden wn worden. (Wildy veel ratten doen vergader op een plaetse. Nemet een levde ratte of twee / en steect die in eenen aerd pot die vol gaten si. Maer die gat en mogh niet so grote zyn / dat die ratten door eenich vden gaten loop moghen. Set dien pot / int middele v eender plaetsen daer ghi wilt dat alle die ratten vergader sullen / en maect e schoon vier ontrent den pot / maer niet te nae. Als die ratte die in den pot is / dat vier gevoelt / so sal si roepen en criten om hulpe. Dan sullen alle die ander ratten die binn den huyse zyn / com loopen om die ratte te helpe. Aldus sullen si vergaderen ontrent dyer plaetsen. (Wildy in eenen hutspot doen vergaderen al in e stuc. Neemt een cruyt datme heet corsoude / en die wortel v confilen. Dit doet te sam in den pot metten vleessche / en alle die stucken sullen aen een ander vergaderen. (Wildy dat het vleesch schin al vol worm te steken / so neemt snaren / en snt se al in cleyne stucxkens / en worpt die in een hutspot / het sullen al maden schin. Wildt da wederom schoon hebb / so wasschet int sop daert in ghesoden heeft / so yst weder schoon alsoot behoort. (Als eenen hutspot gesod heeft / en ghi wilt hebb dat hi noch rau schine. Neemt dat bloet v een hase / en drooghet in een hoven: d pulverizeert dat / en stroyt dat pulver opt vleesch / en het sal rau schine. Wildyt dan weder schoon hebben / wasschet in sn sop / so yst goet en schoon. (Wildy die vliegh veriaghen. Neemt een cruyt det ira manna heet / en tempert dat sap daer af met edic watere. Dan bespreyt die mueren vden huyse daer mede v buiten / die vliegh sullen dat huys altt schouwen. (Als ghi eyeren braden wilt sonder vier / so neemt die eyeren / en steectse volcomelc in levende calck / en ghiet daer water op / en laetse een poose daer in liggen / si sull brad. (Wildy wermoes uit den pot doen loopen van hem selven. Neemt atrament en slapeter also veel vanden een als van den anderen / maect daer af pulver. Als d pot beghint te

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

62 sieden so werpter dat poeder in. (Als ghi yemant wilt doen slapen. Neemt de galle v eenen hase en die galle van een swn. Dese gallen suldy drooghen in eenen hoven en maecter pulver af. Dit pulver gedaen in een nyeu lnwaet en so gheleyt onder dat hooft / dat doet slapen tot dat weder van daer is. (Wildy maken datse al sonder hooft schinen die in u camer zn. Neemt pulver van levende solfer ende ooc olie van hennep sade: dit menghet onder een en doeghet in e lampe: dan ontsteect die lampe / ende doet alle dye ander lichten uit. (Wildy weten alser een mensche siec is oft hi ghenesen sal vander siecten oft niet. Neemt bergen speck ende wrivet daermede die plancen van den voeten van den sieck menschen: dan werpet dat bergen speck voor eenen honde. Ist dat die hont dat eedt so sal die siecke mensche ghenesen en en wilt die hont niet eten so sal die siecke msce sterven. (Wildy eenen doeck doen bernen sonder h yet te schaden. Neemt eenendoec en net hem in levende water / d steect er een bernende keersse in / dyen doec sal bernen sonder te bederven. (Wildy een catte oft meer doen luyde criten oft roepen. Neemt catte cruyt en een cruyt dat men heet in latine csonde / menghet dit metten catten cruyde wel onder een cleyn ghesneden ende dan ghebonden in een leeren sacxken en also gheworpen voor die catten / ghy sult wonder sien van criten en roepen. (Wildy voghelen vanghen metter hant. Neemt semisium candida / dat suldy menghen met gherst oft terwensemele / en mak daer een broot af. Van dien broode suldi briselen / daer ghemeynlc veel vogel pleghen te come. Want als si dit gheget hebb / soe sull si liggen als oft si doot waren / en en sullen niet connen vlieghen. (Om veel vissch te do vergader op een plaetse / net een scho claer becken / v dese grote platte becken / daer men in die kercke ten offer mede sidt. D neemt vier staken / die stelt in zn viercant int watere: dan hangt dat becken tussch die vier stak over dat water / so dattet ontrt eenen halven voet vden water hanghen mach. Als dan die claerheyt vdesen beck schnt in dat water / so sullen

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

63 die visschen alle daer na vergaderen. (Wildy uw name / oft anders yet scriv op messen / oft op ander yser oft stael. Neemt was / en besmeert daer mede u mes also dicke / dat m dat mes niet si en can / d suldi nem een greffie / en maken die aent eyndek nat. D scrft in dat was wat ghi hebb wilt / tot aen dat mes toe tot dat gh dat mes besceydelc sien moget met perfecte letteren: dan suldy in die letter gieten aqua fortis. Dit water heeft die crachte dattet also diepe in dat yser oft stale etet / dat men dat wel lesen sal. (Wildy dat niemt eenen draet en sal conn verbernen. Neemt eenen draet / en bnt dien wel vaste om een hals v eenen steen pot: maer hy moet seer vast ghebond z. En dan steect die keersse daer in / hi en sal niet v'bernen. (Wildy mak een gebraden pasteye. Neemt die achterste schou v eenen hamel / en licht dat vleesch bov op. Dan haelt al dat vleesch daer uit / dat ghi ghecrigen cont en capt dat wel cleyn / en doet daer cruyt en carent in / so dat behoort. Dan vollet daer mede dat ghi uit ghetrock hebt / en naeyt dat vleesch weder toe. Dan steectse weder aen een spit / en braetse ghelc and'scouderen / en droopt se wel. Dan sal daer yemt in beschaemt zy die daer niet af en weet / en eerst aen die schouder sniden wilt. (Om te maken twee mannekens / dat e sal dye keersse ontsteken / ende dat ander salse uitblasen. Ghi sult nemen een kole / en maken aen eene wdt twee mannekens met aensichten. Dat eene mannek suldy maken / dat in sin mont een luttel buspoeders ligghe / en in des ander manneks mont solfere. Dan neemt e keersse en ontsteect die / en laetse wel int bernen comen / op dat die lemete wel ontsteken si. D gaet met die keersse aen dat mannek / die dat buspoeder ind mont heeft / en houdet die keersse aen sinen mt / hi sal se uitblasen. Dan gaet aen dat mannek metten solfere / die wile dat die lemete noch vierich is / en houtse aen den solfer / hi sal die keersse alsoe ontsteken. (Hiermede eyndt dat boeck van wondere.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

64 (Gheprent in die triumphelcke coopstadt v Antwerpen / op die Lombaerden veste / teghen die gulden hant over. By mi Symon Cock. Int iaer ons Heeren M.C.C.C.C.C. ende XLIV den vierden dach v Meerte.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

65

Hoofdstuk I Overzicht van de litteratuur over de ververij in verband met het Bouck v Wondre.
De kunst om wol, zijde, katoen, vlas, haar, veeren en andere organische stoffen zoodanig met gekleurde stoffen te doordringen, dat deze door wasschen noch door dagelijksch gebruik weder daaruit verdwijnen wordt in de techniek en wetenschap 1) verven genoemd. Men spreekt van een verfstof wanneer de onderhavige kleurstof in meer of mindere 2) mate voldoet aan de te stellen eischen van waschechtheid en lichtechtheid. 3) De ververij is ongetwijfeld een der oudste kunsten. Reeds Plinius beschrijft hoe de oude Egyptenaren ze beoefenden. Deze bedienden zich reeds van bijtsmiddelen, dat zijn stoffen die niet in staat zijn zelf de kleuring te veroorzaken, maar desniettegenstaande de eigenschap bezitten om de kleurstoffen aan te trekken en zoo op de stoffen te bevestigen. In de stad Tyrus werd de purperververij en den handel in geverfde stoffen in 4) grooten omvang gedreven. Hoogstwaarschijnlijk is het oude purper, dat in die tijden als het symbool der vorstelijke en priesterlijke waardigheid gold in Tyrus uitgevonden. Zeker is het dat 5) de stad aan de purperververij een deel van haren rijkdom en grootheid dankte.

1) 2) 3) 4) 5)

Technologisch woordenboek - K. Karmarsch en Fr. Heeren - C.L. Brinkman - Amsterdam. p. 1919. Leerboek der chemische technologie F.H. Eydman Jr. - S.L. van Looy Amsterdam - 1906 p. 425. Historia Naturalis - boek 35 - par. 150. Die Geschichte der Frberei - Paul Ruggli - Basel - Emil Birkhuser en Cie - 1927 - pag. 280, verder K. Faymonville - Diss. Heidelberg - 1900 - Die Purpurfrberei. Aristoteles. Hist. animal. IV. 4. par. 1-19; V. 10. par. 2; 13 par. 1-7; VIII. 16. par. 1. Ed. G. Schneider Leipzig - 1811. Strabo - Geographica Lib, XVI c. 757 - deel 22-23 - pag. 1056. Ed. Aug. Meineke Leipzig 1877.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

66 Flavius Philostratus der ltere, griechischer Sophist aus Lemnos) hebt den tyrischen Purpur wegen seiner Schnheit besonders hervor und betont dabei die Erhhung 6) der Farbenpracht durch die Einwirkung der Sonne. 7) Homerus bekleedt zijn helden met purper. De Isralieten leerden gedurende hun ballingschap in Egypte onder meer de ververij kennen. Het Oude Testament spreekt van rood en blauw purper en van kermes. Also machten alle weise Mnner unter den Arbeitern am Werk die Wohnung, zehn Teppiche von gezwirnter weiszer Leinwand, blauem und rotem Purper und Scharlach 8) und Cherubim daran knstlich. Du putzest dich vergeblich, sagt Jeremias zu Juda, obschon du dich in Purpur 9) kleidest, Goldschmuck anlegst und mit Schminke deine Augen frbst. Flavius Josephus bericht in zijn geschiedenis van het Joodsche volk, dat aan hetzelve scharlaken, karmozijnrood en bovenal het purper der purperslak bekend 10) 11) was. Als de bakermat der ververij is wel Indi te beschouwen ofschoon hierover nog geen geschiedbronnen tot heden ter beschikking staan in geschreven vorm. Verschillende benamingen in de techniek als indiennes: bedrukte stoffen, verder: calico, madapolam, bandanas welke bepaalde katoenen stoffen aanduiden en indigo de welbekende verfstof wijzen erop dat de verfkunst in Indi niet onbekend was. Ook aan de Chineezen en de Japaneezen was de ververij bekend. De chineesche Keizer en de Keizerin droegen gele gewaden. De keizerlijke bijvrouwen droegen violette, de ridders van den eersten graad blauwe, die van den tweeden graad roode 12) en die van den derden graad zwarte kleeren. Deze volken kenden o.a. de volgende verfstoffen: indigo, kermes en lo-kao. De kermes

6) 7) 8) 9) 10) 11) 12)

K. Faymonville l-c. pag. 26. Flavii Philostrati opera - Vol. II, Icon. 3 pag. 334, 45 - Ed. C.L. Kayser, Leipzig MDCCCLXXI. Ilias XXII 440. Exod. XXXVI - 8 en XXXIX - 29. K. Faymonville - l.c. - pag. 30-31. 2 - Sam. 1-24. K. Faymonville - l.c. - pag. 31. Paul Ruggli - l.c. - pag. 271. P. Ruggli - l.c. - pag. 265. P. Ruggli - l.c. - pag. 265.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

67 wordt geleverd door een schildluis; deze roode verfstof werd in de oudheid ten 13) onrechte van plantaardigen oorsprong verdacht. Lo-Kao is chineesch groen. Het behoort tot de flavonderivaten en is afkomstig 14) van verschillende Rhamnussoorten. Opmerkelijk is dat de Grieken slechts weinig 15) 16) aandacht aan de ververij besteed hebben. Bij Herodotus geschiedschrijver 500-524 v. Chr. en bij den geograaf Strabo vindt men slechts enkele aanwijzingen. Theophrastus van Eresos 372 v. Chr., een leerling van Aristoteles schrijft in zijn geschiedenis der planten - IV boek Hoofdstuk 6 - par. 5 over de Roccella tinctoria: de lakmoesplant als volgt: In Kreta groeit op de rotsen in de buurt van de kust in groote hoeveelheid en goed ontwikkeld het zeegras waarmede men niet alleen slechts linten maar ook wol en kleedingstoffen verft. Zoolang het verfbad versch is, is de kleur veel schooner dan het purper. Het zeegras komt aan de Noordkust goed ontwikkeld voor, evenals de zwam en dergelijke organismen. Plutarchus vermeldt in zijn levensbeschrijving van Alexander Cap. 36: dat de Grieken in den schat van den koning van Perzi een groote hoeveelheid purperstof vonden, die ofschoon reeds 190 jaar oud toch nog geheel haar oorspronkelijke fraaiheid bezat. Bij de Romeinen vinden we reeds een meer gedetailleerde kennis der verschillende verfstoffen. De romeinsche ververs gebruikten: aluin, ijzervitriool, kopervitriool, alkanna, brem, meekrap, weede, galnoten, granaatpitten en de vrucht eener Egyptische acacia. Wat alkanna betreft onderscheidt men twee soorten: 1. afkomstig van Lawsonia inermis, een struik alleen in het Oosten inheemsch; 2. afkomstig van Anchusa tinctoria of alcanna tinctoria bekend als ververs-ossetong. Deze struik werd aangeplant in Zuid-Europa.

13) 14)

15) 16)

Hans Rupe - Die Chemie der natrlichen Farbstoffe - K. Vichweg & Sohn - Braunschweig 1900 - pag. 195. Hans Rupe - l.c. - pag. 277. A.G. Perkin and A.E. Everest - The natural organic colouring matters - Longmans Green & Co. - London - 1918 - pag. 95 - resp. 617. P. Ruggli l.c. - pag. 271. Herodotus I - 203 - VII - 67.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

68 De verstof is rood en wordt door alkali blauw gekleurd. 17) Plinius Major 23-79 n. Chr. schrijft in zijn Historia Naturalis - Boek 35 par. 150 Tingunt et vestes in Aegypto, inter pauca mirabili genere, candida vela, postquam attrivere, inlinentes non coloribus, sed colorem sorbentibus medicamentis. Hoc cum fecere, non apparet in velis, sed in cortinam pigmenti ferventis mersa post momentum extrahuntur picta. Mirumque, cum sit unus in cortina color, ex illo alius atque alius fit in veste accipientis medicamenti qualitate mutatus, nec postea ablui potest. Ita cortina, non dubie confusura colores, si pictos acciperet, digerit ex uno pinguitque, dum coquit, et adustae eae vestes firmiores usibus fiunt quam si nun urerentur. Vertaald luidt dit als volgt: In Egypte worden de kleederen volgens een merkwaardige methode geverfd. Eerst worden ze gereinigd, daarna gedrenkt, niet met verf, maar met meerdere verfstofopzuigende stoffen (bijtsen) deze stoffen komen in het begin niet te voorschijn op het weefsel. Maar wanneer deze laatste in de verfkuip gedompeld worden, zoo kan men ze na korten tijd volledig geverfd eruit halen. En hetgeen het wonderbare is, ofschoon de kuip slechts een soort verf bevatte, zoo is toch de stof plotseling in verschillende kleuren geverfd, in overeenstemming met de natuur der gebruikte stoffen. En deze kleuren kunnen door wasschen niet meer verwijderd worden. Terwijl de ketel de kleuren, wanneer hij ze klaar gemaakt ontving, ongetwijfeld vermengen zou, bijtst hij in een enkele en verft bij het koken, en deze kleederen zijn wanneer men ze aan de hitte blootstelt, duurzamer in het gebruik dan wanneer ze niet verhit worden. 18) Over aluin schrijft Plinius in zijn Historia naturalis - Boek 35 par. 183 : Niet geringer of daarvan verschillend is het van den aluin (alumen), die als zoutachtig bestanddeel der aarde moet beschouwd worden. Er bestaan verschillende soorten. In Cyprus lichte en meer zwarte (candidus et nigrius) met een gering verschil in de kleur maar groot verschil in het gebruik; want om de wol in lichte kleuren te verven, is de lichte en vloeibare zeer nuttig; voor donkere kleuren echter de zwarte. Ook reinigt men met den zwarten het goud. Alle aluin

17) 18)

Plinius. Hist. Naturalis Boek 35 par. 150. Plinius. Hist. Nat. boek 35 par. 183.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

69 ontstaat uit water en slik, dat uit de aarde zweet; hetgeen in den winter is gevormd (samengesteld) wordt door de zomerwarmte gerijpt. Datgene wat zich het eerst afscheidt (praecox), wordt helder (candidus). Hij ontstaat in Spanje, Egypte, Armeni, Macedoni, Pontus, Afrika, op de beide eilanden Sardini, Melos, Lipara en Strongyle. Het meest prijzenswaardig is die van Egypte, dan komt die van Melos. Op de bovengeciteerde geschriften volgen nu chronologisch twee grieksche papyri welke pl.m. 250 na Chr. geschreven zijn. Ze zijn afkomstig uit een zelfde graf in Thebe in Opper-Egypte. 1) Papyrus Graecus Holmiensis tot 1906 in Stockholm daarna in Upsala bewaard. O. Lagercrantz een zweedsch geleerde leverde hiervan in 1913 een duitsche vertaling. 2) Leydsche Papyrus X die in Leiden wordt bewaard. In 1830 is door Reuvens met de uitgave begonnen. Deze is in 1885 door Leemans een Leidsch Egyptoloog voltooid. Berthelot heeft den Leidschen Papyrus vertaald in zijn werk Collection des anciens alchimistes grecs Parijs 1888. Zie ook: Edmund. O von Lippmann: Entstehung und Ausbreitung der Alchemie. Julius Springer, 19) Berlin 1919, pag. 4, 10. Sommige recepten staan ook in den Papyrus Holmiensis. Beide papyri bevatten voorschriften over het reinigen en legeeren van metalen alsmede over het kleuren van steenen; daarom heeft de Papyrus Holmiensis den titel: Recepten voor zilver, steenen en purper. Daarnaast bevat deze papyrus 70 recepten over het reinigen, 20) bijtsen en verven van wol. De Leidsche Papyrus bevat 11 zulke recepten. Als verfstoffen worden genoemd: alkanna, safflor, orseille, kermes, krap en weede. Over de weede vindt men het volgende: Das Einbringen des Waids. Schneide den Waid ab und sammle ihn im Schatten in Krbe. Dann zerkleinere das Kraut und lasse es den ganzen Tag stehen. Am folgenden Tag durchlfte es und geh darin herum, damit es durch die Bewegung der Fsse aufgeworfen wird und gleichmssig trocknet. Dann sammle es zur Aufbewahrung in Krbe. Den auf diese Weise behandelten Waid nennt man Anthrax.

19) 20)

v. Lippmann. Entst. u. Ausbr. der Alchimie pag. 4-10. P. Ruggli - l.c. - pag. 267.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

70 Flle etwa 25 Kilo des trocknen Materials in einen Kbel, der in der Sonne steht, von mindestens 600 liter Inhalt und schichte es gleichmssig auf. Dann giesse soviel Harn darauf, bis die Flssigkeit darber steht, und lass die Masse in der Sonne warm werden. Am andern Tage schliesse sie dadurch auf, dass du in der Sonne darin herumtrittst, bis sie gleichmssig durchzogen ist. Das muss drei Tage lang geschehen. Kochen des Waidansatzes. Rhre den Waid und die Menge des darberstehenden Harns tchtig durch und teile sie in 3 Teile. Den einen tu in einen Kessel und heize auf. Du kannst dann auf folgende Weise feststellen, ob die Masse genug gekocht hat. Wenn sie wallt, rhre sie durch, aber nicht whlend, sondern sorgsam, damit sie sich nicht absetzt und der Kessel durchbrennt. Sobald sich der Brei von der Mitte aus spaltet, ist das kochen fertig. Man zieht dann das Feuer weg, ohne mit dem Rhren nach zu lassen. Khle 21) auch den Topf von unten ab, indem du kaltes Wasser dagegen spritzest. Hier vindt men voor het eerst een aanwijzing dat urine in de indigokuip gebruikt werd. Door het gistingsproces ontstaat uit ureum en urinezuur het ammoniumcarbonaat. Dit is zwak alkalisch en tast de wolvezel niet aan terwijl het verzeepend en emulgeerend op de lanoline werkt. Door reductie ontstaat tevens het in de vloeistof oplosbare indigowit; het lost namelijk op in alkalin met een gele kleur terwijl indigo zelf onoplosbaar is. Het gebruik van zwak alkalische badvloeistoffen voor wol vindt men bijv. aangegeven in F.H. Eydman Jr. - Leerboek 22) der Chem. Technologie - l.c. - Amsterdam S. van Looy - 1906. Het bleeken van wol. Als waschvloeistof gebruikt men zeep, die zoo neutraal mogelijk moet zijn, of ammoniak; oudtijds werd hiervoor oude urine gebezigd. In den Papyrus Holmiensis wordt gesproken van Rhamnus. Hiermede wordt hoogstwaarschijnlijk bedoeld de heden ten dage in de drukkerij nog gebruikte bessen van wegedoorn en kruisdoorn. Verder behooren nog aangehaald te worden de volgende kleurstofhoudende planten:

21) 22)

P. Ruggli - l.c. - p. 269. Eydman. Leerboek Ch. Techn. pag. 411-412.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

71 1) de wouw of Reseda Luteola; 2) de Lotusboom of eksterbesboom.

Lotos medicago arborea. Van deze laatste zegt Plinius - Hist. Nat. boek 16 - par. 124 -: Cortice pelles tingunt, radice lanas of vertaald: met zijn schors verft men huiden met zijn wortels wol. Omtrent de Wouw lutum vindt men bij Plinius - Hist. 23) Nat. dat men daarmee onder toevoeging van aluin chrysocolla een basisch kopercarbonaat kan verven: want dit heeft, evenals linnen en wol, de geschiktheid, de kleurstof aan te nemen. Het Chrysocolla werd omgezet in eene smaragd-groene schildersverf. Herba supra dicta pingiturque, antequam pingat d.w.z.: geverfd voordat het dient om te schilderen. Elzenschors wordt heden ten dage nog in sommige dalen van Grauwbunderland 24) gebruikt om wol zwart of grijs te verven onder medewerking van ijzerzouten. Sap van boschbessen (vaccinium) werd in Galli gebruikt om de kleeren der 25) slaven purperrood te verven. . De bast van groene noten - Juglans regia - bevat tengevolge van oxydatie met lucht-zuurstof: Juglon = 5 - oxy - 1 - 4 - napthochinon. Plinius - Hist. Nat. boek 15 - par. 87, schrijft hierover: Met haar schil verft men wol en met de pas te voorschijn komende nootjes maakt men het haar bruin, een wijze van handelen, waarop men door het bruin worden der handen, waarmee men de vruchten vasthoudt, kwam. Wat nu de verfstoffen van dierlijken oorsprong betreft moet nog even vermeld worden dat de cochenille pas n 1492 in Mexico en Centraal-Amerika gevonden werd. In 375 kwam de groote volksverhuizing en gingen de meeste ervaringen op ververijgebied in Europa verloren evenals meer andere cultuurgoederen. Slechts in het toenmalige Byzantium bleef een gedeelte voor het nageslacht behouden. Verder bleef in de kloosters de ververij en tevens de drukkerij van stoffen in beoefening zij het dan verborgen voor de buitenwereld. Ook de Turken hebben aan de overlevering meegewerkt. In Adrianopel bleef de roodververij met meekrap Rubia tinctoria

23) 24) 25)

Plinius. Nat. His. boek 33 par. 87, 91. P. Ruggli - l.c. pag. 278. Plinius - Hist. nat. - boek 16 - par. 77.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

72 bestaan. Men spreekt thans nog van turksch of adrianopel rood. Vanuit het Oosten kwam nu de verfkunst langs twee wegen naar het avondland: 1) de Arabieren brachten ze naar Spanje in de achttiende eeuw; 2) de Kruisvaarders en handelslui die met het Oosten handel dreven brachten ze over naar de handelssteden aan de Middellandsche zee. Zoo ontstond de ververij eenerzijds in Barcelona en anderderzijds in Veneti, Genua, Pisa, Florence en later Milaan. De Italiaansche ververs genoten een wereldvermaardheid. Eenige verfstoffen werden weer opnieuw ontdekt of beter meer algemeen bekend. Zoo de zwart- en grijsververij met behulp van de looistoffen van den galappel en van sumac; verder de geelververij met wouw. Het verven met orseille, een verstof aanwezig in diverse soorten rocella, was reeds den Egyptenaren bekend. Zoo vindt men in den Papyrus Holmiensis: Gleichzeitig bring Wasser zum sieden, schume ab und tu etwa K.G. Orseille hinein. Darin frbe die vorgeblute. wolle sple sie in Salzwasser ab und trockne sie. Purpurfarbige und feste Orseille ist wie Schneckenfarbe. Aber die weiszefleckige und schwarze ist wohlgemerkt nicht gut. Wenn du nun recht schnfarbige Orseille zerkaust, so nimm und behalte sie in der Hand. (P. Ruggli. - l.c. pag. 269-270.) In 1300 voerde Florentijn Ruccelai de orseille opnieuw in. Uit Oost-Indi importeerde men roodhout aanvankelijk in kleine hoeveelheden. Zoo kwam de bijtskleur Brasileine in gebruik. In 1492 verschijnt in Veneti een manuscript getiteld: Mariegola dell'arte dei Tentori. In 1450 komt de boekdrukkunst in zwang en in 1510 verschijnt het bovengenoemd manuscript in druk. Het woord mariegola is waarschijnlijk afkomstig van mater regula of in het italiaansch regola madre. Het boek bevat een serie bepalingen en maatregelen die betrekking hebben op het verversgilde. Hiertusschen komen verfrecepten voor. Men vindt dit werk geciteerd in:

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

73

Berthollet - Elments de l'art de la teinture - 1804 - tome 1 - pag. 20 als volgt: En 1429 parut Venise le premier recueil des procdes employs dans les teintures, sous le nom de Mariegola dell'arte dei tentori; il s'en fit en 1510 une seconde dition for augmente. Verder vindt men het werk geciteerd in: Girardin - Leons de chimie lmentaire applique aux arts industriels - 5. ed. tome IV - page 428-1860. Hij vermeldt: In 1429 publiceerde Mariegola te Veneti de eerste verzameling voorschriften voor de ververij onder den titel: Dell'arte dei tintori. Ten onrechte meent Girardin dat Mariegola den naam van den schrijver is. Een en ander is aangehaald door: Icilio Guareschi - Plictho de Larte etc. - Venetia 1540 - Seconda ristampa con Introduzione e Annotazioni - Torino - Unione Tipografico - Editrice Torinese 1911 pag. 2 en 4. In de 16e eeuw werd de textielnijverheid in de zuidelijke Nederlanden druk beoefend. Gent, Brugge, Antwerpen, Duffel, Hondschoote en Neckerspoel zijn centra van textielnijverheid. De bijzondere plaats die Antwerpen inneemt blijkt uit het volgende: Anvers devient partir du commencement du XVIe sicle, l'entrept du trafic mondial. L'influence qui lui chut en partage de 1520 1580 environ n'a jamais, ni auparavant ni depuis lors, appartenu aucune ville. Jamais un port n'a possd une suprmatie aussi exclusive, exerc une attraction aussi irrsistible et offert un caractre aussi cosmopolite. Ce fut un spectacle unique que celui qu'il prsenta pendant ces annes d'tonnants progrs o, par une fortune extraordinaire, il constita tout la fois le plus grand march et la plus grande place de banque de l'univers, o les navires et les capitaux y afflurent, ou l'on y entendit parler toutes les langues, o il mrita enfin, par sa richesse comme par sa beaut, d'tre appel l'une des 26) fleurs du monde et fit des Pays-Bas une terre commune toutes les nations.

