You are on page 1of 83

Studiewijzer en bronnen bij de onderwijseenheid Oudheid-1 (ENGS-OUD1)

Het begin van de beschaving in Egypte en Griekenland (ca. 10.000 300 v.Chr.)

2e editie, september 2007

Nico Lettinck Christelijke Hogeschool Windesheim, Zwolle School of Education Lerarenopleiding Voortgezet Onderwijs Vakgroep Geschiedenis

Studiewijzer
Inleiding De oude geschiedenis () is de historie van de bakermat van de Europese beschaving, zo begint het handboek dat bij deze onderwijsmodule wordt gebruikt. Een nogal pretentieuze aanhef, maar in de kern misschien wel waar. Tijdens de colleges en bij de zelfstudie zul je zelf moeten ontdekken of de schrijvers van het handboek gelijk hebben. Op het eerste gezicht lijkt de moderne samenleving van de eenentwintigste eeuw ver verwijderd van de wereld van de Sumerirs, de Egyptenaren, de Grieken en de Romeinen. Maar als we ons afvragen hoe de huidige instellingen en waardepatronen zijn ontstaan, moeten we toch vaak teruggaan naar de tijd van mensen als Plato, Pericles, Pontius Pilatus en vele anderen. Dan zal ook blijken of de oude geschiedenis terecht als de bakermat van de Europese beschaving wordt beschouwd. En wie weet, misschien kunnen we er ook nog iets van leren. Onder het klassieke motto Historia Vitae Magistra wens ik eenieder veel genoegen bij deze kennismaking met de oude geschiedenis. Cursusmateriaal Handboek Blois, L. de & R.J. van der Spek (2001) Een kennismaking met de oude wereld. 6e dr. Bussum: Coutinho. Reader Lettinck, N. (red.) (2007) Bronnen bij de onderwijseenheid Oudheid-1: Het begin van de beschaving in Egypte en Griekenland (ca. 10.000 300 v.Chr.). De reader is onderdeel van deze studiewijzer. Doelstellingen Deze onderwijseenheid heeft tot doel over de geschiedenis van het Nabije Oosten en Griekenland vakkennis te verwerven die toepasbaar is in de beroepssituatie. Specifieke leerdoelen zijn dat je: - leert werken met primaire bronnen (literair en visueel); - leert omgaan met het begrippenkader feit-interpretatie; - inzicht verwerft in de drie hoofdfactoren die in de geschiedenis werkzaam zijn (de sociaal-economische, de politiek-institutionele en de cultureel-mentale); - in staat bent zelf een mythe (na) te vertellen; - op grond van de bronnen en de literatuur in staat bent een eigen standpunt in te nemen over een bepaald onderwerp.
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 2/83

Aantal ECTS: 3 Toetsing Iedere week moet je studievragen (A-vragen) en verwerkingsopdrachten (Bvragen) maken bij het handboek en de bronnen in de reader. Op die manier kun je je studievorderingen zelf toetsen. Maak van de verwerkingsopdrachten een overzichtelijk dossier Oudheid-1 waarin alle B-vragen worden uitgewerkt. Bij de voltijdstudenten wordt dit iedere week besproken en gevalueerd. Bij de studenten afstandsleren vormt dit dossier de basis voor de contactdagen. Zij hoeven de opdrachten niet op te sturen. Lees ook de bijschriften bij de illustraties in het boek. Deze teksten vormen een integraal onderdeel van de leerstof. Ter afsluiting volgt een schriftelijke toets (OUD1), bestaande uit kennisvragen en inzichtvragen. Het eindcijfer moet minimaal een 5,5 zijn. De tentamenstof van OUD1 Handboek Een kennismaking met de oude wereld, blz. 11-143. Studiewijzer en bronnen bij de onderwijseenheid Oudheid-1: Het begin van de beschaving in Egypte en Griekenland (ca. 10.000 300 v.Chr.). Collegestof. Docenteninformatie Docent: Nico Lettinck.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 3/83

Les 1 Het begin van de beschaving in Mesopotami en Egypte Aan de orde komen verhalen over de schepping (Gilgame-epos, Genesis, Griekse mythologie); de neolithische revolutie; de redistributie-economie; koningschap bij de Sumerirs en de Egyptenaren; het raadsel van de piramiden. Bestuderen Handboek blz. 11-30 Reader bron 1-3 A. Studievragen Inleiding (blz. 11-14) 1. Waarom beschouwen de auteurs van het handboek de oude geschiedenis als de bakermat van de Europese beschaving? Ben je het hiermee eens? 2. Wat voor soort informatie(bronnen) heeft men ter beschikking om de oude geschiedenis te bestuderen? 3. Tot welke taalfamilie behoren respectievelijk het Italiaans, het Fries en het Arabisch? 4. Wat is het verschil tussen prehistorie en historie/geschiedenis? 5. Hoe komt het dat de archeologische indeling van de geschiedenis (in steentijd, bronstijd, ijzertijd) verschilt van de indeling door historici? Hoofdstuk 1 (blz. 17-21) 6. Noem vier kenmerken van de neolithische revolutie (ca. 10.000 v.Chr.). 7. Wat is het verschil tussen irrigatielandbouw en regenlandbouw? Noem van beide soorten landbouw enkele kenmerkende gebieden. 8. Hoe is het spijkerschrift in Mesopotami ontstaan (vgl. afb. 2)? 9. Voor welke fundamentele maatschappelijke tegenstelling staat de verhouding tussen Kan en Abel (Genesis 4) symbool? Vergelijk dit ook met de tegenstelling tussen Gilgame en Enkidu (handboek blz. 55).

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 4/83

10. Noem enkele belangrijke geografische verschillen tussen Mesopotami en Egypte. Welke consequenties hadden deze verschillen voor de politieke ontwikkelingen? Hoofdstuk 2 (blz. 22-26) 11. Waarop is de indeling van de Egyptische geschiedenis in rijken gebaseerd? 12. Welke vier hoofdperioden onderscheiden we in de Egyptische geschiedenis? 13. Wat zeggen de piramiden over de politieke en geestelijke toestand in Egypte? 14. Welke koningen liggen begraven in de drie bekende piramiden van de vierde dynastie? 15. Welke twee rijken/volken speelden in Mesopotami een hoofdrol in het derde millennium? 16. Waaruit blijkt dat er in Sumeri sprake was van een gedifferentieerde samenleving (of: sociale stratificatie)? 17. Hoe is in Sumeri het koningschap ontstaan? Waarin verschilde de Sumerische koning van de Egyptische vorst? 18. Welke taal werd er vanaf het tweede millennium in Mesopotami gesproken en geschreven? 19. Ga na of je de betekenis kent van de volgende termen en begrippen: epigrafie; numismatiek; papyrologie; archeologie; olympiade; dendrochronologie; pictografisch schrift; ideografisch schrift; cataract; ziqqurat; sedentair/nomadisch; stle. 20. Zet achter de volgende personen (globaal) de eeuw waarin zij leefden: Manetho; Kan en Abel; Sargon de Grote van Akkad; koning Cheops van Egypte; koning Hammurabi; koning Gilgame van Uruk. Hoofdstuk 3 (blz. 27-30) 21. Noem enkele kenmerken van de geschiedenis van het Egyptische Middenrijk (2000-1800 v.Chr.). 22. Op welke manier kwam er een einde aan het Middenrijk?
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 5/83

