You are on page 1of 23

P R A K T IJ K OP D R A C H T

TWEEDE-TAALVERWERVING

Naam Studentnummer Docent Vak

Trudy Damen U1235077 Mevr. R. Aarts Taalverwerving

I N HO U DS O P G AV E

Inleiding en leeswijzer ................................................................................................................................................................ 3 Inleiding ................................................................................................................................................................................. 3 Leeswijzer ............................................................................................................................................................................. 3 1. Literatuur ............................................................................................................................................................................... 4 1.1 Correct gebruik van de finiete vorm .......................................................................................................................... 4 1.2 Verschuivingen in werkwoordposities ....................................................................................................................... 4 1.3 Werkwoordsmorfologie ............................................................................................................................................. 4 1.4 Overgenaralisatie versus onderspecificatie .............................................................................................................. 5 1.5 Universele Grammatica en finietheid ........................................................................................................................ 5 2. Dataverzameling ................................................................................................................................................................... 6 2.1 Selectie en gegevens van de informant ......................................................................................................................... 6 2.1.1 Dimensies tweetaligheid informant ........................................................................................................................ 6 2.2 Beschrijving van de opnamesituatie, structuur en tijdsindicatie ..................................................................................... 7 2.3 Overige opmerkingen ..................................................................................................................................................... 7 3. Analyse .................................................................................................................................................................................. 8 3.1 Analyse gesprek ............................................................................................................................................................. 8 3.1.1 Interactie ................................................................................................................................................................ 8 3.1.2 Taalgebruik ............................................................................................................................................................ 9 3.1.3 Verwijzing naar personen .................................................................................................................................... 10 3.1.4 Verwijzing naar entiteiten/voorwerpen ................................................................................................................. 11 3.1.5 Verwijzing naar handelingen ................................................................................................................................ 11 3.1.6 Verwijzing naar ruimte/plaats ............................................................................................................................... 13 3.1.7 Verwijzing naar tijd ............................................................................................................................................... 13 3.2 Analyse plaatjesopdracht ............................................................................................................................................. 13 Conclusie .................................................................................................................................................................................. 15 Relatie literatuur en analyse ................................................................................................................................................ 15 Lering en beperkingen ........................................................................................................................................................ 16 Literatuurlijst ............................................................................................................................................................................. 17 Bijlage 1: transcript 1, gesprek ................................................................................................................................................. 18 Bijlage 2: transcript 2, plaatjesopdracht ................................................................................................................................... 22 Bijlage 3: scan van de beschreven plaatjes ............................................................................................................................. 23

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, december 2009 2

I N L E I DI NG E N L E E S W I J Z E R

Inleiding Voor u ligt het verslag met betrekking tot de praktijkopdracht tweede taalverwerving. Deze heb ik uitgevoerd in het kader van mijn Premaster Interculturele Communicatie aan de Universiteit van Tilburg. Om inzicht te krijgen in de theorie over verschijnselen met betrekking tot tweede taalverwerving heb ik - door middel van literatuur - een analyse gemaakt van een opname van het taalgebruik van een beginnende tweede taalleerder (NT2-leerder). Het doel van de analyse was om inzicht te krijgen in de interactie binnen het gesprek, de kenmerken van het taalgebruik en de verwijzing naar personen, voorwerpen, handelingen, tijd en ruimte om vervolgens een relatie te leggen tussen het taalgebruik van de betreffende tweede taalleerder en de literatuur. Deze relatie en de bespreking van de literatuur beperkt zich tot de verwijzing naar handelingen en concreet naar de verwijzing van de werkwoorden en hun finietheid. Een randvoorwaarde van dit verslag was dat het ook voor lezers zonder directe voorkennis te volgen is. Om niet keer op keer uit te wijden van het verhaal zult u daarom verschillende voetnoten met een uitleg of definitie van de begrippen, die mijns inziens niet door een leek begrepen kunnen worden, vinden. De uitleg is met name gebaseerd op de inmiddels opgedane kennis uit de colleges Taalverwerving. Verder geldt dat dit rapport zich, gezien de leeftijd waarop deze NT2leerder het Nederlands heeft verworven, beperkt tot successieve taalverwerving1.

Leeswijzer Na deze inleiding beschrijft dit verslag in hoofdstuk 1 allereerst de literatuur met betrekking tot werkwoorden en hun finietheid. Vervolgens komt in hoofdstuk 2 de methode van dataverzameling aan de orde. Hierin worden onder andere de selectie en de gegevens van de informant als ook de wijze en de structuur van de opname beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de analyse uitgewerkt, welke de in de inleiding genoemde onderdelen bevat. Daarna wordt in de conclusie duidelijk gemaakt welke relatie er al dan niet is tussen de gegevens betreffende de opname en de literatuur uit hoofdstuk 1. Ook wordt een uitspraak gedaan over de taalverwerving van de NT2-leerder en volgt een evaluatie met betrekking tot de opdracht. Tot slot volgen de literatuurlijst en de bijlagen.

Liessel, januari 2010

Trudy Damen

Appel & Vermeer (2000): Successieve taalverwerving vindt plaats wanneer een tweede taal pas wordt aangeboden als de eerste al tot een redelijk niveau is verworven (p. 349).
1

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

1 . L I T E R AT U UR

Zoals reeds vermeld, wordt in het verloop van dit verslag een nadruk gelegd op de verwijzing van de NT2-leerder naar handelingen. Hiertoe beschrijft dit hoofdstuk de verwerving van de werkwoorden en hun finietheid.

1.1 Correct gebruik van de finiete vorm Het finiete werkwoord is een duur woord voor de persoonsvorm van de zin. Hierbij geldt dat er sprake is van een voortdurende relatie tussen het onderwerp en het werkwoord. Namelijk, het werkwoord drukt uit wat van toepassing is op het onderwerp; andersom kan gesteld worden dat het onderwerp de uitvoerder is van datgene wat het werkwoord uitdrukt (Broekhuis, z.j.). Hierdoor ontstaat een continue congruentie2 tussen het onderwerp en het werkwoord waardoor de finiete vorm van het werkwoord zich van de infinitief en het voltooid deelwoord onderscheidt. Vanzelfsprekend dient een zin dus te allen tijde een finiete vorm van een werkwoord te bevatten. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen drie vormen van finiete werkwoorden, namelijk: 1) 2) 3) Lexicale werkwoorden3; Hulpwerkwoorden van tijd (hebben/zijn) of hulpwerkwoorden in de lijdende vorm (worden); Modale werkwoorden4.

Wanneer er zich meerdere werkwoorden in een zin bevinden, geldt dat het hulpwerkwoord de persoonsvorm wordt en de overige werkwoorden naar de infinitief of het voltooid deelwoord vervoegd worden (Van Kampen & Wijnen, 2000).

1.2 Verschuivingen in werkwoordposities Uit een publicatie van de Landelijke Onderzoeksschool Taalwetenschap (2009) blijkt dat NT2-leerders een min of meer vast verwervingsproces met betrekking tot de verwerving van finietheid volgen. Dit proces begint met het niet gebruiken van werkwoorden in een zinsconstructie. Ook is het mogelijk dat de NT2-leerder wel een werkwoord gebruikt, maar slechts de infinitief, welke aan het einde van de zin geplaatst wordt. Verderop in het taalverwervingsproces leren NT2-leerders pas de hulp- en modale werkwoorden te gebruiken. Opmerkelijk is dat NT2-leerders zelden fouten lijken te maken met betrekking tot het niet vervoegen van deze werkwoorden tot finiete vormen. Ook worden zij vaak meteen goed geplaatst in de zin. Ten slotte volgt het gebruik van lexicale werkwoorden, in de finiete dan wel niet-finiete vorm. Vaak zijn dit met name werkwoorden, welke regelmatig in de omgeving van de NT2-leerder gebruikt worden.