26)

Henri Pitenne - Les anciennes Dmocraties des Pays-Bas - Paris - Ernest Flammarion - 1910 - pag. 251.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

74 De eerste Nederlandsche publicatie op het gebied der ververij verschijnt in 1513 te Brussel. 1. a. T bouck v Wondere - l.b. cum priuilegio 2. a (Op dz een ieghelyc mach wet en verstaen v dies // hem nootelyck ende oock proffitelyc syn mach aenga // de veel scoone diuerschen consten die hier na elck op zy // artycule vervolghen selen / Ten eerste // salmen hier stellen die const van alderhande subst // cien te verven daer na hoemen yser ende stael mach hert ende weeck maken met meer ander consten // (Om looghe te maken alsmen blau verwen // wilt ..... 32.b.r.21. Een tractaet om veelgenoech // lycke stucxkens te bedruiene. 36.b.NAT. III.B.T. // Gheprint inde princelyke stadt van Bruesel. Inden // Zeeridder Bi mi Thomaes 27) van der Noot. Opten VII // dach van Februari Int iaer ons Heeren MD en XIII // . Hiervan is een exemplaar aanwezig in de Bibliothque Royale de Belgique te Brussel. Van dit werk ontstaat in 1544 een herdruk bij Simon Cock te Antwerpen op die Lombaerdenveste teghen die gulden hant over. Van dezen herdruk is een exemplaar aanwezig in de Kon. Bibliotheek in den Haag. De bevoorrechte positie van Antwerpen nam een einde in 1585. De stad werd onder Parma door de Spanjaarden op de Nederlanders onder Marnix van St. Aldegonde heroverd. De Schelde werd gesloten en Antwerpen moest wijken voor Amsterdam. In het begin der 16e eeuw stond de ververij in Engeland op een vrij lagen trap. Het vlaamsche laken was van een betere kwaliteit en beter geverfd dan het engelsche. Het was nochthans uit engelsche wol vervaardigd. Het ligt voor de hand dat er pogingen werden gedaan om in dezen toestand verandering te brengen. Attempts were made, to solve the problem by prohibiting the exportation of english wool. This, however, did not prove satisfactory, but it revealed the fact that english weavers and dyers had not the skill required to produce the finest and best dyed cloth. Eventually the Government decided to introduce Flemish weavers and dyers, so as to increase the productive

27)

Kronenberg-Nyhoff - No. 433 - Bibliographie.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

75 powers of the english cloth industry. Thus came about the great immigration of foreign artisans in the reign of Edward III. These artisans were chiefly flemish weavers, dyers and fullers. The dyers were doubtless mainly woad dyers, for it was specially in dyeing with woad that at this period english craftsmen were inferior to 28) their rivals on the continent. It was under Elisabeth, and especially in 1567, that the principal influx of dutch and walloon weavers took place. Owing to the cruelty of Duke Alva's administration the most skilful and industrious section of the people of the Netherlands decided to emigrate from their country, and crossed the Channel in tens of thousands, bringing with them their arts and industries. The exiles were welcomed by the british Government both as religious refugees and as a valuable accession to the economic resources of the nation. Indeed, they rendered England the priceless service of introducing a new branch of the woollen industry, viz. the manufacture and dyeing of superior fabrics known as the new draperies, many of which had hithertho been either unknown in this country or were beyond the technical skill of british textile workers. These refugees by their exceptional skill and knowledge enabled England to wrest various secrets of the woollen manufacturers from their rivals, to built up her industrial supremacy, and in time to become the market of the world. Not only did these foreign textile workers use the best methods of fulling and dressing cloth, but they were skilled in dyeing with the best colours, and especially with woad. No longer was the english public driven to import cloths which had been dressed and dyed in Ghent or in Bruges. Henceforth they could be clothed with material from 29) looms and woad vats at their own doors. Vanzelfsprekend zullen er nu binnen afzienbaren tijd engelsche publicaties over de ververij verschijnen. In 1583 verschijnt een vertaling van T Bouck v Wondre onder den titel: A profitable booke, which declares divers approved remedies to take out spots and stains in silkes, velvets, linnen and

28) 29)

Jamieson B. Hurry - The woad plant and its dye - 1930 - Oxford university Press London: Humphrey Milford - page 58. J.B. Hurry - l.c. - page 62.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

76 woollen, fustian on thread; also how to dress leather and how to colour felles. Het boek is aanwezig in de bibliotheek van het Britsche museum. Bancroft besprak kort dit werk in 1813 in zijn boek: Experimental researches concerning the philosophy of permanent colours. Van het voorlaatst genoemde boek verscheen in 1605 een herdruk. Wanneer wij nu terug keeren naar Veneti dan treffen wij hier in 1540 een belangrijke publicatie aan: Plictho de l'arte de tentori che insegna tenger pni telle banbasi et sede si per l'arthe magiore come per la comvne, door Giovan Ventura Rosetti by Fr. Rampazetto. Het boek is geschreven in het venetiaansch dialect der 16e eeuw. Het is herdrukt in 1548-1565-1611-1672. In 1911 verscheen een herdruk toegelicht door Icilio Guareschi l.c. Het woord Plictho gaat in de herdrukken over in Plicto later Plico. Dit kan niet anders beteekenen dan esplico of esplicazione. De schrijver Giovanventura Rosetti is een eenvoudig handwerksman die zijn ervaringen soms in naeven maar drastischen stijl neerschrijft. Sommige technische termen en provincialismen zijn moeilijk te vertalen. 30) Berthelot citeert dit boek aldus: Un certain Giovan Ventura Rosetti forma le projet de donner plus d'tendue et d'utilit cette description (Mariegola); il voyagea dans les diffrentes parties de l'Italie et des pays voisins o les arts avaient commenc renaitre, pour s'instruire des procds qu'on y suivait; et il donna, dans le nom de Plictho, un recueil qui, selon Bischoff - Versuch einer Geschichte der Frberei Stendal 1780 - est le premier o l'on ait rapproch les diffrents procds et qui doit etre regard comme le premier mobile de la perfection laquelle a t port depuis lors l'art de la teinture. 31) Girardin citeert hetzelfde werk als volgt: In 1548 publiceerde Giovan Ventura Rosetti een tweede werk van dit soort (Mariegola), onder den naam: Plictho dell'arte de'tintori, etc. waarin dadelijk tot uiting komt het karakter van den analytischen geest die vergelijkt,

30) 31)

Berthollet - l.c. pag. 20. Zie pag. 10. Girardin - l.c. - pag. 428. Zie pag. 10.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

77 bespreekt, uitbreidt en verbetert de gedachten en de middelen. Het jaartal 1548 is foutief, dit moet 1540 zijn; in 1548 verschijnt de eerste herdruk. Het werk van Rosetti beleefde ook een fransche vertaling: Suite du tinturier parfait, ou l'art de teindre les laines, soies, fils, peaux, pails, plumes, etc.; comme il se pratique Venise, Gennes, Florence et dans tout le Levant, et la manire de passer en chamois toute sorte de peaux. - Paris 1716; traduit de l'italien. 32) Gmelin - Geschichte der Chemie - 1797 bespreekt het werk van Roetti en wel de uitgaven van 1540 en 1548 benevens de fransche vertaling van 1716 aldus: In de ververij die sedert de ontdekking van Amerika en van een nieuwen weg naar Indi, en door de kennis van de cochenille en den indigo, opmerkelijke vorderingen gemaakt had, terwijl de geschriften van Gesner en Libavius verschillende geheimen ontsluierden, verscheen het werk van den Venetiaan Giovanni Ventura Rosetti die, met het doel den toestand in de ververij van zijn tijd te leeren kennen, geheel Itali bereisde en ook andere landen en alles beschreef wat hij had gezien. Dit werk dat vaak niet wordt genoemd, of als het gebeurt, niet met den lof dien het verdient, diende desniettegenstaande tot basis van vele vernieuwingen en verbeteringen later in Frankrijk in de verfkunst gebracht. 33) H. Kopp - Geschichte der Chemie - 1931 bespreekt het werk van Rosetti eveneens als volgt: Der Venetianer Johann Ventura Rosetti sammelte seine Erfahrungen ber die Frbekunst, die er sich durch lange Reisen erworben hatte, und publizierte sie 1540 als das erste Compendium dieser Kunst unter dem Titel: Plicto dell'arte de'tentori. Twee gebeurtenissen hadden inmiddels hun invloed doen gelden op de ontwikkeling der ververij. In 1492 werd Amerika ontdekt en in 1498 eveneens de zeeweg naar Indi. Het roodhout werd voor dien tijd uit Indi via den Levant ingevoerd. Het was den Europeeschen ververs bekend. De Spanjaarden noemden het Brasil. In Amerika troffen ze gansche bosschen van dit hout aan en noemden die streek Brazili.

32) 33)

Gmelin - Geschichte der Chemie 1917 Bd. I pag. 357-358. H. Kopp. Geschichte der Chemie 1931 Bd. II pag. 126.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

78 Belangrijk is nog het in het begin der 16e eeuw door de Spanjaarden uit Centraal Amerika in Europa ingevoerde Blauwhout of Campche hout. Het verft op gebijtste stoffen overeenkomstig het toegepaste procd blauw tot zwart. Zijn verfstoffen Haematoxyline en Haematene werden in 1811 door Chevreul gesoleerd. Hier kan nog aan toegevoegd worden het geelhout van den verversmuilbes of Morus tinctoria. Zijn kleurstof Maclurine is het penta-oxy-benzophenon. De cochenille afkomstig van de schildluis coccus cacti werd uit Mexico gemporteerd. Ze verdrong de kermes wegens hare grootere zuiverheid. Ze is met de kermes verwant. De indigo die eerst via Bagdad in kleine hoeveelheden gemporteerd werd kwam nu via Kaap de Goede Hoop met portugeesche en hollandsche schepen in groote kwantums en begon zijn concurrentie tegen de weede. Het resultaat was dat de laatst genoemde van de markt verdween. Dergelijke economische evoluties laten in den regel hun sporen in de litteratuur achter. Zoo vindt men in Fritz Lauterbach - Geschichte der in Deutschland bei der Frberei angewandten Farbstoffe mit besonderer Bercksichtigung des mittelalterlichen Waidbaues - pag. 77: Bezeichnend fr die Stimmung ist folgendes Zitat aus Bechers: Nrrische Weisheit Kap. 30. Man ist heutigen Tages sehr hoch in der Frberei kommen. Kffler hat die Scharlachfarbe erfunden aus Cotscheniglie, mir ist eine Art Cotscheniglie gewiesen worden, so aus der Uckraine stammt. Die Frber-Rthe ist auch zu unserer Zeit erst in Gang kommen, hingegen, weil wir unsere Manufakturen nicht achten, noch unser Vaterland ins Auffzunehmen zu bringen gedenken, sondern vielmehr, die solches thun wollen daran verhindern, so gehen unsere Manufakturen auch mehr hinter sich, als vor sich, so geben wir das Gold an die Hollnder vor die Lumpen Farbe, dem Indigo, und lassen hingegen den Waydbau in Thringen zu grunde gehen. Omtrent de gebroeders Kffler, schoonzoons van Cornelis Drebbel, en de 34) scharlaken ververij met cochenille zie G. Tierie - Cornelis Drebbel.

34)

Tierie - Diss. Leiden 1932 - pag. 89.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

79 Het Bouck v Wondre en het Plictho de l'arte de tentori zijn feitelijk twee parallel loopende handleidingen voor de ververij. Hier volgen enkele recepten die dit illustreeren. A tenzer panno negro, R(recipe) vitriolo e scorza de honaro e componi insieme e fa che se incorpori e di questa mistura farai strato sopra il tuo pno che sia alto tre deda di questa mistura e dapoi fa che habbi scaglia di ferro e cosi ponerai vna mano di quella mistura e vna mano di questa scaglia di ferro e dice lautor di questa recetta che si die fare sumile al caso, come si conza le lasagne e qsto chel sia per la terza parte di quelle due misture sopraditte e le altre due parte che sia acqua, si che vadi alla summita di quel vaso doue sera questa mistura e questi die stare per zorni (giorni) 24 in compositione e dapoi trazerai questa acqua e saluala e dapoi remetti tutta questa acqua che rimanera per altri quattro zorni pure al sopraditto modo. e cauala, e cosi vnaltra fiada remettila e salua quella fezza, pche la sera bona, Item tenzi con il galetto, come e ditto disopra alle altre recette, e questa e bona tintura, e se vorrai tinger panno de lana tengi che la mistura sia calda e se vuoi tinger tela vole esser fredda e quello che remane non lo gettar via, perche sera optima per tinger per lauenir perche le meglio che non e la prima. Vertaald luidt dit als volgt: Laken zwart te verven. Neem vitriool (ferrosulfaat) en elzenbast en breng ze samen en maak dat ze elkaar goed doordringen, en met dit mengsel zult ge een laag op uw laken uitbreiden drie vingers dik van dit mengsel en daarna neem hamerslag, en zoo zult gij een handvol van dit mengsel en een handvol hamerslag nemen en de maker van dit recept zegt, dat men het zoo doen moet als wanneer men macaroni mengt en dit is voor het derde deel van de bovengenoemde mengsels en de beide andere deelen moeten water zijn, zoodat het tot aan den rand van het vat staat, waarin dit mengsel is; en dit zal 24 dagen gemengd staan, en dan zult gij dit water afgieten en bewaren en dan zult gij het overblijvende water voor verdere vier dagen op dezelfde wijze daarop gieten, en neemt het weer weg en op de zelfde wijze giet het een tweede keer daarop, en hef het bezinksel op, want het zal goed zijn. Eveneens verf met den galappel zooals het

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

80 boven gezegd is bij de andere recepten, en dit is een goede verfwijze, en wanneer gij een wollen doek verven wilt, dan houdt eraan vast dat het mengsel heet is, en wanneer ge lijnwaad verven wilt, dan moet het koud zijn, en werp niet weg wat overblijft, want het zal voortreffelijk zijn om in de toekomst te verven, daar het beter is dan de eerste keer. Uit het volgende blijkt dat de venetiaansche ververs ook met het gebruik van aluin op de hoogte waren. A far acqua de grana perfettisima. Piglia vino bianco tondo et bono et mettilo in vna pignatta vidriata et poneli onze l. de verzino bono, et vna dragma de grana, et falla boglir tto che calli per mittade, et quando che le ben cotto et tu li metti tre quarti de onze de lume de rocca et vno qrto de lume de piuma cio fior de piera et questa cosa, fa che sia posta al foco, et messeda bene tanto che si dissolua et fa che siano ben risoluti insieme tutte le ditte lume, et fa che siano perfettamente poluerizzati sottilmente, et colali con vna pezza de lino suttile et prima che coli le ditte rose, bagna la pezza con vno poce de vino bianco, si che la ditta pezza non receua troppo della ditta acqua et prima strucola la ditta pezza che sara bagnata de vin bianco accio sia piu perfetta. Zeer volmaakt kermes water te maken. Neem gewonen goeden witten wijn, doe hem in een schoongemaakte pan en voeg er toe een ons goed roodhout en een dragme kermes, en doe het koken tot de helft, en wanneer het goed gekookt heeft en gij er in doet driekwart ons aluin (de rocca) en een kwart aluin de piume (puimsteen) dat is bloem van steen en deze zaak maak dat het op het vuur gezet wordt, en roer om zoo goed dat het zich oplost, en maak dat ze volmaakt fijn gepoederd zijn, en laat ze door een stuk fijn linnen zijgen en alvorens de genoemde zaken te laten doorzijgen baad (bevochtig) het stuk (linnen) met een weinig witten wijn, opdat het genoemde stuk niet te veel van het genoemde water opneemt en vooreerst wring het genoemde stuk dat zal zijn bevochtigd opdat het meer volmaakt zij. Dit soort recepten vindt men ook in het Bouck v Wondre. Wat nu het woord lume betreft hierover schrijft: Icilio Guareschi - l.c. - Plictho de l'arte etc. pag. 95. Allume, che egli (Rosetti) denomina lume, e ne ricorda di varie qualit: lume di rocha, di fezza, di scagliola, di piuma.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

81 Allora erano in commercio alcune sostanze che si chiamavano allume, ma che erano diverse del vero allume. Il vero allume o solfato alluminico-potassico si chiamava allume di rocca o allume d'Inghilterra, e allume di Roma o di Civita Vecchia. Dai tintori era preferito l'allume di Roma o di Civita Vecchia. il quale era pi puro e non conteneva ferro. Allora si perferiva quello di Roma, perch non si faceva entrare l'urina nella sua preparazione, come si faceva invece per l'allume d'Inghilterra; si affermava ancora nel 1700, ed anche dopo, che la porzione d'urina che contiene l'allume d'Inghilterra gli comunica il diftto di alterare i colori, per la bellezza e solidit dei quali necessario che la stoffa riceva una bollitura preparatoria con allume e tartaro. L'allume di rocca si chiamava alun de glace (veniva dall'Inghilterra) perch era chiaro e transparante come il cristallo. Il Biringucci, contemporaneo del Rosetti, nella sua Pirotechnia discorre a lungo dell'allume vero o di rocca, o di Roma, ed accenna agli allumi che egli chiama artificiali, perch non sono vero allume. Tali sono: Allume di piuma: era un minerale che si trovava a Negroponte; si chiamava anche lapis amiantus ed era, a quanto pare, del talco. Anzi, lo si confuse col talco di Venezia. Stante per il sapore stittico astringente alluminoso che pare avere l'allume di piuma, questo non avrebbe potuto essere identico al talco, e molto meno all'amianto. Il nome di allume era usato dagli antichi molto impropriamente. L'alumen catinum, o allume catina era, pare, la soda. Il talco di Venezia era una pietra verdastra, scagliosa, d'aspetto grassoso; il pi bel talco proveniva, da miniere non distanti da Venezia. Non ha nulla a che fare coll'allume. Si dava il nome di allume scagliola al gesso speculare o speccio d'asino. L'allume saccarino o zaccarin era preparato con dell'alun de glace, acqua di rose e bianco d'ovo cotti insieme sino a consistenza solida. Vi era pure l'allume di fezza o di feccia. Il lume brusada del Rosetti era l'allume usto, cio l'allume disidratato dal calore. Il Rosetti ricorda di frequente anche i vitrioli. Il vitriolo romano e il solfato ferroso o vitriolo verde che si fabbricava in quantit in Italia. Era ricercato per la sua purezza. Si chiamava pure vetriolo o copparosa di Pisa.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

82 Allora erano in commercio tre vitrioli verdi: romano d'Inghilterra e di Allemagna. Il vetriolo bianco d'allora era il vitriolo verde calcinato sino a diventare bianco. Il romano era simile a quello d'Inghilterra: quello d'Allemagna era di un verde traente all'azzurro e conteneva del rame. Het aluin kwam aanvankelijk uit Klein-Azi. In 1453 echter veroverde Sultan Mohamed Constantinopel. Het gevolg was een uittocht der Christenen waaronder Johannes de Castro een der grootste aluinhandelaren. Over dezen de Castro schreef Paus Pius II in 1461 in zijn Commentarii: In deze dagen kwam Johannes de Castro naar Rome. Deze de Castro was reeds aan den Paus bekend uit zijn Baselschen tijd, waar de Castro handelaar was en waar hij zaken had gedaan voor Paus Eugenius. Zijn vader was Paulus de Castro, de beroemde hoogleeraar aan de universiteit in Padua, een man door het geheele Italiaansche volk om zijn adviezen gezocht. Ook zijn oudere broer was jurist. Zelf had hij philologie gestudeerd, was daarna gaan reizen en had zich in Constantinopel gevestigd, waar hij zich met het verven van italiaansche weefsels had beziggehouden, waarmede hij veel geld had verdiend. Ook had hij daar het winnen en het bereiden van aluin geleerd. Toen nu Mohamed in 1453 de stad Constantinopel veroverde, verloor de Castro al zijn bezittingen en was blij zijn leven te kunnen redden. Daar hij nog verwant was aan den nieuwen Paus (Picolomini) toog hij naar Rome na diens verkiezing, waar hij tot algemeen commissaris van de inkomsten van den H. Stoel zoowel die van binnen als van buiten de stad werd benoemd. Maar zijn hartstocht voor het aluin verliet hem niet. Hij zocht in alle bergen en heuvels naar aluin, doet daartoe op verschillende plaatsen opgravingen en heeft eindelijk succes. Als hij door een bosch- en bronrijke streek tusschen Civitavecchia en de zee zwerft, ontdekt hij in de omgeving van Tolfa een gewas dat hij ook op de aluinrijke bergen van Klein-Azi had aangetroffen, dan vindt hij witte steenen, die zoutachtig smaken en waaruit hij na uitkoken aluin vervaardigt. Hij snelt naar den Paus en vertelt van zijn bevindingen in gloedvolle woorden: Vandaag breng ik U de overwinning op de Turken, want deze ontvangen jaarlijks meer dan 300.000 ducaten van de aluinhandelaren. Ik nu echter heb zeven bergen vol aluin gevonden, aluin in zulke

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

83 kwantiteiten, dat het voldoende is voor zeven werelden. Als gij nu zieders aanstelt en het opstellen van ketels beveelt en als het bedrijf op de juiste wijze wordt aangepakt, dan kunt ge heel Europa van het noodige aluin voorzien en de winst aan de Turken onthouden. Wat voor U een voordeel is, is voor hen dubbele schade. Eerst nu kunt ge U op een oorlog tegen de Turken voorbereiden. Ook water is in voldoende mate aanwezig, terwijl Civitavecchia als haven schitterend dichtbij gelegen is. En zoo redeneerde de opgewonden de Castro door. Maar de Paus meende, dat de man krankzinnig geworden was, dat het een alchemistendroom was. En zoo dachten in het begin ook de Kardinalen, zoodat de Castro moeite had, om verder tot den Paus te worden toegelaten. Maar hij zat niet stil, hij wilde den Paus persoonlijk de bereiding van het aluin toonen. De Paus wendde zich toen tot deskundigen, die inderdaad moesten verklaren, dat hier van een zuiver mineraal sprake was. Men zond toen, om ieder bedrog uit te sluiten, arbeiders naar de aangewezen plaatsen en liet nieuwe steenen halen, die eveneens goede resultaten gaven. Heele bergen aluinsteen werden gevonden; aluinkokers uit Genua, die vroeger in de groeven van Klein-Azi hadden gewerkt, werden erbij gehaald; zij huilden van vreugde en prezen God, toen zij deze ongelooflijk groote hoeveelheden aluinsteen zagen. Zij vonden zelfs het aluin van Tolfa van betere kwaliteit dan dat uit Azi; tachtig pond Tolfa aluin had eenzelfde waarde als honderd pond Turksche aluin. Het voor aangehaalde is ontleend aan:

W. Heyd: Histoire du commerce du Levant au Moyen Age, Edition franaise refondue et considrablement augmente par l'auteur. Rimpression, Leipzig 1923 - Deel 1 - pag. 462. Voor de verdere ontwikkeling van de Pauselijke aluinexploitatie met inbegrip van den afzet, die zich zooals wel vanzelf spreekt ook tot de ververijen in Vlaanderen en Veneti uitstrekte, zie men: Enkele oude concentratieverschijnselen en hun samenhang met het tegenwoordige probleem. - F. Schuilenburg - Diss. Leiden 1931 - pag. 73-97 deel 1. Ook over het chemisch-technische gedeelte der aluinexploitatie van Tolfa bestaan er publicaties uit die dagen. Zoo

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

84 geeft Biringucci in zijn Pyrotechnia een beschrijving over aluin. Verder bestaat hieromtrent litteratuur van de hand van Peder Mnsson een zweedsch monnik Hij leefde van 1460-1534 en verbleef van 1508-1524 te Rome. Van zijn hand verscheen Bergmannskunst. Als voorbeeld heeft hem waarschijnlijk het tractaat van Albertus Bollstdt 1193-1280, bijgenaamd Albertus Magnus: de Mineralibus et rebus metallicis gediend. De indeeling der stof in: metalen, steenen, tusschenstoffen wijst in die richting. Ook Biringucci voornoemd handelt evenzoo. In de Chemiker Zeitung - num. 72 - 9 Sept. 1933 - pag. 713 - is van de hand van J. Johanssen een artikel verschenen waaraan het volgende ontleend is. Der richtige Alaun is hart und wird aus Steinbergen gewonnen. Ein solcher Berg ist zu meinen Lebzeiten bei Rom entdeckt worden. Der unbeschreiblichen Reichtum abwirft, weil man viel Schiffe jhrlich mit Alaun beladet und diesen ringsum in die Welt fhrt. Hiervon gab allein der Berg Augustinus den Ppsten jedes Jahr neun und zwanzig tausend Golddukaten fr die Erlaubnis, diesen zu bebauen. Ich fuhr zu diesem Berg, besonders um zu sehen und zu lernen, wie man dort den Alaun aus den Bergen gewinnt, in der Hoffnung dass man auch in Schweden solch einen Berg findet, indem man, wie nach beschrieben steht, verfhrt. Der Berg aus dem man den Alaun gewinnt, ist weiszes Gestein mit Gelb dazwischen, manchmal auch Braun. An manchen Stellen ist das Steingebirge schwer zu hauen. Der Stein ist nicht sehr schwer und nicht sehr leicht und auch nicht hellscheinend oder schn anzusehen. Er sieht aus wie alter zerbrochener Kse, der sowohl gelb wie weisz ist. Ich gebe das Gleichniss damit ihr den Stein erkennt. Den Stein setzen die Bergleute in einen Ofen von 8 Ellen Tiefe ein, der wie ein Kalkofen in Schweden gemauert ist, und setzen darunter starke Hitze eine Nacht und einen Tag lang, oder wie ntig ist um den Stein zu brennen. Wenn der Ofen erkaltet ist tragen sie den Stein auf ebenen Boden, indem Sie ihn aufstapelen und Erde darum tun, damit das Wasser nicht fortlaufen kann, das man gleichmssig darauf gieszen muss. Die Steine zerfallen wenn sie genug Wasser aufgenommen haben; sie liegen also wie Kalk etwa sechs

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

85 Wochen und werden kalt und weich, wenn man die Masse zwisschen die Finger nimmt. Wenn man harte Steine darin findet wirft man sie fort; denn sie sind nicht genug gebrannt oder gehren nicht zu der Sorte, die zu der Arbeit brauchbar ist. Dann hat man einen grossen starken kupfernen Kessel oder eine Pfanne von 6 Ellen Breite oder weniger, die fest in einem Ofen eingemauert ist so dass zwei Spannen derselben ber den Erdboden sind, whrend sich der andere Teil darunter im Ofen befindet. Der Ofen soll gut gebaut sein, sodass kein Rauch in den Kessel hochsteigen kann. Man fhrt den Ofen unter den Kessel so aus dass das Holz unter dem Kessel auf einem Gewlbe oder auf Bogen liegt, zwischen denen die vom Holz abbrennende Asche herunterfallen kann und dann ausgekratzt werden kann. Nun fllt man den Kessel mit dem gebrannten Stein und Wasser. Aber man nimmt viel mehr Wasser als gebrannten Stein Man verrhrt und vermischt den Inhalt wie eine Mehlsuppe, macht das Feuer strker unter dem Kessel und kocht so einen ganzen Tag, indem man unaufhrlich darin herumrhrt mit Stangen und langen Schaufeln und die Steine vom Boden aufhebt, den sie sinken gleich wieder auf den Boden. Wenn genug gekocht ist, legt man ein starkes Brett ber den Kessel, das auf einer Seite liegt. Darauf hebt man mit Schaufeln den ausgekochten Stein, sodass das Wasser immer wieder gut in den Kessel abflieszt. Dann wirft man den Stein fort denn er taucht nichts mehr. Man hat nun viele Bottiche, die neben dem Ofen in einem Hause auf Balken stehen. Diejenigen die ich sah, waren alle viereckig, zwei Ellen tief und zwei Ellen breit. Sie waren nicht mit Bndern gebunden, sondern die Bretter trafen an den vier Ecken in kleinen Pfeilern zusammen. Dazu hatten sie aber keine Ngel, sondern stieszen zusammen, wie man es bei Balken macht. Man legt Holzrinnen vom Kessel zu den Bottichen und schpft das Wasser mit einem Eimer in die Rinnen. Dieses flieszt dann in die Bottiche. Wenn der eine Bottich voll ist, legt man die Rinne in den Zweiten, dritten, vierten Bottich und soviel Bottiche man mit dem Wasser fllen kann. Diese sollen 15 Tage oder mehr stehen, bis sie kalt sind. Dann wird daraus Alaun wie Eis, das am Bottich anhaftet und bisweilen mitten im Bottich grosze Klumpen

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

86 bildet. Sobald das Wasser gnzlich aus dem Kessel ausgeschpft ist, lszt man wieder frisches Wasser hinein laufen, fllt ihn mit Steinen und rhrt und kocht wie vorher. So arbeitet man Tag und Nacht und hrt inzwischen niemals auf. Wenn das Wasser in den Bottichen gengend erkaltet und der Alaun durch die Klte fest geworden ist, zapft man das Wasser ab, denn es dient auf keinen Fall mehr zu der Arbeit, und sammelt den Alaun. Zuerst nimmt man den Alaun heraus, der in jeden Bottich auf den Boden liegt. Man trgt ihn wieder in den Kessel und siedet ihn noch besser mit Steinen. Den Alaun aber, der durchsichtig ist und am Bottich sitzt, lst man ab, indem man aussen gegen den Bottich schlgt, legt ihn in Krbe und taucht ihn mit diesen in reines Wasser, wobei man den Korb schttelt. So wird der Alaun rein gewasschen. Dann legt man ihn in einer Scheune zum Trocknen und Aufbewahren. Sie hatten gut hundert Bottiche in dem Hause, indem das Wasser so zum Abkhlen gebracht und zu Alaun gemacht wird. Dort gewinnen sie gewaltig viel Alaun. Der Alaun dient nmlich und ist ntzlich zu mancherlei Knsten, Handwerken und Heilmitteln. Tot zoover Peder Mnsson. Men vindt het aluin van Tolfa vermeld in P. Niggli Lehrbuch der Mineralogie - Berlin - Gebr. Borntraeger - 1920 - pag. 595. Het kan geen verwondering baren, dat het Tolfa aluin van goede qualiteit was. Er werd nauwkeurig zorg gedragen dat er geen ferrisulfaat in voorkomen kon. De herhaalde omkristallisatie en de afwezigheid van ijzer bij de gebruikte toestellen stonden hiervoor borg. Men was er blijkbaar zeer goed mee op de hoogte dat de zuurreageerende aluinoplossing ijzeren ketels, spijkers e.d. aantast. Dat er ijzervitriool - ferrosulfaat - coperroot - coppa rosa - couperose - groen vitriool in den handel was, dat kopersulfaat bevatte staat in verband met zijn bereiding; van 35) Tricht Woordenboek der Scheikunde geeft hierover: Ontstaat door oxydatie van ijzersulfiden aan de lucht: zwavelkies, magneetkies, straalkies. Door oxydatie ontstaat ferrosulfaat dat in het mijnwater oplost; was reeds aan de Ouden bekend. Waar voldoende dergelijke mijnwateren voor-

35)

v. Trichts woordenboek: deel XII - pag. 9119 - 1870 - J.H. Nygh, Rotterdam.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

87 komen, worden deze eerst bevrijd van koper door dit met ijzer neer te slaan - vandaar de naam: koperwater of couperose voor ijzervitrioal. Na indampen wordt ijzervitriool verkregen. Het ijzervitriool dient om zwart te verven met looistof, blauw te verven met bloedloogzout, desoxydatie van indigo (koude kuip). Het in Rosetti's Plictho genoemde Allume di fezza of di feccia behoeft nadere verklaring. Het bezinksel uit de wijnvaten, een mengsel van wijngist of wijnmoer en wijnsteen of droesem werd geroost tot potasch of koolzure kali. Het woord faeces beteekent: drek. Het verband ligt nu voor de hand n.l. aluin uit drek die dan afkomstig is van den wijn. Feces vini lees faeces vini. Afzetsel of bezinksel, hier in wijn; faex usta is een geroost mengsel van gist, kleurstof, zure wijnsteenzure kali en verontreinigingen. Dit bezinksel werd voor het gebruik gebrand, waarbij een mengsel van koolzure en bijtende kali ontstaat. Dit product heet 36) Faecula. Het woord scharlaken schijnt zijn oorsprong te hebben in Veneti. Icilio Guareschi - l.c. pag. 4 - Plictho etc. schrijft hierover: E curioso che il Rosetti siasi deciso a pubblicare le sue numerose ricette per tintoria quando si sa che allora, come adesso, i processi per tintura si tenevano segreti. Pare anzi, secondo gli storici Veneziani, che vi fossero dei regolamenti che prescrivano il tempo in cui si dovevano preparare certe misture, come per esempio quello per lo scarlatto. Per fare in modo che il pubblico non conoscesse il segreto si ricorreva ad artifizi a superstizioni, quali ad esempio quelle di fare paura al popolino con fantasmi bianchi ecc, E da ci, dicesi, deriva la parola scarlatto per indicare timore senza fondamento. Ma a dir vero, tutto questo si capisce poco, perch chi aveva interesse a scoprire il segreto, non era il popolino ignorante e superstizioso, ma qualche artista o artigiane intelligente. Uit den Plictho blijkt ontwijfelbaar dat de Venetiaansche ververs indigo kenden. Pag 62 vindt men: A tenger seda in color turchino, prima laua la seda in acqua fredda de fiume e poi torcila bene amano et tengila nel fior

36)

De cyrurgie van Meester Jan Yperman - E.C. van Leersum - Leiden - 1912 - A.W. Sythoff.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

88

de endego, et refrescala menandola bene nello mastello et poi la lauara con acqua fredda de fiume et puoi torcila a mano et poi mettila alla cauia et valla destendi al sole: Et nota che in questo colore la seda non va alluminada. Vertaald luidt dit: Zijde in blauwe kleur verven. Wasch eerst de zijde in koud rivierwater en wring ze vervolgens goed met de hand en verf ze in de bloem van indigo en bevochtig ze door ze goed in het verfbad te steken en dan zult gij ze wasschen met koud rivierwater, daarna wring ze met de hand uit en dan zet ze op de wrong en ga ze uitspreiden in de zon: En merkt op dat voor deze kleur de zijde niet gealuind wordt. De indigo kwam destijds langs den landweg naar Itali uit Indi. Zoo komt in den Plictho een hoofdstuk voor getiteld: A tenger pelle in color turchino ouer biaueto. Hierin leest men o.a. piglia tre quarti de endego fino de bagad et falo ben tridare a modo de brasilio...... Dit beteekent in modern italiaansch: indaco baccadeo o di Bagdad. Ook Balducci Pegolotti (1766) noemt indigo: endaco di Baldacca o Baldac, bestaande uit: piccioli pezzolini n troppo grossi n troppo piccoli...... Heden ten dage spreekt men in Itali nog van fior di latte letterlijk bloem van melk. De beteekenis hiervan is room, datgene wat bij de melk bovendrijft. Zoo vindt de uitdrukking fior de endego haren oorsprong in de indigobereiding. In Indi werden de afgesneden bladeren en twijgen der indigoplant geplet en met water overgoten in een bak gedaan. Het warme klimaat veroorzaakte spoedig gisting. Er stegen gasbellen op en op de vloeistofoppervlakte vormde zich een blauw schuim, dat spoedig in een vlies overging. Dit was de splitsing van het glucoside indicaan in druivensuiker en indoxyl. Dit laatste werd aan de lucht tot indigo geoxydeerd. Gewoonlijk decanteert men in het begin der gisting de vloeistof van de plantendeelen in een ander vat. Door slaan en roeren met stokken of door raderen met schoepen voorzien, welke in de vloeistof rondraaien, wordt de oxydatie bevorderd. De blauwe verfstof zet zich als slik af. Hij werd dan van de oplossing gescheiden, uitgeperst, gedroogd en in stukken in den handel gebracht.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