23. Welke twee rijken speelden in Mesopotami een hoofdrol in het tweede millennium? 24. Waarom is de Amoritische koning Hammurabi bekend gebleven? B. Verwerkingsopdrachten bij les 1 1a. Lees bron 1, een fragment van het Gilgame-epos. Dit stuk geeft je een goede indruk van de Sumerische godenwereld. Noteer de namen van de goden en vermeld daarbij hun specifieke functie (vgl. handboek blz. 54-55). 1b. Wat is volgens de tekst de oorzaak van de watervloed? 1c. Hoe loopt het met Utanapitim af? 2a. Lees bron 2, een andere versie van het watervloedverhaal, uit het Bijbelboek Genesis. Welke belangrijke verschillen vallen je op? 2b. Hoe loopt het af met Noach? 3a. Lees bron 3, een Griekse variant van het verhaal over de grote watervloed. Noteer de namen van de goden die in het verhaal optreden en vermeld daarbij hun functie. 3b. Zeus was in menselijke gedaante naar de wereld afgedaald. Hoe noemen we deze eigenschap van de Griekse goden? 3c. Hoe loopt het af met Deukalioon en Pyrra? 4. Formuleer naar aanleiding van deze drie watervloedverhalen twee vragen die op het volgende college behandeld worden. Deze vragen moeten zich onderscheiden van de eenvoudige studievragen en een vraagstelling, probleemstelling of onderzoeksvraag bevatten. Probeer voortaan bij iedere les zelf twee gerichte vragen te bedenken.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 6/83

Les 2 De ontwikkeling van de beschavingen in Egypte, Mesopotami, Perzi, Mycene en Kreta Deze les behandelt onder andere de spectaculaire ontwikkelingen in Egypte tijdens het Nieuwe Rijk (de godsdiensthervorming van Achnaton) en de opkomst van het Perzische wereldrijk (onder Cyrus, Darius en Xerxes), dat op den duur een bedreiging ging vormen voor de Griekse stadstaten Athene en Sparta. In een apart hoofdstuk worden de verschillende religies in het Nabije Oosten met elkaar vergeleken. Ook de oudste opgravingen van de Griekse beschaving komen aan bod, in Mycene en Kreta, plaatsen die (nog steeds) veel toeristen trekken. Toeval? Bestuderen Handboek blz. 30-57 Reader bron 4 A. Studievragen Hoofdstuk 3 (blz. 30-37) 25. Noem enkele kenmerken uit de politieke en culturele geschiedenis van het Egyptische Nieuwe Rijk. 26. Ongeveer 1200 v.Chr. is er sprake van een machtsevenwicht in het Nabije Oosten. Wat zijn dan de belangrijkste mogendheden (vgl. kaart 5)? 27. Noem enkele verschillen tussen de Minosche en de Myceense beschaving. Hoe is de Minosche beschaving aan haar einde gekomen? 28. Wat is de betekenis van de slag bij Kade (1274 v.Chr.)? Hoofdstuk 4 (blz. 38-51) 29. Wat heeft het optreden van de Zeevolken voor consequenties gehad voor de geschiedenis van het Nabije Oosten? Waar kwamen deze volken vandaan? 30. Welke twee belangrijke volken hebben over Egypte geheerst voordat Alexander de Grote het land in 332 v.Chr. veroverde? 31. Wat was de bekendste kolonie van de Fenicirs?

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 7/83

32. Wat was het belang van de Fenicische steden voor de westerse beschaving? 33. Kun je de boeken van het Oude Testament beschouwen als historische bronnen voor de geschiedenis van Isral? Waarin verschillen deze boeken van andere bronnen uit die tijd? 34. Vanaf welk moment/bij welke gebeurtenis krijgt de chronologie van de geschiedenis van Isral enige zekerheid? 35. Op welke wijze komt er een einde aan het bestaan van de koninkrijkjes Isral en Juda? 36. Wat verstaat men onder de Satische Renaissance? 37. Waarom is de regering van de Babylonische vorst Nebukadnessar II van belang voor de Joodse geschiedenis? 38. Hoe is de uitdrukking dat is geen wet van Meden en Perzen historisch te verklaren? 39. Hoe was het Perzische rijk georganiseerd onder koning Darius? 40. Hoe is het uiteindelijk afgelopen met al die culturen en rijken in Mesopotami? Hoofdstuk 5 (blz. 52-57) 41. Hoe hebben de volkeren in het Nabije Oosten getracht de oorsprong van het leven te verklaren? 42. Welke functie heeft Osiris in het Egyptische wereldbeeld (vgl. afb. 16)? 43. Wat was de rol van de koning in de religie van respectievelijk de Sumerirs, de Egyptenaren en de Isralieten? 44. Zet uiteen in welk opzicht de oude Egyptenaren en de Babylonirs van elkaar verschilden in hun opvattingen over het leven na dit leven. 45. Waarom hadden de religieuze hervormingen van farao Achnaton geen succes? 46. Wat hield de leer van Zarathutra in? Was hier sprake van henothesme?

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 8/83

47. Ga na of je de juiste betekenis weet van de volgende termen en begrippen: cyclopen; lineair A; lineair B; annalen; Marduk; satrapie; assimilatie; polythesme; henothesme/monolatrie; antropomorf; mummificatie; ma-at; Awesta. 48. Zet achter de volgende personen (globaal) de eeuw waarin zij leefden: Achnaton; Tut-anch-amon; Ramses II; koning Nebukadnessar II van Babylon; Cyrus, koning van Perzi; Darius I, koning van Perzi; Zarathutra. B. Verwerkingsopdrachten bij les 2 5. De vroegste geschiedenis van Kreta is verbonden met het verhaal van Theseus en Ariadne met de draad (de reis naar Athene). Zoek dit verhaal op (geef ook aan wr je het gevonden hebt) en maak een samenvatting in eigen woorden die je op het volgende college kunt voordragen. 6a. Tijdens de Satische Renaissance in Egypte (handboek blz. 45) werden de contacten met Griekenland aangetrokken. De Grieken vestigden zelfs een handelsnederzetting in de Nijldelta bij Naucratis. De Griekse geschiedschrijver Herodotus maakte dankbaar van de gelegenheid gebruik om zijn nieuwsgierigheid te bevredigen. In zijn Historin doet hij uitgebreid verslag van zijn ontdekkingsreis naar Egypte. Lees bron 4. Welke verschillen met zijn eigen (Griekse) cultuur zijn hem opgevallen? 6b. Zoek in gellustreerde boeken over Egypte en op internet naar afbeeldingen die overeenkomen met de beschrijvingen van Herodotus. Neem deze op het volgende college mee en voeg ze toe aan je dossier. 7. Formuleer nu bij les 2 zelf twee inhoudelijke vragen die op het volgende college worden besproken.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 9/83

Les 3 Macht en economie in het Nabije Oosten en de wereld van Homerus Les 3 geeft een overzicht van de sociale en economische geschiedenis van het Nabije Oosten en van de machtsverhoudingen in dit gebied. Bovendien wordt een begin gemaakt met de geschiedenis van het oude Griekenland: de wereld van Homerus en de Trojaanse oorlog (waarover onder de naam Troy ook een film op dvd verkrijgbaar is). Bestuderen Handboek blz. 58-72 A. Studievragen Hoofdstuk 6 (blz. 58-63) 49. Wat verstaan we onder een redistributie-economie? 50. Op welke wijze versterkte de redistributie-economie de positie van de vorst? 51. Op welke bezwaren stuitte de zuivere ruilhandel? 52. Welke typen slaven worden er in dit hoofdstuk genoemd? 53. Hoe blijkt uit de wetten van Hammurabi dat ongelijkheid een leidend beginsel was in die samenleving? Hoofdstuk 7 (blz. 64-67) 54. Welke drie taken had de koning in het Nabije Oosten? In welke samenlevingen was het koningschap minder absoluut? 55. Waarom worden het Perzische en het Nieuwassyrische rijk goedbestuurde rijken genoemd? Ben je het daarmee eens? 56. Noem enkele redenen voor expansie in het gebied van het Nabije Oosten. Hoofdstuk 8 (blz. 71-72) 57. Hoe is volgens het handboek de Myceense cultuur ten onder gegaan?