1.3 Werkwoordsmorfologie Het op de juiste manier vervoegen van finiete werkwoorden naar persoon, getal en tijd komt pas tot uitdrukking nadat NT2leerders het verschil tussen finiete en niet-finiete werkwoorden onder de knie hebben. Allereerst verwerven NT2-leerders het kenmerk met betrekking tot persoon, in het werkwoord ook wel zichtbaar als de stam van een werkwoord (maak) of de
Het in vorm en functie overeenstemmen van bij elkaar horende zinsdelen, in dit geval in persoon en getal van een onderwerp en de daarbij behorende persoonsvorm (Online Encyclopedie, 2009)
2 3 4

Werkwoorden met een inhoudelijke betekenis, bijvoorbeeld leest of danst Werkwoorden die een bepaalde houding ten opzichte van het werkwoord geven, bijvoorbeeld moeten of kunnen

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

stamvorm plus -t (maakt). Daarna volgt een differentiatie wat betreft het gebruik van enkel- en meervoudsvormen. Het spreekt voor zich dat bij een meervoudig onderwerp vaker een werkwoord in het enkelvoud voorkomt dan andersom; het enkelvoudig werkwoord is immers al verworven door middel van het gebruik van de finiete vorm. Het gebruik van de overige werkwoordsvormen in de verleden tijd ten slotte wordt als laatste verworven (Van Kampen & Wijnen, 2000).

1.4 Overgenaralisatie versus onderspecificatie Met betrekking tot de correcte vervoeging van het werkwoord beschrijven Van Kampen en Wijnen (2000) dat er ook gelet dient te worden op overgeneralisatie en onderspecificatie van de werkwoorden. Wat betreft overgeneralisatie dient gelet te worden op het correct gebruik van de vervoeging van sterke werkwoorden. Namelijk, wanneer de vorm van de verleden tijd voor het zwakke werkwoord (stam plus -te of -de) ook voor het sterke werkwoord wordt gebruikt, is er sprake van overgeneralisatie. Het belangrijkste kenmerk met betrekking tot onderspecificatie is het niet correct vervoegen van werkwoorden naar persoon, tijd en getal.

1.5 Universele Grammatica en finietheid Taalverschillen kunnen van invloed zijn op het taalverwervingsproces van NT2-leerders. Uit Van Kampen en Wijnen (2000) blijkt dat Poolse kinderen, in tegenstelling tot Nederlandse kinderen, vrijwel direct de juiste werkwoordsmorfologie voor personen hanteren. Een verklaring hiervoor is mogelijk dat het onderwerp in de Poolse taal in het werkwoord vervoegd wordt. In deze geldt dus dat er een verschil is tussen het beschrijven van de relatie tussen het onderwerp en de persoonsvorm; in het Pools zou het onderwerp weggelaten kunnen worden, omdat het verweven zit in de persoonsvorm (Wikipedia, z.j.). Dit is in het Nederlands niet het geval.

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

2 . D ATAV E RZ A M E L I N G

Dit hoofdstuk beschrijft de wijze waarop de data voor deze praktijkopdracht verzameld zijn en hoe de opdracht uitgevoerd is. Daartoe behoren ook de belangrijkste gegevens over de gekozen informant. De gegevens zijn verzameld op basis van eerdere ervaringen met de informant of informatie over de informant uit directe bronnen. Nota bene: daar de informant geen near native5 niveau van het Nederlands bezit, wordt in dit verslag de minimale vaardigheidsdefinitie met betrekking tot tweetaligheid gehanteerd. Dit wil zeggen dat onder tweetaligheid het volgende wordt verstaan: het in het dagelijks leven gebruiken van twee of meer talen, waarbij sprake is van een minimale, oftewel beginnende, beheersing van de tweede taal6.

2.1 Selectie en gegevens van de informant Voor deze praktijkopdracht viel mijn keuze direct op de vrouw van mijn neef. Zij is 31 jaar, geboren en getogen in Polen en woont sinds begin 2005 bij haar vriend, inmiddels man, in Nederland. In Polen heeft zij een zogenaamde secundair opleiding tot bakker afgerond. Hier heeft zij ook onderwijs gehad in de Engelse taal; welk niveau zij hiervan bezit is echter onbekend. In Nederland heeft zij van november 2006 tot en met november 2007 een eenjarige cursus Nederlandse taal gevolgd; daarvoor sprak zij zelden Nederlands. Doelen met betrekking tot het volgen van de NT2-cursus waren onder andere: het aanpassen aan de maatschappij (cultureel), het vergroten van de kans op werk in Nederland (instrumenteel) en het kunnen communiceren met haar directe omgeving (affectief).

2.1.1 Dimensies tweetaligheid informant Om later in dit rapport, binnen de juiste context, een goede relatie te leggen tussen de taaldata en de literatuur wordt hier middels het bespreken van de belangrijkste aspecten van tweetaligheid7 kort ingegaan op het inzicht in het taalgebruik en het taalaanbod van de NT2-leerder. Wat betreft de taalvaardigheid ten eerste kan gesteld worden dat de NT2-leerder sterker is in de mondelinge dan de schriftelijke aspecten van taalvaardigheid. Zij verstaat en begrijpt het grootste deel van het algemeen Nederlands taalgebruik, ook wel BICS8 genoemd, en kan dit ook spreken. Schrijven en lezen gaat haar, naar eigen zeggen, slechter af. Het daadwerkelijke taalgebruik is sterk afhankelijk van de context. De sociale omgeving, in deze haar thuis, is de meest belangrijke omgeving voor de NT2-leerder. Zij komt namelijk weinig buitenshuis en heeft geen werk. Thuis spreekt de NT2leerder Pools met haar dochters. Ook tegen haar man spreekt ze voornamelijk Pools; soms gebruikt ze Engels. Haar man praat in het Pools, Nederlands of Engels terug. Buitenshuis praat zij Nederlands met bekenden, maar is daarbij niet zeer productief. In het bijzijn van onbekenden doet vooral haar man het woord; het lijkt er op dat zij haar tweede taal, zowel sociaal als formeel, slechts gebruikt indien noodzakelijk. Er dus sprake is van een subtractieve omgeving, een onvoldoende stimulerende omgeving. Daarbij duidelijk sprake van dominant taalgebruik van de moedertaal, het Pools, waardoor er onvoldoende wisselwerking tussen de eerste en tweede taal is. Dit is een belemmering voor het effectief leren van de
Vaardig gebruiker van de tweede taal; taalniveau in de richting van de moedertaalsprekers Definitie is gebaseerd op: Aarts, R. (2009). Collegesheets bijeenkomst 8 cursus taalverwerving: tweetaligheid, begrippen en meting. Tilburg: Universiteit van Tilburg. 7 Dimensies van tweetaligheid welke van toepassing zijn op de NT2-leerder zijn: taalvaardigheid, taalgebruik, evenwicht T1-T2, leeftijd, ontwikkeling, context en conditie 8 Basic Interpersonal Communication Skills (dagelijkse omgangstaal)
5 6

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

Nederlandse taal. De omgeving is echter niet de enige oorzaak voor het dominant gebruik van de moedertaal; ook eigen inzet en motivatie spelen hierbij een rol. Het enige dat hierover bekend is, is het feit dat de NT2-leerder aangaf dat zij bang is om fouten te maken in het Nederlands. In deze kan zij een zogenaamde overuser genoemd worden: door het bewustzijn en de angst met betrekking tot het maken van fouten remt de monitor9 de spontane taalproductie.