89 De Plictho van Rosetti was weinig toegankelijk vrdat I. Guareschi hem heeft laten herdrukken. Dit blijkt uit het volgende. Berthollet - Elments de l'art de la Teinture - 1804 - l.c. vermeldt, dat de indigo niet vermeld is in den Plictho van Rosetti. Lefvre - Teinture et apprts des tissus de coton - Paris 1888, schrijft over den Plictho van Rosetti, dat er geen melding in gemaakt wordt van de verfstoffen indigo en cochenille, ofschoon de indigo bekend was bij Indirs in de hooge oudheid. Hij besluit, dat de verfstoffen in Itali onbekend waren in 1548. De engelsche litteratuur van lateren datum is op dit punt ook onjuist, zooals blijkt uit: J.F. Thorpe and Ch.K. Ingold - Synthetic colouring matters - Vat colours - 1923 - 1925 - Longmans Green & Co. - London pag. 25. Neither of the first two Italian works on dyeing: Mariegola dell'Arte dei Tentori. The first edition of which was published in 1429 and the second in 1510 nor Plictho de l'arte de Tentori che insegna tenger pni, telle, banbasi et sede se par l'arthe magiore (the French en bon teint) come per la commune i.e. en petit teint, which first appeared in 1548 made the slighest references to indigo. Half a century later however there was published in english a book which so its title page declares was taken out of dutch and englished by L.M. and imprinted at London by Thomas Purfoot dwelling within the New Rents in S. Nicholas Shambles - 1605. This volume gives fairly detailed directions regarding the use of indigo as a dye, but only one small item in a somewhat comprehensive range of subjects. It is as tis title page indicates: A profitable booke which declares divers approved remedies to take out spots and stains in silks, velvets, linnen and woollen clothes; to die velvets and silks linnen and woollen fustian and thread; also how to dress leather and to colour felles. The methode recommended for dyeing with indigo consists in mixing with water, bran, woodashes and greening weed and allowing the mass to ferment until the liquor is green, when it is deemed ready for dyeing. Dit is de engelsche vertaling van T Bouck v Wondre - zie pag. 24. In den Plictho van Rosetti kan men verder het bewijs

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

90 vinden, dat de vlaamsche meekrap van uitstekende kwaliteit was. Men treft op pag. 63 het volgende aan: A tenger seda in robia Prima si volle alluminar la sede & per ogni lira de seda torrai onze quattro de robia ouero roza de Fiandra & sella fosse robia di altra sorte pigliane lire doi per ogni lira de seda, ......... Dit beteekent: Om zijde met krap te verven. Eerst zal men de zijde aluinen en voor ieder pond zijde zult ge nemen vier ons krap of echte vlaamsche roos en indien het krap van andere soort ware, neem er twee pond van op ieder pond zijde, ......... De krap van andere herkomst werd dus blijkbaar minderwaardig geacht. Er was reeds gelegenheid op de domineerende plaats van Antwerpen op handelsgebied in het midden der 16. eeuw te wijzen. In 1540 schreef Christoff van Gerndorff, de monopolist van den boheemschen aluinhandel en vitrioolhandel aan den duitschen koning Ferdinand onder meer: die Schotzische Gesellschaft das romanische und hispanische Alaun in einer Hand habe und den Preis dieser Ware hochhalte. De hier bedoelde compagnie was de firma Schotz uit Antwerpen, die er blijkbaar 37) in geslaagd was een monopolie in aluin te krijgen . In den Elzas was de textielindustrie bezig zich te ontwikkelen in de onderhavige periode. We treffen een publicatie aan: Von mancherlei Farben auf Garn, Leinwadt, Holtz, Beyn, Leder usw. - Straatsburg - 1565. Dit boek is aanwezig in de voormalige Knigl. Bibliothek te Berlijn. In Frankrijk leefde de textielindustrie op onder de regeering van Lodewijk XIV. Zijn minister Colbert vaardigde in 1669 een wet uit. Deze werd in 1671 gedrukt onder den titel: Instruction gnrale pour la teinture des laines et manufactures de laine de toutes couleurs & pour la culture des drogues ou ingrdients qu'on y emploie bij Franois Buguet, Paris. Als schrijver van dit boek wordt een zekere d'Albo genoemd, die van Colbert de opdracht kreeg de verordening van 1669 uit te geven. Tot

37)

F. Schuilenburg - l.c. - Diss. Leiden 1931, pag. 97.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

91 nog toe bestond er geen publicatie omtrent de ververij en weverij in Cataloni. In 1691 wordt dit anders, daar in Barcelona het volgende boek verschijnt: Remallet de Tinturas y brev modo de donarlas totas Robas de Llana, Teles y Fil, ab lo modo de beneficiar algs Ingredients necessaris per las arts, de la Teintura, y Brayria recvllit de differents receptes de totas las Parts de Europa, Per Phesio Mayo, Natural del Principat de Cathalua, dedicas Ala Antiquissima Fidelissima, y Nobilissima Ciutat de Barcelona. En Barcelona, en la Estpa de Joseph May, Llib. y sa Costa. 1691. Het woord Remallet beteekent Ramellet of kleine ruiker. In 1682 verschijnt te Jena Ars Tinctoria fundamentalis. Het is een vertaling van de Instruction gnrale etc. van 1671 van Colbert - l.c. Dit werk werd in 1705 in het engelsch vertaald onder den titel: The whole Art of Dyeing - London by William Pearson. Hiervan is in 1915 een herdruk verschenen bij: The Tapestry studio te Stratford - upon-Avon. De schrijver van de oorspronkelijke vertaling is onbekend gebleven. In 1708 verschijnt te Leiden de eerste Noord-Nederlandsche publicatie. Le Teinturier parfait ou Instruction nouvelle & gnrale pour la teinture des laines et manufacturers de laines comme aussi pour les chapeaux. De toutes sortes de couleurs & pour la culture des drogues ou ingrdients qu'on y employe. Ouvrage trs curieux & trs utile. De drukker is: Theodoor Haak, Libraire dans le Klocksteeg - Leiden. Het boek is aanwezig in de universiteitsbibliotheek te Leiden. Onder den titel van: De volmaakte Verver, is het boek in 1754 - 1170 - 1795 en 1836 in het nederlandsch verschenen. Den laatsten keer bij H. Moolenijzer te Amsterdam. Zie hieromtrent: Una Ojeada sobre algunas antiquas compilaciones de secretos de tintoreria - Camilo Rodn y Font 1933 - Associaci d'Antics Alumnes de l'escola de teixits de Badalona en Rodn y Font-Revue mensuelle de l'association des chimistes de l'industrie textile - 22 - 224 (1932). Ten tijde van Colbert werden de ververs ingedeeld in:

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

92 teinturiers du grand et bon teint, teinturiers du petit teint en teinturiers de soie. De teinturiers du grand et bon teint mochten de betere stoffen en lakens verven. Ze mochten indigo, weede, krap, cochenille, curcuma en galappels gebruiken. De teinturiers du petit teint mochten verfhout, orlean, lakmoes en saffraan gebruiken. De nederlander Schmidt was de eerste, die den grand et bon teint in Duitschland 38) toepaste . De strekking der verordening van Colbert is zeer protectionistisch, met haar 317 artikelen wil ze de fransche industrie beschermen en de buitenlandsche grondstoffen zooveel mogelijk weren. In T Bouck v Wondre wordt het woord: floreyn gebruikt bijv. pag. 15, 19. In hoofdstuk CCLXXVIII van Le teinturier parfait is er sprake van een commissie, die de weede cultuur moet regelen. Men vindt er o.m.: ......... et la fidlit du dbit du pastel, pour la sparation des dernires cueillettes, l'valuation des florins qui est le mme pour pouvoir connoitre les divers degrez de bont du pastel,......... Dus zou het vlaamsche woord Floreyn weede beteekenen. Omtrent het toezicht op de ververij en de weedecultuur in Frankrijk staat in het boek van: J.F. Thorpe 39) and Ch.K. Ingold - Synthetic colouring matters - Vat colours - l.c. onder meer het volgende vermeld: Colberts regeering was het eerste fransche gouvernement, dat een scheikundige aanstelde officieel als hoofdopziener voor de kleurstoffenindustrie. Dufay, Hellot, Macquer en Berthollet hebben achtereenvolgens dezen belangrijken post bezet. Het is een onmiddellijk gevolg geweest van Dufay's pogingen, dat Colberts Instruction in 1737 volledig werd herzien, waarbij onder andere ook het gebruik van indigo met of zonder weede wettelijk werd toegestaan. In het begin der 18, eeuw is er nog onafhankelijk van het voorgaande, een Duitsche publicatie over de ververij verschenen nl.:

38) 39)

P. Ruggli - l.c. - die Geschichte der Frberei, pag. 290. Thorpe and Ingold Synthetic colouring matter enz. pag. 24.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

93 Der crise und vollkommene Kunstfrber door I.K.C. Nrnberg - Johann Chrystoff Lechners Buchhndlers Anno 1709. Le Teinturier Parfait beleefde in 1716 te Parijs twee herdrukken. De tweede herdruk was getiteld: Suite du teinturier parfait. De uitgever dezer twee boeken was Claude Jombert te Parijs. In 1769 verscheen bij Charles Antoine Jombert te Parijs: Le nouveau Teinturier 40) parfait . Dit laatste boek werd in het jaar 8 der fransche revolutie, dus in 1799, weer opnieuw uitgegeven door de Lormois bij Barrois l'an te Parijs. In 1771 verscheen te Brussel: Le Parfait Teinturier Franois: uitgegeven par la compagnie.

40)

Una ojeada sobre algunas antiquas compilaciones de secretos de Tintoreria - Camilo Rodn Font - pag, 42 - Los cuatro Teinturiers parfaits por Louis A. Driessen.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

94

Hoofdstuk II. Fragmenten uit de Middelnederlandsche litteratuur, welke onderwerpen behandelen die eveneens in het Bouck v Wondre voorkomen.
Het Bouck v Wondre bevat een aantal voorschriften betreffende de ververij. In hoofdstuk I is beschreven welke plaats dit boek inneemt in de litteratuur over de ververij. Tevens werd aangetoond, dat dit merkwaardige, in 1513 te Brussel, verschenen en later vrijwel onopgemerkt gebleven vlaamsche werk een even belangrijke plaats inneemt in de 16. eeuwsche chemische werken als het Plictho de Larte dei Tentori van Giovanni Buonaventura Rosetti, dat korten tijd later te Florence werd uitgegeven. Het Bouck van Wondre bevat behalve gegevens over de ververij ook een aantal andere voorschriften, die voor de scheikundigen van belang zijn. Zoo vindt men er het gebruik en de bereiding van ongebluschte kalk, de omzetting van verschillende asschen als houtasch, haardasch, beukenhoutasch weedeasch, enz. met gebluschte kalk. Daar deze asschen grootendeels uit kaliumcarbonaat bestaan, levert dit een middel om stercke looghe, dus een kalium-hydroxydeoplossing te bereiden. Verder bevat het boek voorschriften over het harden en ontlaten van ijzer en staal, de bereiding van bier en wijn, het vervalschen en kleuren van witten wijn met het sap van moerbezin om rooden wijn te maken, het conserveeren en inmaken van vruchten, enz, Daar verschillende dezer voorschriften in werken uit de 14e eeuw door mij teruggevonden werden, zijn hier eenige beschrijvingen uit het Bouck v Wondre vergeleken met deze recepten uit deze minder algemeen bekende 14de en 15de eeuwsche werken, waardoor de aandacht wordt gevestigd op deze onderwerpen, die voor de geschiedenis der scheikunde van belang zijn. Uit de volgende werken zijn aanhalingen gedaan:

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

95 1) De Cyrurgie van Meester Jan Yperman, uitgegeven door Dr. E.C.v. Leersum - Leiden 1912. Dit werk, dat omstreeks 1300 te Yperen werd geschreven, bevat de beschrijving van een aantal heelkundige bewerkingen en daarnevens voorschriften voor de bereiding van geneesmiddelen en de daarvoor dienende grondstoffen. 2) Middelnederlandsche geneeskundige recepten en tractaten, uitgegeven door Dr. W.L. de Vreese. Gent 1894. In dit receptenboek, dat in 1300 is geschreven, vindt men een aantl chemische bewerkingen, die overeenkomen met het Bouck van Wondre. 3) Jacob van Maerlants: Naturen Bloeme, uitgegeven door Dr. Eelco Verwys, Groningen 1878. Het werk van Jacob van Maerlant werd in het begin der 14e eeuw geschreven en bevat de beschrijving van een aantal plantaardige en dierlijke producten. Het is bewerkt naar de latijnsche uitgave De Naturis Rerum van Thomas van Cantimpr, een leerling van Albertus Magnus. 4) Een nieuw tractaet ghenoemt dat Batement van Recepten gheprint te Antwerpen op die Lombaerde veste by Hans de Laet van Stabroeck 1546. 5) Een nieu playsant hoofken van recepten, gheprint T Antwerpen op dye Lombaerde veste by Jan Roelants 1551. De beide laatst genoemde zeer zeldzame werkjes zijn te Antwerpen verschenen, kort nadat aldaar in 1544 een tweede druk van T Bouck v Wondre bij Simon Cock op die Lombaerdeveste was gedrukt. Verschillende voorschriften in bovengenoemde werkjes gelijken veel op die in T Bouck v Wondre, zoodat de uitgevers elkaars werken goed gekend hebben. 6) Secreet Boeck, waarin vele diversche secrete enz. door Doctor Carl Batin Dordrecht by Joris Water 1609. De hierin voorkomende recepten zijn ontleend voor een deel aan de bovengenoemde Antwerpsche receptenboekjes. 7) Den grooten Herbarius met al syn figueren enz. - Antwerpen. Claes de Grave - 1614; deze bevat de beschrijving van een aantal planten en hunne bestanddeelen.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

96

Paragraaf 1. De Cyrurgie van Meester Jan Yperman,


uitgegeven door Dr. E.C. van Leersum - A.W. Sijthoff's Uitgeversmij. Leiden 1912.
Pag. 15: ...... Ende als de wonde genayt is, so stroyt op den naet dit pulver dat ghi vore gemaeckt sult hebben...... Pag. 16: ...... Nemt 3 deel ongebluscht calx, dat men heet levende calc ende 2 deel van cleinen witten wieroke ende i deel van draken bloede, ende stampet te hoepe ende sichtet dore 1 nauwen teems, ende dan bestadet...... Teems - zeef (Verdam en Verwys Middelnederl. woordenboek; verder geciteerd als Verdam). Bestaden - bewaren, opbergen (Verdam). ...... Ende en hebdi dit pulver niet so seit albucasts, dat ongebluscht calc welna al tselve doet. Pag. 16-18: Van wonden te stremmene van bloede. ...... Nemt gebornen calc, dats gebernt calc, ende also uten ovene genomen eer daer water op comt. ende bloet van draken, steene daer men af maect cleine laternekine aloes wit wierooc, elcs evenvele, ende dit tempert metten hasehare alsoet vorseit es. of met coppengespin. Coppengespin - spinrag (Verdam). Pag. 93-94: ...... Nolimetangere dats. 1. swere ende wast vanden kinne opwert int anschyn........................... Aldus salmen werken van buten. Men sal af doen die rove diere boven es ende dan salmen maken eene loge van asschen van wyngerthoute, ende mingen daerin pulver van zoute van levenden calke. van atramente. van wijnsteene. van elken even vele ende mingen deze pulvere metter logen te maten dicke ende leggent daerop .I. nacht. Pag. 100: ...... Van bloedene ten nese entie cure daertoe. Het siin vele lieden die bi costumen plegen te bloedene ten nese es ondertiden nuttelec ende ondertiden quaet....... Ende en es hi niet gestremmet hier mede so bernet eyerscalen te pulvere, ende dat blaest int nesegat daer dbloet uut comt. Of steecter in ene wieke genet in incte gemaect van gallen ende van atermente. Pag. 248. Galle - galappel, gezwel op de bladeren en twijgen van Quercus lustitanica, Lam, s. Quercus infectoria. Oliv., veroor-

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

97 zaakt door den steek van de eikengalwesp, cynips Gallae tinctoriae, Oliv., die daarby haar eieren in het weefsel legt van de plant. Pag. 238. Aterment root, gelu-lees atramentum. Eigenlijk zwarte vloeistof, in het bijzonder inkt. Onder Encaustum verstond met een purpurkleurige inkt. Het zijn vloeistoffen, waarin behalve poeder van galnoten, ijzer en koperverbindingen, als ferro en ferrisulfaat, en kopersulfaat voorkwamen. Pag. 171-173. Van warten die toe commen over al dat lyf .................. Dit es een vraye corrosyf te hantworten ende andere onsuverheden of te doene ende te makene gaten. R(ecipe) loeghe van boomasschen. ende daerin legt weeasschen 3 daghe dan minghet in eene scelpe der mede levende calc dit tempert alsoe dicke alse seem ende soe wanneer dat droghe is dan salmen weder verschen der oplegghen, ende dit doen XX ofte XXX warf ende dan salmense of striken ofte wriven. Pag. 187-188. Van den siecheit diemen heet fustula ........................... Dit doot den fistele, ende etter of dat quade vule vlesch. R(ecipe) levende calc, atrament floris eris alumen, hier of soe maect subtyl pulver ende van desen pulver op de wiecke gestrooit ende te voren de wiecken ghenen (lees ghenet) in dwitte van den eye. Ofte poeder ghestroit van spaens groen op de wiecke ghenet erst in aisiin. Een ander. Nemt spaens groen wit alumen, hier of maect pulver ende dat gheminget met seeme. Wiecke - pluksel in een wond, lampepit (Verdam). Pag. 245: Flores eris - lees - Flores viridis Aeris, Aerugo, Verdegris, Vert-de-gris, Verdegraese is eene zijnzure koperoxyde verbinding (basisch koperacetaat). Pag. 192: ...... Van bescautheid van hete water oft van viere. ...... Mester dierc seit, Nemt calc ende dwaet 9 warf. dan doeter alsoe vele olin alser calxs es dit minghet al over een in modum ungentum ende daer met besalvet dat seer, dat gheneset. Dwaen: wasschen, zuiveren, reinigen (Verdam).

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

98 Bescouden: schroeien, branden (Verdam). Uit het voorgaande blijkt, dat reeds in de 14e eeuw, waarin Jan Yperman leefde, het verschil tusschen kalk en levende kalk, dat was kalk die gebernt was ende also uten ovene genomen eer daer water op comt bekend was, in de Nederlanden. Ook het gebruik van kalk samen met weede asch d.w.z, kaliumcarbonaat was bekend. Men wist dus toen al partij te trekken van de reactie tusschen kaliumcarbonaat en calciumhydroxyde, waaruit kaliumhydroxyde en calciumcarbonaat ontstaat. Het Bouck v Wondre vermeldt de stoffen kalk tesp. levende kalk in combinatie met weede asch o.a. op de pag. 13 en 15. Ook de inwerking van galnoten (tannine) op ijzer- en koperzouten was bekend. De koperzouten worden er waarschijnlijk bijgenoemd, omdat het ijzervitriool uit dien tijd veelal koperhoudend was. Zoo vindt men op pag. 15 B.v.W. een voorschrift om zwarte verf te maken uit gallen en coperroot. Op de pag. 14 en 18 van het B.v.W. vindt men het spaansch groen vermeld. Pag. 114. Van swerten tanden wit te makene. Nemt gersten mele ende also vele zouts. ende maecter of deech met zeeme ende dit bewimpelt in pampiere. entie bernet in enen oven. van welken gi nemt terdendeel. credevitsen gebernt te poedre, calc van eyerscalen. ciperi. aluum. van elken .2. deel. die scorsen van den coden in latine citrus, entie droge. canfer. van elken .1. deel. dat es van den iersten 3. once van den anderen .2. van den derden ene. van al desen maect pulver stampende in 1 mortier. ende zichtende dor .1. zeve. Met welken gi wrivet dat tantvleesch daer die tanden swert siin. het suvertse ende maecse wit. Pag. 255. - Code: kwee (Verdam). In den tekst staat echter: scorssen van coden in latine citrus. Met citrus kan citrullus bedoeld zijn. De citrino cucumere, quem alii citriolum, alii citrullum, vulgo Citrion, etc. Otto Brunfels, zie v. Fischer Benzon. Ciperi aluum: aluin van Cyprus. Zeem of seem: honing (Verdam). Credevitsen: kreeften (fr. crevisse) Verdam. 3 is ons is 32 gram.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

99 In het voorgaande is bij herhaling sprake van eierschalen al of niet gebrand. Verder spreekt de schrijver van calc van eyerscalen. Het is dus tamelijk zeker, dat men zich van den overgang koolzure kalk in kalk door verhitting bewust was. Pag. 202. R(ecipe) Aluin de glaetse lib. . dat salmen legghen op eene heete tegele int vier ende dat alumen laten smelten op die tegel ende alst gesmolten is ende dat al droge si ende al wit leit dan doet van den tegel in eenen mortier ende maecter of subtyl pulver. Dit pulver stelt in dine bosse ende van desen pulver suldi legghen daer quaet vleesch is. Dit selt doen smelten ende droghen. Aluin de glaetse beteekent alun de glace. Dit is kristalaluin, dat tevens helder wit dus ijzervrij zijn moet. Uit het bovenaangehaalde blijkt, dat men destijds reeds met de eigenschappen van het kristalwater op de hoogte was. Op blz. 15 van het Bouck v Wondre vindt men eveneens het aluin vermeld. Pag. 119-120. Van oren die lange hebben gelopen ende stinken. ende daer fistel in is. Nemt dat roestege van ysere gescrepen. ende dit pulvert wel cleine. ende tempert met starken aysine. ende dit doet sieden in een yseren vat tote dat al versoden es. Dus so doet versieden .7. werf deen achter dander. Ende daerna so pulveret wel cleine. ende siedet met aysine tote dat becomt also dicke alse zeem. Hier af so doet in die ore so datter in lope toter steden daer die seerheit is. of daer si vergadert es. Dit heilt ende droget oude lopinge van oren. ende benemt die sweringe diere in es. Op pag. 15 van het Bouck v Wondre wordt gesproken van slijp. Overeenkomstig het bovenstaande is slijp: ijzerhamerslag. dat roestege van ysere gescrepen (afgeschraapt). Pag. 275 - Temperen: vermengen. Een lichaam of medicijn is getemperd, wanneer de vier kwaliteiten op harmonische wijze met elkander vermengd zijn. Wanneer deze harmonie verbroken is en een of meerdere kwaliteiten den boventoon voeren, dan duidde men dit aan door ongetempert.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

100 Op pag. 21 van het Bouck v Wondre wordt gruys water genoemd. Gruys is grof gemalen graan. Het zetmeel daarin aanwezig diende voor hetzelfde doel waarvoor het heden ten dage nog in de ververij wordt gebruikt, als verdikkingsmiddel teneinde vaste stoffen gesuspendeerd te houden. Men zou kunnen spreken van een beschuttend colloid. Een voorschrift waarin van zetmeel en gom om de zelfde reden partij wordt getrokken vindt men hier. Pag. 82. - Vander smette in doghe - Nemt vilinge van finen copere, ende dat tempert met sterken witten aysine. ende latet daerin liggen. 7. dage ter sonnen ende drooget wel. Ende wildyt starker hebben, so nemt sarcocolle. amidus. candyt. canfer. elx evenvele ende maect hier af wel subtyl pulver. Pag. 271. - Sarcocolla: gom van Astralagus sarcocolla Dymack. + Pag. 254 - candyt: kandysuiker canfer: camphora. Volgens Flckiger was de in + de middeleeuwen gebruikte kamfer afkomstig van Dryobalanops aromatica, Pharmakognosie des Pflanzenreiches - 3 Aufl Gaertn. s.D. Camphora, colebr. Berlin - 1891. Amidus: Amylum zie onder de citaten uit Herbarius. Het Bouck v Wondre noemt pag. 22 de soffraan als verfstof en gebruikt eiwit als verdikkingsmiddel. Er staat letterlijk doder va e eye Dit zal wel gebeurd zijn vanwege de gele kleur. Het volgende citaat vertoont hiermede overeenkomst. Als verdikkingsmiddel wordt hier tarwebloem of tarwe zetmeel gebruikt. De benaming tarwebloem is heden ten dage nog in de zuidelijke Nederlanden gebruikelijk. Pag. 22. ...... Om die sweringe te beneme. Nemt soffraen ende legget in watere ende latet daerin liggen so lange dat dwater gevarwt wert (ende dan siet door ene doeck) ende daerin doet .1. luttel bloemen van tarwen ende siedet te gadere so dat 1, luttel dicke si en legget omtrent die wonde hetere dan lau. Dit sacht zere die wonde. Het Bouck v Wondre vermeldt pag. 22 de plant cathapucie waarvan de bladeren in het verfbad voor groen voorkomen. Pag. 255 - catapusia: lat. cataputia minor - Euphorbia Latyris, L. Kruisblad-wolfsmelk, springkruid of roerkruid, wegens de afvoerende werking ook schytkruid genoemd.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

101 Pag. 246 - Esula-cortex radicis Esulae, van Euphorbia Helioscopia Auct? Herba est et est similis Tithymallo, habet enim lac in virgis et foliis si indicandur aut rumpantur...... (St. Amand). De mindere is Esula minor of Euphorbia cyparisias, L,. de meerdere Esula major of Euphorbia palustris, L. Zie hierover ook onder Herbarius. In de Cyrurgie van Jan Yperman vindt men beide planten aangehaald op pag. 152....... Proeve so wie diet proeven wille. Alle diegene die dwitte water in hebbn men machse genesen bi deser medicinen. ja oec hoe vele dat si. bider orinen te verstane die wit es alse wey of wit water. Ter medicinen, diese maken wille, hi es sculdech te nemene esulen v.d. ende sichtense also cleine als men mach dor .1. nauwe zeve dat die esule es also cleine als bloeme. Entie catapusie salmen pellen die upperste pellen af, ende te nemene die doget van 20. cornen ende te stampene wel cleine ende daer toe te doene vander esulen int gevouch te belukene optie. .5. vingeren mede op te heffene, ende suker gestampt also vele daertoe dat die medicine zoete becomt te nuttene. Oec mach mense mingen met warmen wine of met warmen biere. doget, dogede: deugd, verdienste beluken: besluiten int gevouch: gemiddeld. In t Bouck v Wondre komt herhaaldelijk coperroot voor bijv. pag's 15-29-39. Men vindt deze stof ook genoemd op Pag. 67. Dits van den wannen opt hooft datmen heet overbene. Het wassen opt hooft onderwilen ene maniere van sweren dat men heet in dietsche wannen of overbeene. Nemt vilinge van ysere ende gebernt copper. ende gelu operment ende coperroot, elx even vele (honderd once). levende calc. 2. werf also vele als enech van den andren, dit pulvert wel te gadere in enen metalinen mortier ende maecter af wel cleine pulvere sichtende dore .1. linen cleet, dit tempert met zeeme dat gescuumt es ende maecter af bollekine ende droochse ter zonnen. Vander te genesene bulen opt hooft. Pag. 68. Pulvere van coperoode, ende dat ierst gebernt

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

102 in enen scarf ende daerna weder gepulvert. Dit verteert quaet vleesch in den mensce. 3 is ons is 32 gram Wan, overbeen: is beenige uitwas, zweer. Op pag. 38 staat in het bouck v Wondre: eene methode om clareyte of kruidenwijn te maken. Wij vinden hierover een uitgebreid voorschrift op; pag. 44 (Cyrurgie van Jan Yperman)...... Ende doen gaf hi den gewonden die niet en cortsten (of den rede hadden L) van desen clareite geminct met desen pulvere (nuchteren. Ende te middaghe ende tsavons .1. lepel vol te gader L) ende maket aldus. Nemt goede canele. goet wit gingebere. elcs .1. once, galigaen cardomome van goeder smake, lanc peper elx .1. once groffels nagle welriekende ende versch tgewichte van .12. tarwen coorne swaer, van al desen maect cleine pulver stampende in eene motalinen mortier, ende sichtet dore .1. dicken teems. Ende dit pulver bestaedt in .1. houtine busse. Ende aldus maect men clareit van den voorseiden pulvere. Nemt 5 wiins ende die wit en de goet. ende zeems .1. wel gescuumt. dwelke dat gi doet spelen metten wine voorseit. ende doet vanden viere ende minct daermede dat voorseide pulver, ende wacht dat giere te vele pulvers niet in en doet dat te starc mochte wesen. Mer pynt u om te makene van goeden smake ende bequamelyk te drinkene. Desen clareit doet leken dore .1. sac so dattie clareit wel claer si. Daer na so nemt valeriane. genciane. gariofilate. pinpenelle ende piocelle also vele alse van al den anderen, dese cruden droget ende stampse wel cleine. ende sichtse wel dore .1. cleinen teems die cleine pulver maect. Van desen voorseiden pulvere so doet in den voorseyden clareit nadat hi clareit es. seinende in cruus ende sprekende dit orisoen: In nomine patris et filii et spiritu sancti et individuae trinitatis. dextera domini fecit virtutem dextera domine exaltavit me. Non moriar sed vivam et narrabo mirabilia domini castigans castigavit me dominus et mortui (lees: morti) non tradidit. Dit segt (3 werf L) mingende tpulver metten clareite vorseit. oetmoedelike te gode wert waerbi metter vorseider mingingen die gewonden mochten genesen bi der hulpe van gode.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

103 Pag. 73-76...... Nu suldi verstaen van ongemaken in die ogen ende hoe dat si comen. Ende en drinket genen wyn hi en si sere gebornt, ende wachten van meede, en van gecruuden biere ende van clareyte; corsten: koortsen, ijlen rede: anderdaagsche koorts Pag. 250. Gingebere: gember, wortelstok van zingiber officinale Pag. 248 Galigaen, galanga, galgant; wortel van Alpinia Galanga, Sn.., een welriekende wortel die evenals gember genuttigd werd. Pag. 254 cardamone, vrucht van Elettaria cardamonum. White - Maton. Pag. 266. Lanc peper Piper longum, vrucht van Piper chaba, Hunter S. Chavica officinarum, Miquel S. Piper longum, I. Pag. 249-250. groffels nagele. garioffel, Geraffel, caryophylli, kruidnagelen; de gedroogde nog niet ontloken bloemen van Eugenia Caryophyllata, Themb. Pag. 256 - Comyn Cuminum Cyminum L, komyn; Teems zeef. Bestaden - bewaren leken: zijgen, filtreeren, lekken. Pag. 277. Valeriane: Valeriana officinalis .L. Pag. 249. Genciane, Gentiana: Gentiana lutea L of duizendschoon. Gariofilate: garioffel. Pag. 267. Pimpinelle: pimpinella saxifraga L. Steenbreek kleine pimpernel, kleine steenbreek. Piocella lees Piloselle; Hieracium Pilosella L. Havikskruid. Orisoen: gebed (Verdam). gebornt, met water verdund. Pag. 240. borne: bronwater meede: hier honingdrank (Verdam) beteekent: pond. Op pag. 31 van het Bouck v Wondre komt het woord smout voor en op pag. 62 wordt Bergenspeck genoemd.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

104 In de Cyrurgie van Jan Yperman vinden wij: Dits een notabel slave jeghen joecte. Pag. 213 - ...... R(ecipe) barghinsmout een pont ceruse, een pont brine van maischer boeter. Dit doet te gader in eenen mortier soe langhe dat dicke si ende hier of maect plasteren et cetra. Item boeter brine es superlatyf jeghen joecte ontrint wonde ende seerheden gedaen laue der op met eenen doucskin, probatum est. Pag. 241 - Brine: pekel Cerusa, cerussa, loodwit, loodcarbonaat cerussa citrina, citroenkleurig loodwit is loodoxyde. Pag. 259 - Maische boeter: eerste grasboter. Het Bouck v Wondre vermeldt op pag. 55: levende solver de Cyrurgie vermeldt pag. 274 Levende sulfer: sulphur vivum. Natuurlijke zwavel in tegenstelling met den gesublimeerden. Nativum ex terra effoditur purum solidum, interdum scissile, ventique nomine sulphuris vivi...... (Schroeder).