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 10/83

58. Welke relatie is er te leggen tussen de neergang van de Myceense wereld en de Ionische volksverhuizing? 59. Wat wordt bedoeld met de Homerische maatschappij? 60. Geef aan wat de themas zijn van respectievelijk de Ilias en de Odyssee. 61. Welk normen- en waardepatroon was, dankzij de verhalen van Homerus, bepalend voor de Griekse samenleving? 62. Termen en begrippen nog bekend? Emolumenten; casustiek; primus inter pares. B. Verwerkingsopdrachten bij les 3 8. Maak ter afsluiting van het onderdeel Het oude Nabije Oosten voor jezelf een korte chronologisch geordende samenvatting van de geschiedenis van Mesopotami en Egypte. Maak hiervan een overzichtelijke tijdbalk. 9. De verhalen van Homerus spreken nog steeds sterk tot de verbeelding en zijn ook zeer geschikt om in het voortgezet onderwijs belangstelling voor de klassieken te kweken. Zoek een Nederlandse editie van de Ilias en/of de Odyssee en kies daaruit een fragment dat je boeit. Op het volgende college moet je dat in eigen woorden navertellen. Neem dit verhaal op in je dossier. 10. Zoek in een encyclopedie of ander naslagwerk op wat de aanleiding was voor het uitbreken van de Trojaanse oorlog. Noteer ook het boek waarin je de informatie hebt gevonden.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 11/83

Les 4 Het ontstaan van de Atheense democratie In deze les maken we kennis met de vroege geschiedenis van Athene (de archasche periode). Toen werden geleidelijk de bouwstenen voor een uniek regeringssysteem gelegd: de democratie. In Sparta bleef men de oligarchische regeringsvorm de beste vinden. Bekend zijn Spartaanse deugden en een Spartaanse opvoeding. Wat hielden die eigenlijk in? Ook maken we kennis met de Griekse godenwereld en het begin van de filosofie. Bestuderen Handboek blz. 73-95 Reader bron 9-10 A. Studievragen Hoofdstuk 9 (blz. 73-94) 63. Welke veranderingen in de landbouw deden zich in de achtste eeuw v.Chr. voor in Griekenland? 64. Wat lag aan deze veranderingen ten grondslag? 65. Welke verklaring wordt gegeven voor het ontstaan van de polis? 66. Welke kenmerken van een polis worden in het handboek genoemd? 67. Hoe stonden het ontstaan en de ontwikkeling van de polis de vorming van een grotere politieke eenheid in de weg? 68. Waarom stagneerde de Griekse kolonisatie rond 550 v.Chr.? 69. In Griekenland was er in feite geen tegenstelling tussen stad en platteland. Welke verklaring is hier voor te geven? 70. Met welke motieven is de Griekse kolonisatie in de zevende eeuw v.Chr. op gang gekomen? 71. Noem enkele belangrijke gekoloniseerde gebieden. Wat valt je daarbij op? 72. Met welke problemen kregen de kleine boeren te maken?

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 12/83

73. Door welke ontwikkeling werd de positie van de adellijke elite verzwakt? 74. Welke gevolgen hadden de sociaal-economische veranderingen (in de zevende eeuw v.Chr.) op het krijgsbedrijf n op de mentaliteit van de strijdenden? 75. Herhaaldelijk wordt in het handboek gesproken over de donkere eeuwen (blz. 72, 78). Bedenk zelf eens een andere aanduiding. 76. Geef in eigen woorden de belangrijkste kenmerken weer van de Dorische, de Ionische en de Corinthische bouwstijl. 77. Waarom is het orfisme eigenlijk een afwijking van de traditionele Griekse leer omtrent het hiernamaals? 78. Wat is de betekenis van de Ionische natuurfilosofen als Thales van Milete, Xenophanes, Anaxagoras en Democritus? 79. In welk opzicht onderscheidde de Griekse religie zich van de oudoosterse? 80. Op welke manier wilde de filosoof Pythagoras zijn ideen in de praktijk toepassen? 81. Welke eisen stelden de niet-adellijke groepen na de achtste eeuw v.Chr. aan de adel? 82. Welke verklaring wordt gegeven voor het feit dat de tirannie zich hoogstens twee generaties kon handhaven? 83. Hoe was de bevolking van de polis Sparta samengesteld en welke positie namen de groepen ten opzichte van elkaar in? 84. Welke politieke organen bestonden er in Sparta en wat was hun functie? 85. Op grond waarvan werd de Spartaanse constitutie in de oudheid zeer gewaardeerd? 86. In het handboek staat dat de macht van de aristocratie in Athene door Solons maatregelen weliswaar werd beperkt, maar niet afgeschaft. Leg dit uit. 87. Hoe kwam Solon de arme boeren tegemoet?

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 13/83

88. Op grond waarvan komen de schrijvers van het handboek tot de slotsom dat Solon de symptomen van de maatschappelijke problemen bestreed en niet de oorzaken? 89. Hoe heeft de tiran Pisistratus de positie van de armen in Athene verbeterd? 90. Waarom geldt Cleisthenes als de grondlegger van de Atheense democratie? 91. Welke bestuursorganen bestonden er in Athene sinds de maatregelen van Cleisthenes? 92. Door welke maatregel steeg de positie van de strategen na 487 v.Chr.? 93. Waarom is de Atheense democratie geen democratie in de huidige betekenis? 94. Zet achter de volgende termen en begrippen de juiste betekenis: poleis; agora; acropolis; aristocratie; ethnos; falanx; theogonie; amfoor; kouros; kour; perioiken; spartiaten; heloten; homoioi; gerousia; apella; ephoren; metoiken; timocratie; ecclesia; archont; ostracisme; Areopagus. 95. Zet bij de volgende belangrijke mensen de eeuw waarin zij leefden: Homerus; Hesiodus; Pythagoras; Democritus; Draco; Solon; Pisistratus; Dionysus; Cleisthenes. B. Verwerkingsopdrachten bij les 4 11. Maak een lijst van de Griekse goden die in dit hoofdstuk genoemd worden en schrijf daarachter hun functie/eigenschap. Vul deze lijst aan met andere Griekse godennamen en maak hiervan een duidelijk overzicht. 12. Lees bron 10 luid en duidelijk hardop. Doe alsof je zelf een Spartaanse dichter bent. Geef daarna in eigen woorden weer wat de belangrijkste eigenschap is die een Spartaan moet hebben. Beschrijf ook welk normen- en waardepatroon uit dit gedicht naar voren komt. 13. Maak voor jezelf een duidelijk schema van de organisatie van de Atheense democratie ten tijde van Cleisthenes. Geef helder aan welke organen er waren, welke functionarissen en wat hun taken en bevoegdheden waren. Je kunt van dit schema het beste een sheet of een PowerPointpresentatie maken. 14. Lees het debat der Perzen over de juiste regeringsvorm (bron 9) eerst door. Vorm daarna een groepje van drie personen en kies ieder een rol: Dareios
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 14/83

(monarchie), Megabyzos (oligarchie) of Otans (democratie). Lees deze tekst vervolgens hardop aan elkaar voor, ieder zijn of haar eigen stukje. Ga daarna met elkaar in debat over de argumenten en schrijf een gemeenschappelijke conclusie van tien tot vijftien regels over de vraag wat volgens jullie de beste regeringsvorm is. Voeg deze conclusie toe aan je dossier.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 15/83