2.2 Beschrijving van de opnamesituatie, structuur en tijdsindicatie Het gesprek heeft plaatsgevonden op zondag 15-11-2009 bij de NT2-leerder thuis. Tijdens een voorgesprek met een kop koffie is informatie gegeven over de opleiding en de plaats van deze praktijkopdracht daarin. Ook is de opzet van het interview doorgesproken; er waren geen onderwerpen die niet aangekaart mochten worden. Op verzoek van de NT2-leerder is ingestemd met een vraag-antwoord-structuur. Daarna is, volgens onderstaande opzet, het interview gestart. Zoals te zien, is de man van de NT2-leerder bij de opname aanwezig geweest. Hoewel hij enkele keren geparticipeerd heeft (zie transcript, bijlage 1 en 2), is zijn aanwezigheid naar mijn mening verder slechts stimulerend geweest voor het op het gemak voelen en daarmee een verhoging van de taalproductie van de NT2-leerder. De opname heeft ongeveer 13 minuten geduurd. NT2-leerder Man NT2-leerder

Onderzoeker
Figuur 1: opzet interview

In het interview zijn met name onderwerpen met betrekking tot de dochters en familie van de NT2-leerder aan bod gekomen. Deze zijn erg belangrijk voor haar. Daarnaast is getracht wat te weten te komen over hoe zij en haar familie de integratie en het Nederlands leren hebben ervaren. Het transcript (zie bijlage 1) bevat enkele deelfragmenten uit het interview. Na het interview is de plaatjesopdracht aan de NT2-leerder uitgelegd. Deze opdracht heeft slechts enkele minuten geduurd en beschrijft een gebeurtenis van 3 dieren op een boot (zie bijlage 2 en 3). Zaak hierbij was dat de NT2-leerder deze plaatjes uit zichzelf, zo helder mogelijk beschreef.

2.3 Overige opmerkingen De opdrachtbeschrijving vraagt om de gegeven instructie aan de T2-leerder te transcriberen. Ik heb de uitleg van de opdracht echter al in het gesprek vooraf aan het interview gegeven. Hierdoor is de instructie niet opgenomen en kan deze dus niet getranscribeerd worden.

Volgens Aarts (2009) is monitoren is een mentale vaardigheid om te checken of dat wat je uit correct is met het taalgebruik en de communicatie in de omgeving.
9

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

3 . A N ALY S E

Dit hoofdstuk beschrijft de analyse van de opname. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het gesprek en de plaatjesopdracht. Wat betreft het gesprek wordt een uitgebreide beschrijving gegeven; daar de plaatjesopdracht slechts een korte opname was, worden alle onderdelen van de analyse hiervoor samengevat in n paragraaf. Hierbij wordt een relatie gelegd naar de verschillen met betrekking tot de analyse van het gesprek.

3.1 Analyse gesprek Deze analyse beschrijft de interactie, het taalgebruik en de verwijzing naar personen, entiteiten/voorwerpen, handelingen, ruimte/plaats en tijd.

3.1.1 Interactie Wat betreft het taalaanbod van de onderzoeker geldt ten eerste dat er relatief veel korte, niet complexe vragen worden gesteld, bijvoorbeeld in regel 8 en 15. 8. 15. V1 V1 groep 5? @ ok [.] @ heeft ze hobbys naast school? ok leuk! @ en hoe gaat het met Emma?

Daarnaast wordt, vooral in het begin van het gesprek, regelmatig het korte antwoord van de NT2-leerder vragend herhaald. Voorbeelden hiervan zijn onder andere regel 4, 8, 13 en 38. 3. 7. 12. 37. T2 T2 T2 T2 goed in groep 5 nee ja graag! 4. 8. 13. 38. V1 V1 V1 V1 goed ja? groep 5? @ ok [.] nee? ja?

Doel hiervan was een uitleg uit te lokken. Later bleek echter dat, wanneer de NT2-leerder meer (bedenk)tijd gegeven werd om eventueel verder op haar antwoord in te gaan, zij dit ook vaker deed; een voorbeeld is regel 77. 77. T2 nee @ mijn zoes @ n zoes oit Polen heeft geen werk @ maar heeft ook klein kindjes

Hier antwoord zij eerst ontkennend, gevolgd door een korte pauze (@), een onderwerp, weer een korte pauze en vervolgens de rest van de zin. Let wel, de onderzoeker heeft gedurende het gesprek veel ja/nee-vragen gesteld waar een kort antwoord op zich past; wellicht was er dus sprake van een wisselwerking. Naast de ja/nee-vragen werden ook regelmatig open vragen gesteld, bijvoorbeeld in regel 36, 60 en 100. 36. 60. 100. V1 V1 V1 en je wou misschien ook nog gaan werken? heb je misschien iets waar je over wil vertellen? en bevalt het haar in Ierland?

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

Een duidelijk voorbeeld van een vraag, waarbij het onderwerp van de vraag voorop wordt gezet in de zin, ook wel topicalisatie genoemd, is te vinden in regel 31-33. 31. 32. 33. V1 T2 V1 de spullen/ /hmmm/ /hebben jullie die samen gekozen?

Verder kan er in sommige gevallen gesproken worden van disjunctieve vragen, onder andere in regel 6 en 19. 6. 19. V1 V1 in welke klas zit ze nou? is dat ook een Poolse naam? @ of is het echt Nederlands?

In relatie tot alle genoemde voorbeelden mag geconcludeerd worden dat er sprake is van een positief aangepast taalaanbod van de onderzoeker, ook wel foreigner register genoemd. Wat betreft de interactie van het gesprek geldt verder dat de NT2-leerder in het gehele gesprek nagenoeg alles begrijpt. Echter de vraag, gesteld in regel 28 snapt zij niet. Van regel 28 35 kan daarom gesproken worden van betekenisonderhandeling10. Daarbij is sprake van metalingustisch commentaar11 in regel 30 en minimale feedback in regel 32. De vraag in regel 31/33 is een aangepaste vraag ten behoeve van het oplossen van de onduidelijkheid. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. V1 C T2 V1 T2 V1 T2 ja @ en het huis uh @ hebben jullie het huis samen ingericht? praat tegen haar man in het Pools ik begrijp niet [haha] de spullen/ /hmmm/ /hebben jullie die samen gekozen? ja samen @ samen @ heel veel keren naar winkel @ veel magazijn met meubels gezien @ en dan kiezen

Ook in regel 94 97 kan gesproken worden van betekenisonderhandeling, hier echter tussen de NT2-leerder en haar man in plaats van de NT2-leerder en de onderzoeker. 94. 95. 96. 97. T2 T2 C in februari [] @ 10 daagjes [....] [xxxx] overlegt met haar man in het Pools/Engels/Nederlands; komt niet op het goede woord of wat ze wil vertellen als [.] [xxxx] daar daar was huwelijkscadeau voor ons [haha]

3.1.2 Taalgebruik De NT2-leerder spreekt gedurende de hele opname met een duidelijk accent, waarvan sommige opvallende accenten in het transcript opgenomen zijn. De NT2-leerder heeft moeite met de volgende klanken: sch, ui, u, k en h. De meest opvallende hiervan zijn de u (als oe) en de k (als ch). Wat betreft de verbuigingen en vervoegingen van woorden (morfologie) is het meest opvallende het veelvuldig gebruik van de infinitief, bijvoorbeeld in regel 9, 18, 68 en 86.
10 11

Samen wordt naar de juiste betekenis van een uiting of woord gezocht Duidelijk aangeven van non-begrip

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

9. 18. 68. 86.