Paragraaf 2. Middelnederlandsche geneeskundige recepten en tractaten, zegeningen en tooverformules. uitgegeven door Dr. W.L. de Vreese - Gent A. Siffer 1894
25. Omme te makene water, daer men mede scriven mach up wullin laken zwerte beelden, nemt .1. vierendeel wits wins, ende sterc, ende .1. hantvul houts ysers, ende also groet als een ey aterments, ende doet al te gadre in eenen pot, ende latet zieden also langhe dat wel de heelt versoden si; dan settet af ende latet coelen, so wat dat ghi daermede verwen wilt scaerlaken, dat mueghedi verwen, ende latet wel droghen, so en gaet nemmermeer af; tes gheprouft. Dit recept gelijkt zeer veel op het reeds behandeld voorschrift om zwarte verf te maken. (Zie dit proefschrift pag. 97, 98). hout: beteekent oud (Verdam). Het verfbad bestaat dus ook hier uit ijzeroxyde, azijnzuur en een zwarte vloeistof waarschijnlijk ijzeroxyde en tannine.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

105 26. Omme schoen haer te makene, neemt soffraen ende ghemalen breselihout, ende greine, ende een lettel van ghesleghene goude, dat salmen te gader stampen, ende minghen met roesewatere, ende latent .III. daghe staen weken: daerna salment in eene clocke doen over tfier, ende sublimerent ende ontfanghent; dermede salmen dat schoenste haer maer maken in die sonne dat men visieren soude. Op pag. 19 komt in T Bouck v Wondre een recept voor: om root v bresilie te verw als roosen. Op pag. 22 vindt men soffraen vermeld, zooals reeds onder de vorige paragraaf vermeld. Hier is met saffraen bedoeld: stigmata croci, de stempels van Crocus sativa, L. Op pag's 29 en 43 spreekt T Bouck v Wondre van greyn dit beteekent hier kermes. Greyn: scharlaken bes, karmijn, scharlakenrood (Verdam). 129. Omme te makene witte seepe, neemt levende calx ende wedeasschen, dat neemt bi ghewichte: die .V. deel calx ende den een deel van den asschen; ende maect daeraf loeghe. Ende die II deel van der loeghe en die I deel olien van oliven, ende doet sieden over tvier, tote dat dicke wert: dan latet coelen, soe eyst ghenoucht. In recept 129 wordt partij getrokken van de reeds vroeger besproken omzetting tusschen kaliumcarbonaat en calciumhydroxyde. Hier ontstaan dus vetzure kalizouten die wel oplosbaar zijn in water. Op pag. 13 B.v.W. komt een zelfde recept voor over het maken van vetzure kalizouten. Hier maakt men gebruik van was hetgeen tot ongeveer het zelfde resultaat leidt. 229. Item die wille maken cleine couskin naer de maniere van bruesele, neemt een caneele II onsen ghinghebers; poedert beede; neemt een van desen poedere, ende III quarten goeder bloumen, ende III pinten zeems, of dat ghenouch sy. ende dan keerse met allettel poeders vorseit, ende daer naer in wit of in brun zuker dat ghewreven sy, ende dan backet up den bodem van eere panne over tvier, ende keret II of III werven. Op pag. 45 B.v.W. is sprake van gingebaer. Dit is gember, wortelstok van Zingiber officinale, Roscoe. 187. Omme te verwen lynwaet of garen, of leder met bresilie, sangwyn of roet, neemt brisiel ende stampet (ghelyc meeden of scorsmeel) .1. once, reghenwatere eenen stoep,

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

106

gummen van arabien .1. half once in dit water siet dit brisiel metter gommen, altoes roerende, dat sy versoden die derden deel. // nu es die verwe vulmaect: wat ghi verwen wilt, dat steect hierin, het sal sangwyn werden, ende latent drogen in de scaduwen, ende en eist u niet ghenoech gheverwet, so steket der anderwerf in. ende wildyt root hebben, so neemt levende calc .1. lb. ende werpet in eenen stoep waters, ende laetet claren. ende dernaer roere .II. of .III. werf; ende alst claer es, so neemt dat water ende daerin doet .1. once aluuns, ende latet sieden met uwen lakene ende dan droghet ende daerna steket in u verwe; het sal root werden. Maer dat leder en mach niet ghesoden syn, maer al cout in dit water ghesteken ende dat sangwyn moet oec ghealluunt wesen, met watere ghesoden sonder calc met terwengruise. Op pag. 23 B.v.W. vindt men een verfbad samengesteld uit Brasilhout extract, aluin en tarwemeel (terwbloemen). Op pag. 25 B.v.W. komt een alkalisch verfbad voor waarin ook roodhoutextract aanwezig is. De loog mag niet te sterk zijn. Op pag. 27 B.v.W. wordt calciumacetaatoplossing voorgeschreven. Dit is mede een bewijs dat de alkaliniteit zwak behoort te zijn. sangwyn is bloedrood (Verdam). 309. Zalve tallen manieren van drope, die huutghesleghen sin: neemt olie van oliven ende wieroec, arst, meische botre, borghinsmeer, eppe, martenekervel ende bonnie die int water staet ghelyc heleghen (......) dit al ghestampt te gader, ende ghesoden, ende ghewronghen duer een cleet, 336. Jeghen de spenen: bayt de spenen met wermen borne, ende salfse met overjaerigen barghinensmeere, ende daer naer neemt aterment, ende een hantvul gerwen, ende stampet te gader ende legghet derup: si sullen ghenesen, - zie pag. 273 Cyrurgie van Jan Yperman. spenen zijn aambeien. Haemorrhoden. Op pag. 62 B.v.W. is er sprake van bergenspeck, bargyn, bargin, bargen, bergin, bnw. van een barch of speenvarken afkomstig; znw.: spec, smout (Verdam). 360. Een mensche die flaue is van enigher siecheden ende

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

107 niet veel eten en mach, hi sal .II. of .III. werf de weke nuchteren drinken win bastaert, of romenie, of malveseie; ende derin soppen met witten broede, ende derup vasten. Een dergelijk recept komt voor op pag. 41 B.v.W. Op pag. 43 B.v.W. staat een recept om bierazijn te maken. Het volgende recept is een handleiding om bier te maken. 385. Om te maken goet bier, neemt gerste ende witte evene, na dat ghi brouwen wilt goet bier; ende wildi, doeter terwe in. metten anderen doet malen, dan doet water in een ketel te viere ende doet hu meel vanden grane vorseit int water ende roert al omme. laet zieden toten .II. deele terdendeel in, dan doet of ende laet coelen ghelyc bloet laeu. dan doet in hu vat; dan neemt goeden heve ende ondergyst. ende doet te gader ende dan neemt van der selver werse ende tempert de heve ende den onderghist te gader ende roert wel over oep. dan doet in hu vat ende (laet ligghen heffen; het sal boven huut) heffen ende werden goet bier ten derden daghe te drinken, ende weet dat ghi in hu werse oec moet (doen) allettel hoppen, ende ghaghel, ende broet, ende laet zieden al over oep, deen metten andren. gagel: mirtedoorn (Verdam) Heve: bovenbiergist, zuurdesem. worse: afkooksel van mout (Verdam), Wort. 388 Roet win te maken van witten, maect poeder van moerbesien. . ende bresil 1. , ende scavet wel; ende stoet 1. aluns ende latet coeleren dor een temsekin sodat dbresil niet in en gaet; het verwet wel. Op pag. 42 B.v.W. staat het zelfde; alleen wordt er geen roodhout bij genoemd. temseken: zeefje (Verdam). beteekent een half pond. Leeuwarder apotheek 1696 is een half Uncia of once zie van Donink Bijdragen tot de geschiedenis der geneeskunde - jaargang IX - 1929 - No. 2 - pag. 45. 411. Aqua verbena es sonderlinghe (seere goet, want het ghenest stappans de) hoefstwere ende het benemt bloet pissen. Het B.v.W. noemt aqua v'bene pag. 39. 465. Omme te bekenne dracht, nemt twe dropele of drie van hare melc, alsoe dat kint draghet, ende druppse in watere.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

108 eist .l. knapelin, die melc sal staen alse .l. tarucoren; eist .l. meiskin, die melc sal bovenvlieten ghespreedt. 466. Item melct hare melc in claeren watere vloetse, so eist .l. knapelin; vloetse niet soe eist .l. meiskin. Het B.v.W. geeft een dergelijk onderzoek op pag. 60. 510. Men doet .l. mensche slapen: nem de galle van den hase, ende ghevetse in biere of in mede te drinkene: hi sal (slapen, ende alsi wille ontwaken, soe neemt aysyl ende ghietet hem in de nesegaten of in doere hi sal ontwaken. Het B.v.W. meldt dit pag. 62. aysyl: azijn (Verdam). 511. Item die willen doen doelen ende slapen, neme soet van jusquiami, dats beeldesaet, ende atrement, ende tsoet van Caerden ende dolke; ende maect te pulvere ende ghevet in heete spise. hi sal slapen. Jusquiami, beelde is Hyoscyamus niger L Bilzenkruid. Niet te verwarren met Bellric de vrucht van Terminalia Bellerica, Roxb. Het B.v.W. spreekt pag. 62 van Semisium candida. Dit doet vogels in zwijm vallen. 512. Atrement maket moere, eist dat ment werpt in .l. lampte. Het B.v.W. meldt dit pag. 60. Pag. 72 - (255) ...... Of neemt olie van camille, ende diaute; ende smelt dit te gader in een sausier,...... Het woord sausier komt voor in het B.v.W. pag. 44. De beteekenis is waarschijnlijk sauskom.

Paragraaf 3. Jacob van Maerlant's naturen bloeme


door Dr. Eelco Verweys - J.B. Wolters, Groningen 1878.
Deel I. Pag. 94.
Geneta dat es ene beeste Mere dan die vos; die meeste Valeu roet, ende daer in bont Swarte scivekine ront 1) Ene beeste goedertiere ghenoech,

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

109
Men ne dade haer onghevoech Sie nes fier noch in climmet hoghe, Mare ghemaere ende ghedoghe; 2) Ende bi riviere es haer ganc: Daer souctse spise na hare belanc.

1) Naturen Bloeme is een navolging van De Naturis Rerum van Thomas van Cantimpr, leerling van Albertus Magnus plm. 1300. verder geciteerd als N.R. Over de genetkat zegt N.R., colorem hebet inter nigrum et croceum, masculus (lees: masculas) interdum nigras ordinate in pelle dispositas. 2) N.R. Non conscendit ad ardua nec extollitur in mirabilibus super se - lees ghemate voor ghemaere. B.v.W. noemt genetten pag. 59. De reukstof van de genetkat die de honden doet dansen wordt afgescheiden door een klier met twee eigen afvoergangen bij de aars. Ihr Zibet geruch, den Sie nach kurzer Zeit dem ganzen Hause mitteilt, ist fr europische Nasen fast zu stark. (Brehm. Tierleben Bd. XII). Deel II. - Pag. 34
Sepia, seght Plinius me, Dat een visch es in die zee Hie ende sie, dats menighen cont Vlieten te samen talre stont. Woert ghewont in menighen doene Die sie met enighen aerpoene, So staet haer die hi te staden; Maer woert di hi verladen, Die si gaet scuven ende ontvliet, Ende en dankets hem weder niet. Worden sie oec beide te samen Ghewaer enigher mesquamen, Si spuwen uut een aterment, Ende makent so donker al omtrent, Dat si ontsien als ware nacht. 1) Dat aterment heeft sulke cracht, Doetment in ene lampte claer, Ende steeckter in en weke daer, Wat soer omtrent es, als ict hore Scynt swart ghelyke den more. 2)

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

110
Emmer syn si in die zee In ghenote te samen twe.

1) lees voor ontsien: ontvlien. De N.R.: Effuso atramento eorum, quod hiis pro sanguine est, et obfuscata aqua absconduntur. 2) De N.R.: Ipso autem attramento tanta vis inest, ut eo posito in lucerna, ablato priori lumine, Ethyopes videri faciet. Zie Recepten de Vreese no. 512. Atrement maket moere, eist dat ment werpt in een lampte. Op pag. 60 B.v.W. komt het woord atrament voor en wordt verder gezegd dat als men het met andere stoffen in een lamp doet: allen in de kamer schijnen zwart. Pag. 94 - Deel II.
Pulex heten wi die vlo. Liber Rerum seght also, Datter van stove ende van mulle In waermen weder wasset tfulle. Boete jeghen die vlobeten Doen ons wise meesters weten, Dats dat een mensche wrive syn vel, Als hi slapen ghaet harde wel Met absinthium, alsmen weet, Dats t cruut datmen alsene heet. Alsene is der vlo venyn.

Op. pag. 59 B.v.W. komt de vlo in den tekst voor. Op pag. 40 absinthium: alsem, absinth - Artemisia Absinthium L. Pag. 114 - Deel II.
Castanea, als Ysidorus seghet, Es een boem die te draghen pleghet Vrucht die castanien heet,

Pag. 115 - Deel II.


Ficus, als Ysidorus saghet, Es een boem die vighen draghet. Sine blade die syn quaet.

Op pag. 50 B.v.W. is er sprake van castani en op pag. 51 van vyghboom.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

111 Pag. 121 - Deel II.


Morus, dats des moerboems name, Sine vrucht die es bequame, Ende die bloeseme es so wit, Ende als die sonne vaerwet dit Dan woerden si roet ende haert, Maer alsi ripe es wort si swaert. 1)

De N.R. Rubium appellant eo quod fructo rubro in flore eius albescit, et in fructu rubescit, in maturitate nigrescit. Succes ejus expressus et decoctus valet contra squinanciam; dit is angina of keelontsteking. De moerbesie komt in het B.v.W. pag. 52 voor. Pag. 135 - deel II.
Vitis dats die wyngaert, Een boom nuttelec ende waert, Van houte so teder nochtan, Dat hi ghedraghen niet en can Sine telghen in ghenen lande. Des gheeft hem die nature bande, Daar hi hem mede so vaste hout, Dat hi cromt opwaert met ghewout. Syn sap maect wyn, somwit, somroet, Die cracht an hevet harde groet.

Pag. 138 - 139.


Aloes, als Ysidorus seghet, Es een boem die te wassen pleghet In Arabia ende in Endij Van soeter roeke so es hi.

De N.R. Lignum aloes optime cognoscitur ex eo quod est ponderosum in suo genere cet. Pag. 148-149.
Gariofilon, seghet Platearius, Es een boem in Endi ende het aldus. Van der groete vintmense ghemene Dat jeneverkine syn clene. Gharioffel naghel dats syn vrucht, Van grooter macht, van groter lucht.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

112 De N.R. Gariofili acuti saporis accipiuntur et subtiliter pulverizantur, conficiumturque cum aceto fortissimo, addito modico vino odorifero. Pag. 153.
Piper, es een boem in Endi, Ende wast, alsmen seghet mi, Ter sonnen waert, alsmen ons seghet, Daer caucasus die berg leghet.

De planten: peper, alo en sering (kruidnagel) vindt men genoemd op pag. 43 van T Bouck v Wondre. Pag. 150 - II Deel.
Gummi arabicum, es ene gomme In Arabia, daermen omme Dicwilen groet ghelt ghevet, Want si vele ghesonden hevet.

De N.R.: fluit de arbore quadam; contra asperitatem lingue posita in aqua donec glutinosa fuerit, et inde fricetur lingua. contra siccitatem pectoris detur decoctio aque cum illa et ordeo. De N.R. contra ignis combustionem. Gumme v arabien komt als verdikkingsmiddel in de verfbaden meermalen voor in T.B.v.W. bijv. pag. 29. Pag. 163 - deel II.
Absinthium, als Platearius telt, Es een cruut van groter ghewelt, Bitter sere ende doet groet goet. Alsment met wine drinken moet,

De N.R. contra lumbricos valet contra vermes aurium succus eius auribus instilletur. Op pag. 40 B.v.W. kan men de alsem vinden. Pag. 164 - II Deel.
Crocus hetewi saffraen, Platerius doet verstaen, Dat ghetempert es droghe ende heet. Ieghen syncopis ist goet ghereet.

De N.R.: contra yliacam passionem cathaplasma pulveris eius decoctum multum valet.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

113 Op pag. 22 T.B.v.W. wordt de saffraen genoemd. Pag. 165 - deel II.
Cucurbita es cout ende nat. Platerius seghet dat, Dat si ghetempert es int ghevoech: In waermen landen waster ghenoech. cauworde hetet in onze tale.

cucurbita: komkommer, pompoen. Op. pag. 50 T.B.v.W. komt cauwoerde voor. Pag. 166 - deel II.
Canfora, als Platearius kent, Es een cruut in orient Van soeter roeke goet bekent. Men leset, als die lentin ent, Dan stampt ment ende duwet uut dat sop So sinct die droesene over een trop Ende boven blivet dat clare So moet ter sonnen staen daer nare.

De N.R.: Haec herba in fine veris colligetur et conteritur, et succus exprimitur. Illud quod feculentum est abicitur, quod purum et liquidum est retinetur et soli exponitur. De camfer wordt in T.B.v.W. genoemd pag. 29. Pag. 170 - Deel II.
Jusquiami es sere cout Ende es een cruut van groter ghewout. An hofsteden 1), als ict vant, Wastet vele hier int lant.
Ende late tgoent den voglen eten, Si sullen slapende hem vergheten, Dat mense mach nemen metter hant; Men ghevet niemen, hine waer viant. Die tsaet ate, hi bleve doet, Of hi viele in slaep so groet, (Also dat sine mesquame Lichte ter litargien quame).

De N.R.: Semen huius herbe nulli detur ad comedendum, quia necat vel inducit letargicum morbum.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

114

Jusquiami of beelde: bilzenkruid, Hyoscyamus Niger, 1. (Zie dit proefschrift pag. 118). Op pag. 62. T.B.v.W. is er sprake van semisium candida. Pag. 174 - Deel II.
Nardus, als ic hoer lien, Es een cruut, wast in Surien Ende int lant van Endi. Dat van Surien segghen si. Dat beter es dan dat van Indien.

De N.R.: fiat decoctio ipsius in aqua rosata, addita zucara, fiatque syruppus. De N.R.: fit autem unguentum preciosissimum ex spica nardi. Pag. 174 - deel II.
Marrubeum, als Platearius toghet, Es een cruut dat hit ende droghet, Die die borst van coude heeft quaet, Doe daer mede dus minen raet: Sie dat hi tsap hierof ghewinne, Ende doe honech daer inne, Ende pulver daertoe te hant Van liquiriscie ende van dragant, Ende sieden dese dinghe, radicke, Onthier ende et worde dicke: Dit is der borst nut ende goet. 1) Dien die spene we doet Neme sout, water, honech ende wyn, Ende sieder in dit crudekyn, Ende daeraf een suppositoris make, Et es hem een nutte sake. Dit moeste syn, dies nem wel waere, Eer die spene tebroeken ware.

dragant: boksdoorn (Verdam). radicke: flink, doortastend (id.). onthier totdat (id.). spene: aambeien (haemoroiden) (id.). suppositoris: zetpil (id.). Marrubrium vulgare L. - longkruid. Het longkruid wordt genoemd pag. 39 B.v.W.

1)

De N.R.: contra emorroydes inflatos et non fluentes.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

115 Pag. 176 - Deel II.


Petrocilinum es droeghe 1) Als ons Platearius toeghet Die in syn hovet staet pliet te syne 2) Nuttelec in medicine Orine so wel maken doet, 3) Ende es jeghen fisiken goet, Weder et es cruut so saet, Ist datment in spisen ontfaet, Ende doet verduwen en verdrivet Dien wint, die in den menschen blivet.

Petrocelie: Carum Petroselinum, Benth. et Hook s. Petroselinum sativum, Hoffm. (Mr. Yperman's Cyrurgie - bldz. 266). Zie voor petrocelie B.v.W. bladz. 55. Pag. 183 - deel II.
Zinziber, dat cruut dat staet Heet in den derden graet, Ende in den eersten graet ist nat. Platearius seghet dat Een cruut es, coemt van Endi hare, Ende heet den wortel gingebare. Zinziber of gingebare: gember hare: herwaarts, hierheen (Verdam).

Op pag. 45 B.v.W. komt gingebaer voor. Pag. 184 - deel II.


Zucara, es waerm ende nat, Platearius seghet dat. Som es wit ende som bruun. T witste es beste int commuun, Want dat bruun es al te heet:

1) 2) 3)

lees: Petrocilium es droeghe en heet Also als Platearius weet. De N.R. herba est calida et sicca. lees: Die in hoven staet pliet te sine Nuttellecst in medicine. De N.R.: quae domestica et sylvestris: domestica magis competit medicine. Lees in plaats van fisiken: tisike. Tisike: phthisis, tering.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

116
Dies heeft mene in suchten leet. Et es goet jeghen die berst, Ende jeghen hitte ende jeghen derst. Ende dien van hitten syn hoeft swert, Ende dien besloten lechame deert, Neme water, zuker, violetten, Siet te samen sonder letten, Ende drinkt, et toghet virtuut.

Berst: hier ongemak (Verdam). letten: hier talmen, dralen (Verdam).

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

117

Den groten Herbarius met al sijn figueren die ortus sanitatis ghenaemt is.
Antwerpen. Claes de Grave. MCCCCC en XIIII.
Amidum, es heet ende wac. ende men maket aldus. Men leit tarwe in couden borne eenen dach ende .1. nacht. ende men salt dicwile roeren totdat root. ende dan salment puren van watere ende zere stoten. ende tsap zin dore .1. cleet. Dan salment setten in die hete sonne so dat dwater verdroge. ende dan salmer weder cout water in gieten ende latent sinken. ende dan weder af puren. Ende dat beneden in den bodem blijft dat salmen setten ter sonnen, ende latent drogen ende witten ende hardden. Dits Amidum. wac: nat, vochtig. (Verdam). Catapusia of sporie of sciteheye. of roercruut hets al eens...... Ende tsaet es al soe groot alse peper. ende heeft march inne ende daerboven scorssen. ende dmarch es wit ende vet. Ende men macht tsaet goet houden .1. jaer of meer. Ende als ment in medicinen doet. sal men die scorsse af doen. ende pellent scone....... Ende men maecter af oleum catapusiarum. die sere doet sciten. aldus. Men sal stoten vele sporin. ende dan winden in coolbladen. ende leggense onder heite colen ende latense wel braden, dan sal men dat uut perssen. ende dat wert olie. ende men saelt bestaden. bestaden: bewaren. Zie hierover B.v.W. pag. 22 Celidonia dats scelleworte. ......Ende men vinter van, 2 manieren. dene heet indicum ende heeft gelu wortele. ende es die beste. Ende dandere vindt men in vele steden. entie en es niet also goet. Maer deen leit men vore dandere. Ende alst mense vint gescreven in recepten. so sal men nemen die wortele. Ende men hotse goet .1. jaer. Chelidonium majus .L. - Stinkende gouwe of schelwortel.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

118 Dit is de Cel. Ind. onder de andere moet worden verstaen: Ranunculus Ficaria L. de kleine chelidonium, ook wel scrophularia genoemd. (Th. Lespleigne - Promptuaire des Mdecins simples en rithme joyeuse. Nouv. ed. publ. par P. Dorveaux Paris, 1899). Zie hierover B.v.W. pag. 39. Confilie - symphytum officinale L. smeerwortel. Consolida major dats grote confilie. consolida minor dats zelfheile of brunelle. Zie B.v.W. pag. 61. Jusquiamus dats beelde of belseme...... Ende dit zaet es van .3. manieren. wit, root. ende swart. Ende dat swarte es gevenynt. ende daeraf salmen (hem) wachten. want hi brinct in die doot. Ende dandere .2. doet men in medicinen. Ende tsaet heeft meer crachts dan tcruut. Jusquiamus is een verbastering van Hyoscyamus. Hyoscyamus niger L. bilzenkruid - beelde - belrike. B.v.W. geeft pag. 62. semisium candida. Looc. loec - allium Porrum. L. Prei. Alium dats looc...... Ende es van .2. manieren deen es wilt en (de) tander tam. Ende wast in den hof daer ment poot. ende es dit dat wi gemeynlike orboren. Ende dander was op 't velt. Ende heet scordion. dit en es niet also fel als tander. daer omme orbort ment meest in phisiken. Ende dit gadert men int ende van den lintere. ende droget. Also mach ment .2. jaar orboren. Mer hets beter dat ment alle jaren vernuw. Herbarius spreekt ook van: Looc dat in bosschen wast. Dit zal vermoedelijk zijn Boschlook, allium ursinum L. Prei wordt ook aangeduid met poret looc, poret, poreiden. Zie B.v.W. pag. 56. Rufanus, dats merradic. Raphanus sativus L is radijs. cochlearia armoracia L is mierikwortel. Zie B.v.W. pag. 39.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

119

Een nieuw tractaat ghenoemt dat Batement van Recepten inhoudende drye deelen van Recepten.
Anderwerf gecorrigeerd ende verbetert Gheprint T Antwerpen op die Lombaerde veste teghen over den ijshont bij mij Hans de Laet van o Stabroeck 1546-kl. 8 .
Dit boek berust op de Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden en is afkomstig uit de Bibliotheca Frisiae van J.H. Halbertsma. Pag. 6 - Om te maken dat een laken zyn verwe verloren heeft / wederom keere in sinen eerst staet. Neemt onghebluscht calck twee oncen / potasschen een once / claer water twee pond / menghet al dese dinghen te samen / ende laetse die tijt van een half ure / ende wasschet dlaken daer inne / dat gedaen / het sal wederome in zyn verwe keeren. Pag. 7 - Om een yser also hart te maken / dattet een ander snyde of t hout ware. Neemt pierwormen of eertwormen / alsulke menichte als u goet dunck sal / ende distilleertse in een clocke / en doet also veel rapen alleen distilleren en maect der selver ghelycken watere van wortelen van appelboomen / daer na menghet die wateren tsamen also vele van deen als van dand' / en dan weeket dyn mes oft swert / oft alsuck yser als ghi wilt / int selve water / ende het sal die cracht hebb als boven / ende wilt ghijt herd' of surder hebb / weeket tweemael. Voor aqua rafani. zie B.v.W. caput 60. Pag. 8 Water om die tanden wit te maken Neemt sal nyter ende rock aluin niet ghecalcineert also veel van deen als van dandere / doeghet al distileeren ende dat eerste water sal claer Syn dat sult ghij voor die tanden beware / want seer goet is / ende sullet ghebruycken met die vorscreven / ende het selve wriven met een weynick cattoens. Pag. 10 - Om smetten van gheverwet laken uit te doen. Om smetten van olie uit te doen. Om vleck v olie of vet op / papier uit te do. Neemt asschen van wyngaert rancken / oft knopp van wyngaert / en hullen van drooge boonen / ende die voorscrev asschen legt op die smette van dynen

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

120 boeck / daerna sult ghyet sluyten in een persse / een dach ende eenen nacht / ende het sal reyn worden. Pag. 13. - Om een water te mak / in een gelas ghedaen sal des nachts licht geven. Neemt een deel wormen die vliegh ende bi nachte in den somer schynen / doet die in een gelas / daer na settet al in mist die tyt van vyfthien dagen / daen doet distilleeren het ghene dat in dat gelas overbleven sal zyn / in een verglaest alembic / dit water in ghelas ghedaen / sal des nachts lichten so dat ghi wel by dat licht sult moghen lesen. Pag. 13. - Om seer schoone rosette te maken met de welcke ghi sult moghen scryven in vier manieren / te weten coluer van roosen / half greyne / violet en mareyt / in welcke confecti of verwen / ghi noch verwen moecht dat ghi wilt / het si gheyte vellen oft ander sulcke dinghen. Neemt brisiliehout / en doeghet int claer water sieden alsulcke menichte als ghi wilt / tot dat het derd deel oft meer versoden is / en ist dat ghi weten wilt oft genoech ghesoden heeft / neemt schoon papier en doeghet in dat voorz. brisilie / en siet ghi dattet goede verwe heeft so ist wel / ist niet so latet noch also versieden / tot dat papier heel root is / daer na deylt dat water van dat voorscreven brisilie / in vier deele na die diversche verwen die ghi maken wilt. En ist dat ghi coluer van purpere / oft sterck root maken wilt / neemt een van de voorsc. deelen / ende en doet niet om violet verwe te maken / doeter een weynich calck water inne / het welcke men heet calcinee (dit water wordt gemaect in deser manier / doende een weynich ongebluscht calcks blusschen / in een goet deel waters / latende dat staen / totdat het calck te gronde gae) van dit water ghedaen met dat tweede deel van die voorscr. rosette / sult gh violet verwe mak / maer merct dat het water van die brisilie / of rosette moet laew zyn als ghi dat voors. water claer in doen sult. En in dander deel / doet daer looge inne / en ghi sult violet verwe hebb. En in dat vierde deel / doet een weynich aluyns defente / hetwelcke die Italianen heet lume di feza / en ghi sult mareyte verwe hebb. Ghi hebt dan gheleert vierderhande verwen te maken met die welcke ghi scriven moecht als met inct / met die welcke ghi ooc vellen verw moecht / in sulcke colueren als ghi wilt. Item met dese voors. confectie / moghen die vrouwen

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

121 verwe gheven tot hare wolle garen / hetwelck een schoon secreet ende profijtelijck is in den gheenen diet ghebruyken willen. Dit voorschrift gelijkt op de college proef waarbij een oplossing van alizarine in kaliloog wordt behandeld met calcium-chloride of aluin waardoor verschillend gekleurde neerslagen ontstaan. In het Batement van recepten van 1546 vindt men nog de volgende voorschriften: Om ghemeyn inct te maken, om een rauw gheyte vel terstont te touwen, om schoon gheel verwe te maken op vellen oft ghepapt papier, een recept voor die vrouwen, als si haer garen ghesponnen hebben / van wat soerte dat het si / om dat in diversche coleuren te verwen. Om garen swart, graeuw, in verwe van terrace te verwen, om cristal saecht te connen maken; om duiven en hinnen en alle andere voghelen met der hant sonder ander instrument te vanghen, om een aes te maken det die vissch den buyc onderkens bovenop dat water om sal doen keer. om te connen verwen of colueren die man ende steert van een paert / ghelyck als ghi wilt. om harnas oft ander instrumenten van oorloghe schoon te houden sonder roesten. Om meloenen, scellen van orangien, cauwoerden te confitueren, om ghesuyckerde of volmaecte soete meloenen te doen comen om peer cruyt en krieck cruyt te maken. Receptenbusse van diversche soerten van ruecken / ende die makinghe van deselve om roosen te bereyden in sulcken manieren dat si een coffer vol lynwaets oft cleederen geleyt sullen een seer sonderlinghe ende ghenoechlycke ruecken gheven. om hantschoenen te perfumeeren, om seepe rosaet, girofflaet te maken, deeg van fyn ambre, voghelkens van cypren, fyne pomander, seer fyne rieckende waterseepe voor barbiers met weynick costs. Om water te maken van cruyden / bloeme / wortele van alle manieren, omdat bloet te sueveren enz. Dit receptenboek bevat derhalve: 1) een Receptebusse voor het inleggen van vruchten; 2) een voor het maken van reuk- en parfumeurswaren; 3) een om water te maken van cruyden bloeme en wortele, profytelyck om dat menschelyck leven te conserveeren.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

122 Verder bevat het voorschriften omtrent yzer en staal en voor het toebereiden en verven van leer, zijden en linnen goederen. Deze voorschriften die tegenwoordig tot verschillende onderafdeelingen der scheikunde worden gebracht, kunnen hier niet alle uitvoerig worden weergegeven doch verdienen nader de aandacht. Men vergelijke het receptenboek van Augustus Kuffler, kleinzoon van Drebbel in de bibliotheek te Cambridge 1690 - vermeld door G. Tierie - Cornelis Drebbel - Proefschrift Leiden - 1932 - pag. 36 - waarin voorkomt: a collection of Brewing, Baking, makinge of cidre and meade, catching of Doves, Lapwings and crowes and Fish training etc. Vergelijk ook de recepten van Constantijn Huygens. Handschriften Vol. 47. Diss. W. Ploeg, Leiden 1934. Pag. 46. Om costelyck water te maken ende is goet teghen die Lazarye. Neemt vylinghe van yser / van copere / van tenne / van loot / van latoene / van gout / ende vylinghe van silvere / elcks even vele / al des vylinghe legt een dach en eenen nacht in een werm kints oryne dat maghet is. Dan eenen dach ende eenen nacht in witten wyn. Dan legghet eenen dach en eenen nacht in venckelsap. Dan legghet eenen dach en eenen nacht in witte van eenen eye. Dan legghet eenen dach ende eenen nacht in vrouwenmelck die een knechtken suyght. D legghet eenen dach ende eenen nacht in rooden wyn / dan legget int witte van seven eyeren / Daernae menghet alle dese dingen daer die voorscreven vylinghen in ghelegen hebben al te samen / ende doetse in t vat daer ghi water in maect / ende solveret met cleynen viere / ende dat daer uit coemt / suld in een silveren vat verwaren / Dat water gheneest ende maect ghesont lazarische luyden. Dit fragment is een typisch voorbeeld van het feit dat de praktische scheikunde in die dagen uitsluitend langs empirische wegen ging. Pag. 46. - Om water te maecken om op yser of stael te vergulden. Een once gravelle / witte wyn / e once aluyn v ys / een once salegefine / een half once aluyn v pluyme / twee groote spaensch groen / twee groote groen coperroot / een groote grof sout / een pinte van dat alder sterckste loopende water dat men cryghen mach het si van een fonteyne / oft van een

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

123 ryviere / of scheltwater / ende doen dit al te samen sieden tot op die helft / en de als ghyt stelt te soeden / doeghet in eenen nieuwen pot daer nooyt niet in en was / en dien decken met vyf of ses bladeren papiers dubbel met een tichel of steen op dat voorschreven papier op dater gheenderhande wint en vatte. salegefine - salgemine - sal gemae: steenzout. Hier komt het reeds zoo vroegtijdig bekende neerslaan van koper uit een koperoplossing wanneer men daar ijzer in brengt tot uiting. aluin van ijs is alun de glace, is alumen de glaetse.