Les 5 Oorlogen in het klassieke Griekenland Deze les staat in het teken van de oorlogen. We beginnen met het eerste grote conflict tussen Oost en West: de Perzische oorlogen tussen Perzi en de verenigde Griekse poleis (met name Athene en Sparta). Deze oorlogen bij Marathon en Salamis liepen weliswaar gunstig af voor het kleine Griekenland, maar daarna gingen de belangrijkste steden Athene en Sparta in de Peloponnesische oorlog met elkaar op de vuist over de vraag wie in Griekenland de machtigste was. In dit conflict moest Athene uiteindelijk het onderspit delven. In de lijkrede van Pericles (bron 11) wordt enigszins nostalgisch teruggeblikt op de deugden die Athene groot hebben gemaakt. Bestuderen Handboek blz. 95-106 Reader bron 11 A. Studievragen Hoofdstuk 10 (blz. 95-106) 96. Wat was formeel de aanleiding tot de Perzische oorlogen? 97. Wat was de oorzaak van de Tweede Perzische oorlog (480 v.Chr.)? 98. Waaraan dankten de Atheners hun overwinning in de slag bij Marathon (490 v.Chr.)? 99. Waardoor is de slag bij Thermopylae (480 v.Chr.) bekend gebleven? 100. Hoe ontwikkelde de verhouding tussen Athene en Sparta zich n de Perzische oorlogen? 101. Verklaar de naam Delisch-Attische Zeebond. Wat was de doelstelling? 102. Kun je de Delisch-Attische Zeebond na de vrede met de Perzen een imperium noemen? Verklaar je antwoord. 103. Welke financile basis lag ten grondslag aan de culturele bloei van het Athene van Pericles?

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 16/83

104. Noem de oorzaak en de aanleiding voor de Peloponnesische oorlog (431404 v.Chr.). 105. Waardoor werd de positie van Athene in de tweede fase van de oorlog sterk verzwakt? 106. Wat waren de gevolgen van de nederlaag voor Athene? 107. Hoe benvloedde het Perzische optreden uiteindelijk de afloop van de oorlog tussen Athene en Sparta? 108. Waarom kon Sparta na 404 v.Chr. niet profiteren van de overwinning op Athene? 109. Wat voor gevolgen hadden de sociale tegenstellingen op de Peloponnesus in de vierde eeuw v.Chr.? 110. Hoe was het koninkrijk Macedoni politiek en sociaal georganiseerd? 111. Wat was de politieke doelstelling van Philippus van Macedoni ten opzichte van Griekenland? 112. Waarom wordt de slag bij Chaeronea in het handboek een beslissend keerpunt in de Griekse geschiedenis genoemd? 113. Welke politieke standpunten namen respectievelijk Demosthenes en Isocrates in? Wie heeft uiteindelijk gelijk gekregen? 114. Zet achter de volgende termen en begrippen de juiste omschrijving: trire; klerouchie; theten; liturgie. 115. Geef de eeuw aan waarin de volgende invloedrijke personen geleefd hebben en voeg daarbij hun functie in de samenleving: Themistocles; Leonidas; Pericles; Alcibiades; Philippus II van Macedoni; Demosthenes. B. Verwerkingsopdrachten bij les 5 15. Lees de lijkrede van Pericles (bron 11) hardop. Geef in enkele sleutelbegrippen weer wat Pericles onder typisch Atheense normen en waarden verstond. Vorm groepjes van twee tot drie studenten en zoek gezamenlijk naar enkele concrete voorbeelden uit de Griekse geschiedenis die bij deze sleutelbegrippen passen. Vat dit debat samen in tien tot vijftien regels en voeg deze samenvatting toe aan je dossier.
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 17/83

16. Formuleer naar aanleiding van deze les twee inhoudelijke vragen die op het volgende college worden besproken.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 18/83

Les 6 Cultuur en samenleving in het klassieke Griekenland Na de ellende van alle oorlogen wordt in deze les de schijnwerper gericht op de culturele bloei van Athene: de bouwkunst (de Acropolis), de geschiedschrijving, de tragedie en de komedie en vooral de filosofie. Daarbij komen de drie grondleggers van de westerse filosofie aan de orde: Socrates, Plato en Aristoteles. Wie zich de hoofdlijnen van hun filosofie eigen maakt, begrijpt ook meer van de hedendaagse denksystemen. Bestuderen Handboek blz. 106-122 Reader bron 5-8 A. Studievragen Hoofdstuk 10 (blz. 106-122) 116. Uit welke groepen was de Atheense bevolking samengesteld in de vijfde eeuw v.Chr.? 117. Welke politieke en economische functie vervulden de metoiken? 118. Op welke wijze konden slaven in Athene vrijkomen? 119. Welke beroepen konden slaven uitoefenen? 120. Geef de verschillen aan tussen de positie van vrouwen in Sparta en die in Athene. 121. Waardoor werd in Athene na 487 v.Chr. de positie van de strategen versterkt (ten koste van die van de archonten)? 122. Welke maatregelen nam Pericles ter bevordering van de democratie? 123. Welke relatie is er te leggen tussen de stabiliteit van de Atheense democratie en het Atheense imperialisme? 124. Wat wordt op blz. 114 bedoeld met religieuze taboes? 125. Op grond waarvan wordt Athene voor wat betreft de periode 480-338 v.Chr. het culturele centrum van Griekenland genoemd?
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 19/83

126. Wat zijn de belangrijkste themas van respectievelijk de tragedie en de komedie? 127. Hoe is te verklaren dat het sofisme juist in Athene is ontstaan? 128. Wat was in de Griekse wereld de functie van de retorica? 129. Hoe meende Socrates de absolute waarheid te vinden? 130. Hoe dacht Plato over de relatie ziel-lichaam? 131. Welk politiek bestel stond Plato voor? 132. Welk politiek bestel stond Aristoteles voor? 133. Waarom past de betiteling vader van de geschiedschrijving bij Herodotus? 134. Welke volkeren hebben de Griekse opmars in het westen van het Middellandse Zeegebied tegengehouden? 135. Tot welke situatie leidde de Griekse aanwezigheid op Sicili vanaf het midden van de vijfde eeuw v.Chr.? 136. Welke staat kon uiteindelijk profiteren van de verdeeldheid onder de Grieken in Zuid-Itali? 137. Zet achter de volgende termen en begrippen de juiste betekenis: presentiegeld/vacatiegeld; demagoog; demos; boul; Panathenaen; retorica; sofist; retor. 138. Zet achter de volgende Griekse cultuurdragers een korte typering van hun beroep: Aeschylus; Herodotus; Aristoteles; Aristophanes; Sophocles; Thucydides; Plato; Socrates; Euripides. B. Verwerkingsopdrachten bij les 6 17. Lees eerst bron 5 (de Socratische methode) voor jezelf door. Vorm een tweetal waarbij de een de rol van Socrates vervult en de ander die van Glauco. Lees de tekst vervolgens hardop aan elkaar voor. Formuleer daarna in eigen woorden hoe er in het klassieke Athene over de positie van de vrouw werd gedacht (in tien tot vijftien regels). Voeg dit verslag toe aan je dossier.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 20/83

18. Lees de apologie van Socrates (bron 6) luid voor als een inmiddels geoefend redenaar. Probeer uit deze redevoering enkele vaste technieken te halen die typerend zijn voor de retorica. 19. Lees de grotscne van Plato (bron 7). Wat wil Plato met deze gelijkenis duidelijk maken? Welke tweedeling maakt Plato in dit verhaal? Maak tenslotte een tekening van de grotscne en voeg die toe aan je dossier.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 21/83