T2 T2 T2 T2

ja @ ze dansen @ zingen @ maar uh @ zij tekenen @ tekenen @ liedjes schrijven Sophia kiezen @ Sophia kiezen die naam @ eerst was Demi @ maar dan zij verandert naar Emma /in Holland @ in Polen is geen werken @ maach niet oit wat voor school heb jij of stoedie [..] @ is echt ja werkt @ eerst was zwager weggegaan @ en dan uh hij werken half jaar @ en dan gaat mijn zoes @

Deze gebruikt zij hier in plaats van de finiete vorm van het werkwoord of de onvoltooid verleden tijd. Daarnaast klopt de woordvolgorde van de zinnen niet altijd. Hoewel zinnen veelal logisch klinken, zoals regel 86/87 en 139/140, zijn ze dit grammaticaal niet. 86. 87. 139. 140. T2 T2 ja werkt @ eerst was zwager weggegaan @ en dan uh hij werken half jaar @ en dan gaat mijn zoes @ en kinderen finished school (E) in Polen @ en dan op vakantie de hele familie vertrekt was [xxxx] @ ik ging op school @ en op eerste dag lerares zeggen dat ik spreek goed Nederlands @ vroeger ik nooit spreek Nederlands @ want dat was denk ik only for (E) [xxxx] @ maar ga door

Dit komt door de zogenaamde thema-rhemastructuur die de NT2-leerder hanteert. Zij geeft eerst een kort antwoord; dit is de achtergrondinformatie. Vervolgens volgt een korte pauze en daarna de specifieke informatie. Daarbij gebruikt zij voornamelijk alledaagse woorden. De meest opvallende woorden in het gesprek zijn, naar mijn mening, woorden als gitaarles, magazijn en peettante. Wanneer zij het Nederlandse woord niet kent, gebruikt zij enkele malen de Engelse term, zoals finished (regel 87) en language (regel 130). Deze wisseling van taal binnen n zin wordt ook wel codewisseling genoemd. De ongrammaticale structuur kan daarnaast ook bewerkstelligd worden door het incorrecte gebruik van werkwoordsvormen of de incorrecte vervoeging naar persoon, getal of tijd. Het hele gesprek is niet zeer vloeiend, met veel korte en lange nadenkmomenten, de eerder genoemde herhalingen en onderbrekingen. Deze onderbrekingen kunnen ofwel een vervolg zijn op eerdere informatie ofwel een eigen correctie met betrekking tot het juiste woord, bijvoorbeeld haved (E) hebben (regel 101). 101. T2 ja @ eerst uh @ kinderen haved (E) @ hebben op school (E) [haha] @ Engels in Polen [..] @ maar mijn

3.1.3 Verwijzing naar personen De NT2-leerder gebruikt zowel nominale verwijzingen12 als pronominale voornaamwoorden13. De voorkomende nominale verwijzingen naar personen zijn: moeder, zussen, kinderen, familie, zwager, kindjes, zus, peettante en lerares. Ook benoemt de NT2-leerder enkele personen concreet bij de naam, bijvoorbeeld Sophia, Emma, Cor, Moniek en Jannie. Wat betreft de pronominale voornaamwoorden kan een onderscheid gemaakt worden in onbenadrukte en benadrukte voornaamwoorden. Het belangrijkste onbenadrukte voornaamwoord is ik. Daarnaast gebruikt de NT2-leerder ze (enkelvoud; regel 9 en 135). 9. 135. T2 T2 ja @ ze dansen @ zingen @ maar uh @ zij tekenen @ tekenen @ liedjes schrijven ik denk gewoon dat ze vindt @ ze vindt niet leuk @ rekenen

12 13

Zelfstandige naamwoorden Persoonlijke voornaamwoorden

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

10

De NT2-leerder gebruikt echter vaker de benadrukte vorm van ze, namelijk zij, bijvoorbeeld in regel 115 en 120. 115. 120. T2 T2 /zij heeft geen goede contacten met kinderen @ en uh lerares was ook [.] @ uh niet fijn weinig @ heel weinig @ zij lernen meer van ons thuis mmm @ van jou en Jannie

Zij gebruikt ze ook enkele keren in de meervoudsvorm, in regel 102 bijvoorbeeld. 102. zoes niet @ en zwager ook @ maar uh @ zij denkt dat zij kannen nooit Engels leren @ maar noe zij was Verder komen jij en wij voor als benadrukte pronominale voornaamwoorden. Allen worden correct in hun vorm gebruikt, echter regelmatig volgt een foute vorm van het werkwoord. Meer informatie hierover volgt later in deze analyse. Verder gebruikt de NT2-leerder tweemaal een bezittelijk voornaamwoord, te weten mijn moeder (regel 71) en mijn zoes (regel 86), en eenmaal een aanwijzend voornaamwoord, namelijk die in die andere zoes (regel 81). Ons, in voor ons (regel 117), kan benoemd worden als een alternatief bezittelijk voornaamwoord. Tot slot kunnen de meervoudsvormen zussen, kindjes en kinderen (regel 54, 77 en 87) genoemd worden; kindjes is tevens een verkleinwoord.

3.1.4 Verwijzing naar entiteiten/voorwerpen Wat betreft de verwijzing naar entiteiten/voorwerpen kan gesteld worden dat de NT2-leerder voornamelijk nominale verwijzingen gebruikt. Enkele voorbeelden zijn liedjes, gitaarles, meubels, huwelijkscadeau en dingen (regel 9, 14, 34, 97 en 137). Naast deze nominale verwijzingen gebruikt zij eenmaal een aanwijzend voornaamwoord, namelijk die naam (regel 18). Ook zijn er enkele meervoudsvormen te vinden, zoals liedjes, meubels, problemen, contacten en dingen (regel 9, 34, 109, 115 en 137); hier is liedjes naast een meervoudsvorm ook een verkleinwoord. Lidwoorden tot slot gebruikt de NT2-leerder, uitgezonderd in regel 41 en 63, niet. Het lidwoord dat zij daar gebruikt is de, waarvan voor regel 63 een foute hantering van het lidwoord geldt; dit moet het eerste jaar zijn. 41. 63. T2 T2 in productie of zo @ of in winkel @ in winkel is de @ mijn droom ja @ eerste jaar was uh echt moeilijk @ ik mis familie en Sophia ook @ maar uh @ na de eerste jaar

3.1.5 Verwijzing naar handelingen Daar deze paragraaf de kern van de analyse vormt, wordt gebruik gemaakt van subparagrafen, welke de onderdelen van de verwerving van werkwoorden en hun finietheid, zoals beschreven in hoofdstuk 2, hanteert. 3.1.5.1 Gebruik van de finiete vorm