Een nieuw playsant hoofken van Recepten


gheprint T Antwerpen bij mij Jan Roelants anno 1551. kl. 8 .
Een nieuw playsant hoofken van Recepten gheprint T Antwerpen by my Jan Roelants o anno 1551. kl. 8 . Dit boek is in de provinciale bibliotheek te Leeuwarden aanwezig, afkomstig uit de Bibliotheca Frisia van Dr. Joost Hiddes Halbertsma. Hierin staat vermeld: Liber rarissimus de quo vide catalogum librorum Koningi J.H.H. Koning was een boekverkooper omstreeks 1815. Achterin staat: Dit thegenwoordige boeck gheintituleert Een nieu playsant hoofken van Recepten is gevisiteert by Meester Jan Goswine Licciaat in de godheyt van der keyserlycke M. (Majesteit) daertoe ghecommiteert ende is by den Hove toeghelaten te moghen printen. Ghegeven tot Brussel den XXVII dach in Februario Anno MDXLVIII (1548) onderteekent M.Ph. de Lens. Gheprint T Antwerpen op dye Lombaerde veste in onze lieue Vrouwen Thoren by my Jan Roelants Anno MDLI (1551). Men vintse te coope op onser lieue Vrouwen kerckhof onder den Thoren. Pag. 11. - Om witte tanden te maken - recept L IIII. Maeckt poeder van de beenderen van sepien dat zyn meerspinnen en wryft u aensicht aen eenen snutdoeck en wascht u aensicht daer mede. sepien zijn meerspinnen of inktvisschen.
o

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

124 Pag. 16. - Een oppast oft deech om die visschen droncken te maken CVIII. Neemt een half once suerdeech of hevel / vier oncen ouden case / e luttel hamel vets / e drachma bakelaers / kempsaet: belsencruyt / eppe / al te samen twee drachmen / met so veel huenichs als tot dat genoech is / en maect dat oppast en ghevet den visschen. bakelaer: laurier. eppe: plant eppe. Pag. 17. - Om vier te crygen uit de zonneschyn CXXIII. Neemt eene medecyns orinael / en doet daer sout in / en hgt hem eene seker tyt lc in die sonne en houdt drooghe lynwaet op dander side vden orinael / ende het sal claer barnen. Pag. 17. - Om te wete of e siec msch sterv sal CXXIIII Neemt v zy uryne en melc van een vrouwe dye een sone suycht / en mgt dat te sam / en ist dat ghi siet dat dmelc sinct / so sal hi te lyve blyven / maer anders so sal hy sterven. Zie B.v.W. pag. 60. Pag. 18. Om een ht te do danssen en springen. CXXX. Worpt voor hem de cullen van een weselken / en hi sal springen en danssen dattet wonder syn sal. Zie B.v.W. Pag. 59. Waar hetzelfde van de genetkat wordt gezegd. Pag. 18. - Om een geschrift te maken dat mt niet lesen en can het en wort door azyn getrocken CXXXVI. Schryft met melck van catapucia minor, dat is springwortel of schytcruyt. Een ander dat men niet lesen en can het en worde in water geweyckt. Schryft met tsap van tithymallus, dat is wolfsmelck / oft met aluyn die in water geweyct is. Titimalus es heet ende droghe in den 3. graet. Ende dits .1. groene cruyt ende heeft blade als wilgen. ende als men brect of sniit so vloyt melc daer uut. Ende dats heet ende wac (Herbarius). Escula es .1. cruut dat gelyct linaria dats paddevlas. Ende es eene specie van titimalus. Die wortele es medicinael. entie stelen sin root, ende es van .2. manieren die mindere entie meerdere. Ende beide doense sciten ende siin laxatijf. Ende men orbort die scorsse van den wortele met andren medicinen...... (Herbarius).

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

125 Herba est et est similis tithymallo, habet enim lac in virgis et foliis si indicandur aut rumpantur...... (Die Areolae des Joh. de sancto Amando, nach Handschriften der Kn. Bibl. zu Berlin und Erfurt zum ersten Male herausgegeben von Dr. J.L. Pogel Berlin, 1893). Cortex radicis Esulae van Euphorbia Helioscopia Auct. Pag. 21. - Om vermillioen te maken. CLXIII. Neemt twee pont solfers ende smiltet / end doet daer in twee pont Mercurius. Ende is dat die materie ontsteect / so decket fray toe dat de locht net in d pot en passere. Een sekeren tyt daer na soo doet dit al in een geloden pot te viere XXIIII uren lanc / endi ghi sult goeden vermillioen hebben. Pag. 22. - Om buspoeder te maken CLXXX. Neemt ses pont (salpeters / een pont solfer / een pont) wilg col. En elck van dese materien suldy bisonder cleyn pulveriseeren. / en dan te sam mengen / en bespraeyent met bernende water / en stootet twee of drie ur lanc. Dan so drooget in die sonne en ghi sult goet poeder hebben. Op een ander manier. Neem vyf once sal nitra / een pont solfer / anderhalf pt wilgen colen. Mengt dit tsamen / ende maect daer of subtyl poeder / dat suldi met levende water besprayen en latent drooghen. Goet buscruyt CLXXXI. Neemt drye deelen sal niter / een deel solfers / ende een deel colen van wilghe. Stoot dit al wel cleyn en doet door een stramyn oft sifte ende bestroyt al met stercken wynazyn / en latet droog. Pag. 23. - Hierna volgen veel schoone ghenoechlycke profitelycke ende nyeuwigheden / gemaect by Symon de Millan. Pag. 26. - Om een rinck te doen danssen / CC. Neemt een rinc die hol is / en vult h met quick silver. En als ghi hem wilt doen danssen / so maectem warm. En so lange als hy warm is / en sal hy nyet ophouden te dansen. Het receptenboek van 1546 geeft hetzelfde voorschrift pag. 25. zie B.v.W. pag. 59. waar een harinc waarin een ganse pyp met kwik op een rooster omkeert. Pag. 24. - Om te maken dat twee hoofd die op papier gheschildert staen / deen sal dye keerse uit doen. dander sal

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

126 se ontsteken CLXXXVII. Neemt twee hoofden en sedtse aan een muer / en maect een gat in de mont van een van de hoofden en doet daer salpeter in / en ghy sult een bernende keerse daer vore houd / en si sal haest uyt gaen / en doet in dander e luttel kemps en gaet seer / n draecht die keersse / en sie sal bernde worden. Probatum est. Kemp: hennep (Verdam). Zie B.v.W. pag. 63. Pag. 31. - Om swert pruys leder te verwen CCXXII. Ite wilt ghi e leder gro v'wen / so net e loot schaelgruens / dat is equisetum oft peertsteert e pot vuyls out waters / e pont aluyn cleyn ghewreven: ende een luttel Spaens groen dat suldy oock wryven. Item wilt ghi een leder blauw verwen so neempt een loot endicks een loot cryts. / een pot azyns / of scherpe looghe / doet dat al in een beck / en roeret wel onder een. En de vell moet te voren daer toe toebereyt zyn: Doet dat cryt daer af / so salt schoon hemelblau zyn. Item wilt ghi root loes verwe / so neemt leder dat ghealluynt si / en neemt seyck v oude liede die veel wyns drinck / en laet den seyck sta totdat hie seer stinckde wort. D trect dat claerste daer of / n siedet wel tot op de helft En net dan twee loot backe in de Apotheke / een deel bresilie / e deel aluyn / en salarmoniac / stoot det onder e / en legget in een pot en settet te vier / en de rueret wel met een wit stecxke / totdat d steck root wordt ghelyck bloet. En verwet daer dan mede het sal oprecht zy. Item wilt ghi fyn root verwen. so neemt een half loot bresili / siedt dat in een halv pot oudts waters en schuymt det bresili wel over tvier. en neemt tot een halve pot water e drachma aluyns / die gedoot si in leem / en ghiet h daer in dat bresilie. als ghyt vden viere doet. Voor de ververij van leder zie T.B.v.W. pag. 34 en verder. backe: baksel (Verdam). oudt water of seyck is urine waarin bij staan uit het ureum ammoniumcarbonaat is gevormd. Hier suldy mercke met wat verwe dat men de geweycte vellen bestrycken sal / met root blau en gruen. Item wilt ghi blau verwen met corenbloemen / soo stootse in

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

127 een mortiersteen / en giet daer wat azyns op / en tpert met aluyn / so salt d blau worde. Groen verwt men met bladeren van nachtschade en ruyte en temperet met aluyn en verwet daer mede. Wilt ghi bruyn verwe / so neemt 2 loot taeyen leem / een loot bresils / e pot out waters en doet een goede wyl sieden en doet den ghestooten aluyn daerin. Wilt ghi sadt bruyn hebb / so salment twee maal strycken / wilt ghi lichte verwe hebben / so menght de verwe met oudt reghen water. In caput LIII en volgende van T.B.v.W. vindt men gelijkluidende voorschriften over de ververij van leder. Het Receptenboek van 1551 van Jan Roelants bevat verder in hoofdstuk 228 een aantal recepten hoe men Yser en stael hert mak sal, om hert yser te ontlaten, om stael v goede snede te maken, om wapenen, vilen en ander timmerliede wapene hert te maken, een herdichheyt daer men alle dinghe mede dourhouwet. neverger (is boorijzers) hart te maken, hoe men stael so morwe / ende weeck maken sal dat men 't snyden mach. Om yser coudt, en om warm te soudeeren, een soudeersel voor coper, om latoen (geelkoper) te soudeeren, een poeder dat allerhande metaal vloeiende ende smedich maect. In caput LIX van T.B.v.W. vindt men eveneens voorschriften over metaalbewerking die hiermede overeenkomen. Pag. 34. Om coper te over silveren CCXXVI. Neemt wynste / aluyn / en sout / wryvet cleyn op den steen ende / doet daer toe een bladt silvers of twee en wryvet ooc wel daer mede / en doet er d in een geloed pot / en ghiet daer water op / ende worpt dat coper daer in / en cratse met een borstel so siedy oft ghenoech is.

Secreet Boeck waarin vele diversche secrete / ende heerlicke consten / en veel derleije verscheijden materien
/ uit seker Latijnsche / Fransoysche / hoogduytsche / ende Nederlandsche Authoren / te samen en de bij een gebracht zijn: waer van den meestendeel der voorschreven Authoren, namen daer bij gheciteert worden.
By een vergadert door D. Doctor Carel Batin, Acquirimus

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

128 studys immortalitatem. Tot Dordrecht. By Joris Water Anno 1609 Pag. 209.-. Hoe dat men den cinnober of Vermeillioen constelick maken sal. Neemt twee deel Quicsilvers / en een derden deel solfers doet / hem in eenen pot / smelt den solfer / en den quicsilver onder een / alst nu cout geworden is so wryvet wel met melcanderen. Doetet daer naer in Gelas dat te vor een vinger decke met hayrigen Leem / over al becleet is. Maect te voren eenen Hoven vande breede / dat u Ghelas ofte colve is / sedt dit ghelas op den Hoven, ofte settet op eenen yseren Dryvoet / oft in een ander distilleer hoventken / maeckt een deckselken van Bleck boven op den Mondt des Ghelas / ende int midden des decksels een gaetken / luteret oock wel met den voorschreven Leem / stoodt een yser / door dit gat daer in / opdat ghyt allereysen daer mede roeren meucht. Maeckt voor eersten / daer onder een cleyn Vierken / van drooge hout / ende daer naer hoe langer hoe grooter. En neemt also wel achte op dat gelas want ghy sult int Gelas meugen rooc sien / ende oock uit het Gelas / maer en stoot u daer niet aan / dan siedt toe / dat ghy hem altydt stedich vier gheeft / sonder ophouden / totdat ghy den Rooc so root siet als bloet alsdan ist genoech. latet daer naer cout worde so hebdy goede cinnober. Zie caput 163 Playsant hoofken van Recepten 1551. Pag. 159. Om yser morwe te maken. Het yser wort weec / alsmen dat bluscht in zap van Boonen / oft in sap van malus (Cardamus). Om het roest uit yser te krijgen. Bestryct dat met olie van wynsteen. Het welcke ook de plecken des aengesichts wech neemt als men daer op stryct (Albertus). Om alle yser. so herdt te maken, datter gheen ander yser in snyden mach. Distilleert eenen goeden deel Pierwormen. Distilleert ooc besondere / rapen n Pepoenwortel / mengelt beyde dese waters te sam / v elcx ev veel / maect in dit water / het yser nat tweemaels naer den anderen / en het sal hert worden. Nostradam. Om vylen hert te maken.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

129 De vylen sal men in Lynolie harten / ofte in Bocksbloet. Een hardinghe voor strythamers en dergelycke. Neemt Raddys / meeretich / Pierwormen / Bocxbloet / stootet al onder een / slypt uwe wapen / en hartet daerin. Item neemt sap van Rapen en bluschet daer in alderley wapenen / die ghy hart hebben wilt. Zie B.v.W. caput 60 meerretich = meerradic: radijs (Verdam). Pag. 168. - Om yser hert en wederom weeck te maken. Neemt verbenam / stootse met stelen met al / en druct daer uit het sap / en bewaert hem. Als ghy nu dat wilt gebruyck / so doeter by mansuryne elckx even veel ende maeckt het yser gloeyende dat ghi hert maken wilt ende blusschet daer in / soo langhe tot datter ghouden pleckxkens op comen / maer soo langhe als gh bevint dattet noch blauachtich blyft soo weedt dat het noch niet ghenoech is. Sommighe die blusschen het yser in water van roode slecken / ende daerin blusschen zy het gloeyende yser. uit eenen duytschen Boeck. Verbena officinalis = ijzerhard. De recepten komen overeen met die uit het Batement van Recepten 1546 en die uit een nieuw playsant Hoofken van Recepten 1551. Om yser weeck te maken. Neemt menschenbloet / laet dat cout worden / giet het water daer boven of en bewaert dat. Maeckt daer naer het yser heet ende bestryckt dat / met dit water / lateter in droogen / ende het yser sal weeck zyn. (uit eenen Duytschen Boeck). Hoedat men het stael sal hert maken. Als men het stael wilt hert maken / so salment dicmaels in coutwater blusschen en so verre als het scherpe blau is / so ist ghenoech. Om de punten van alle geweer hert te maken. Neemt Pierwormen / stoot se / druckt daer uit de vochtighheyt ende menghet daer onder sap van raddys ev vele / blust hier in den Punt van alle geweer dry of viermaels / ende het sal also hert wese dattet sal snyd / in ander yser / oft loot ware (Mizaldys). Pag. 216. Van het orpigment. Dit is ooc een sorgelyck (maer eene schoone verwe). Als ghy dat wryft / soo stopt Neuse / ende Mondt / opdat ghy

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

130 noch den Domp / noch het Stof daer van niet int lyf en cryght...... Ende wacht u dat ghy geene Pinceelen van dese verwe en leckt want sy is seer schadelick...... Pag. 217. - Schijtgeel. Neemt wauwe / die men in lattijn noemt Flostinctorius, dat zijn de geluwe Blommen / die de verwers gebruycken / neemt die met de stelen / en blommen onder een / soo veel als u belieft, maect een calcwater / giet dat op de blommen / in eenen grooten ketel / latet so lange sieden / tot dat de gheluwicheyt der blommen uit mach sieden. Nemet daerna van de vyer, en latet een weinich verstaen, gietet daer naer door eenen doec ofte sac. / datter noch blommen noch cruyt by sy. Neemt daer naer wel gewreven crydt / en noch eens so veel wel gewreven aluyn / roeret wel onder een met een stocxken en neemt wel acht dattet niet te seer op en styghe / want den crijt / en den aluyn dryvent seer op. Latet also staen / so wort het water claer / Als haer nu de substantie wederom heeft geset / soo giedt het water wederom af / tot dat gy de verwe bloot siet / dewelcke gy nemen en droogen sult. Als gy die wilt gebruycken so wryft met aluyn water ofte met dunne lymwater wauw = reseda luteola. Pag. 218. Hoe datmen spaensgroen maken sal. Neempt coperbladers / en vylsel van coper / doet die in een dicke coperen Busse / met een decksel daertoe eygetlic gemaect wesende: Giet daer op goeden stercken Wynazyn / ende een weynich honich settet in de warme Sonne / oft op eenen warmen hoven / veertyien dagen lanc / so sal den Azyn daer van Blauverwich worden / giet die daer af / in een gelas stopt dat dichte toe / en giet wederom Azyn / en honich daer af latet wederom so langhe staen / gietet wederom af / en doet dit soo lange als het coper Verwe van hem geeft. Het ge dater afgegoten is / dat suldy laten staen / tot datet begint dicke te worden / ...... Grieckxgroen / ofte Spaensgroen. Neemt coperplaten / bestryctse / met geschuymden honich hanctse in eenen verloyden Pot / boven dichte toegedect / giet stercken Azyn / in den gront / stelt desen Pot also / op een warme plaetse vyer ofte vyf weken lanc / doet daer naer

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

131 den pot ope / en schrabt de groene blomme van de Coperplate. Hanct de plate wederom daer inals vore / en doet ooc altyt de groene blomme daer van / so lange als de plate duyrt...... Pag. 224. Hoe datmen Loodwit, ofte Ceruse maken sal. So verre als ghy selve wilt Lootwit maken so neemt loyen platen / en hangtse in eenen verloyde pot / daer in dat goeden witten Wynazyn sy / stopt den boven dichte toe / stelt hem op een warme plaetse / vier ofte vyf weken lanck / Net daer naer het Loot uit den Pot / ende scrabt de Materie oft Loodwit daer v. Hanget alsdan wederom daer in / stopt den Pot als voren, toe. Hanghet dan wederom daer in stopt den Pot als voren en schrobbet daer naer / alle 14 dagen eens / als voren / so hebdy goet Lootwit. Persesteen swart kool van perziksteenen. So verre als ghy een schoon / en liefelic swart hebbe wilt. So neempt eenen goeden deel Persesteenen / doetet in eenen nieuwen pot / met een decksel daer op luteret boven dichte toe / datter geenen damp uit en mach / anders souden die steenen / geheel tot asschen worden. Stelt desen Pot also in een Potbackershov / laet h brand so lange als de ongebrand potten branden moet. Als hy nu gebrant heeft / so net die swarte gebrande steenen daer uyt. Stootse in enen mortier wel cleyne / wryftse daer naer op een steen Tempereertse daer na met al sulck tperature alst u belieft / so hebdy e seer goet swart. luteren: met leem bestrijken (Verdam).

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

132

Hoofdstuk III. Verfstoffen voorkomende in T Bouck v Wondre.


1) Indigo
Over deze bij uitstek belangrijke verfstof bestaat een uitgebreide litteratuur die reeds in de oudste tijden begint. Het natuurproduct werd geleverd door twee soorten planten: a) Isatis tinctoria; b) Indigofera tinctoria. Zooals in Hoofdstuk I is vermeld, maakt de Leidsche Papyrus X melding van de Isatis tinctoria of weede (E.: wood. Fr. gude, D. Waid, It. guado). De daar aangegeven werkwijze, kneuzen van de plant (bladeren) en daarna kneden en omwoelen doen denken aan het fermentatieproces dat het glucoside indicaan moet splitsen in de suiker glucose en het a-glucon het indoxyl met de samenstelling

Deze stof is in matig zure oplossing betrekkelijk bestendig, maar gaat in zwak alkalisch milieu onder opname van zuurstof snel in indigoblauw over. De indigoblauw ververij berust danook sinds haar ontstaan voorzoover men dit kan nagaan op dit principe. Men gebruikte zwak alkalische verfbaden en trok verder partij van de oxydatie door de luchtzuurstof. Het glucoside splitsende enzyme de indimulsine is niet bestand tegen kookhitte. Door uittrekken met kokend water kan men het indicaan C14H17O6N + 3H2O als gekristalliseerde stof smp. 57 -58 isoleeren. Julius Caesar vermeldt de weede (vitrum) in zijn boek De Bello Gallico . 2) Plinius major spreekt in zijn Historia naturalis van een
1)

1) 2)

Omnes vero se Britanni vitro inficiunt, quod caeruleum efficit colorem, atque hoc horribiliore sunt in pugna adspectu. - B.V. - XIV. Historia naturalis - XXII - 2 - Glastum afgeleid van het Keltisch glas = blauw.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

133 plant, in het Gallisch glastum genaamd, waarmede de vrouwen en dochters der Britten hunne lichamen besmeren bij zekere gelegenheden, zij loopen dan naakt daar zij de kleur der Ethiopirs hebben. Plinius wist dat de Isatis een blauwe kleurstof bevatte en tevens dat de Indigofera dit eveneens heeft, want hij schrijft dat echte indigo vervalscht wordt met krijt en duivenmest en bezoedeld met weede. 3) Ovidius spreekt van virides Britannos, groene Britten, terwijl de Teutonen hun blond haar zwart maakten met weede en ook hun kin met dezelfde verfstof besmeerden. 4) 5) Pomponius Mela bevestigt de mededeeling van Julius Caesar terwijl Herodianus zegt dat de oude Britten geen kleeren kenden en verder: Zij beschilderden hun lichaam met verschillende figuren van alle soorten van dieren en dragen geen kleeren uit vrees deze figuren te verbergen. Zooals reeds in Hoofdstuk I vermeld is, ontwikkelde de ververij zich opnieuw in de Middeleeuwen. Zoo komt de Isatis het eerst ter sprake in het Capitulare de villis 6) van Karel den Groote . Omstreeks het midden der 11e eeuw moesten de slavische bewoners van de Orlagau aan het klooster van den H. Petrus in Keulen een zwarte 7) verfstof leveren die met worin werd aangeduid . Men kan wel aannemen dat dit de weede was, want zwart werd eertijds uitsluitend met behulp van weede geverfd. In het algemeen was de weede cultuur reeds vroegtijdig in de oostelijke slavische grenslanden in bloei, het blauw is namelijk een door de slavische volken bij voorkeur gebruikte kleur. Uit de in het voorafgaande geciteerde plaatsen kan men niet tot een aanbouw van de Isatis op groote schaal besluiten. Dit blijkt wel uit een 8) verordening van Graaf Adolf von Holstein uit het jaar1236 . Hierin worden voor de kooplieden uit de Mark (bedoeld is

3) 4) 5) 6) 7)

8)

Ovidius-Amorum - B II - XVI - 39 Femina canitiens Germanis inficit herbis, et melior vero quaeritur arti color. Pomponius Mela - II - 1. Herodianus - III - 47. Capitulare de villis C. 43. Heinrich Leo. Untersuchungen zur Besiedelung und Wirtschaftgeschichte des Thringer Osterlandes in der Zeit des frhen Mittelalters. Diss/Leipzig, (1900) S. 19 - Dobenecker, Regest. histor. Thur I, S. 191 Isatis wordt in de oudste oorkonden genoemd: waisdo, wede, with, wit, weit, weijt, weijdt. Hanseatisches Urkundenbuch I - 277 - Hamb. Urkundenbuch, bearbeitet von Johann Martin Lappenberg, pag. 433.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

134 Salzwedel en Stendal) de douanetarieven verminderd. Deze golden voor Hamburg en voor den uitvoer naar Vlaanderen. Het heet daar: Item de qualibet mesa wede, cum quo panni colorantur. Er bestaat een verordening van gravin Margaretha van Vlaanderen uit het jaar 9) 1252 waarin de weede vermeld wordt tusschen de koopwaren waarvan men invoerrechten moest betalen. Er staat: Cupa de weda 2 Pf., mesa sive tonna de weda 4 Pf.. In het douanetarief van de ridders Jan van Ghistelles en Wulford van Wasdine in 10) het jaar 1252 voor de kooplieden van het rijk van kracht komt het volgende voor: Dit ziin die toolnen ende die costumen, die de coopmans van den Roomschen Keyserrike......................................................... Die waghen weeds 7 Pf., diet bringt ene carre 3 Pf., een scip weeds 7 Pf. De eerste aanwijzing dat de Isatis in Thringen aangebouwd werd dateert uit het jaar 11) 1250 . De schrijver Bartholomeus haalt in zijn statistiek van alle renten die den aartsbisschop van Mainz toekomen het volgende aan: Denarius, qui dicetur Withphenik en Denarius qui dicetur wit. Omstreeks 1250 verschijnt de weede in de Nederlandsche litteratuur. Zooals in Hoofdstuk II vermeld is in de Cyrurgie van Mr. Jan Yperman op pag. 171-173 sprake van: weede asch, terwijl recept 129 van het boek Middelnederlandsche recepten enz. eveneens van wede-asschen spreekt. In het jaar 1262 hebben de graven Johann I en Gerhard I van Holstein een douanetarief vastgesteld voor de kooplieden uit de Mark Brandenburg, van den markgraaf van Meiszen, van den aartsbisschop van Maagdenburg en van den hertog van Brunswijk en Saksen, evenals voor alle vreemde kooplieden die Hamburg bezochten. In dit tarief wordt de weede genoemd. De tekst luidt als volgt: Notandum etiam, quod mercatores marchionum de Brandenborch...... de decem mesis wede unam marcam argenti dederunt. Notandum etiam, quod mercatoribus marchionum de Brandenborch ex parte nostri specialiter est privilegiatum jus ipsorum...... de mesa wede, cum quo panni colorantur, 21 s. Notandum est praeterea, quod mercatores marchionis

9) 10) 11)

Hans. Urk. Buch. - Buch I, 432. Hans. Urk. Buch - 1 - 435. Zschiesche, der Erfurter Waidbau und Waidhandel - S. 40.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

135 Missnensis et alii, innumerabiles de longinquis partibus venientes quondam dederunt ad ungeldum vicessimam marcam... nunc autem dicti homines et domini archiepiscopi Magdeburgensis mercatores et ducis de Bruneswic ac ducis Saxonie utuntur speciali 12) jure quod dederunt..................... de mesa wede, 21 S. . Hieruit blijkt dat de weede reeds in den tijd van graaf Adolf IV, de vader der twee gebroeders Johann en Gerhard. een regelmatig handelsartikel was in: de Mark Brandenburg, de mark Meiszen, het aarstbisdom Maagdenburg en de beide hertogdomme Brunswijk en Saksen. In de Engelsche litteratuur kunnen wij 200 jaar vroeger terecht. De landbouw in de 11e eeuw wordt er als volgt beschreven: In May, June and July one may harrow, carry out manure, set up sheep hurdles, shear sheep, do repairs, hedge, cut wood, weed and make folds. In harvest one may reap; in August, September and October one may mow, set woad with a dibble and gather home many crops, & c'.................. 13) In spring one should, if the weather permit, set madder, sow flax and woad seed . Deze regels laten duidelijk uitkomen dat de Engelsche landbouw de producten wol, vlas, weede en meekrap verbouwde. Gedurende de regeering van Henry II werden de volgende artikelen in Engeland ingevoerd: spiceries, jewels, silks, furs 14) ............ and some woad for dyeing . In 1213 werd 600 aan invoerrechten op weede betaald die in de havens van Kent, Sussex, Yorkshire, Lincolnshire, Norfolk, Suffolk, Essex en Southampton in 15) Hampshire werd ingevoerd . In 1286 ontstaat een Agreement between the citizens 16) of Norwich and the woad merchants of Amiens and Corbie . In deze oorkonde vindt 17) men o.a.: ......... And because they sold their woad by the coomb and bij the

12) 13) 14) 15) 16) 17)

Hans. Urk. Buch III - 573 ook Hamburger Urkunden - pag. - 545 - Grfliche Schauenburgische Zollrolle fr Hamburg von 1247. W.H.R. Curtler - Short History of English Agriculture - (1909) - pag. 17. W. Fitz - Stephen, Libellum de Situ etc..... Londini, quoted. by G.L. Craik, History of British commerce - (1844) -I - pag. 127. J.B. Hurry - The Woadplant and its dye - London - (1930) page 55. W. Hudson and J.C. Tingey, Records of the City of Norwich - (1910) - II - pag. 209. droge maat voor vier bushel.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

136
18)

bushel and ashes by the barreland their wold by the stone. Hier is dus sprake van weede, asch (potasch) en van wouw. In de 13e eeuw hadden de wevers in Engeland het recht de door hen geweven stoffen te verven met iedere kleur behalve met weede. Toen nu de Koningin Regentes, Blanca van Castili aan dit recht het privilegie toevoegde van het gebruik van weede in twee werkplaatsen, ontstond er in 1268 verzet van de zijde der 19) ververs . Dit werd door een komnklijke ordonnantie bijgelegd. Onder de regeering van Edward II in 1326 kochten de Vlamingen en Brabanters in Engeland al de kaardendistels op, benevens boter, meekrap, weede en vollersaarde en alle andere zaken die behoorden tot de lakenindustrie in order that they may disturb the staple and the common profit of the realm. Twintig ton werden verscheept, daarna werd 20) de uitvoer stopgezet . De Vlamingen deden al het mogelijke om de opkomst der industrie in Engeland te verhinderen. In Frankrijk wordt de weede het eerst vermeld in het Capitulare de Villis van Karel den Groote naast vlas en wol. Dit was omstreeks 742-814. Verder komt er een aanhaling voor uit den tijd van Lodewijk de Vrome 814-840. Destijds werden weede en meekrap door zekere dorpen aan de vrouwen geleverd die het 21) spinnen en verven bezorgden voor het Koninklijk paleis . In Frankrijk werden twee varieteiten van de Isatis verbouwd. Een soort had gladde bladeren en de andere soort had behaarde bladeren. De later te bespreken weede ballen werden: cocs. coques of cocaignes genoemd en werden hoofdzakelijk gemaakt in Languedoc. Het district werd geheeten: pays de cocaigne. De weede der bladharige plant noemde men Pastel Bour of Bourdaigne. Ze werd minder in qualiteit geacht. De bladeren van de weede werden op vijf verschillende tijden van den groei geplukt. De laatste keer werd de stengel en

18) 19) 20) 21)

of weld Reseda luteola. Unwin - Industrial Organization in the 16 th and 17 th centuries - (1904) - page 33. Close - Rolls, 1323 - 7 - p - 565; H.T. Riley, Memorials of London and London life - (1868) p. 149-150. Liber Albus, ed. by H.T. Riley - p. XCV (1859). ad genicia nostra, sicut institutum est, opera ad tempus dare faciant id es linum, lanam, waisdo, & c- Capitulare de Villis C. 43 ed. J.P. Migne, Patrologia Latina, XCVII p. 354. G. Hagi - Flora von Mitteleuropa - IV (I) pag. 198.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

137 een gedeelte van den wortel mee verzameld. De qualiteit van den laasten pluk werd 22) hierdoor minderwaardig. Men noemde deze weede: Pastel Maroquin. In Itali vinden wij de ververij het eerst aangehaald in 1096 in de geschiedenis van Florence. Ze wordt daar zelfs vr de weverij vermeld. In dien tijd was de weverij huisvlijt en werd beoefend door de huisvrouwen. In 1212 ontstond een gilde van ambachtslieden 23) uit de lakennijverheid. . De ververs werden onderverdeeld in: 24) a) tintori di guado; b) tintori d'arte maggiore; c) tintori d'arte minor . De tintori di guado vormden de hoogste klasse en werden het beste betaald. De tintori d'arte maggiore gebruikten meekrap en andere roode verven. De tintori d'arte minore gebruikten Lotus corniculatus. De bladeren dezer plant waren in gedroogden toestand blauw. De plant behoort evenals de Indigofera tot de Leguminosae. De verfstof was 25) groen of leemkleurig . De textielindustrie nam reeds vroeg een hooge vlucht in Florence. Reeds in de 13e eeuw bezat de stad een weede beurs, fondacus guadi. 26) Ze lag in de buurt van San Peiro Scheraggio bij het Palazzo Vecchio . In 1386 werd ze uitgebreid. Het gilde kreeg de beschikking over een stuk land langs den Arno tusschen de Ponte Vecchio en de Ponte alle Grazie bij het Castello Altofonte. Daar werd een complex gebouwen opgericht waarvan de weedebeurs de voornaamste was. Een tiratoio (volmolen) en een purgatorio (wasscherij) vormden 27) nevengebouwen . De weedebeurs was de verplichte opslagplaats voor deze verfstof. De meekrap, de potasch en de andere grondstoffen voor de ververij werden er slechts toegelaten. Men vindt tegenwoordig nog te Florence in de buurt van de Ponte alle Grazie het Corso dei Tintori. Hier volgt nu een opgave van de districten in de verschillende landen waar de Isatis op meer uitgebreide schaal voor den handel geteeld werd.