Les 7 Alexander de Grote en het hellenisme In de laatste les van deze onderwijseenheid draait het om Alexander de Grote en de wereld die hij heeft nagelaten. Fascinerend is de vraag hoe het mogelijk was dat een veldheer met een relatief klein leger in korte tijd bijna de hele Griekse wereld en die van het Nabije Oosten heeft kunnen veroveren. Wat was zijn succesformule? De twee eeuwen na zijn optreden duiden we gewoonlijk aan als de hellenistische tijd. Er ontstonden nieuwe religieuze en filosofische stromingen die ook in de volgende eeuwen van invloed zijn geweest. Bestuderen Handboek blz. 123-143 Reader bron 8 en 12 A. Studievragen Hoofdstuk 11 (blz. 123-143) 139. Bestudeer eerst de kaart op blz. 104 van het handboek om een beeld te krijgen van de ligging van Macedoni ten opzichte van Griekenland en het Perzische rijk. 140. Wat waren de plannen van Philippus van Macedoni waar in de inleiding over wordt gesproken? 141. Waarom werd Alexander de Grote in Egypte met open armen ontvangen? 142. Wat was het belang van Alexanders bezoek aan het orakel van Amon in Egypte? 143. Waarom zette Alexander zijn opmars na de nederlaag van Porus niet voort? 144. Welke tegenstelling over de toekomst van het rijk ontstond snel na de dood van Alexander? 145. Bestudeer kaart 16 op blz. 129 en ga de ligging na van de verschillende hellenistische koninkrijken. 146. Waaruit blijkt dat er na de dood van Alexander een einde kwam aan de Atheense democratie?

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 22/83

147. Was de Atheense democratie naar jouw oordeel nu definitief afgeschaft? 148. Welke verandering in het burgerrecht deed zich voor in Griekenland? 149. Welke verschillende typen Griekse kolonies ontstonden er in de hellenistische rijken? 150. Hoe probeerden de hellenistische vorsten de Griekse kolonies aan zich te binden? 151. Uit welke maatregelen blijkt de bijzondere status van de Griekse kolonies? 152. Hoe leidde de verandering van het burgerrecht tot een versterking van het oligarchiseringsproces? 153. Waardoor ontstond er op het Egyptische platteland een crisis? 154. Waaruit bleek de hellenisering van veel orintaalse steden? 155. Welke godsdienstige ontwikkeling speelde zich in deze periode af? 156. Welk belang hechtten de stocijnen aan de rede, de emotie en de vrijheid? 157. Welke rol speelde het atomisme in de leer van Epicurus? 158. Ik welke opzicht waren de denkbeelden van Eratosthenes, Aristarchus en Archimedes vernieuwend? 159. Waaruit blijkt de grote Griekse invloed op de Joden? 160. Vanuit welk motief noemden verschillende niet-Griekse vorsten zich philhelleen? 161. Waarom kon de Griekse cultuur beter voortbestaan in de hellenistische gebieden die door de Romeinen werden veroverd, dan daar waar de Parthen de macht overnamen? 162. Zet achter de volgende namen en begrippen de juiste betekenis: gymnasium; orintalisering; kosmopolitisme; diaspora; Thora; Septuaginta; philhelleen; diadochen; demotisch.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 23/83

B. Verwerkingsopdrachten bij les 7 20. Lees de citaten van Epicurus (bron 8). Maak in vijf regels duidelijk waarom Epicurus en zijn school volgens jou geen hedonisten waren in de moderne zin des woords. Voeg dit toe aan je dossier. 21. Lees de rede van Callisthenes (bron 12). Maak duidelijk waarom Callisthenes zich verzette tegen de veroostersing van Alexander. 22. In 2004 zijn over deze periode twee grote spektakelfims uitgebracht: Alexander van Oliver Stone en Troy met Brad Pitt en Orlando Bloom in de hoofdrollen. Om belangstelling voor dit verre verleden te wekken bij de leerlingen in het voortgezet onderwijs kan het nuttig zijn delen van deze films te laten zien. Zoek op internet nog vijf speelfilms op die over dit gebied en deze tijd gaan (Nabije Oosten en Griekenland). Maak hiervan een lijst (samen met de reeds genoemde twee) met een korte beschrijving van elke film en de link met de historische werkelijkheid. Voeg deze lijst van zeven filmbesprekingen toe aan je dossier.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 24/83

Antwoorden op de studievragen bij Oudheid-1 N.B. Het is uiteraard niet de bedoeling dat je bij het maken van de studievragen direct kijkt naar de hier gegeven antwoorden. Maak de vragen eerst zelf en vergelijk daarna pas jouw antwoord met deze antwoorden, zodat je zelf je studievoortgang kunt toetsen. De hier gegeven antwoorden zijn summier en zeker niet uitputtend; de geschiedenis is immers een niet-exacte wetenschap. Eigen inbreng en creativiteit zijn eigenschappen die een historicus kenmerken. Les 1 1. Ontstaan van het christendom; de betekenis van de Griekse filosofie voor latere eeuwen; het Romeins recht en de klassieke opvoeding werken nog steeds door; de klassieke cultuur (architectuur, literatuur, wetenschap) werkt nog steeds door in onze huidige tijd. 2. Literaire bronnen van geschiedschrijvers, filosofen en literatoren uit die tijd en archeologische bronnen (vondsten) zoals inscripties, papyri, kleitabletten, munten, bouwwerken, gebruiksvoorwerpen. 3. Indo-Europees; Indo-Europees; Semitisch. 4. Over de historie hebben we schriftelijke bronnen, over de prehistorie alleen archeologische bronnen (stoffelijke resten). 5. Omdat archeologen zijn aangewezen op materile overblijfselen uit het verleden en historici gebruikmaken van chronologische systemen die gebaseerd zijn op schriftelijke overlevering. 6. Vaste vestiging (sedentatie); beheersing van de natuur (uitvinding landbouw); temmen van wilde dieren (domesticatie); specialisering in bepaalde beroepen (sociale stratificatie). 7. Irrigatielandbouw (Egypte) is afhankelijk van regen, kunstmatige irrigatie n natuurlijke irrigatie (na overstroming van de Nijl). Regenlandbouw (NoordMesopotami, kustgebied Middellandse Zee) is afhankelijk van regen (die in deze gebieden overigens zelden valt). 8. Uit de behoefte van de priesters in Mesopotami om de in- en uitgaven van de tempel te administreren. 9. De tegenstelling tussen een nomadische levenswijze (veetelers) en een sedentaire leefwijze (landbouwers).
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 25/83

10. In Egypte verloopt de overgang tussen gecultiveerd land en woestijn abrupt. In Mesopotami zijn de overgangen vloeiender. Egypte was meer gesoleerd dan Mesopotami en beter beschermd voor invallen van buitenaf. Egypte kende een stabiel bestuur, terwijl in Mesopotami veel machtswisselingen plaatsvonden. 11. Dat waren perioden van relatieve voorspoed en politieke eenheid. 12. Oude Rijk (2600-2150 v.Chr.); Middenrijk (2000-1800 v.Chr.); Nieuwe Rijk (1550-1100 v.Chr.) en Late Tijd (750 v.Chr. - 1922). 13. De macht van de koning was groot en hij had greep op de samenleving. 14. Cheops; Chephren; Mycerinus. 15. De Sumerirs en de Akkadirs. 16. Uit beroepslijsten blijkt dat er toezichters op de irrigatiewerken waren, boeren, slaven, wetenschappers en koningen. 17. Koningschap ontstond door een scheiding tussen priesterfunctie en bestuursfunctie. De Egyptische koning was goddelijk (sacraal), de Sumerische niet. 18. Het Akkadisch. 19. - Epigrafie: bestudering van inscripties. - Numismatiek: bestudering van munten. - Papyrologie: bestudering van papyri. - Archeologie: bestudering van materile overblijfselen zoals gebouwen, stedenaanleg, schilderingen, beelden, etc. - Olympiade: een opeenvolgende periode van vier jaar; een manier om in het oude Griekenland de tijd te berekenen. - Dendrochronologie: chronologisch systeem gebaseerd op de ouderdom van boomringen in oud hout. - Pictografisch schrift: elk woord een afbeelding. - Ideografisch schrift: elk woord een symbool. - Cataract: stroomversnelling in de Nijl. - Ziqqurat: Sumerische tempeltoren. - Sedentair/nomadisch: gevestigd/rondtrekkend. - Stle: grafzuil/plaat met inscripties.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 26/83