De NT2-leerder gebruikt regelmatig een vorm van het finiete werkwoord in de vorm van de 3 e persoon. Voorbeelden van het gebruik van de finiete vorm van lexicale werkwoorden zijn onder andere zij verandert, zoes vertrekt, zij denkt, zij maakt, ze vindt en ze begrijpt (regel 18, 81, 102, 129, 135 en 137). Daarnaast gebruikt zij veelvuldig de hulpwerkwoorden zijn en hebben. Enkele voorbeelden hiervan zijn is mijn droom, mijn zoes heeft, zij is peet tante, zij heeft geen goede contacten en is heel fijn (regel 41, 77, 103, 115 en 142). Eenmaal gebruikt zij een incorrecte vorm van de finiete vorm, namelijk ik bent in regel 24. In de verleden tijd gebruikt zij zeer vaak de verleden zijn van het werkwoord zijn, namelijk was. Het hulpwerkwoord wordt gebruikt zij niet. Wat betreft de modale vormen gebruikt zij slechts de volgende voorbeelden in de finiete vorm: mijn zoes gaat, alles anders gaat goed en geveau [niveau] moet in 6 (regel 86, 125 en 127).
Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

11

3.1.5.2

Verschuivingen in werkwoordposities

In veel zinnen wordt slechts een kort antwoord gegeven op de vraag waarbij de NT2-leerder het werkwoord weglaat, bijvoorbeeld in regel 16, 22, 37, 50 en 54. 15. 21. 36. 49. 53. V1 V1 V1 V1 V1 en hoe gaat het met Emma? heb je zelf hobbys? en je wou misschien ook nog gaan werken? zie je de familie uit Polen nog vaak? wat voor familie heb je allemaal? 50. 54. T2 T2 ja @ paar keer per jaar n moeder @ en drie zussen 16. 22. 37. T2 T2 T2 ook goed [haha] nee [haha] ja graag!

Wanneer zij langere antwoorden geeft, hanteert zij zeer regelmatig de infinitief van een werkwoord. Voorbeelden hiervan bevinden zich onder andere in regel 9, 18, 24 en 86. 9. 18. 24. 86. T2 T2 T2 T2 ja @ ze dansen @ zingen @ maar uh @ zij tekenen @ tekenen @ liedjes schrijven Sophia kiezen @ Sophia kiezen die naam @ eerst was Demi @ maar dan zij verandert naar Emma hmmm ik @ ik graag dansen @ als ik alleen thuis bent [haha] @ zingen @ maar alleen thuis ja werkt @ eerst was zwager weggegaan @ en dan uh hij werken half jaar @ en dan gaat mijn zoes @

Verder zijn reeds het gebruik van hulp- en modale werkwoorden besproken. Hierbij geldt dat de NT2-leerder duidelijk meer hulpwerkwoorden dan modale werkwoorden hanteert. Zij lijkt zelfs meer gebruik te maken van lexicale werkwoorden boven modale werkwoorden. 3.1.5.3 Werkwoordsmorfologie

De NT2-leerder spreekt gedurende de opname voornamelijk in de tegenwoordige tijd. Daarbij gebruikt zij zowel stam- als finiete vormen van de werkwoorden; wanneer vervoegd, veelal in de correcte vorm (niet correcte vervoegingen worden in de volgende paragraaf besproken). Verder gebruikt zij zeer regelmatig de infinitief. Daarbij gebruikt zij de infinitief diverse malen in plaats van een vervoeging van het werkwoord, bijvoorbeeld Sophia kiezen, ik dansen, Cor werken, hij werken en zij leren (regel 18, 24, 26, 86 en 120). In de onvoltooid verleden tijd komt het werkwoord zijn vaak voor, namelijk in de vorm was. Verder gebruikt de NT2-leerden de onvoltooid verleden tijd slechts driemaal, namelijk praatte (regel 107) en ging (regel 107 en 139). Daarnaast hanteert zij eenmaal een voltooid deelwoord, namelijk gezien (regel 34) en eenmaal de voltooid verleden tijd (was weggegaan, regel 86). 3.1.5.4 Overgeneralisatie versus onderspecificatie

Er is geen sprake van overgeneralisatie door de NT2-leerder; zij gebruikt dan ook weinig vormen van de verleden tijd. Onderspecificatie komt echter regelmatig voor. Allereerst maakt de NT2-leerder fouten in het correct gebruik van de werkwoorden naar persoon, bijvoorbeeld heb jij en zwager werk (regel 68, 79) of ik bent (regel 24). Daarnaast is reeds beschreven dat zij vaak de infinitief gebruikt in plaats van de finiete vorm van het werkwoord; voorbeelden hiervan bevinden zich in paragraaf 3.1.5.2. Tot slot hanteert zij soms de tegenwoordige tijd waar zij verleden tijd zou moeten gebruiken. Voorbeelden hiervan zijn onder andere te vinden in regel 63, 81/82, 115 en 139/140.

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

12

63. 81. 82. 115. 139. 140.

T2 T2 T2 T2

ja @ eerste jaar was uh echt moeilijk @ ik mis familie en Sophia ook @ maar uh @ na de eerste jaar oh Sweden (E) @ [haha] @ thank you (E) @ en die andere zoes vertrekt met hele familie naar Ierland @ twee jaren geleden /zij heeft geen goede contacten met kinderen @ en uh lerares was ook [.] @ uh niet fijn was [xxxx] @ ik ging op school @ en op eerste dag lerares zeggen dat ik spreek goed Nederlands [haha] @ vroeger ik nooit spreek Nederlands @ want dat was denk ik only for (E) [xxxx] @ maar ga

3.1.6 Verwijzing naar ruimte/plaats In deze kan een onderscheid gemaakt worden tussen de verwijzing naar personen en voorwerpen. De NT2-leerder geeft regelmatig aan waar personen zich bevinden door het land te benoemen, hier in Holland, in Polen of Sweden (regel 61, 68 en 81) bijvoorbeeld. Daarnaast noemt zij plekken waar personen zich bevinden, zoals in groep 5, alleen thuis en op school (regel 7, 24 en 139). Ook beschrijft ze tweemaal hoe personen zich verplaatsen, namelijk vertrekt naar en in Polen maar nu here (regel 81 en 101-103). De plaats van voorwerpen ten slotte beschrijft de NT2-leerder slechts 1 keer, namelijk naar winkel magazijn (regel 34).

3.1.7 Verwijzing naar tijd De NT2-leerder gebruikt alleen algemene uitdrukkingen en verwijswoorden van tijd om een opeenvolging van handelingen aan te geven. Door het gebruik van woorden als en dan probeert zij een samenhang tussen de gebeurtenissen aan te geven, bijvoorbeeld in regel 18, 34, 63/64, 86/87 en 101-103. Daarnaast verwijzen eerst en na de eerste jaar naar tijd. 18. 34. 63. 64. 86. 87. 101. 102. 103. T2 T2 T2 T2 T2 Sophia kiezen @ Sophia kiezen die naam @ eerst was Demi @ maar dan zij verandert naar Emma ja samen @ samen @ heel veel keren naar winkel @ veel magazijn met meubels gezien @ en dan ja @ eerste jaar was uh echt moeilijk @ ik mis familie en Sophia ook @ maar uh @ na de eerste jaar was alleen better (E) @ en noe is goed ja werkt @ eerst was zwager weggegaan @ en dan uh hij werken half jaar @ en dan gaat mijn zoes @ en kinderen finished school (E) in Polen @ en dan op vakantie de hele familie vertrekt ja @ eerst uh @ kinderen haved (E) @ hebben op school (E) [haha] @ Engels in Polen [..] @ maar mijn zoes niet @ en zwager ook @ maar uh @ zij denkt dat zij kannen nooit Engels leren @ maar noe zij was uh here (E) met [xxxx] @ en zij is peet tante?