22) 23) 24) 25) 26) 27)

R. Davidsohn - Geschichte v. Florenz. - I p. 784. R. Davidsohn - Geschichte v. Florenz. - I p. 784 e.v. A. Doren - Florentiner Wollentuchindustrie - (1901) - p. 311-506. A. Pratt - Flowering Plants of Great Britain - 1889 - I p. 193. J.B. Hurry - The woad plant and its dye - lc. - p. 158. Item pag. 160.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

138 Duitschland: De districten van Thringen en van Jlich. Frankrijk: De districten van Languedoc, van de Somme en van Normandi. Engeland: De districten van Sommerset en Lincolnshire. Itali: Het district van Florence. 28) De plant Isatis behoort tot de Cruciferae en is inheemsch in Midden- en Zuid-Europa, verder in het Oosten: Klein-Azi e.d. Omtrent het begin der cultuur zij verwezen naar het voorafgaande. De uitzaai had plaats in den herfst - winterweede - of in het voorjaar - zomerweede -. De meest geschikte bodem was zware goed vocht doorlatende klei of leem, bijv.: versch omgeploegd grasland of een alluviale strook langs een rivier. Tegen einde Juni of begin Juli kon het verzamelen der bladeren beginnen. Een krachtige plant bezit bladeren van een voet lang en zes duim breed. In de Nederlandsche kalender uit omstreeks 1300 in het receptenboek uitgegeven door de Vreeze is er sprake van een wedemaent, dit is de maand Juni, wel een bewijs van den invloed dezer cultuur op het economisch leven van dien tijd. Beyerinck heeft het gehalte der bladeren op indigo onderzocht. Hij extraheerde de bladeren met heet water onder afsluiting van de lucht. Het gele extract werd door toevoeging van alkali groen. Door toevoeging van verdund zuur werd vervolgens de indigo neergeslagen als blauw precepitaat. Van de bladeren geplukt in de maand 29) September kreeg hij een opbrengst van 0.09%. De planten groeiden in Nederland . De ouderdom der bladeren is van grooten invloed op het indigo-gehalte. Een beeld hiervan geven proeven genomen met planten gekweekt te Parson Drove in Cambridgeshire. Er werden telkens een halve kilo bladeren genomen met een leeftijd van 28.30, 34 en 66 dagen. De opbrengst was respectievelijk 1.5, 2.4, 2.1 en 0.6 gram ruwe indigo. De middeleeuwsche extractiemethode is herbeproefd door Plowright. Hij deed in een vat van acht gallons een mengsel van: weede,

28) 29)

C. Wehmer - Die Pflanzenstoffe - II Aufl. - Jena-Gustav Becher - (1929) - 1931 - Band I - p. 397. Beyerinck - On the Formation of Indigo from Woad - Nature - LXI - (1899) - (1900) - pp. 71, 331 ook J.R. Horticultural Soc. XXVI - (1901) - (1902) p. 40.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

139 wouw, zemelen, meekrap, kalk en heet water. Hij hield het vat bedekt en roerde van tijd tot tijd zorgvuldig door. Een streng wol gedurende een uur in de vloeistof 30) gedoopt werd aan de lucht blauw . De bladeren mochten niet bij nat weder verzameld worden, omdat vocht het fermentatie proces bespoedigde. In Duitschland werden de bladeren gewasschen en daarna in de zon gedroogd. Zoo is het plein genaamd de Anger te Erfurt vroeger 31) de Waidanger waarschijnlijk voor dit doel gebruikt . Vervolgens werden de bladeren in molens met paardentractie gekneusd, daarna werd de brij tot ballen samengekneusd en op droogrekken gedroogd. De ballen hadden 15 cM. diameter. De droge ballen werden nu opnieuw in den molen fijngemalen en daarna in een laag van twee tot drie voet dik in de fermenteerschuur opgeborgen. Men liet nu gedurende 9 weken fermenteeren. De massa werd afwisselend met water besprenkeld en omgewerkt. In Duitschland bevochtigde men wel met urine van sterke wijndrinkers. In het begin was het proces zeer heftig. De massa werd heet, stoomde en stiet onaangename geuren uit. Queen Elisabeth kon deze ammoniakale lucht zoo slecht verdragen dat ze een proclamatie uitvaardigde, waarin ze verzocht bij haren doortocht door het land niet uit de steden gedreven te worden 32) door de oade die de lucht in hunne nabijheid te zeer bedierf . In 1492 werden 3 personen beboet omdat ze de rivier tusschen Dunster en Dunster Hanger hadden bedorven met le wode-water. Er werd een verordening gemaakt: That no dyer shall henceforth put or throw le wode-water in the lord's stream before eight o'clock at night, under pain of 40 d'ever, time . De fermentatie temperatuur mocht 125 F. niet te boven gaan en de massa moest degelijk gekruimeld worden. Was de temperatuur te laag geweest, dan was de weede vermolmd (Eng. fosy). Was ze te hoog geweest, dan was het product zwaar (Eng. heavy). Gewreven tusschen vinger en duim moest ze fijne draden geven. Was dit proces afgeloopen dan werd het product gedroogd en
33)

30) 31) 32) 33)

J.B. Hurry - The Woadplant and its dye - lc. - p. 44. Item - page 14. R.H. Fawney & E. Power - Tudor Economic Documents - (1924) - II - p. 290. H.C. Maxwell - Lyte - A History of Dunster - (1909) - I - p. 298 - Victoria History of Hampshire - p. 483.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

140 gezeefd en daarna in vaten, soms in manden, verpakt in den handel gebracht. Het volgende recept gegeven door Hearne in zijn inleiding tot de History of Adam de Domerham, 1727 - p. 87 geeft nog eens het geschilderde verloop weer. In the mounthe of Marche take thy sede, and sowe hit in goude londe wel y rakyd, and clene, and wan (when) hit ys grond VIII ynchys longe, than rype hit, and grynd hit smal and make balle hereof, as moche as a verthyng love, and lete ham dry a pon an hurdel in the sonne, and than grynd ham a zen smale in to poudyr, and than syfte hit thorwe a smale ryddyrue, and the grete there of grynde hit a zen, and syft hyt a zen as ze dyde a fore, and than ley al thy poudyr a pon a fayre pavyd flore a brode halfote thyke, and thare pon cast water, and turne and wende hitt with a shovyl, tyl hit be nothyr (neither) wete, nothyr dry, bote by twixt to, and than ley hit up to an hype, as ye wold malt, tyl hit take hete, as hote as ye may suffyr youre hand thare in. And than ley hit a brode, and lete the heyre (air) passe away there of, and than ley hit to gedyr a gen to an hype, tyl hit be as hote as hit was, and than every day do in the same wyse, tyl hit wol take no more hete, and than hit most be led a brode a gen apon a fayre pavyd flore, and dry hit with turnyng with a shovyl every day, tylle hit be dry and than hit ys ful made to go to the hodefade (woad vat), 34) and to dey goude Bluwe . Wanneer men de eenjarige plant door den winter heen hield, dan werd ze in het tweede jaar zaaddragend. In Duitschland werden de bladeren van dergelijke planten in het voorjaar geplukt en leverden dan zoogenaamde Kompswaid van zeer 35) minderwaardige kwaliteit . Het fermentatieproces was in Duitschland aan de boeren verboden. Om in Erfurt dit voorrecht te hebben moest de weedehandelaar een vermogen van 1000 gulden hebben en hiervan belasting betalen. Ook moest hij des Rates Laube und Zeddeln 36) die slechts door den raad der stad verleend werden, kunnen bewijzen .

34) 35) 36)

J. Collinson - History of Somerset - (1791) - II - p. 400. Schreber - Historische, physische und konomische Beschreibung des Waides - pag. 52-57-76-77. P. Zschiesche - Der Erfurter Waidbau und Waidhandel - Beilagen - pag. 53-54.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

141 De eerste Erfurter oorkonde die den weedehandel regelt dateert uit het jaar 1351. De weedekuip bevatte in de middeleeuwen een oplossing van weede waaraan werd toegevoegd een bijtsmiddel, gewoonlijk aluin en verder potasch. Ze werd gedurende drie uur op hooge temperatuur gehouden. Veelal werden meekrap en zemelen toegevoegd. Het rood van de krap gaf een mooie nuance aan het blauw en de zemelen hadden een gunstigen invloed op het reductieproces. Wanneer men 500 gram weede met 4 liter kokend water overgiet en dan gedurende 10 tot 12 uur bij 40 -60 C. of 100 -140 F. toegedekt laat staan, vormen zich gasbellen die naar de oppervlakte stijgen. Nu moet men 6 tot 7 gram gebluschte kalk toevoegen en doorroeren. Men bemerkt nu een ammoniaklucht. Men kan nu hiermede wol verven. Aan de lucht wordt ze blauw. Na eenige uren wordt de gasontwikkeling minder. Voegt men echter een gram zemelen toe, dan begint de reductie weer opnieuw. Zoo kan de verfkuip verschillende dagen worden gebruikt. De lichtblauwe stoffen hadden steeds een groenachtigen tint. Dit werd nu door toevoeging van meekrap verholpen. Evenals bij de indigobereiding ontstaat tengevolge van de gasontwikkeling schuim aan de oppervlakte van de vloeistof. Dit werd afgeschept en gedroogd. Het werd genoemd de bloem van weede. Soms werd het ook indigo genaamd. Het werd gebruikt door schilders en sierkunstenaars o.a. om miniaturen in misboeken te 37) teekenen . T Bouck v Wondre spreekt ook van floreyne, pag. 24 en 27. Hiermede is wellicht het bovenstaande schuim bedoeld. De weede wordt heden ten dage nog in de indigokuip gebruikt om het reductieproces van de indigo door fermentatie te bewerken. De weede zelf bevat geen verfstof. Deze is vernield door de inwerking der bacterin. In Engeland zijn het bijv. de blauwe kleurstoffen die in de uniformen van het leger, de vloot en de posterijen verwerkt zijn, welke in de weede-indigokuip geverfd worden. Men heeft de weede geprobeerd te vervangen door rabarberbladen, toppen van rapen en wouw. De fermeno o o o

37)

The blue scum floating on the surface, which the vats throw up when heated on the fire, our dyers call indigo; this they dry for the use of painters - J. Ruellius - De Natura Stirpium (1536) Boek II, pag. 574 - ook J. Brit. Archaeological Assoc. IX - (1903) pag. 99.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

142
38)

tatie wordt echter regelmatiger op gang gehouden door de weede . De moderne 39) weede-indigokuip is als volgt samengesteld . In een vat van 1500 liters bevindt zich water van 65 C. Hierin worden 500 kilo weede gebracht en een dag geroerd. Den volgenden dag worden bijgevoegd: 20 kilo indigopoeder, 20 kilo zemelen, 7 kilo meekrap en 12 kilo gebluschte kalk. Het mengsel wordt nu twee of drie maal per dag geroerd en ieder keer 1-2 kilo gebluschte kalk toegevoegd. De temperatuur wordt 60 C. gehouden. Na een paar dagen krijgt de vloeistof een gele kleur tengevolge van de vorming van indigowit. Dompelt men hierin wollen stoffen gedurende een tot zes uur, afhankelijk van de diepte van de kleur die men wil verven, wringt daarna de overtollige vloeistof uit tusschen walsen, dan bezorgt verder de 40) luchtzuurstof de oxydatie tot indigoblauw. De Desmobacterium hydrogeniferum veroorzaakt de vorming van melkzuur en boterzuur benevens waterstof. De kalk heeft een dubbele rol. Hij houdt de fermentatie in toom zoodat ze niet te heftig wordt en bezorgt de oplosbaarheid van het indigowit dat alleen in alkalische vloeistoffen oplost. Wordt de fermentatie te traag, dan helpt toevoeging van zemelen al of niet in verband met temperatuurstijging. Wordt een dusdanig blauw geverfde stof met natriumbichromaatoplossing gebijtst waarbij chroomhydroxyd op de vezel neerslaat en daarna met fisetine of alizarine geel opgeverfd, dan ontstaat een groene kleur. Wanneer de blauwe stof wordt gekookt in Campchehout-oplossing en daarna gebijtst wordt met ferrosulfaat ontstaat een diep zwarte kleur. De Engelsche ververs spreken van woaded greens en woaded blacks. Hier volgen nog de structuurformules van indigo en indigowit zooals ze door het onderzoek en de synthese op de eerste plaats van von Baeyer bevestigd zijn.
o o

indigo

indigowit

38) 39) 40)

Ure - Dictionary of Arts, Manufactures and Mines - (1863) - II - p. 517. G. Martin - industrial and Manufacturing Chemistry - 1918 I (organic) p. 555 ook Thorpe Dictionnary of Applied Chemistry - (1912) - II - p. 293. Wendelstadt & Binz - Berliner Berichte - (1906) - p. 1627.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

143

tautomere vorm.

De weede-asch die in de middeleeuwen gebruikt werd was potasch of houtasch (ruwe potasch); ze werd weede-asch genoemd ingevolge haar gebruik in de weedekuip. De urine leverde bij de gisting ammoniumcarbonaat uit urinezuur en ureum. De alkalische reactie der vloeistof werd dan beheerscht door het evenwicht:

In den reeds genoemde Leidsche Papyrus wordt urine genoemd o.a. in de 41) weedekuip . In den tijd waarin de weede bouw beoefend werd in Europa had men geen denkbeeld van het tekort aan anorganische stoffen die de bodem door eeuwenlange intensieve cultuur van het gewas kreeg. Men stond er machteloos tegenover. De noodzakelijke reactie hierop was dat de verbouwers minder zorg aan het gewas gingen besteden, het gaf immers een slechte opbrengst. Verschillende steden stelden verbodsbepalingen in voor het verven met indigo om de weedecultuur 42) te helpen. De landheeren volgden hun voorbeeld . De voor dien tijd hooge kapitalisatie der cultuur, de zware belastingen op het product, de ontdekking van nieuwe zeewegen, de politieke toestand maakten de baan voor het product uit Indi vrij. Men kan, afgaande op de stedelijke en de regeeringsverordeningen, gerust aannemen dat de bovengeschilderde toestand een aanvang nam in de tweede helft der 16e eeuw. Wanneer wij nu nog het gehalte aan indigo in de bladeren der Indigofera met dat der bladeren der Isatis vergelijken is het resultaat dat uit een samenwerking van al deze factoren moest ontstaan niet moeilijk te voorspellen. Plantsoort % Indigo uit de bladeren n/Rawson

Indigofera Sumatrana (1750) in Bengalen 0.76 ingevoerd) Indigofera Oligosperma (Java) 0.92

41) 42)

Paul Ruggli - Basel-Geschichte der Frberei - (1927) - pag. 269. F. Lauterbach - Geschichte der in Deutschland bei der Frberei angewandten Farbstoffe (1905) - pag. 65 e.v. Ook J.B. Hurry The Woadplant and its dye. - p. 284 e.v.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

144

Indigofera Arrecta (Natal) Polygonum Tinctorum (Japan, China)

0.90 0.40

Isatis Tinctoria (in Indi geteelde planten) 0.1043) De weedecultuur kon dan ook geen stand houden en geraakte geheel in verval. Hier volgt een kort relaas van den intocht van de indigo in Europa. 44) Reeds ten tijde van Dioscorides en Plinius kwam deze verfstof naar Europa 45) maar werd uitsluitend als schildersverf gebruikt . De groote volksverhuizing veroorzaakte een interval van enkele eeuwen. De kruistochten brachten weer opnieuw contact tusschen het Oosten en het Westen. Zoo ontmoeten wij de indigo in 1140 in het tarief der stadswaag van Genua en in 46) 1194 in hetzelfde tarief van Bologna . In 1288 komt hij voor in het douanetarief van 47) Marseille en in 1274 in Engeland als post in een rekening. Tegen het einde der 47) 14e eeuw kwam de indigo naar Brugge en Londen . In het tarief der stad Como 48) wordt de indigo in 1381 aangehaald als uitvoerartikel over de Alpen. De ververs 49) van Breslau zouden tegen het einde der 15e eeuw met indigo geverfd hebben . Tot hiertoe werd de verfstof aangevoerd via Bagdad over den landweg en was dus duur. Ook waren dientengevolge uit hoofde van de transportmoeilijkheden de ingevoerde hoeveelheden gering. Zoo kostte een centenaar indigo te Veneti in 50) 1209 de som van 32 dukaten . De ontdekking van den zeeweg naar Indi maakte den aanvoer van groote kwantiteiten mogelijk, terwijl de ontdekking van Amerika de ververij met Sumac, blauwhout en roodhout voorzag. Het is op dit tijdstip dat het verval der cultuur van de Isatis een begin maakt. In 1516 vermeldt de Portugees Odoardo Borboso de indigo

43) 44) 45) 46)

47) 47) 48) 49) 50)

B. Neumann - Lehrbuch der Chemischen Technologie und Metallurgie - Leipzig (1923) - pag. 940. Georg. v. Geogievics l.c. - pag. 1 - Der Indigo vom praktischen und theoretischen Standpunkt - (1892). Kopp - Geschichte der Chemie - IV - pag. 401 (1844). Schulte - Geschichte des mittelalterlichen Handels und Verkehrs zwischen West Deutschland und Italin mit Ausschlusz von Venedig - I - pag. 142-143. W. Heyd - Histoire du Commerce du Levant au Moyen age - Leipzig (1923) - pag. 599. F. Lauterbach l.c. - pag. 64. F. Lauterbach l.c. - pag. 64. Schulte - l.c. pag. 707. Hildebrand - Jahrbcher fr N. und Statistik - Heft IV - pag. 210. Stieda - Hanseatisch Venetianer Handel - pag. 98.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

145 onder de handelswaren van Calcutta, Corsali dezelfde verfstof als afkomstig van 51) Cambodja. In 1563 kreeg Antwerpen aanvoer van indigo uit Portugal . Dat het verbruik snel toenam blijkt uit het feit dat in 1631 7 hollandsche schepen 580345 52) pond indigo uit Batavia naar Europa brachten voor een waarde van 5 ton goud . In 1633 brachten 3 hollandsche schepen voor 2.046.000 rijksdaalders naar 53) Europa . In Erfurt, het centrum der weedecultuur in Thringen, kocht de firma von Stotternheim in 1617 voor 19045 gulden indigo. Deze mocht volgens de landswetten 54) slechts in weede handel drijven . In 1643 zond de Koning van Portugal Pero Vaz Devora naar Engeland om de waarde van een verfstof aneel (Portug. anil waarvan aniline) te demonstreeren. De Engelschen noemden hem: blue ynde, which cometh out of East Yndias and by repute is made of the flower and first croppe and cut on an herbe growing there whereof woade is made, not before this tyme practiced uppon wull or clothe in Englande. Na explicatie slaagden eenige ververs in Londen er in om te verkrijgen perfite and durable colour of blue, azure, and watchette according to the nature of good woade. Deze ververs verklaarden dat 40 stone aneel evenveel verfstof 55) bevatten als 50 stone of woade and gave a more oryent (brilliant) colour . De bereiding van de kleurstof uit de bladeren der Indigofera is reeds in Hoofdstuk I aangegeven. Het komt neer op uittrekken met water waardoor het glucoside in oplossing gaat. Verder fermenteeren en daarna oxydeeren met lucht, waardoor de verfstof neerslaat. De op Java onder Europeesche leiding bereide indigo bevat 80% chemisch zuiver product. Die uit Bengalen en Kurpah 50-60% en de Chineesche nog minder. De verbruiker moet dus het gehalte vaststellen hetgeen door sulfoneeren en titreeren met natriumhydrosulfiet en kaliumpermanganaat gebeuren kan. In

51) 52) 53) 54) 55)

Lauterbach l.c. pag. 65. Schreber - Waidbedenken - pag. 115. Beckmann - Technologie IV - pag. 518 e.v. P. Zschiesche - Der Erfurter Waidbau und Waidhandel - pag. 47 Landsdowne MSS., XXIV, Art. 66, April-1577) ook J.S. Burn - History of the French, Walloon, Dutch and other Foreign Protestant Refugees settled in England - 1846 - pag. 258.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

146 de natuurindigo vooral in de Oost-Indische indigo komt een roode verfstof het indigorood voor. Dit geeft aan de blauwgeverfde stoffen een speciale nuance. Bij lichtblauwe stoffen doet het de groenachtige tint verdwijnen. Tot hetzelfde doel 56) bevatte de weedekuip meekrap. Schunck heeft de stof onderzocht en later heeft 57) von Baeyer hem synthetisch opgebouwd door reductie van isatinechloride en ook door condensatie van isatine met indoxyl in tegenwoordigheid van soda-oplossing. 58) Von Baeyer sprak van Indipurpurine en Indirubine. Schunck en Marchlewski beweren nu dat beide stoffen identiek zijn en dat ze formule I hebben omdat ze niet in alkalin oplossen en niet geacetyleerd kunnen worden.

I II

De Nederlandsche chemici hebben hier zeer verdienstelijk werk geleverd met hun 59) onderzoek omtrent het enzyme in de bladeren der Indigofera. Beijerinck extraheerde de fijngemalen bladeren met alcohol-water mengsels in afdalende sterkte, te beginnen bij 96%. Hij hield een wit poeder over, dat het enzym nog bevatte. Dit was onoplosbaar in water, zeer weinig in glycerine en iets beter in 10% oplossing van NaCl en CaCl2. Hij vond o.a. dat ammoniak het enzyme doodt en dat emulsine 20 keer langzamer het glucoside splitst dan het Indigofera enzyme zelf 60) dat doet. Hazewinkel kwam in 1898 onafhankelijk van Beijerinck tot hetzelfde resultaat. Hij vond ook dat uittrekken bij 100 C of met een sublimaatoplossing het enzyme doet afsterven. Hierop berust de door hem ingevoerde bereiding te Klaten 61) op Java. Van Romburgh wees op het onoplosbare karakter van het enzyme en 62) op de fermentatie met emulsine. Ter Meulen schrijft: L'enzyme de l'indigo est insoluble dans l'eau. Thomas, Pero

56) 57) 58) 59) 60) 61) 62)

Phil. Mag. (4) - 10-73; 14-288; 15-29; 17-283. Ber. d. deutsch. Chem. Ges. - 12-459 (1879). Ber. d. deutsch. Chem. Ges. - 28-539 (1895). Versl. Kon. Ak. v. Kunsten & Wetenschappen. - 1899 - I - 120. Versl. Kon. Ak. v. Kunsten en Wetenschappen - 1900 - II - 513. Item 1899 - II - 344. Rec. d. Trav. Chim. des Pays-Bas - 1905 - 24-444.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

147
63)

kin en Bloxam vonden in overeenstemming met Beijerinck dat de zuurgraad der fermentatie vloeistof een groote rol bij de opbrengst speelt. Sporen van zwavelzuur gedurende de fermentatie en een verdere hoeveelheid na afloop om de occlusie van de verfstof door het ferment te verhinderen deden de opbrengst tot 99.5% stijgen, berekend naar de theoretisch mogelijke opbrengst. Wordt nu dit indigowit tot indigo geoxydeerd dan gaat de opbrengst terug tot 88%. In tegenwoordigheid van de calcium hydroxyde en ammonia is de opbrengst beter zooals besproken 64) door Beijerinck en Rawson . Er is echter nog een andere belangrijke invloed, die door isatine wordt uitgeoefend. Deze stof bevordert namelijk de vorming van indigorood gedurende de oxydatie. Nu is gebleken, dat juist calciumhydroxyde en ammonia de vorming van isatine bevorderen. De Java indigo bevat beduidende 65) hoeveelheden indigorood en wordt daarom in sommige ververijen nog wel gebruikt . De natuurkleurstof wordt echter geheel op den achtergrond gedrongen door de synthetische kleurstof. Deze kan thans in een zeer hoogen graad van zuiverheid gemaakt worden. Hier volgt een verkort schema van het verloop der pogingen om tot een technisch 66) bruikbare synthese te geraken. 1882: v. Baeijer en Drewsen bereiden indigo uit o-nitrobenzaldehyde en aceton.

o-nitrobenzaldehyde + aceton o-nitrophenyl-melkzuur, methyl-keton.

Door smelten met alkali heeft de volgende reactie plaats:

63) 64) 65) 66)

Perkin & Everest - The natural organic colouring Matters p. 489. The natural organic colouring Matters - 490. A.G. Perkin - Chem. Soc. Proceedings - 1907 - 23-30. v. Baeyer & Drewsen - Ber. der deutsch. Chem. Ges. - 15-2856 (1882) 16-2205 (1883).

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

148
67)

1883: v. Baeijer stelt de juiste structuurformule op. 68) 1882: Indigo-synthese uit -broom-o-nitro-acetophenon door reductie 69) 1890: synthese uit broom acetanilide door smelten met kali-Flimm .

1890: synthese van Heumann , van Lederer , van Biedermann en Lepetit . Anilido azijnzuur (Phenylglycocoll) geeft bij smelten met kali Pseudo indoxyl.

70)

71)

72)

phenylglycocoll pseudo indoxyl

Dit laatste gaat gemakkelijk in indigo over. 70) Heumann vond kort daarna dat phenyl glycine-orthocarbonzuur door smelten met kali een ringsluiting geeft. Aanvankelijk waren de genoemde werkwijzen te duur. Nu had echter Sapper, een chemicus der Badische Anilin und Sodafabrik te Ludwigshafen, een methode gevonden om phtaalzuur te bereiden uit naphtaline door oxydatie met hoogprocentig zwavelzuur in tegenwoordigheid van HgSO4 bij 300 C . Uit phtaalzuur vormt zich gemakkelijk door sublimatie het phtaalzuuranhydride en hieruit het phtaalimide door inwerking van ammoniak.
o
72)

67) 68) 69) 70) 71) 72) 70) 72)

Ber. d. deutsch. Chem. Ges. - 16-2204 (1883). Gevekoht - Ann. Chemie - 221-330 - D.R.P. 23785 - v. Baeyer & Blm - Berichte d. deutsch. Chem. Ges. 17-963 (1884). Flimm - Ber. d. deutsch. Chem. Ges. - 23-57 (1890). Item 23-3043 (1890). Journ. fr prakt. Chem. - 42-383-565; 43-303. Ber. d. deutsch. Chem. Ges. 23-3289 (1890). Item 23-3043 (1890). Ber. d. deutsch. Chem. Ges. 23-3289 (1890).

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

149

O-phtaalzuur O.phtalz.anh. phtaalimide

Dit phtaalimide geeft in waterige oplossing met chloor en natriumhydroxyde anthranilzuur. Dit zuur geeft met monochloorazijnzuur het begeerde phenyl-orthoglycinecarbonzuur. Door smelten met natriumhydroxyd in vacuo ontstaat via indoxylzuur indigo en mierenzuur natrium. Het mierenzuur is een bijproduct dezer industrie geworden.

In 1900 vond Pfleger, een chemicus der Deutsche Goldund Silberscheideanstalt, dat natriumamide de opbrengst verhoogde wanneer het in plaats van smeltende kali werd gebruikt. De Hchster Farbwerke vorm. Meister Lucius & Brning hebben nu de volgende methode in gebruik. Uit benzol wordt via nitrobenzol het aniline en daaruit met monochloorazijnzuur het phenylglycocoll gemaakt. Door smelten met natriumamide en daarop volgende oxydatie ontstaat indigo. Dit is het procd van Heumann uit 1890 in verbeterde opbrengst. Bovenstaande 2 procds doen het natuurproduct in het gedrang geraken. Het door Sandmeyer gevonden procd is voor de bereiding van indigoblauw te duur. Voor de bereiding van isatine en thioisatine wordt het wel aangewend.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

150

2. Meekrap.
De plnt, die deze verfstof levert, is de Rubia tinctorum. L. Ze behoort tot de 73) Rubiaceae . Ze wordt reeds in den Papyrus Holmiensis genoemd. In Middeleeuwsche oorkonden vindt men de benamingen: varantia, meeden, meden, 74) rode of rte. De plant groeit het best in matig vette klei . Het eerst komt deze plant 75) voor in het Capitulare de villis van Karel den Groote . In de 13e eeuw moest in 76) Duitschland een tiende van de productie als belasting ingeleverd worden . Als cultuurcentra kunnen wij noemen: Smyrna, Cyprus; de streek van Avignon, de Elzas in Frankrijk; de provincie Zeeland en de streek van Maastricht in de Nederlanden; de streek van Breslau en Neu-Eberswalde in Pruisen; de Beiersche Rijnprovincie 77) en Brunswijk in het overige Duitschland . In het Oosten heet de krap lizari of alizari, vandaar den naam alizarine. 78) Een douanetarief van gravin Margaretha van Vlaanderen uit het jaar 1252 vermeldt de krap: Scuta de varancia 2 Pfennig, astum navis varancia 2 Pfenn. Dit tarief was van toepassing op de goederen van Duitsche kooplieden. 79) In 1352 gaf de stad Brunswijk een verordening op krap uit. De cultuur werd ingeperkt; iedere landbouwer mocht slechts 1/3 van zijn akker met krap bebouwen op boete van 4 Mark geldstraf per morgen en verbeurdverklaring van het gewas. Verder moesten de verbouwers zweren den oogst vor dem Stad gherichte te wasschen alvorens tot het drogen over te gaan. Het drogen en malen der wortels moest geschieden door betrouwbare personen. De krap uit het district Brunswijk schijnt van zeer goede kwaliteit te zijn geweest. 80) Dit blijkt uit een correspondentie uit het jaar 1385 tusschen Brunswijk en Lublin in Polen. Silezi schijnt zeer vroegtijdig overpro-

73) 74) 75) 76) 77) 78) 79) 80)

Wehmer - Die Pflanzenstoffe - II deel - p. 1179 (1931). Berthollet, Handbuch der Frbekunst vertaald door I.F.A. Gttling - II Teil - pag. 111 - Jena 1792. Capitulare de Villis C 43. Karl von Scherzer - Das Wirtschaftliche Leben der Vlker - Leipzig (1885) - pag. 256. Technologisch Woordenboek K. Karmarsch en F. Heeren - pag. 1154. Hanseatisches Urkunden Buch I - p. 432. Braunschweigisches Urkunden Buch 103-104-105-106. Hanseatisches Urkundenbuch IV - p. 845.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

151
81)

ductie gehad te hebben. Een verordening van Schweidnitz uit het jaar 1335 verbiedt den invoer. Men mag, zoo heet het daar, geen krap koopen dy is herbrengen us vremdin landen. Ook het Rijngebied had last van overproductie. In 1356 verordende 82) de raad van Spiers : dasz ein jar ir keinre hie zu Spire keine darre noch keine mule zu roten haben soll. In Vlaanderen werd in de 14e eeuw ook krap verbouwd maar de ververij had 83) zoo'n groote behoefte, dat men moest invoeren. Zoo vinden wij in 1363 in het tarief van Albrecht von Bayern, Regent van Holland: Item van elker bale meeden vir pen. holl. 84) In 1389 komt krap voor in het tarief van Floris van Utrecht. In het Geldersche 85) tarief van 1399 staat: Item van alker balen meeden eenen halven grooten, en in 86) het tarief van Antwerpen van het jaar 1400 : eenen balen meeden anderthalb nuven grooten. In 1468 betrok Antwerpen van een hanseatisch koopman: 37 balen 87) meden . In een hollandsch tarief uit het jaar 1607 blijkt dat de krap hoofdzakelijk 88) uit Breslau werd aangevoerd . De Hansa voerde krap naar Engeland uit. De 89) hanseatische koopman Joris Tak vordert voor een baal krap in 1469 die in Colchester weggeraakt was, 5 pond sterling vergoeding. Ten tijde van Queen Elizabeth werd in Engeland krap geteeld. Toch bestond er destijds invoer vanuit 90) Hamburg . Tegen het einde der 16e eeuw bedroeg de uitvoer over Stade: 1597/8 96 vaten 13 balen 1598/9 23 vt. 8 bln. 1600 26 vt. 2 bln. 1601 96 vt. 1602 87 vt. 2 bln. 1603 118 vt.