20. - Manetho: derde eeuw v.Chr. - Kan en Abel: onbekend, zie Genesis 4. - Sargon de Grote van Akkad: ca. 2300 v.Chr. - Koning Cheops van Egypte: vierde dynastie (Oude Rijk). - Koning Hammurabi: achttiende eeuw v.Chr. - Koning Gilgame van Uruk: zevenentwintigste eeuw v.Chr. 21. Thebe is de hoofdstad (en niet Memphis); er is expansie naar Voor-Azi en Nubi; de Fajjmoase wordt drooggelegd; de farao krijgt tijdens zijn leven een co-regent die hem moet opvolgen; de literatuur bloeit. 22. Door het binnendringen van de Hyksos. 23. Assyri en Babyloni. 24. Hij was heerser over bijna heel Mesopotami en liet een wetboek optekenen.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 27/83

Les 2 25. Imperialisme naar Syri en Nubi; sterke culturele invloed in Nabije Oosten; godsdiensthervorming van Achnaton; kunst wordt vrijer, etc. 26. Egypte; Mitanni; Hethieten; Assyri; Babyloni. 27. De Minosche beschaving (op Kreta): een vredelievende samenleving; gecentreerd rond paleis en koning; matriarchale religie; schrift lineair A. De Myceense beschaving: een strijdbare samenleving; verspreid over diverse machtscentra; patriarchale religie; schrift lineair B. Kreta is ca. 1450 v.Chr. veroverd door Mycene. 28. Door deze slag werd het machtsevenwicht tussen Egypte en de Hethieten hersteld. De tekst van het vredesverdrag is in twee talen (Egyptisch en Babylonisch) overgeleverd. 29. Er vonden veel machtsverschuivingen plaats in het Nabije Oosten: Egypte, Mycene en de Hethieten stonden onder zware druk. Filistijnen vestigen zich in Zuidwest-Palestina. Herkomst: onbekend. 30. De Assyrirs en de Perzen. 31. Carthago. 32. Daar is het alfabet uitgevonden en doorgegeven aan andere volken, zoals de Arameen en de Isralieten. 33. Ja, het zijn vaak de enige geschriften over de vroegste geschiedenis van Isral. Probleem is wel dat ze pas laat zijn opgetekend (ca. 550 v.Chr.) en dat ze een duidelijke geloofsondersteunende functie hebben (apologetisch). 34. Vanaf de vestiging van het koningschap door Saul en (later) David (ca. 1000 v.Chr.). 35. Ze werden in de achtste eeuw v.Chr. geannexeerd door Assyri, dat de bevolking deporteerde. 36. Een periode (664-525 v.Chr.) waarin Egyptische leiders weer de macht hadden in Egypte. Sas was de hoofdstad. Men probeerde zoveel mogelijk de cultuur van het Oude Rijk te doen herleven.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 28/83

37. Hij annexeerde het koninkrijk Juda en deporteerde de bevolking naar Babyloni (586 v.Chr.). Deze periode staat bekend als de Babylonische ballingschap van de Joden. In die tijd werden de Bijbelse verhalen van het Oude Testament op schrift gesteld. 38. Cyrus verenigde ca. 550 v.Chr. het rijk van de Meden en de Perzen. Latere koningen ontwikkelden een uniform wetssysteem. 39. Hij reorganiseerde het grote rijk in 20 kleinere satrapien, liet de satrapen controleren door geheime informanten, legde koninklijke wegen aan en voerde een uniforme munteenheid (dareikos) in. 40. De meeste werden eerst veroverd door Alexander de Grote. Zijn rijk werd weer overgenomen door de Romeinen en uiteindelijk zijn grote delen van het oude Nabije Oosten in Arabische/Islamitische handen gekomen. 41. Door mythen te ontwerpen waarin veelal natuurgoden een belangrijke rol spelen. 42. Osiris was de god van de onderwereld die noodzakelijk moest sterven om weer nieuw leven mogelijk te maken (zoals het sterven van de graankorrel). 43. In Sumeri was de koning eerst ook hogepriester, later had hij alleen seculiere taken. In Egypte werd de koning tijdens zijn leven als goddelijk beschouwd en na zijn dood opgenomen in het godenrijk. In Isral regeerde de koning als een gezalfde namens God. 44. De Babylonirs hadden een somber beeld van het hiernamaals, als een dodenrijk waaruit geen ontsnapping mogelijk was. De Egyptenaren gingen ervan uit dat de mens na zijn fysieke dood zou doorleven op de eeuwige jachtvelden. De ka (lichaam) zou weer verenigd worden met de ba (ziel): ka-ba. 45. Er was geen draagvlak onder de bevolking; de Amoncultus was te sterk; de Amonpriesters hadden teveel macht; de Egyptenaren hielden niet van snelle veranderingen (statisch wereldbeeld). 46. Hij ging uit van de strijd tussen goed en kwaad (dualisme); de mens moet telkens een keus maken tussen Ahura Mazda of Ahriman. Hier is sprake van een neiging tot henothesme (of: monolatrie). 47. - Cyclopen: reuzen met n oog in de Griekse mythologie. - Lineair A: schrift van Kreta.
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 29/83

- Lineair B: schrift van Mycene. - Annalen: jaarboeken waarin de belangrijkste gebeurtenissen staan opgetekend. - Marduk: oppergod van Babylon. - Satrapie: provincie van het Perzische rijk. - Assimilatie: aanpassing aan andere culturen. - Polythesme: religie waarin vele goden aanbeden worden. - Henothesme/monolatrie: religie waarin men van meerdere goden n als de belangrijkste vereert. - Antropomorf: goden, afgebeeld als mensen. - Mummificatie: het balsemen van een lijk. - Ma-at: het streven naar evenwicht in de Egyptische religie. - Awesta: het heilige boek van de aanhangers van Zarathutra. 48. - Achnaton: ca. 1350 v.Chr. - Tut-anch-amon: veertiende eeuw v.Chr. - Ramses II: dertiende eeuw v.Chr. - Koning Nebukadnessar II van Babylon: zevende-zesde eeuw v.Chr. - Cyrus, koning van Perzi: ca. 550 v.Chr. - Darius I, koning van Perzi: zesde-vijfde eeuw v.Chr. - Zarathutra: ca. 1000 v.Chr.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 30/83

Les 3 49. Landbouwoverschotten werden vanaf een centraal punt, het paleis of de tempel, verzameld en van daaruit uitgekeerd aan de priesters, leden van de hofhouding en ambtenaren. 50. De landbouwoverschotten werden vaak vanuit het paleis van de vorst verzameld en weer uitgekeerd. Daarmee kreeg de vorst een sterke positie. Hij bepaalde immers hoeveel er afgedragen moest worden en hoeveel men ontving. 51. Producten die onderling geruild worden, hebben niet altijd een vaste waarde. Het is moeilijk om de onderlinge waardeverhouding vast te stellen. 52. Er waren slaven die als koopwaar werden gezien. Zij waren meestal krijgsgevangene geweest of geroofd. Het betrof vooral buitenlanders. Verder waren er schuldslaven, vaak kleine boeren die hun schulden niet meer terug konden betalen. Een derde groep werd gevormd door kinderen, die door hun ouders als slaaf aan een tempel waren verkocht. 53. Hammurabi maakte een onderscheid in strafmaten. Deze werden bepaald door de vraag tegen wie er een misdaad begaan was. Een vergrijp tegen een slaaf werd lichter bestraft dan een misdaad tegen een hogergeplaatst persoon. 54. Legeraanvoerder, hoogste rechter en hogepriester. De koning had minder absolute macht in vroegdynastiek Sumeri, Assyri voor 1800, het oude Hethitische rijk en Fenici. 55. Omdat deze grote rijken mede werden bestuurd door vazalvorsten, die vanuit het centrum gecontroleerd werden. Eens/oneens, omdat 56. Binnenhalen van geld en goederen en uitbreiding/vestiging van machtspositie. 57. Misschien door het oprukken van de Zeevolken, maar het kan ook geleidelijk gebeurd zijn. 58. Veel inwoners van de Peloponnesus vluchtten na de invasies weg en vestigden zich in het Ionische gebied, het huidige West-Turkije. 59. De maatschappij ten tijde van Homerus (achtste eeuw v.Chr.) en de voorgaande eeuwen. Grote herenboeren fungeerden als leiders, ook in militaire zin. Zij stonden aan de top van een aristocratie. Een sociale middenlaag ontbrak