3.2 Analyse plaatjesopdracht Tijdens deze opdracht gebruikt de NT2-leerder niet alleen veel nominale verwijzingen naar dieren, maar ook naar voorwerpen/entiteiten; zij gebruikt geen persoonlijke voornaamwoorden. Eenmaal gebruikt de NT2-leerder een aanwijzend voornaamwoord (die fles, regel 21) en eenmaal een bezittelijk voornaamwoord (zijn benen, regel 20). Opvallend is het herhaaldelijk gebruik van het lidwoord een, bijvoorbeeld in regel 19/20. Dit kwam in het gesprek niet voor. 19. 20. een kinderwagentje duwen [haha] @ ja @ on (E) volgende plaatje een biertje [beertje] kijken door verrekijker @ en hij ziet een fles @ in water [....] @ en dus biertje [beertje] pakken pingun aan zijn

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

13

Verder gebruikt de NT2-leerder eenmaal een meervoudsvorm, te weten benen (regel 20). Daarentegen gebruikt zij meerdere keren verkleinwoorden, zoals plaatje, schildpadje en kinderwagentje (regel 10, 16 en 19). De gehele verhaallijn vertelt de NT2-leerder in de tegenwoordige tijd met uitzondering van het eenmalige gebruik van de voltooid tegenwoordige tijd, namelijk is gevallen (regel 21). In haar verhaal gebruikt de NT2-leerder veel infinitieven, bijvoorbeeld in regel 18-21. 18. 19. 20. 21. T2 uh volgende @ uh pingun geeft uh verkerkijker @ verrekijker naar pelikaan @ enne schildpadje [....] een kinderwagentje duwen [haha] @ ja @ on (E) volgende plaatje een biertje [beertje] kijken door verrekijker @ en hij ziet een fles @ in water [....] @ en dus biertje [beertje] pakken pingun aan zijn benen @ en pingun @ dat pingun kan pakken die fles @ maar pingun is gevallen in water

Verder gebruikt zij meerdere finiete vormen van lexicale werkwoorden, onder andere kijkt, geeft en ziet (regel 13, 18, 20), en enkele stamvormen, namelijk moet en zie (regel 5, 10). Moet (regel 5) en kan (regel 21) zijn voorbeelden van modale werkwoorden; is komt voor als hulpwerkwoord in regel 10 en 21. Regel 16 is het enige voorbeeld van een zin waarin geen werkwoord gebruikt wordt door de NT2-leerder. 16. T2 verrekijker @ enne @ achter in achter @ achter uh in schildpadje @ [haha]

Wat betreft de verwijzing naar ruimte/plaats geeft de NT2-leerder concreet aan waar iets of iemand zich bevindt, namelijk on a schip, achter uh in schildpadje, een fles in water en pingun in water (regel 10, 16, 20 en 21). Een voorbeeld van verplaatsing van een voorwerp is te vinden in regel 18, namelijk verrekijker naar pelikaan. Voor de verwijzing van tijd gebruikt de NT2-leerder algemene uitdrukkingen, te weten en en dus en dat (regel 19-21). 19. 20. 21. een kinderwagentje duwen [haha] @ ja @ on (E) volgende plaatje een biertje [beertje] kijken door verrekijker @ en hij ziet een fles @ in water [....] @ en dus biertje [beertje] pakken pingun aan zijn benen @ en pingun @ dat pingun kan pakken die fles @ maar pingun is gevallen in water

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

14

4 . CO N CL US I E

Deze conclusie beschrijft allereerst de relatie tussen de literatuur, zoals beschreven in hoofdstuk 1, en de analyse van het gesprek en de plaatjesopdracht. Daarna wordt kort ingegaan op de lering en de beperkingen met betrekking tot het uitvoeren van deze praktijkopdracht.

4.1 Relatie literatuur en analyse Wat betreft het gebruik van de finiete vorm ten eerste geldt dat de NT2-leerder beschikt over kennis met betrekking tot alle drie de vormen van finiete werkwoorden (Van Kampen & Wijnen, 2000). De NT2-leerder gebruikt zowel lexicale als hulp- en modale werkwoorden, met uitzondering van het hulpwerkwoord worden. De analyse vertoont vervolgens veel overeenkomsten met de literatuur wat betreft de verschuiving van de werkwoordspositie. Allereerst gebruikt de NT2-leerder veel korte antwoorden of zinnen zonder werkwoord. Ook gebruikt zij veelvuldig de infinitief in plaats van een finiete vorm van het werkwoord. Dit en het non-gebruik van het werkwoord kunnen verklaard worden vanuit het feit dat ze aansluiten bij de eerste twee fasen van het taalverwervingsproces (Landelijke Onderzoeksschool Taalwetenschap, 2009). Ook is gebleken dat de NT2-leerder veel gebruik maakt van hulpwerkwoorden, wat een logische volgende stap is. Zij moet echter nog leren het hulpwerkwoord worden te gebruiken. Tegelijk met de hulpwerkwoorden zouden ook modale werkwoorden verworven moeten worden; deze komen echter zeer weinig voor. Zij gebruikt daarentegen zeer regelmatig lexicale werkwoorden. Deze moeten volgens het taalverwervingsproces juist pas na de modale werkwoorden verworven worden. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat in het taalaanbod van de NT2-leerder meer lexicale dan modale werkwoorden voorkomen. Wanneer zij de finiete vorm van een werkwoord gebruikt, gebruikt zij deze soms incorrect; ze lijken echter over het algemeen wel op de correcte plek in de zin te staan. Dit zou kunnen komen, omdat de volgorde van de woorden in een zin in het Nederlands een betekenisonderscheidende functie hebben; correcte volgorde gaat in deze dus boven correcte vervoegingen (Aarts, 2009). Wat betreft de werkwoordsmorfologie geldt dat het op de juiste manier vervoegen van werkwoorden alleen plaats kan vinden wanneer een NT2-leerder besef heeft van het verschil tussen finiete en niet-finiete werkwoorden (Van Kampen & Wijnen, 2000). Deze NT2-leerder heeft dit nog niet helemaal onder de knie en dus past zij vervoegingen nog niet altijd correct toe. Wat betreft vervoegingen naar persoon geldt dat de vervoegingen in de 1e persoon meestal goed toegepast worden; de vervoeging van de 2e en 3e persoon gaan echter soms fout. De meervoudsvorm (vervoeging naar getal) gebruikt zij gedurende de hele opname weinig, met uitzondering van hebben. Een verklaring hiervoor is mogelijk dat het enkelvoudig werkwoord reeds verworven is door middel van het gebruik van de finiete vorm (Van Kampen & Wijnen, 2000). Wat betreft het uitdrukken van werkwoorden in tijd moet zij nog veel leren. Hoewel de NT2-leerder, wanneer zij iets in het verleden wil vertellen, soms reeds de juiste vormen in de onvoltooid verleden tijd hanteert, gebruikt zij met name de infinitief in plaats van de onvoltooid verleden tijd. Het correct vervoegen van werkwoorden van tijd wordt echter ook pas als laatste verworven (Van Kampen & Wijnen, 2000).