In de buurt van Zierikzee op Schouwen werden de krapwortels vermalen. In den herfst werden de 3-jarige wortels uit den grond gehaald en op stellingen gedroogd. Daarna

81) 82) 83) 84) 85) 86) 87) 88) 89) 90)

Codex Diplomaticus Silesiae VIII - pag. 18 - 21. Mone: Zeitschrift f.d. Geschichte des Oberrheins - IX - pag. 186. Hans. Urkundenbuch IV - p. 82 - Hanseatische Geschichtebltter 1877-1879 II pag. 49 & 51. Item pag. 980 - II. Item V pag. 388. Item V pag. 445. Hans. Urkundenbuch IX - pag. 426, 453. Der Reichtum von Holland II - pag. 54 e.v. Hans. Urkunden Buch VII - pag. 9, 541. Ehrenberg, Hamburg und Engeland im Zeitalter der Knigin Elisabeth - Jena (1896) pag. 3-9-267-297-347.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

152 werd door zeven en schudden de aanhangende aarde verwijderd. Door een geschikt maalproces werd nu eerst de schil gekneusd en afgezeefd. Dit leverde de mul of korte. Deze mindere soort diende voor bruinverven en minder zuivere kleurtinten. Een tweede kneuzing al of niet voorafgegaan door een droging leverde de betere soort of de beroofde krap. Werd dadelijk alles in een bewerking fijngemalen, dan sprak men van onberoofde krap. In den Elzas met de centra Colmar Straatsburg, Bischweiler en Hagenau paste men een methode toe die in principe hiermede overeenstemt. Men produceerde: garance non robe, garance robe, garance grappe. De garance robe was de beste soort. De eerste was afkomstig van de schillen en de laatste werd bereid uit de wortelresten die bij de bereiding der garance 91) robe op de zeef beleven . De Teinturier parfait geeft een voor dien tijd volledig 92) overzicht van de cultuur en verwerking der wortels . De eerste poging om het glucoside uit de krap te isoleeren is gedaan door 93) 94) Schunck . Het gelukte echter pas volledig aan Rouhleder in 1851. Liebermann en Bergami bevestigden dit en kregen een stof met een smp. 258 -260 . Het rubiaan van Schunck en het ruberythrinezuur van Rochleder bleken identiek te zijn. 96) Graebe en Liebermann stelden vast dat het glucoside als volgt splitst: C26H28O14+2H2OC14H8O4+2C6H12O6 Er bestaat een octacetylderivaat van ruberythrinezuur. Men zou dus de volgende structuur kunnen aannemen:
95)

Het glucoside reageert echter zuur in waterige oplossing. Vandaar zijn naam. Daarom hebben Liebermann en Bergami

91) 92) 93) 94) 95) 96)

Techn. Woordenboek - K. Karmarsch en F. Heeren - pag. 1155. Teinturier parfait CCLXXXIX-CCXCVIII - (1708). Schunck - Ann. Chem. Pharm. - 66-176. Rochleder - ibid. - 80-124. Liebermann & Bergami - Ber. d. deutsch. Chem. Ges. - 20-2241 (1887). Graebe & Liebermann - Ann. Chem. Pharm. Suppl. - 7-296.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

153 de formule

voorgesteld. De suiker is dan een biose. 97) Schunck en Marchlewski kwamen tot een heptabenzoylderivaat. Ze vonden 98) nog een tweede glucoside dat ze rubiadine glucoside noemden . Het splitst door zwavelzuur en zoutzuur als volgt: C21H20O9+H2OC15H10O4+C6H12O6 Ze slaagden erin een pentacetylderivaat met smp. 237 te isoleeren. Ze stelden de volgende structuurformule voor:
o

Er kan dus met zekerheid beweerd worden dat de krapwortel minstens twee glucosiden bevat, n.m.: het ruberythinezuur en het rubiadineglucoside. Alizarine 1-2-Dioxy anthrachinon. De structuurformule dezer stof is derhalve:

De stof werd door Robiquet en Colin in 1826 in de krapwortel uit den Levant 100) ontdekt. Graebe en Liebermann hebben de stof in 1869 synthetisch gemaakt. De hedendaagsche techniek oxydeert anthraceen met natriumchromaat en zwavelzuur tot anthrachinon. Het chroomzwavelzuur mengsel wordt electrolytisch geregenereerd. Door oplossen in sterk zwavelzuur s.g. 1.84 met 96% H2SO4 bij

99)

97) 98) 99) 100)

Schunck & Marchlewski - Journ. Chem. Soc. - 63-1180. Schunck & Marchlewski - 63-969-1137. Robiquet & Colin - Ann. chim. phys. - 34-225. Graebe & Liebermann - Ann. Chem. Pharm. Suppl. 7-300; Ber. d. deutsch. chem. Ges. 2-14-332-505 (1869) 3-359 (1870).

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

154
o

105-110 en verder kristallisatie door afkoelen en uitgieten in water wordt het ruwe product gezuiverd. Sulfoneeren met rookend zwavelzuur - 15% SO3 - bij 150 C levert anthrachinon - - sulfonzuur smelten met kali levert alizarine.
o

Anthrachinon - - Sulfonzuur

Uit de krapwortel kan men de stof het beste met aluinoplossing extraheeren 102) Runge . 101) Purpurine 1-2-4-trioxyanthrachinon. Deze stof werd door Robiquet en Colin in 102) 103) de krapwortel aangetoond in 1828. Runge en Debus isoleerden de stof in 104) 105) zuiveren toestand. Strecker stelde de structuurformule vast. De Lalande bereidde het synthetisch. De techniek oxydeert droog alizarine met bruinsteen en zwavelzuur. De structuurformule is als volgt:

1-2-4-trioxy Anthrachinon

Onder de benamingen: purpuroxanthine, xanthopurpurine vindt men het isomeer van alizarine het 1-3-dioxy-anthrachinon in de litteratuur. Schtzenberger en Schiffert isoleerden het uit de krapwortel. De stof heeft een smeltpunt van 263 ; lost gemakkelijk op in benzol en alcohol en is zooals de naam aangeeft geel. Het Grieksche Xanthos = geel. Alizarine is rood en purpurine is purperkleurig. Wordt purpurine met
106)

102) 101) 102) 103) 104) 105) 106)

Runge - Journ. f. prakt. Chemie - 5-363. Verhandlungen des Vereins zur Befrderung des Gewerbefleiszes in Preuszen 1835. H. Rupe - Die Chemie der natrlichen Farbstoffe - 213. Runge - Journ. f. prakt. Chemie - 5-363. Verhandlungen des Vereins zur Befrderung des Gewerbefleiszes in Preuszen 1835. Debus - Ann. Chem. Pharm. - 56-351. Strecker - Ann. Chem. Pharm. - 75-20. De Lalande - Jahresber. - 1874-486. Schtzenberger en Schiffert - Bull. Soc. chim. - 4-12.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

155 joodfosfer en water of met alkalische tinchloruur oplossing gereduceerd, dan ontstaat onder reductie van een OH groep op de peri plaats het xantho-purpurine. 107) 108) Liebermann heeft deze methode uitgewerkt. Rosenstiehl heeft door koken met 109) kalioplossing aan de lucht het xanthopurpurine in purpurine omgezet, Noah heeft de stof synthetisch gemaakt door condensatie van benzozuur met 3-5-dioxybenzozuur met behulp van zwavelzuur als wateronttrekkend middel.

Stenhouse vond in de wortels der Rubia munjista het glucoside munjistine. Hieruit 111) werd het purpur-oxanthine-carbonzuur gesoleerd. Rosenstiehl zette deze stof door koken met alkali aan de lucht om in purpuroxanthine of xanthopurpurine. De plaats der COOH-groep is tot dusver nog niet bepaald. De radicaalformule van munjistine is: C14H5(OH)2O2COOH. Perkin en Hummel hebben deze stof ook gevonden in de Rubia sikkimensis benevens purpuroxanthine. Wanneer het rubiadineglucoside in geconcentreerd zwavelzuur wordt opgelost na drie uur staan met water verdund en daarna twee uur op 100 C verhit wordt, kristalliseert het rubiadine uit . Het zijn gele naalden die bij 290 C smelten. Door oxydatie met chroomzuur-zwavelzuurmengsel ontstaat phtaalzuur. Dus staat de methylgroep in de kern waarin ook de beide hydroxylgroepen staan. Door condensatie van benzozuur met dioxyparatoluylzuur ontstaat een product dat niet identiek met het natuurproduct is. Wij krijgen derhalve de
113) 112)

110)

107) 108) 109) 110) 111) 112) 113)

Liebermann - Ann. Chem. Pharm. - 183-214. Rosenstiehl - Ann. Chim. Phys. [5] - 18-224. Noah - Ann. chem. Pharm. 241-266. Stenhouse - Ann. chem. Pharm. - 130-325. Rosenstiehl - Compt. rend. - 84-559. Perkin & Hummel - Journ. chem. Soc. - 63-1157. Schunck & Marchlewski - Journ. chem. soc. - 63-1137-969-65-182.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

156 volgende structuurformules:

munjistine natuurproduct iso-munjistine kunstproduct

Na 1870 is, toen men de constitutie dezer verfstoffen kende, de technische bereiding steeds verder gegaan. Het natuurproduct is geheel verdrongen. Men bereidt tegenwoordig ook anthrachinonderivaten die nog niet in de natuur gevonden werden. Voorbeelden zijn: 1-2-6-trioxyanthrachinon-flavopurpurine-roodgeel; 1-2-7-trioxyanthrachinon-anthrapurpurine-roodblauw. Van de tot nu toe gevormde verfstoffen, zijn de lakken - dit zijn de onoplosbare metaalverbindingen - als volgt gekleurd: tinlak-oranje; aluminiumlak-rood-oranje; chroomlak-bordeauxrood; ijzerlak-violet. Verder zijn nog in den handel: 1-2-dioxy -3-nitro anthrachinon-alizarine oranje, 1-2-3 trioxy-anthrachinon-alizarinebruin, amido-alizarine-alizarinegranaat, anthrachinoline-alizarineblauw. Wanneer men met alizarine-oranje een synthese van Skraup uitvoert krijgt men het alizarine blauw. Van deze laatste verfstoffen past men uitsluitend de chroomlakken 114) toe .

114)

Eijdmann - Chem. Technologie - p. 384 e.v. (1906).

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

157

3. Wouw - luteoline.
De gele verfstof luteoline wordt geleverd door de Reseda luteola, Zooals in Hoofdstuk 115) I aangehaald, was ze reeds aan de Romeinen bekend . In Middel-Europa groeit de wouw in het wild. In Frankrijk, Engeland en Duitschland werd ze voor de ververij geteeld. De planten werden in Juni uitgezaaid en in Juli of Augustus van het daaropvolgende jaar geoogst. De planten werden uitgetrokken of afgesneden en in de zon gedroogd. De verfstof is aanwezig in de geheele plant en bij voorkeur in 116) de bovenste spruiten. Het verfbad was een afkooksel van de plant. Chevreul , 117) 118) 119) Moldenhauer . Schtzenberger en Paraf , Hlasiwetz hebben met weinig succes 120) 121) aan de isoleering van de verfstof gewerkt, Perkin en Herzig zijn er in geslaagd het luteoline te isoleeren. Ze trokken 't technische wouw-extract met verdund kokend zoutzuur uit, lieten na filtratie bekoelen. Het afgescheiden ruwe product werd afgefiltreerd en gewasschen. Daarna werd het in aether opgenomen. Deze oplossing werd met verdunde loog uitgeschud. Door aanzuren van de loog wordt de verfstof neergeslagen en wordt daarna uit alcohol omgekristalliseerd. Luteoline kristalliseert in gele naalden met smp. 320 . Ze bevatten twee moleculen kristalwater waarvan ze n boven zwavelzuur verliezen en het tweede bij 150 . Een gew. deel verfstof lost op in: 14000 gew, dln, koud water; 5000 gew, dln, kokend water; 37 gew, dln, kouden alcohol. De analyse gaf als uitkomst de empirische formule C15 H10 O6. Bij behandeling met zuuranhydriden worden 4 H-atomen door zuurresten vervangen. 122) Luteoline bevat dus 4 hydroxylgroepen. Rochleder heeft het eerst de kalismelt toegepast en vond protocatechuzuur en phloroglucine tusschen de 123) splitsingsproducten. Dit is door Perkin en Herzig bevestigd bij hun
o o

115) 116) 117) 118) 119) 120) 121) 122) 123)

Plinius - Historia naturalis - BK 33 - p. 87-91. Chevreul - Journ. chem. med. Vol. VI - p. 157. Moldenhauer - Ann. Chem. Pharm. - 100-180. Schtzenberger & Paraf - Bull. soc. chim. de Paris 1 (1861) pag. 18; Journal fr prakt. Chem. [1] - 83-368. Hlasiwetz - Ann. Chem. Pharm. - 112-107. Perkin - Journ. chem. soc. (1896) - 69-206, 799. Herzig - Monatsh. f. chem. - 17-421; Ber. d. deutsch. Chem. Ges. - 29-1023 (1896) 30-656 (1897). Zeitsch. f. chem. (1886) pag. 602 - Rochleder. Herzig - Ber. d. deutsch. Chem. Ges. 29-1013 (1896).

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

158 onderzoek. Uit een en ander volgt dat luteoline is 1-3-31-41-tetra-oxy-flavon waaraan de volgende structuurformule moet worden toegekend:

Op gebijtste wol krijgt men de volgende kleuren aluinbijts: geel; chroombijts; bruingeel; tinbijts; lichtgeel; ijzerbijts; donker bruin olijfkleurig.

4. Fisethout - fisetine.
Dit hout is afkomstig van den Rhus cotinus-looiersboom - sumak of smak. Hij groeit in geheel Zuid-Europa in het wild. Ook Jamaica en de Levant levert dit hout. 124) 125) 126) Chevreul , Preiszer , Bolley kwamen bij hun onderzoek niet tot gekristalliseerde stoffen met constant smeltpunt. Ze hielden fisetine identiek met 127) quercetine. In 1872 kreeg Koch bij de analyse van fisetine getallen waaruit hij besloot dat fisetine het aldehyde van quercetine was. 128) In 1886 kwam Schmid tot een bevredigend resultaat. Hij extraheerde een technisch extract met kokenden alcohol waaraan eenig azijnzuur was toegevoegd. Na filtratie en afdestilleeren van een gedeelte van den alcohol worden de looizuren met loodacetaat neergeslagen en afgefiltreerd. De oplossing wordt met H2S behandeld, het PbS afgefiltreerd en het filtraat op de helft ingedampt in water uitgegoten. De verfstof scheidt zich hierbij af. Hij wordt afgefiltreerd, bij 100 C gedroogd en eenige keeren uit een mengsel half alcohol half
o

124) 125) 126) 127) 128)

Chevreul - Leons de chimie appliqus la teinture A II - p. 150. Preiszer - Journ. de pharm. et de chim. 3 Serie. Bolley - Schweiz. polyt. Zeitschr. - (1864) - 9-22. Koch - Ber. der deutsch. chem. Ges. - 5-285 (1872). I. Schmid - Ber. der deutsch. chem. Ges. - 19-1734 (1886).

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

159 water omgekristalliseerd. Het zijn citroengele naaldjes. Uit verdund azijnzuur kristalliseert het in matgele prisma's met 6 mol. kristalwater. Zij verliezen dit kristalwater bij 110 C. Bij fisetine konden alle hydroxylgroepen even gemakkelijk gealkyleerd als 129) geacetyleerd worden. Hieruit besloot Herzig dat er geen OH-groep met een carbonylgroep in ortho-stand in de pyronkern staat. (Regel van v. Kostanecki en Dreher). Herzig kookte tetra aethyl fisetine met alkoholische kali en kreeg als splitsingsproducten a/diaethylprotocatechuzuur
o

b/aethylfisetol. De scheiding was eenvoudig want het aethylfisetol werd uit een alkalische oplossing door koolzuur geprecepiteerd. Het fisetine kon hij methyleeren en aethyleeren. Aethylfisetol smp. 42 -44 . Methylfisetol smp. 66 -68 . De splitsing van fisetine kan nu als volgt voorgesteld worden: C15H10O6+9H2O C7H6O4+C8H8O4 Men kon nu door inwerking van alkoholische kali op fisetine tot triaethylfisetol komen. De analyse leidde tot de formule C8H8O(OC2H5)3 Het 4e O-atoom stond dus waarschijnlijk in een carbonyl- of aldehydgroep
o o
130)

. Inderdaad vond men


o o

methylfisetolhydrazon smp. 55 -57 ; aethylfisetoloxime smp. 105 -107 . Het fisetol kon dus de structuur hebben van een der volgende formules:

I II

129) 130)

Herzig - Monatsh. f. Chem. - 12-178, 177 (1891). Herzig - Monatsh. f. Chem. - 12-190: 14-39 (1891).

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

160 Oxydatie van aethylfisetol met alkalische kaliumpermangaat-oplossing bij kamertemperatuur leverde twee oxydatieproducten: 1 monoaethylresorcylglyoxylzuur smp. 65o-68o; 2 monoaethylresorcylzuur smp. 152o-154o. Het monoaethylresorcylglyoxylzuur leverde een diaethylverbinding smp. 128 -130
o o o

en een oxime smp. 150 . De titratie gaf in verband met de analyse der diaethylverbinding C12H14O5 de aanwezigheid van een COOH-groep per molecule. De structuur der verbinding volgt dus uit de volgende formule:

Voor het monoaethylresorcylzuur kan dus de formule:

De stand der COOH groep was nog onzeker. Von Kostanecki bereidde het zuur door oxydatie van mono aethyl-1,3-resacetophenon en ook door aethyleeren van -resorcylzuur.

131)

Het fisetol en diaethylfisetol hebben dus de volgende formules:

131)

v. Kostanecki - Ber. d. deutsch. Chem. Ges. - 28-2305 (1895).

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

161 Wanneer wij nu aan fisetine de volgende formule toekennen:

dan volgt voor de splitsing van tetra aethyl fisetine onder opname van 2 moleculen water:

diaethylfisetol diaethylprotocatechuzuur

Hiermede is de structuur van het a-glucon bewezen , voor zoover het de verfstof betreft. Er komt in het a-glucon echter tevens looizuur voor. Het glucoside bestaat derhalve uit de combinatie: fisetine + looizuur + suiker verminderd met het uitgetreden water. Schmid heeft het glucoside-fustine tannide - gesoleerd smp. 200 . Door oplossing in ijsazijn en daarna verdunnen met water scheidt zich het glucoside af smp. 218 -219 . Dit glucoside heeft men den naam fustine gegeven. De suiker in het glucoside aanwezig is niet gekristalliseerd verkregen. In de wolververij geeft deze verfstof met: chroombijts: roodbruin; met aluinbijts: geel; met tinbijts: oranjerood. De verfstof is zeer weinig tegen licht bestand en is daarom geheel verlaten.
o o
133)

132)

132) 133)

Herzig - Monatsh. f. Chem. - 15-688; v. Kostanecki - Ber. d. deutsch. chem. Ges. - 28-2302 (1895). F.W. Hinrichsen - Die Untersuchung der Eisengallustinten (1909) pag. 10.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

162

5. Zwartververij.
De zwartververij in de middeleeuwen kan men het best vergelijken met de middeleeuwsche bereiding van inkt. Ongeveer 200 v. Chr. beschrijft Philo van Byzantium een geheimschrift als volgt: Men schreef met een oplossing van galappels, liet de kleurlooze vloeistof opdrogen en bevochtigde later de beschreven plaats met de oplossing van een 133) ijzerhoudend koperzout. Het schrift kwam dan zwart te voorschijn . In de 15e eeuw vindt men voorschriften voor de bereiding van inkt in de archieven der kloosters, in de 16e eeuw zijn het de Italiaansche medici (artsen) die ons recepten hebben nagelaten. De middeleeuwsche inktsoorten bevatten het onoplosbare basische galluszure ferrioxyd in suspensie. Als beschuttend collod werd Gummi arabicum en ook in de ververij zetmeel als roggemeel of tarwemeel aan het verfbad toegevoegd. De samenstelling der galappels van Aleppo was als volgt: Vochtgehalte 12%; onoplosbaar in kokend water 19.2%; tannine 58.6%; oplosbaar in kokend water 10.2%. De Chineesche en Japansche galappels bevatten van 54.5 134) tot 77% tannine . Ook elzenbast, de schors van Alnus glutinosa werd gebruikt. Deze is rijk aan 135) looistof . De aldus bereide oplossingen zijn sterk aan verschimmelen onderhevig. Is dit eenmaal gebeurd, dan heeft zich het galluszure ferrizout gevormd dat niet verder verschimmelt. Soms werd azijnzuur aan het verfbad toegevoegd. Men had klaarblijkelijk de vorming van ferriacetaat op het oog en een daaropvolgende hydrolyse in ferrihydroxyde en azijnzuur. Wat nu de structuur van het di-depside betreft volge hier een kort overzicht. 136) Schiff bereidde uit galluszuur door verhitten met POCl3 het digalluszuur, waaraan hij de volgende structuur toekent:

133) 134) 135) 136)

F.W. Hinrichsen - Die Untersuchung der Eisengallustinten (1909) pag. 10. F.W. Hinrichsen - die Untersuchung der Eisengallustinten pag. 21. Wehmer - Die Pflanzenstoffe 1911 - 145; Stenhouse - London Edinb. and Dublin phil. Magaz. 1843 Nr. 331; Czapek - Biochemie der Pflanzen 1905 - II - 584. Schiff - Ann. Chem. - 170 - (1873) p. 49.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

163

Decker

137)

besluit uit het feit dat tannine optisch actief is tot de volgende structuur:

Het C*-atoom is asymmetrisch. Tannine is dus optisch actief. 138) Nierenstein komt tegen deze structuur op. Ze toont overeenkomst met de phtaalzuurderivaten bijv.: phenolphtalene. Dus zou tannine gekleurde tautomeren moeten hebben. De eigenschappen die tannine als bijtsmiddel heeft zouden er niet bij passen. Later bleek dat tannine optisch actief is, omdat het glucose bevat. 139) Herzig en Tscherne verkregen door methyleeren van tannine met diazomethaan een mengsel van di- en trimethylgalluszuur hetgeen wijst op een pentamethyldigalluszuur, dat in alkalisch milieu verzeept wordt. Hieruit volgt voor het gemethyleerde didepside de formule:

Nierenstein slaagde er in het mengsel van penta acetyl digalluszuur te scheiden in twee componenten waaraan hij de volgende structuur-formules toekende:

138)

137) 138)

139) 138)

Decker - Ber. d. deutsch. chem. Ges. 39 (1906) p. 2497 en 3784. Nierenstein - Chem. Zeitung - 30-1101 (1906); 31-880 Ber. d. deutsch. Chem. Ges. 38-3641 (1905); 40-916 (1907); 41-77, (1907); Ber. d. deutsch. Chem. Ges. 38-3641 (1905); 40-916 (1907); 41-77, 3015 (1908). Herzig en Tscherne - Ber. d. deutsch. Chem. Ges. 38-989 (1905). Nierenstein - Chem. Zeitung - 30-1101 (1906); 31-880 Ber. d. deutsch. Chem. Ges. 38-3641 (1905); 40-916 (1907); 41-77, (1907); Ber. d. deutsch. Chem. Ges. 38-3641 (1905); 40-916 (1907); 41-77, 3015 (1908).

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

164

Het C*-atoom in formule II is asymmetrisch. 140) Feist extraheerde de galnoten met chloroform aceton en watervrijen aether en kreeg een gekristalliseerde verbinding mol.gew. 315. Hij stelt nu voor het glucoside de volgende structuur voor.

Zuurvorm

Lactonvorm

Door latere onderzoekingen zijn de hier aangegeven formules voor tannine eenigszins gewijzigd. Men neemt een penta-digalloyl-glucose aan. - Karrer - Lehrbuch der Organ. Chemie - 3e Aufl. - pag. 539 - (1933). 141) August Leonhardi stelde naar aanleiding van zijn onderzoek vast dat galluszure ferrozouten nagenoeg kleurloos zijn, maar door de luchtzuurstof tot basische galluszure ferrizouten geoxydeerd worden, die zwart zijn. 142) Schlutig en Neumann bevestigen dat phenolen wanneer ze twee hydroxylgroepen of een hydroxylgroep en een carboxylgroep in orthostand hebben sterk gekleurde ferrizouten geven. Bij het galluszuur zijn het de drie hydroxylgroepen in 1-2-3-stand die de sterke zwarte kleur met ferrizouten veroorzaken. 143) Silbermann en Osorovitz hebben de kwestie nog eens praktisch onderzocht.

140) 141) 142) 143)

Autoref. Chem. Ztg. - 32-918 - (1908). Dingler's Polyt. Journ. - 142 - (1856) p. 141. Schlutig & Neumann - F.W. Hinrichsen - Die Untersuchung der Eisengallustinten l.c. - p. 25. Silbermann & Osorovitz, Bull. Soc. de Stiinte Bucuresti 17 - (1908) - p. 43; Konf. Ref. Chem. Zentrallblatt - (1908) - II - p. 1024.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

165 Door schudden van galluszuuroplossing met ferrihydroxyde ontstaat het basische ferrizout.

De kleur is zwart. Doet men de proef met FeCl3, dan ontstaat het chloor-ferri-galluszuur.

Door hydrolyse ontstaat daarna het basische zout. De kleur doorloopt de volgende tinten: violetzwart - grijszwart - diepzwart. FeSO4 zou precies hetzelfde effect met galluszuur geven. Stelt men zich voor dat deze reactie op de wolvezel gebeurt, dan heeft men de verklaring voor de middeleeuwsche zwartververij. De blauwe ondergrond, die men eerst met indigo opverfde, diende om de zwarte kleur dieper te maken. 144) Liebermann en v. Kostanecki vonden dat slechts anthrachinonen aan bijtsmiddelen hechten wanneer ze twee OH-groepen in orthostand ten opzichte van 145) elkaar hebben. Liebermann gaf de volgende structuur hiervoor aan.

Hinrichsen en Kedesdy volgende structuur:

146)

vonden voor de samenstelling der kopertanninebeits de

144) 145) 146)

v. Kostanecki - Ber. d. deutsch. Chem. Ges. - 20-3146 (1887) 21-3109 (1888) 22-1347 (1889); Liebermann & v. Kostanecki - Ber. d. deutsch. chem. Ges. - 18-2142 (1885). Liebermann - Ber. d. deutsch. Chem. Ges. - 26-1574 (1893). Hinrichsen & Kedesdy - Mittheil. des Knigl. Materialprfungsamtes - Grosz Lichterfelde - 25 - (1907) p. 43.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

166
147)

Het onderzoek in het laboratorium van Zsigmondi aan tinoxyde solen heeft hier wel eenig licht gebracht. Wanneer het metaalverfstofzout zeer slecht oplosbaar is, dan heeft de reactie plaats volgens stoeichiometrische wetten en is de verbinding niet gemakkelijk te ontleden. De verfstof is waschecht. Wanneer echter het metaal verfstof zout beter oplosbaar is dan vereischt het verfbad een beduidend hoogere concentratie aan verfstof. Verder is dan de verfstofzuurrest sterker ionogeen en kan door andere ionen bijv. vetzuurresten vervangen worden. De verfstof is niet waschecht. De ranzige olijfolie - tournantolie - die in het Turksch roodproces gebruikt wordt bevat vrij vetzuur. Het is zeer wel mogelijk dat de aluinbijts een aluminiumvetzuur zout hiermede vormt. Een dergelijk zout munt immers uit door slechte oplosbaarheid.

6. Roodhout.
Deze houtsoort, afkomstig van diverse variteiten van de Caesalpinia was reeds lang vr de ontdekking van Amerika in Europa bekend. Het werd in de ververij gebruikt en via Bagdad uit Oost-Indi ingevoerd. De Spanjaard Kinichi, 1190, spreekt van verfstofhoudende houtsoorten. Hij geeft ze den naam Bresil of Brasil. De naam is afgeleid van: braza = vuurgloed. De Spanjaarden ontdekten in 1500 Zuid-Amerika en gaven den naam Brazili aan het land waar het Brasilhout in 148) geheele bosschen voorkwam . Men onderscheidt een aantal soorten waarvan de voornaamste zijn: 1) Fernambuc - of Fernamburghout - bois de Fernambouc, brazilwood afkomstig van Caesalpinia crista of Caesalpinia brasiliensis. Dit is de beste soort. Ze komt hoofdzakelijk voor in den staat Paraibo en wordt over Pernambuco uitgevoerd. 2) Bahia - roodhout of bresilhout van de Caesalpinia brasiliensis. De uitvoerhaven is Bahia blanca. Ook San Francisco en Buenos-Aires exporteeren deze soort. 3) St. Martha roodhout - bois du sang - peachwood afkomstig van Caesalpinia echinata. Het is afkomstig van de Sierra Nevada in Mexico. Het geldt in den handel voor tweede soort roodhout.