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 31/83

grotendeels, omdat er tussen de boeren en deze aristocratie nauwelijks andere klassen waren. 60. Het thema in de Ilias is de strijd van de Grieken (onder leiding van Agamemnon) tegen Troje. De Odyssee vertelt over de avonturen die de Griekse vorst/held Odysseus beleefde toen hij na de inname van Troje op weg was naar Ithaca, zijn thuis. 61. Er is in deze verhalen sprake van een sterk competentie-element. Dat kwam vooral voort uit de aristocratische elite. Van de aristocraten werd verwacht dat zij sterk en mooi waren en dat zij in staat waren huis en haard te verdedigen. 62. - Emolumenten: inkomsten, voortvloeiend uit een functie. - Casustiek: een rechtsterm voor een poging om in alle mogelijke gevallen te voorzien. - Primus inter pares: de eerste onder de gelijken.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 32/83

Les 4 63. Er vond ontginning plaats van nieuwe landbouwgronden, er ontstond een grotere variteit aan gewassen, de akkerbouw nam toe en de veeteelt nam af. 64. De snelle groei van de bevolking maakte deze veranderingen noodzakelijk. 65. Door de bevolkingstoename werden de dorpjes groter en groeiden ze naar elkaar toe. 66. Het handboek noemt de volgende kenmerken van een polis: een relatief klein grondgebied, vaak een stedelijk administratief centrum met openbare gebouwen, een marktplein (agora) en een versterkte burcht op een hoogte (acropolis). 67. Het leven in een kleinschalige polis werd als ideaal gezien voor de ontplooiing van het individu. 68. De Perzen, Carthagers en Etrusken voelden zich bedreigd door het toenemende aantal Griekse kolonies en verhinderden verdere uitbreiding. 69. Veel boeren woonden in de polis en hadden hun grond buiten de stad. Daardoor hadden ze belangen in en buiten de polis. 70. Men zag kolonisatie als een mogelijke oplossing voor interne sociale spanningen en als een uitlaatklep voor de bevolkingsgroei. Daarnaast had men natuurlijk handelsmotieven. 71. Enkele kolonies zijn: Naucratis, Syracuse, Napels, Tarente, Paestum. Opvallend is dat kolonies vooral aan (fraaie) kuststreken met goede handelsverbindingen liggen. 72. Door erfdelingen werd het land van veel boeren te klein en daardoor daalde de opbrengst. Ze konden niet meegaan met de veranderingen in de landbouw, die bijvoorbeeld een omschakeling naar nieuwe gewassen als olijfbomen en wijnstokken vereiste. De grond zou te lang niets opbrengen. Op een gegeven moment konden deze boeren hun leningen niet meer terugbetalen en raakten zij in schuldslavernij. 73. De middenklasse kon zich een wapenuitrusting veroorloven. De soldaten vormden te voet een gesloten slagorde: de falanx. Deze was sterker dan de bewapende edelman te paard.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 33/83

74. Nieuwe rijken en boeren waren nu ook in staat zelf een wapenuitrusting te kopen. Zo ontstond de hoplietenfalanx die steeds gemeenschappelijk moest optreden. Deze wijze van strijden bevorderde de solidariteit en het gevoel gelijkwaardig te zijn. 75. Eigen antwoord. 76. Zie blz. 83 van het handboek. 77. In tegenstelling tot de heersende opvattingen leerde de orfiek dat de ziel van de mens na zijn dood kan doorleven. De geest is belangrijker dan de materie. 78. Ze gelden als de eerste filosofen omdat zij door logisch redeneren probeerden betere antwoorden te vinden op algemene vragen. Zij zochten hun antwoorden niet meer bij de werking van de goden, maar in de natuurverschijnselen. 79. De Griekse religie speelt een minder grote rol in de politiek en de economie, maar een grotere in het dagelijks leven. De godenverhalen zijn geschreven door leken zoals Homerus en Hesiodus. 80. Door in Griekse steden in Zuid-Itali een ordelijke, evenwichtige samenleving te stichten onder leiding van wijzen. 81. De optekening van het recht, toelating tot de ambten, afschaffing van de schuldslavernij en herverdeling van land. 82. Het ontbrak de opvolger van een tiran aan legitimatie van zijn positie. Die stoelde enkel op het gegeven dat de voorganger in onrustige tijden de orde had hersteld. De tweede generatie-tiran was dan ook niet geliefd en kreeg geen steun in de samenleving. 83. Het volledige burgerschap was alleen voorbehouden aan de Spartiaten, de Spartaanse burgers. De perioiken ( de bewoners van de dorpen rondom Sparta) bezaten lokale autonomie. De heloten hadden geen enkel recht. Zij bebouwden de grond die bezit was van de Spartaanse burgers. 84. - Gerousia: een raad van 30 (oude) mannen; zij hadden de meeste macht. - Apella: een volksvergadering, waaraan de mannelijke burgers konden deelnemen. - Ephoren: vijf door de apella gekozen burgers die het dagelijks bestuur vormden.
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 34/83

- Koningen: twee (erfelijke) koningen met vooral een militaire functie. 85. De constitutie werd gewaardeerd als een mengvorm van monarchie, aristocratie en democratie. 86. Sommige ambten bleven alleen voorbehouden aan de hoogste vermogensklassen, bijvoorbeeld het ambt van archont, de hoogste bestuurder in Athene. 87. Solon maakte de arme boeren vrij van de schuldslavernij. Hun schulden werden kwijtgescholden, zodat ze weer vrije burgers werden. Bovendien werd het verboden om leningen aan te gaan met het eigen lichaam als onderpand. 88. Er kwam geen herverdeling van het landbezit. Voor kleine boeren bleef het moeilijk om het hoofd boven water te houden. Velen moesten hun bedrijf opgeven en trokken naar de stad. 89. Pisistratus steunde de boeren in hun conflicten met de grootgrondbezitters. Er werd veel grond van deze elite in beslag genomen en verdeeld onder de boeren. Hij hielp de boeren ook bij de invoering van nieuwe gewassen, met name olijfbomen. 90. Cleisthenes ontnam de adel nog meer macht door het volk, de demos, een belangrijke plaats te geven in de Atheense constitutie. In de raad en in de volksvergadering lag bij hen het zwaartepunt van de macht. 91. De raad, de volksvergadering, de Areopagus (tot 461 v.Chr.), de archonten en de strategen. 92. De archonten werden na dat jaar door middel van loting aangewezen, waardoor hun aanzien daalde. Dat van de strategen, die werden gekozen door de volksvergadering, steeg juist. Zij waren nu immers de door het volk gekozen functionarissen. 93. Er kon maar een beperkt deel van de bevolking aan de besluitvorming deelnemen. Vrouwen, vreemdelingen en slaven (mensen zonder burgerrecht) waren daarvan uitgesloten. 94. - Poleis: stadstaten in Griekenland. - Agora: markt. - Acropolis: versterkte hoogte/burcht in polis. - Aristocratie: regering waarin de besten de macht hebben (de adellijke elite).
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 35/83