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

15

Geconcludeerd kan dus worden dat de NT2-leerder veel onderspecificatie vertoont en met name nog moet leren om de verleden tijd (correct) te gebruiken. Daarnaast moet de NT2-leerder leren om de juiste vorm van het finiete werkwoord consequent toe te passen in een zin. Een verklaring voor deze achterstand zou kunnen liggen in het feit dat het onderwerp in de Poolse in de vervoeging van het werkwoord opgesloten ligt (Wikipedia, z.j.). Een groot aandeel lijkt echter ook te liggen in haar omgeving; subtractieve effecten, dominantie van de moedertaal, weinig taalbod en weinig taalproductie leveren een mogelijke bijdrage. Het taalcontact bepaalt namelijk de kwaliteit en de kwantiteit van het taalaanbod. Naar mijn mening zou het in deze verstandig zijn wanneer de NT2-leerder, gezien de periode dat zij reeds in Nederland verblijft en gezien haar doelen met betrekking tot het leren van de Nederlandse taal, probeert haar Nederlands in haar omgeving verder te ontwikkelen. Namelijk, hoe meer Nederlands zij aangeboden krijgt, hoe sneller en effectiever zij haar tweede taal kan verwerven. De kwaliteit van het taalaanbod van haar omgeving dient hierbij zo correct mogelijk aangeboden te worden. Dit en eventuele feedback op de uitingen van de NT2-leerder kunnen bijdragen aan een effectieve verwerving van het Nederlands (Aarts, 2009).

4.2 Lering en beperkingen Theorieopdrachten, literatuurstudies, stages, bedrijfsprojecten of een praktijkopdracht als deze vind ik zeer waardevol. Door verdieping in de literatuur en het toepassen van de theorie in de praktijk of het omschrijven en begrijpen van theorie in eigen woorden ben ik van mening dat de lering van dergelijke projecten ontzettend groot is. Een belangrijke voorwaarde is wat mij betreft het individualistische kenmerk van deze opdracht. Dit maakt het mogelijk dat je jezelf als onderzoeker kunt richten op datgene wat jij interessant vindt; een goede uitkomst en presentatie van de opdracht vergroot daarnaast je zelfwaardering en zorgt voor een positieve mentaliteit. Wat betreft deze opdracht heb ik geleerd dat de taalverwerving van volwassenen en kinderen (fonologie, morfologie, etc.) op zich mij niet interesseert. De relatie tussen taalverwerving en motieven en factoren in bijvoorbeeld een case-study lijkt me daarentegen wel interessant. Een stimulans zou voor mij wellicht ook daar zijn wanneer er sprake is van praktijkonderzoek waarbij gezocht kan worden naar directe oplossingen voor een probleem. De opdracht kende voor mij geen beperkingen. Wat betreft het gebruik van het maximaal aantal woorden wil ik echter vermelden dat ik de voorbeelden, gebruikt in de tabellen in de analyse, niet meegeteld heb in de telling.

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

16

L I T E R AT U U RL I J S T

Aarts, R. (2009). Collegesheets en studiewijzers Taalverwerving. Tilburg: Universiteit van Tilburg. Berendsen, B. & Kalisvaart, J. (z.j.). Nederlandse Grammatica. Data van raadpleging 1-8 december 2009, homepagina http://www.dutchgrammar.com/nl/?n=Grammar.DutchGrammar Broekhuis. (z.j.). Zinnen (redekundig ontleden), deel I: het subject (onderwerp) en het gezegde van het predikaat. Data van raadpleging 5-8 december 2009, homepagina http://fdlwww.uvt.nl/~broekhui/takenboek/Grammatica_les_7.htm Kampen, J. van, & Wijnen, F. (2000). Grammaticale ontwikkeling. In S. Gillis & A. Schaerlaekens, (red.), Kindertaalverwerving: een handboek voor het Nederlands (pp. 244-255). Groningen: Martinus Nijhoff. Landelijke Onderzoeksschool Taalwetenschap. (z.j.). Samenvatting. Data van raadpleging 5-8 december 2009, homepagina http://www.lotpublications.nl/publish/articles/003426/bookpart.pdf Wikipedia. (z.j.). Pools. Datum van raadpleging 8 december 2009, homepagina http://nl.wikipedia.org/wiki/Pools

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

17

B I J L A G E 1 : T RA N S C RI P T 1 , G E S P R E K

Ten behoeve van het transcriberen zijn diverse notaties gebruikt; hieronder volgt een overzicht. T2 V1 V2 C @ ---tekst/ /tekst tekst? tekst! [.] [haha] (E) (P) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 V1 NT2-leerder, informant interviewer, onderzoeker man van de NT2-leerder commentaar/observatie/informatie scheiding van twee uitingen scheiding van twee deeltranscripten onderbreking van de beurt door een ander beurt is onderbreking van vorige beurt vraag of vragende toon uitroep lange pauze tijdens beurt gelach hanteert Engelse uitspraak hanteert Poolse uitspraak ok @ daar gaan we dan @ ik heb een paar vraagjes opgeschreven @ hoe gaat het met Sophia op school? goed goed ja? ja in welke klas zit ze nou? in groep 5 groep 5? @ ok [.] @ heeft ze hobbys naast school? ja @ ze dansen @ zingen @ maar uh @ zij tekenen @ tekenen @ liedjes schrijven oh wat leuk! @ en doet ze dat allemaal thuis? @ of gaat ze ook bijvoorbeeld ook dansen bij een vereniging? nee nee? nog niet @ maar is @ wij hebben plannen @ om gitaarles of zangen ok leuk! @ en hoe gaat het met Emma? ook goed [haha] ok fijn @ hoe zijn jullie op de naam gekomen van Emma? Sophia kiezen @ Sophia kiezen die naam @ eerst was Demi @ maar dan zij verandert naar Emma is dat ook een Poolse naam? @ of is het echt Nederlands? is Engels @ denk ik

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

18

21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60.

V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 C T2 V1 T2 V1 T2

ok ja @ heb je zelf hobbys? nee [haha] doe je veel hier thuis? hmmm ik @ ik graag dansen @ als ik alleen thuis bent [haha] @ zingen @ maar alleen thuis ok alleen thuis @ en dan?/ /huishouding @ toch samen @ maar als @ maar als Cor werken dan doe ik alleen @ verzorging voor kinderen ja @ en het huis uh @ hebben jullie het huis samen ingericht? praat tegen haar man in het Pools ik begrijp niet [haha] de spullen/ /hmmm/ /hebben jullie die samen gekozen? ja samen @ samen @ heel veel keren naar winkel @ veel magazijn met meubels gezien @ en dan kiezen

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- ----------------------------------------V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 C V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 C V1 en je wou misschien ook nog gaan werken? ja graag! ja? ja! en wat wil je dan gaan doen? @ of wat vind je leuk? in productie of zo @ of in winkel @ in winkel is de @ mijn droom en dan een speciale winkel? met kleding en niks meer met de opleiding die je in Polen hebt gedaan? nee [haha] vind je die toch niet leuk genoeg? nee nee @ [xxxx] @ is niet leuk op de plek van de [xxxx] in de bovenstaande regel praat de NT2-leerder in het Pools en uh @ zie je de familie uit Polen nog vaak? ja @ paar keer per jaar en dan komen ze hierheen? ja wat voor familie heb je allemaal? n moeder @ en drie zussen en hebben die ook nog kinderen? ja @ zij hebben allebei twee kinderen en heeft Sophia daar ook nog veel contact mee? ja [.] V1 wil wending geven aan het interview dat T2 meer gaat praten heb je misschien iets waar je over wil vertellen?