147) 148)

Franz - Diss. Gttingen - 1913; E. Heinz, - Diss. Gttingen - 1914. H. Rupe - Die Chemie der natrlichen Farbstoffe l.c. - pag. 124.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

167 4) Nicaragua hout, eveneens afkomstig van de Caesalpinia echinata. Het zijn waarschijnlijk de takken van dezen boom. 5) Sapanhout of Japanhout - bois du Japon - Sapanwood ook onecht rood sandelhout genoemd. Het is afkomstig van de Caesalpinia Sapan. Het groeit in: Siam, China, Japan, Cochinchina, Philippijnen, Celebes, Java, West-Indi, Brazili en de Antillen enz. Het Sapanhout van Bima gelegen op Soembawa in den O.I. Archipel is van een kwaliteit die voor het Fernambuchout maar weinig onderdoet. De invoering van dit verfhout in de ververij ging, omdat het de inheemsche verfstoffen concurrentie aandeed, met moeilijkheden gepaard. Zoo verscheen in 1532 in Engeland onder Hendrik VIII een Act of Parliament waarbij het gebruik van Brazil wood verboden werd. In 1581 onder Queen Elisabeth werd het gebruik onder zware straf verboden en de aanwezige voorraden moesten in het openbaar verbrand 149) worden . De kleurstof aanwezig in het roodhout is de Braziline. Ze is aanwezig als glucoside en als zoodanig het eerst door Schtzenberger herkend. Hij kon het niet in kristalvorm 150) 151) 152) 153) verkrijgen , Chevreul , Bolley , Kopp verkregen de verfstof Braziline door 154) splitsing van het glucoside in kristalvorm. Liebermann en Burg stelden het kristalwatergehalte vast en kregen een verbinding: brazilinelood van de 155) samenstelling: C16H12O5Pb H2O. Zij bereidden nog een tetra acetylderivaat. Bolley en Schall verkregen uit alcohol de kleurstof in watervrije kristallen. Kopp 154) probeerde drooge destillatie, Liebermann en Burg de kalismelt om achter de structuurformule der kleurstof te komen. De resultaten waren weinig bevredigend daar de ontledingsproducten een te gecompliceerd mengsel vormden. Eerst toen 157) Feuerstein en v. Kostanecki het dimethylderivaat van braziline
156) 153)

149) 150) 151) 152) 153) 154) 155) 156) 153) 154) 157)

J.B. Hurry - The Woadplant and its dye - l.c. p. 259. Schtzenberger - Die Farbstoffe u.s.w. (bersetzt von Schrder) Berlin (1870) pag. 289, 292. Chevreul - Ann. Chim. [1] - 66-225. Bolley - Schweiz. Polytechn. Zeitschr. IX - p. 267 (1864). Kopp - Ber. d. deutsch. Chem. Ges. 6-446 - (1873). Liebermann en Burg - Ber. d. deutsch. Chem. Ges. 9-1883 - (1876). Bolley - l.c. Schall - Ber. d. deutsch. Chem. Ges. - 27-529 (1894). Kopp - Ber. d. deutsch. Chem. Ges. 6-446 - (1873). Liebermann en Burg - Ber. d. deutsch. Chem. Ges. 9-1883 - (1876). Feuerstein en v. Kostanecki - Ber. d. deutsch. Chem. Ges. 27-528 (1894).

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

168
o o

C9H4O2(O.CH3)2 smp. 169 -170 chemisch zuiver bereidden, kwam men met het onderzoek naar de structuur vooruit. De oxydatie met kaliumpermanganaat en ijsazijn leverde para methoxy-salicylzuur:

Schall en Dralle hadden een alkalische braziline oplossing geoxydeerd door er lucht doorheen te leiden en onder de reactieproducten de aanwezigheid van resorcylzuur

158)

geconstateerd. 159) Feuerstein en v. Kostanecki kookten het oxydatieproduct volgens Schall en Dralle met natriumalcoholaat en verkregen den Fisetholdimethylaether. Men kan zich de reactie nu als volgt voorstellen:

Daar nu para-methoxy-salicylzuur onder de oxydatie producten van het dimethylderivaat van braziline was geconstateerd hebben Feuerstein en v. Kostanecki de volgende structuurformule voorgesteld voor braziline:

158) 159)

Schall en Dralle - Ber. d. deutsch. Chem. Ges. 27-528 (1894); 21-3017 (1888); 22-1559 (1889); 25-19 (1892). Feurerstein en v. Kostanccki - Ber. d. deutsch. Chem. Ges. 32-1024 - (1899).

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

169

Overzicht.
1. In 1513 verscheen te Brussel bij Thomaes van der Noot In den Zeeridder T BOUCK V WONDRE. Een exemplaar van dit zeer zeldzame werk, waarin de kunst van het verven van textielgoederen wordt beschreven, bevindt zich in de Bibliothque Royale te Brussel. Het boek werd in 1544 herdrukt te Antwerpen bij Simon Cock op die Lombaerde veste. Hiervan is een exemplaar aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. Het doel van mijn onderzoek is dit moeilijk toegankelijke werk onder de aandacht van de scheikundigen te brengen door den tekst van t Bouck v Wondre te herdrukken. 2) Om de belangrijkheid van t Bouck v Wondre in de chemische literatuur over de ververij nader te doen uitkomen. is een kort overzicht gegeven van de kennis der Egyptenaren, Grieken en Romeinen op het gebied der verfkunst. Meer uitgebreid werd behandeld de ververij in Itali in het begin der 16e eeuw. In het bijzonder werd melding gemaakt van de verklaring van de kunst van het verven beschreven in een in 1540 verschenen Italiaansch werk van Giovanni Buonaventura Rosetti, getiteld: Plictho de larte dei tentori, waarvan in 1911 een herdruk verscheen te Florence, bewerkt door Prof. Icilio Guareschi. Uit dit werk werden enkele voorschriften overgenomen en vertaald, om aan te toonen, dat het gebruik van grondstoffen als aluin, indigo, Vlaamsche meekrap in de ververij toen reeds bekend was. Vergelijkt men de voorschriften uit het in 1513 verschenen Bouck v Wondre met die uit Rosetti's in 1540 gedrukt Plictho de larte dei tentori, dan ziet men dat in de Nederlanden de kunst van het verven in dien tijd minstens even hoog ontwikkeld was als in Itali. Onder de regeering van Lodewijk XIV ontstond in Frankrijk een bloeiende textielnijverheid vooral tengevolge van het protectionisme van minister Colbert. De ontwikkeling van de kennis op het gebied der ververij in Frankrijk blijkt uit het werk Le Teinturier parfait, waar- van verschillende herdrukken verschenen, die werden bespro-

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

170 ken; ook in het Nederlandsch werd het vertaald als de Volmaakte Verwer. 3) Behalve de voorschriften over de ververij komen in t Bouck va Wondre nog een aantal recepten voor over het bereiden van bier, wijn, azijn, het conserveeren en inleggen van vruchten, het bereiden en verven van leer, het harden en ontlaten van staal enz., welke voor den scheikundige van belang zijn. Verschillende van deze recepten vindt men reeds in eenigszins anderen vorm in Nederlandsche werken uit de 14e en 15e eeuw. Ter vergelijking zijn enkele van de merkwaardigste der voorschriften uit deze werken, die in de inhoudsopgave vermeld zijn, in Hoofdstuk II aangehaald. Onder de boeken waaruit deze voorschriften werden overgenomen zijn vermeld: Een nieuw tractaet ghenoemt dat Batement van Recepten inhoudende drye deelen van recepten - Hans de Laet v Stabroek (1546) - Antwerpen en een nieuw playsant Hoofken van Recepten - Jan Roelants (1551) - Antwerpen. Deze beide zeer zeldzame werken bevinden zich in de Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden en zijn afkomstig uit de nalatenschap van Dr. J.H. Halbertsma. De drukkers van het Bouck v Wondre (1544) Simon Cock, van het Batement van recepten (1546) Hans de Laet van Stabroeck en van het Hoofken van Recepten (1551) Jan Roelants woonden alle drie te Antwerpen op de Lombaerde Veste. Uit de overeenkomst van de verschillende recepten in genoemde boeken blijkt, dat de onbekende schrijvers de genoemde werken met elkander vergeleken hebben. Het doen verschijnen van een herdruk van de beide laatstgenoemde zeer zeldzame receptenboeken zou de moeite loonen. Ter verduidelijking van de in het Bouck v Wondre vermelde voorschriften zijn van enkele daarin genoemde grondstoffen zooals indigo, meekrap, roodhout, fisethout, wouw, grondstoffen voor de zwartververij, de bereiding, chemische samenstelling en structuur beschreven.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

171

Register van Eigennamen.


A.
Adrianopel 71. Afrika 69. Albertus Magnus 84, 95, 109. Albo de 90. Alexander 67. Alre Heiligen 46. Amerika 77. Antwerpen 34, 73, 74. Aquario 40. Arabieren 72. Aristoteles 65, 67. Armeni 69.

B.
Bagdad 78. Bancroft 76. Barcelona 72. Batement van recepten 95. Batin Carl Doctor 95, 127. Bayer v. 147, 148. Beckers 78. Beckmann 145. Bergami 152. Berthelot 69, 76. Berthollet 73, 76, 89, 150. Beyerinck 138. Binz 142. Biringucci 84. Bischoff 76. Blm 148. Bolley 158, 167. Bollstdt Albertus 84. Brehm 109. Britsch Museum 76. Brugge 73. Brussel 74. Buguet Franois 90. Burg 167. Burn J.S. 145. Byzantium 71.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

C.
Ccro 40. Cantimpr van Thomas 95, 109. Castro de Johannes 82, 83. Castro de Paulus 82. Centraal Amerika 71, 78. Chevreul 157, 158, 167 Chineezen 66. Close 136. Cock Simon 74, 95, 169. Colbert 90. Colin 153. Collinson J. 140. Craik G.L. 135. Curtler W.H.R. 135. Cyrurgie van Meester Jan Yperman 95, 96. Czapek 162.

D.
Davidsohn R. 137. Debus 154. Decker 163. De Naturis Rerum 95. Den Grooten Herbarius 95. De Volmaakte Verwer 170. Dingler 164. Doren A. 137. Dralle 168. Drebbel Cornelis 78. Drewsen 147. Duffel 73.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

172

E.
Egypte 66, 69. Egyptenaren 65, 72. Ehrenberg 151. Elisabeth 75. Engeland 74. Eresos 67. Everest A.E. 67, 147. Eijdman Jr. F.H. 65, 70, 156.

F.
Fawney R.H. 139. Faymonville K. 65, 66. Ferdinand 90. Feuerstein 168. Fitz W. 135. Flavius Josephus 66. Flavius Philostratus 66. Flimm 148. Florence 72. Frankrijk 77. Franz 166.

G.
Galli 71. Gent 73. Genua 72, 83. Georgievics v. Georg 144. Gerndorff van Christoff 90. Gevekoht 148. Girardin 73, 76. Gmelin 77. Goswine Jan 123. Gttling 150. Graebe 152, 153. Grauwbunderland 71. Grieken 67. Guareschi Icilio 73, 76, 80, 87, 89, 169.

H.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

Haak Theodoor 91. Hagi G. 136. Halbertsma J.H. 119. Heeren Fr. 65, 150, 152. Heinz E. 166. Herodianus 133. Herodotus 67. Herzig 157, 159, 161, 163. Heyd W. 83, 144. Hildebrand 144. Hinrichsen F.W. 161, 162, 164, 165. Hlasiwetz 157. Homerus 66. Hondschoote 73. Hudson W. 135. Hummel 155. Hurry J.B. 75, 135, 137, 139, 143 167. Huygens Constantijn 122.

I.
Indi 66. Ingold Ch.K. 89, 92. Isralieten 66. Itali 77.

J.
Juario 49. Japaneezen 66. Jeremias 66. Johanssen J. 84. Joodsche volk 66. Juda 66.

K.
Kaap de Goede Hoop 78. Karmarsch K. 65, 150, 152. Kedesdey 165.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

173 Koch 158. Kostanecki v. 160, 161, 165, 168. Kopp H. 77, 144, 167. Kreta 67. Kronenberg 74. Kruisvaarders 72. Kffler 78.

L.
Laet de van Stabroeck Hans 95. Lagercrantz O. 69. Lalande de 154. Landsdowne M.S.S. 145. Lappenberg Johann Martin 133. Lauterbach Fritz 78, 143, 144, 145. Lechners Chrystoff 93. Leemans 69. Leersum van, E.C. 87, 95. Lefvre 89. Leiden 69. Leidsche papyrus X 69. Lemnos 66. Lens de, M.Ph. 123. Leo Heinrich 133. Leone 40. Le Teinturier parfait 169. Libra 40. Liebermann 152, 153, 155, 165, 167. Lipara 69. Lippmann von, Edmund O. 69.

M.
Macedoni 69. Maerlant van, Jacob: Naturen Bloeme 95. Mansson Peder 84, 86. Marchlewski 153, 155. Mariegola dell'arte de Tentori 72. Marnix van St. Aldegonde 74. Martin G. 142. Maxwell H.C. 139. May Joseph 91. Melos 69. Mexico 71.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

Middelnederlandsche geneeskundige recepten en tractaten 95. Migne J.P. 136. Milaan 72. Mohamed 82. Moldenhauer 157. Mone 151. Moolenijzer H. 91.

N.
Neckerspoel 73. Neumann B. 144, 164. Nierenstein 163. Niggli P. 86. Noah 155. Noot van der Thomas 74, 169. Novber 49. Nijhoff 74.

O.
Oost Indi 72. Osorovitz 165. Ovidius 133.

P.
Papyrus Graecus Holmiensis 69, 70, 72. Paraf 157. Parma 74. Paus Eugenius 82. Paus Pius II 82. Pearson William 91. Pegolotti Balducci 88.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

174 Perkin A.G. 67, 147, 155, 157. Picolomini 82. Pirenne Henri 73. Pisa 72. Playsant hoofken van recepten 95, 123. Plictho de Larte de Tentori 94. Plinius Major 65, 68, 71, 109, 157. Plutarchus 67. Pomponius Mela 133. Pontus 69. Power E. 139. Pratt A. 137. Preiszer 158. Psidorius 41.

R.
Rampazetto Fr. 76. Reuvens 69. Riley H.T. 136. Robiquet 153. Rochleder 152. Roelants Jan 95. Romeinen 67. Romen 43. Rosenstiehl 155. Rosetti Giovan Ventura 76, 77, 81, 87, 89, 94, 169. Ruccelai 72. Ruellius J. 141. Ruggli Paul 65, 66, 67, 69, 70, 71, 72, 92, 143. Runge 154. Rupe Hans 67, 154, 166.

S.
Sardini 69. Schall 167, 168. Scherzer von, Karl 150. Schiff 162. Schiffert 154. Schlutig 164. Schmid I. 158. Schneider Ed. G. 65. Schotz 90. Schreber 140, 145.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

Schuilenburg F. 83, 90. Schulte 144. Schunck 152, 153, 155. Schtzenberger 154, 157, 167. Scorpio 40. Secreet Boeck 95. Silbermann 165. Sint Jan Baptist Avt 43, 55. Sint Jsmisse 48. Sinte Lambrechtsdach 55. Sinte Martens avont 43. Sinte Peeters dach 48. Spanje 69, 72. Stendal 76. Stenhouse 155, 162. Stieda 144. Stockholm 69. Strabo 65, 67. Strecker 154. Strongyle 69.

T.
Theophrastus 67. Thorpe J.F. 89, 92, 142. Tierie G. 78. Tingey J.C. 135. Torino 73. Tricht van 86. Tscherne 163. Turken 71. Tyrus 65.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

175

U.
Unwin 136. Upsala 69. Ure 142.

V.
Veneti 72, 76, 81, 83. Verwijs Eelco 95. Vlaanderen 83. Vreese de, W.L. 95.

W.
Water Joris 95, 128. Wehmer C. 138, 150, 162. Wendelstadt 142.

Y.
Yperen 95. Yperman Meester Jan 95.

Z.
Zschiesche P. 134, 140, 145.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

176

Register van Onderwerpen.


A.
absinthium 40, 110, 112. aerden pot 38. aerd teyle 26. akers 34. alkanna 67, 69. alluyns 14, 15, 16, 17, 19, 20, 21, 22, 23, 26, 27, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 44, 58, 67, 68, 80, 106, 119, 126. aloes 111. alsmen wijngaert snyt 57. alssen 42. aluin de glaetse 99. alumen scissum 44. aluum 98. amdelboom 48. amandelen 47. ame 42, 43. amidus 100, 117. ammoniumcarbonaat 70. Anchusa tinctoria 67. antymonie 39. appelboomen 52. appel 46, 54. appelen die vervrosen zijn 55. aqua fortis 63. aquarafani 37, 119. aqua v'bene 39. aqua verbena es sonderlinghe 107. arsenicum 29. arst 106. asschen 13, 14, 47, 59. assch eysiche 21. asschen van heye 31. asschen van wyngaert 119. atermente 96, 109. atrament floris eris alumen 97. atramts 26, 60, 61. ayuyn 40, 51, 53. azureyt 12, 29. azijn 43.

B.
balsum bo 49. banckwerck 16. bandanas 66.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

basisch kopercarbonaat 71. becken 36. bergen speck 62. bernet eyerscalen 96. beukenhoutasch 94. bier 94, 107. bier azijn 43, 107. bilzenkruid 118. blauwhout 78. blauw purper 66. bloemen 14, 25, 30. bloemen gaan liggen boven 25. bloemen te planten 48. bloem van indigo 88. bloemen van tarwe 100. bolckeraen 12, 27. bomme, 43. boomasschen 97. boonsop 53. boonstro 35. boschbessen 71. Brasileine 72. brek vand'mane 49. brem 67.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

177 bresilien 17, 19, 20, 21, 22, 25, 26, 29, 32, 33, 35, 120, 126. bresilienhout 21, 27, 35, 36, 105. bruin root 36. buspoeders 63, 125. bijtsen 68. bijtsmiddelen 65.

C.
calck 13, 15, 30, 97. calemijn 39. calfsvel 35. calico 66. calmus 45. calc van eyerscalen 98. campche hout 78 candyt 100. caneels 42, 44, 46, 57, 102. canfer 29, 98, 100, 113. castani 50, 110. cathapuci 22, 100, 101, 117, 124. catte cruyt 62. catte doen luyde criten 62. cauwoerd 50, 113. celidonie 39, 117. Cherubim 66. chrysocolla 71. cinnober 128. ciperi 98. claereyt 43, 49, 102. clauw van ghingebaer 45. cleem 39. cleynen cranck wijn 42. cleynset 18, 28, 35. clooten 16. cochenile 71, 77, 78. colendieren 31. cole viers 39. com 19. compost 45. confilen 61. coper 37. coper root 15, 28, 29, 39, 98, 101. corsoude 61. cosonde 62. crancken azijn 44. crapmeede 12, 15, 21, 24, 27. crapp 19, 20, 32.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

cristael 38. criecken 46, 47, 49. cruys wortel 43. cruyt 16, 44. cruyt det fyls heet 59. crijts 26, 36, 126. cubitus (el) lanc 57. cucurbita 113.

D.
dadelboomen 51. de decem mesis wede 134. de mesa wede, cum quo panni colorantur 134, 135. doeck doen bernen sonder h yet te schaden 62. doder v e eye 22, 36. doornicshe verwe 15. dragma v eenen ponde 42. druyv sonder steen 57.

E.
edicx 21, 47, 48, 53. egamuet 39. egger 45. Egyptische acacia 67. eindeken keerssen 36. eksterbesboom 71. electuarie 57. elssenscorssen 15, 28. elzenbast 79. elzenschors 71.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

178 Encaustum 97. endicks 126. engelsche wol 74. eppe 106. erwet 49. esulen 101. evene 107. eycken houtasschen 16, 18. eyck schorssen 28, 31. eyeren braden wilt sinder vier 61.

F.
facethout 11, 17, 28. fasteijn 30. febres 51. ferrisulfaat 97. fior de endego 87. fiset hout 29. floers 12, 28. floreyn 24, 27. fluweel 12, 28, 31. foley 16, 44. fonteyn 57. frschen wijn 43. fusteyn 12, 13, 21, 30.

G.
galappel 79. galiga 53. galigaen cardomome 102. gall poeders 23. gallen 15, 20, 27, 28, 30, 33, 96. gallen van eenen verre 55. galnoten 20, 21, 25, 28, 33, 67, 98. galsop 23. galwater 21, 30, 31. gar 13. gariofel nagelen 43, 46, 52, 57, 102. gariofilaet 42. gariofilon 111. garlgoengie 42. gebernt copper 101. gebluschte kalk 94.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

gebornen calc 96. geel 154. genciane 102. geneta 108. genetten 59. genever 53. genever besien 53. gerste 107. gescuymden honich 44. ghelicket 35. ghelten 17, 21, 26, 33, 35. gheluwe hout 28. gheluwe side 29. ghenoechlijcke stukken 58. gheronde looge 16. gherste 42. gherste coecxken 44. gherwe 39. ghescreven persicboom 54. gheyt melc 53. ghingebaer 44, 46, 52, 102, 115. gom 100. gout 36. goutbloemen 37. gout vellen 36 granaatpitten 67. grauside 28. grauwerckers 59. greffien 45. greyns 29, 43. groen gingebaer 45. groen te verwen 16. groen vellen 36. groen water 22. groote pareyloock 56. groot vlaems 42.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

179 gruys 16, 28. gruys v terwen 27. gruyswater 21, 100. grijsververij 72. gumwater 36. gme v arabien 29, 36, 48, 106, 112.

H.
haardasch 94. haematene 78. haematoxyline 78. hamerslach 15. handelet 19, 20. harden 94. harinck tonne 13. harinc van selfs keere 59. haselroedeks 44. heertasschen 15. heve 107. honden doen dansen 59, 124. honichwater 45. hoorne 39. hoppen 107. houtassche 18, 28, 30, 94. hout van aloes 60. hoy 31. hulst rosen 46.

I.
indiennes 66. indigo 66, 70, 77, 78. indigokuip 70. indigowit 70. in een cleet vier drag 58. ira manna 61.

J.
Juglans regia 71. juglon 71. Jusquiami 113, 114, 118.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

K.
kaerden 22. kaliumcarbonaat 94, 98. karmozijnrood 66. keersse ontsteken metter sonn 60. kermes 66, 69, 78, 80. kerseboomen 47. kersen 47, 49. kleuren van steenen 69. kleuren van witten wijn 94. kopersulfaat 97. kopervitriool 67. krap 69. kristalaluin 99. kruisdoorn 70.

L.
laken 11, 13, 16, 17, 19, 34. lanc peper 43, 44. landtwijn 44. lanoline 70. Lawsonia inermis 67. leer 12. leeringe van den fruyte 49. leer te doen rooden 35. leer te vergulden 36. legeeren 69. legwerckers 16. levende calcx 15, 17, 28, 34, 37, 38, 61, 96, 97. levende colen 55. levende solvers 55, 62. levende water (aqua vitae) 125. licken 36. lignum aloes 43. linen doec 11, 13, 20, 21, 24, 25. loeghe 97. loge van asschen 96. longhene van eenen weere 60. Lo-Kao 67. loock 40.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

180 looghe 11, 13, 14, 15, 17, 19, 26, 30, 36, 37. looghe leeken 18. looge van houtassch 26. loogh v saechmeel 31. loogh van wijngaert rancken 31. loot bresilien 36. Lotos medicago arborea 71. lotusboom 71. lovenscen 42. luesch 12. lijm 36. lijnwaet 12, 21, 28. lijmwaeter 36. lijn doeck 37. lijnolie 129. lijnsaet olie 38.

M.
maclurine 78. madapolam 66. malvesie 107. martenekervel 106. marubium 39, 114. meede 16, 27. meekrap 67. meische botre 106. melc niet en rinne 60. melc v eender ezelinnen 59. mensch niet dronk word 60. Mercurius 125. metalen 69. mispel 46, 51. moerbesi boom 46. moerbesien 42, 46, 53, 111. moerbo 52. moere 43, 44, 48, 50. mortier 22. Morus tictoria 78. most 41.

N.
naghelen 42, 44. nardus 114.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

natten spanen 36. netten 19. not 44, 53. nyeuwe mane 47.

O.
olin 97. olie verwerck 23. olye 53. ondergyst 107. ongebluschte kalk 94, 96, 120. onghebluscht steen calck 37, 59. ongelesten calc 30. ontlaten 94. op die sode 19. operment 101. orbooren 29. orinael 58. orine v coeyen 47. orseille 69, 72. oud biere 43. oude orine 55, 70. oude purper 65. oude schoenen 39. oudt yser 15, 26, 28. over yemts tafel 58.

P.
paardenhoue 38. palincx bloet 38. pne 27. papier 26. papyri 69. pareye 40. Pastel Maroquin 137. peck 40. peerboom 52.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

181 peerden merch 39. peersch te verwen 16. penta-oxy-benzophenon 78. pentasilon 40. peper 112. peren 46, 50, 54. persickboom 53. persicke 46, 51. petrocelie 55. petrocelie doen wassen in XXIV uren 59. petrocilinum 115. pieren 40. pilgette 42. pinceele 22. pinpenelle 102. pinte 13, 21, 29. piocelle 102. piper 112. pisse 16, 18, 33, 34, 35. poeder van galnoten 22. portulaca 60. potassch 25, 119. pruymboome 54. pruym 47. pruym van damascenen 54. purper 16, 33. purper side 32.

Q.
quade meester 51. quaerten 14, 18, 27, 30. quaet aertrijc 48. que appelen 44, 51. que cruyt 44. quicsilver 59, 125. quod mercatores 135.

R.
radijs 39. rafanus 39. ratten doen vergader 61. regwater 17, 48. reinigen 69.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

Reseda Luteola 71. Rhamnussoorten 67. risenden most 41. riser 48. ritsoelen 42. Roccella tinctoria 67, 72. roestege van ysere 99. roggen meel 15. roggen semel 24. rogghen heefdeech 44. roode vellen 35. roodhout 72. rood purper 66. root leer 36. root luesch 34. root peersch 16. root siden 28, 31. root van bresilien 11, 12, 29. root water 22, 29. rotten 36. Rubia tinctoria 71.

S.
safflor 69. salarmoniac 126. salien 43. sal nyter 119, 125. salpeter 61, 125. saltenten 36. samfloer 20, 21. sanguyn 12, 15, 19, 32, 33, 36. sarcocolle 100. sauchir 44. savele 50. scaerlaken 26, 104.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

182 schaelgruens 126. Scharlach 66. scheer hayr 19. scheren 31. scherpe looghe 17. schildluis coccus cacti 78. schoenmakers swert 28. schoon dach die sterren zien 60. schoon ghelu 23. scriv op messen 63. schuym van der bloem 24. semelen 17. semel water 12, 14, 20, 31, 32, 34. semisium candida 62, 114. sepien 123. serpentijn cruyt 43. seyck 126. siden 12. silver 36. simpel water 15, 32. sirope 45. slecken 37, 38. slyps 15, 28, 29. smeerwortel 118. snidinghe der druyven 40. soffras 22, 35, 36, 43, 100, 112. solfers 29, 56, 63, 125. sonder steenen 56. sopen 18. soppe 23, 41. sout 37, 39, 45. sout watere 40. spade rosen 56. spaens gro 14, 17, 18, 22, 28, 29, 36, 126. spicanardi 42, 114. stael 37, 38, 94. starken aysine 99, 100. steen 16. stekelbesie struyck 46. stercke looghe 94. stercken wijn 39, 52. stinkende gouwe 117. stoop 18, 29. stoop gebrden wijn 42. stoop wijns keer dat ond'ste opwaerts 59. sumac 72. suyckers 42, 43, 44. swerte aerde 51. swerte peper 45. swerte verwe 15, 30, 31. swert peert mak een wit 59.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

swert side 32. swert siden laken 31. swert te schine gelijc mooren 60. swert water 28. syncopis 112.

T.
tap 43. temperen 99. tempert 36, 39. terwebloemen 106. terwe semelen 19, 23, 34. teyle 19, 24, 27. touw 35. tromoer 46. twijn 21.

U.
Ungula caballina (paardenhoef) 38. ureum 70. urine 70. urinezuur 70.

V.
valeriane 102. vand'mane 49 vellen 12, 34. verckens dreck 48, 52. verfstof 65.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

183 vergallen 16. veriuys 29. verlancx 36. vermillioen 125. vernis 36. vervalschen 94. verversmuilbes 78. vervrosen versenen 55. verw ripe 25. vilen 39. vilinge v yser 29, 101. vitis 111. vitriolum 60, 79. vitsen 49. vlaamsche laken 74. vleesch schin al vol worm 61. vliegh die verdronck zijn 59. vlocken 17. vloeyen vangh 59. voghelen vanghen metter hant 62. vroeg roosen 56. vruchten 56. v'sipen 25. vijchboom 46, 51, 52, 53, 110.

W.
waelpot 15. wal 18, 34. was 13. wassen 49. wat kint dat een vrouwe draecht 60. weeassche 16, 17, 19, 23, 27, 30, 35, 37, 94, 97, 98. weede 67, 69. weede bloemen 13. wegedoorn 70. wel groen is 25. weyndet 23. wieroock 40, 106. wilg col 125. wilghenboom 46. willigen hout 43. willighe 54. wit broot 45. witte v den eije 36, 58. wit torf vier 37, 39. wit water 29. wits wijns 26.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

worsse 43. wouwen 11, 14, 16, 18, 23, 29, 32, 71, 72. wasschen 18, 28, 31, 38. wgaert 45. wijn 49, 54, 94. wijn azijn 27, 36, 38, 45, 125. wijnedic 22, 28. wijngaerde 49, 58, 111. wijn ghelijc claeryte 57. wijngaert onvruchtbaar 57. wijngaert plant 56. wijn garnaet 43. wijn mak van edic 61. wijnrcken asschen 36. wijn sagitta 43. wijn v grieck 43.

IJ.
yser 13, 37, 94. ijzervitriool 67.

Z.
zaet van pareye 42. zeeme 98, 99. zeems 13, 14, 41, 42, 102. zeep 70. zetmeel 100. zinziber 115. zucara 115. zwartververij 72.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

184

Stellingen.
I
De verftechniek stond in de 16e eeuw in de Nederlanden minstens op even hooge trap als in Itali. T Bouck v Wondre (1513). Plictho de Larte dei Tentori (1540).

II
De rol van de tournantolie in het Turksch-rood-proces kan beschouwd worden als een adsorptie. F.H. Eydman Chem. Technologie (1906) p. 431.

III
De hydroxylamine-sulfozure zouten kunnen worden afgeleid van salpeterigzuur, indien men daaraan de formule N(OH)3 toekent. F. Raschig- Swefel- und Stickstoffstudin (1934) - p. 128 - 163 Verlag Chemie Leipzig/Berlin.

IV
Het is niet waarschijnlijk dat de benzolring in para-kresoldisulfozuur door oxydatie met hypochloriet wordt geopend. F. Raschig - Schwefel- und Stickstoffstudin p. 250 - 255.

V
De splitsingproducten ontstaan uit zetmeel door verhitting en toevoeging van 1 5 zuur zijn verschillend van de afbraakproducten welke door eenvoudige verhitting zonder zuurtoevoeging ontstaan. J.R. Katz - Recueil de Travaux chimiques des Pays-Bas. - Tome LIII - 4 (1934).

VI
Het explosiegevaar in dextrinefabrieken zal blijken samen te hangen met den aard van de stofvorming.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

185

VII
De polarisatiemicroscoop kan bij het zetmeelonderzoek gewichtige diensten bewijzen. Ambronn / Frey / Polarisationsmikroskop. Leipzig Akademische Verlagsgesellschaft - (1926).

VIII
De bepalingen der afmetingen van de micellen uit het geleidingsvermogen of den osmotischen druk der collodaaloplossing hebben slechts een beperkte waarde. Wintgen & Biltz - Zeitschr. fr Phys. Chem. - 107 - p. 403 - (1923). Wintgen & Lwenthal - Zeitschr. fr Phys. Chemis - 109 - p. 378 - (1924)

IX
De theorie van Gouy geeft een bevredigende verklaring van den toestand der electrische dubbellaag zoolang het stelsel in rust is. M. Gouy-Journal de Physique - IX - (1910) - 4e Serie - p. 457.

X
De potentiaal-metingen van Frumkine kunnen leiden tot een verklaring der reeks van Hoffmeister. A. Frumkine - Zeitschr. fr Physik. Chemie - 109 - p. 34 - (1924)

XI
De bepalingen van den waterstof-exponent in deeg met behulp der chinhydronelectrode hebben een twijfelachtige waarde. P. Holton en E.A. Fisher-Cereal Chemistry-Vol IX - (1932) - No. 1.

XII
De theorie van Duclaux verklaart nog het beste de werking der verschillende bijtsmiddelen in de ververij van stoffen. J. Duclaux - Journal de Chemie physique - 5 p. 29 - (1907).

XIII
De glaselectrode is slechts onder bepaalde voorzorgen bruikbaar in alkalische vloeistoffen.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

K. Horovitz - Zeitschr. fr Physik, - 15 - p. 369 - (1923). H. Schiller - Annalen der Physik - 74 - p. 105 - (1924).

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

You might also like