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

19

61. 62. 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76. 77. 78. 79. 80. 81. 82. 83. 84. 85. 86. 87. 88. 89. 90. 91. 92. 93. 94. 95. 96. 97. 98. 99. 100. 101.

T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 V2 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 C V2 T2 C T2 V1 C V1 T2

ja @ ik vind hier in Holland f fijn ja? ja @ eerste jaar was uh echt moeilijk @ ik mis familie en Sophia ook @ maar uh @ na de eerste jaar was alleen better (E) @ en noe is goed ja @ en waarom vind je @ is het beter geregeld hier? @ of beter? [.] ik zeg niet dat hier is beter [haha] @ sorry @ maar uh hier is meer kans voor werken/ /ja/ /in Holland @ in Polen is geen werken @ maach niet oit wat voor school heb jij of stoedie [..] @ is echt moeilijk is het ook niet beter geworden nou Polen?/ /van wat ik hoor van mijn moeder niet nee? nee en jouw familie ook?/ /nee/ /werken die wel? nee @ mijn zoes @ n zoes oit Polen heeft geen werk @ maar heeft ook klein kindjes ja 2 jaar oud @ enne zwager werk in Zwitserland Sweden oh Sweden (E) @ [haha] @ thank you (E) @ en die andere zoes vertrekt met hele familie naar Ierland @ twee jaren geleden oh ja @ dat klopt ja ja en daar werkt ze nou wel? ja werkt @ eerst was zwager weggegaan @ en dan uh hij werken half jaar @ en dan gaat mijn zoes @ en kinderen finished school (E) in Polen @ en dan op vakantie de hele familie vertrekt ja @ en nou zitten de kinderen daar op school? ja en zie je die uh ook nog vaak? wij waren daar in maart? NT2-leerder kijkt haar man aan februari in februari [] @ 10 daagjes [....] [xxxx] overlegt met haar man in het Pools/Engels/Nederlands; komt niet op het goede woord of wat ze wil vertellen als [.] [xxxx] daar daar was huwelijkscadeau voor ons [haha] ooh wat leuk! [haha] [xxxx] en bevalt het haar in Ierland? ja @ eerst uh @ kinderen haved (E) @ hebben op school (E) [haha] @ Engels in Polen [..] @ maar mijn

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

20

102. 103. 104. 105. 106. 107. 108. 109. 110. 111. 112. 113. 114. 115. 116. 117. 118. 119. 120. 121. 122. 123. 124. 125. 126. 127. 128. 129. 130. 131. 132. 133. 134. 135. 136 137. 138. 139. 140. 141. 142. V1 T2 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 V2 T2 C V1 T2 V1 T2 V1 T2 V1 T2

zoes niet @ en zwager ook @ maar uh @ zij denkt dat zij kannen nooit Engels leren @ maar noe zij was uh here (E) met [xxxx] @ en zij is peet tante? ja peettante ja en zij praatte met Moniek @ en ging goed denk ik in het Engels? ja @ en de kinderen hebben geen enkele problemen ok @ en @ want Sophia heeft ook geen problemen gehad met Nederlands leren eigenlijk of wel? eerste jaar wel ja? ja maar nou gaat?/ /zij heeft geen goede contacten met kinderen @ en uh lerares was ook [.] @ uh niet fijn nee? nee @ was echt heel moeilijk jaar voor ons maar uh @ de lerares hielp ook niet met leren of? weinig weinig @ heel weinig @ zij leren meer van ons thuis mmm @ van jou en Jannie mmm = bevestigd; kijkend naar V2, jou = man (V2), Jannie = schoonmoeder maar nou gaat het goed? ja ook schrijven en?/ /ja schrijven @ uh klein beetje problemen met uh [.] @ rekenen @ maar alles anders gaat goed ja @ en nou zit ze uh?/ /in groep 5 @ maar geveau [niveau] moet in 6 ja maar denk ik dat is better dat zij maakt twee keer groep 3 @ dat was beter voor haar met uh [.] @ language (E) @ taal ja goed zo! @ ja dat denk ik ook @ en ja @ het rekenen @ uh @ denk je dat dat beter zou gaan als ze bijvoorbeeld in het Pools ook?/ /nee denk ik niet/ /uitgelegd kreeg? ik denk gewoon dat ze vindt @ ze vindt niet leuk @ rekenen oh ja @ dat kan @ [haha] niet alles met rekenen @ maar sommige dingen zij @ zij begrijpt niet zo goed ja @ en hoe was het voor jou om Nederlands te leren? was [xxxx] @ ik ging op school @ en op eerste dag lerares zeggen dat ik spreek goed Nederlands [haha] @ vroeger ik nooit spreek Nederlands @ want dat was denk ik only for (E) [xxxx] @ maar ga door maar het is denk ik wel fijn dat je nou echt kan praten met mensen hier of niet? ja @ is heel fijn @ ik kan begrijpen

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

21

B I J L A G E 2 : T R A N S C RI P T 2 , P L A AT J E S O P D R AC H T

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23.

V1 C T2 V1 T2 V1 T2 C V1 T2 V1 T2 V2 C T2 V1 T2

dan heb ik nog n opdracht V1 laat het boek met de plaatjes zien lezen? @ [haha] nee @ niet lezen @ maar een verhaaltje vertellen bij de plaatjes die je ziet @ dus euhm ik moet zeggen wat ik zie? wat je ziet gebeuren op de plaatjes ja [haha] @ Sophia @ [xxxx] @ [haha] zegt iets in het Pools tegen haar dochter; gelach misschien als je het te moeilijk vind? @ misschien heb je een makkelijk boekje? nee is goed @ op eerste plaatje zie ik uh @ ene ship (E) @ en on a (E) schip is oil @ of uh nje (P) @ bier [beer] @ een biertje [beertje] @ een pingun @ en uh [.] een pelikaan? een pelikaan @ enne tweede plaatje @ uh pingun kijkt door [....] verrekijker V2 zegt antwoord voor verrekijker @ enne @ achter in achter @ achter uh in schildpadje @ [haha] ja uh volgende @ uh pingun geeft uh verkerkijker @ verrekijker naar pelikaan @ enne schildpadje [....] een kinderwagentje duwen [haha] @ ja @ on (E) volgende plaatje een biertje [beertje] kijken door verrekijker @ en hij ziet een fles @ in water [....] @ en dus biertje [beertje] pakken pingun aan zijn benen @ en pingun @ dat pingun kan pakken die fles @ maar pingun is gevallen in water

V1 T2

ja goed zo! @ dank je wel alsjeblieft

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

22

B I J L A G E 3 : S C A N VAN DE BE S C H RE V E N P L A AT J E S

Praktijkopdracht T2 Trudy Damen, januari 2010

23

You might also like