- Ethnos: een aantal gemeenschappen dat vooral op militair gebied samenwerkt. - Falanx: gesloten slagorde van hoplieten. - Theogonie: het geslachtsregister van de Griekse goden (Hesiodus). - Amfoor: Griekse kruik met twee oren. - Kouros: standbeeld van jonge man. - Kour: standbeeld van jonge vrouw. - Perioiken: de bewoners van de steden rond Sparta. - Spartiaten: mannelijke inwoners van Sparta met volledig burgerrecht. - Heloten: staatslaven van Sparta. - Homoioi: de gelijken (Spartiaten in Sparta). - Gerousia: raad van ouden in Sparta. - Apella: volksvergadering in Sparta. - Ephoren: opzichters in Sparta; soort ministers. - Metoiken: vreemdelingen in Athene zonder burgerrecht. - Timocratie: regeringsvorm gebaseerd op vermogen. - Ecclesia: volksvergadering in Athene. - Archont: bestuurder in Athene. - Ostracisme: schervengericht. - Areopagus: heuvel in Athene waar hoogste rechtscollege zetelde. 95. - Homerus: achtste eeuw v.Chr. - Hesiodus: zevende eeuw v.Chr. - Pythagoras: zesde eeuw v.Chr. - Democritus: vijfde-vierde eeuw v.Chr. - Draco: zevende eeuw v.Chr. - Solon: zesde eeuw v.Chr. - Pisistratus: zesde eeuw v.Chr. - Dionysus: eeuwig, want is god. - Cleisthenes: vijfde eeuw v.Chr.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 36/83

Les 5 96. De opstand van de (onder andere door Athene gesteunde) Ionische steden tegen Perzi; koning Darius wilde Athene voor die steun straffen. 97. De Perzische koningen wilden Griekenland onderwerpen om Ioni onder controle te houden. Plus expansiedrang. 98. Aan de wendbare hoplietenfalanx. 99. Doordat koning Leonidas van Sparta zich met 300 onsterfelijken doodvocht. 100. De verhouding is gespannen. Athene en bondgenoten (Delisch-Attische Zeebond) komen steeds meer tegenover Sparta en bondgenoten (Peloponnesische bond) te staan. 101. De bondskas was op het eiland Delos, de bondgenoten waren Attische poleis en de basis werd gevormd door de gemeenschappelijke vloot. De strijd tegen de Perzen was het doel. 102. Ja. De leden konden er niet vrijwillig uitstappen, zoals ook blijkt uit het optreden van Pericles en Themistocles. 103. De inkomsten uit de Delisch-Attische Zeebond, de zilvermijnen van Laurion, de belasting van de metoiken en de handel. 104. Oorzaak: de twee machtsblokken (Athene met bondgenoten en Sparta met bondgenoten) betwistten elkaar de hegemonie in Griekenland. De Peloponnesische oorlog ontstond door een twist over de bondgenoten: wie hoort bij wie? 105. Door het Siciliaanse avontuur en het roekeloze optreden van Alcibiades. 106. Het betekende het einde van de democratie, een terugloop in het bevolkingsaantal, een economische recessie en uiteindelijk bezetting door Macedoni. 107. Perzi steunde de Spartanen met geld en probeerde de Griekse poleis tegen elkaar uit te spelen (verdeel en heers, ofwel divide et impera). 108. Het aantal Spartaanse burgers was zo klein geworden dat het leger niet in staat was de bezetting van Attica te handhaven.
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 37/83

109. Door de onderlinge oorlogen tussen Sparta, Thebe en Athene was Sparta niet meer in staat de Peloponnesus te beheersen. Met name de armen kwamen in opstand. Zij eisten herverdeling van het land, kwijtschelding van hun schulden en een minder oligarchisch bestuur. Veel van deze armen boden hun diensten aan de Perzische koning aan en traden als huurlingen in zijn leger. 110. Het land werd geregeerd door een koning. Als eerste onder zijn gelijken gaf hij leiding aan de grondbezittende aristocratie. Een afhankelijke boerenbevolking bewerkte het land van deze elite. 111. Philippus wilde Griekenland verenigen en leiden. Daarvoor streefde hij naar een bondgenootschap onder Macedonische leiding. Intern zouden de stadstaten autonoom blijven. 112. Macedoni overwon in deze slag de legers van de Griekse stadstaten. Er kwam een einde aan de periode van de vrije en zelfstandige poleis. 113. Demosthenes was pro-Athene/Griekenland en tegen de machtsaanspraken van Philippus van Macedoni (Filippicas). Isocrates was voor de eenheid van heel Griekenland onder leiding van Philippus van Macedoni. Uiteindelijk is de visie van Isocrates realiteit geworden. 114. - Trire: Atheens oorlogsschip met drie roeidekken boven elkaar. - Klerouchie: kolonie van Athene die een onderdeel van de polis Athene vormde. - Theten: de armste inwoners van Athene zonder landbezit. - Liturgie: geldelijke subsidie van rijke burgers van Athene aan de staat om culturele evenementen te financieren. 115. - Themistocles: strateeg, vijfde eeuw v.Chr. - Leonidas: koning van Sparta, vijfde eeuw v.Chr. - Pericles: Atheens leider, vijfde eeuw v.Chr. - Alcibiades: vlootvoogd en intrigant, vijfde eeuw v.Chr. - Philippus II van Macedoni: Koning, vierde eeuw v.Chr. - Demosthenes: redenaar, vierde eeuw v.Chr.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 38/83

Les 6 116. Enerzijds was er de scheiding tussen burgers en niet-burgers. Tot de burgers behoorden de volwassen mannen van Atheense afkomst, voorzover ze geen slaaf, vreemdeling (metoik) of krijgsgevangene waren. 117. De metoiken bezaten geen burgerrecht, maar waren wel vrij. In het algemeen mochten ze geen grond bezitten. De meeste metoiken werkten in de nijverheid en in de handel. Ook dienden ze in het leger en op de vloot. 118. Slaven konden zich vrijkopen, laten vrijkopen of werden vrijgelaten. Voor het werk dat ze deden voor anderen dan hun eigenaar, ontvingen ze een klein salaris. Hiermee konden ze zich soms zelf vrijkopen. 119. Huisslaven (huisleraren, secretarissen), beheerders van winkels en boerderijen, bewerkers van het land, werkers in de nijverheid, de steengroeven en de mijnen. 120. Atheense vrouwen konden zich niet zonder begeleiding op straat begeven. Spartaanse vrouwen wel. Die hadden ook economisch een sterkere positie, omdat de mannen zich vooral met het leger bezighielden. Zo hadden de vrouwen in Sparta een toezichthoudende functie. Zij zagen toe op het werk van de heloten. 121. Vanaf dat jaar werden de archonten via loting aangewezen. De strategen werden door de volksvergadering gekozen en daarbij werd vooral naar geschiktheid gekeken. 122. Pericles zorgde ervoor dat er presentiegelden werden uitgekeerd aan diegenen die aan het bestuur van de stad deelnamen. Daardoor kregen burgers die in de raad zaten een vergoeding. Verder verkleinde hij de macht van de Areopagus, een conservatief bolwerk waarin veel aristocratische families zaten. Ook moesten bestuurders na beindiging van hun functie verantwoording afleggen aan de volksvergadering. 123. Zowel de armen als de rijken konden profiteren van het Atheense imperialisme. De rijken kregen kans op nieuwe functies in het bestuur van de door Athene beheerste gebieden en ook voor de armen waren daar nieuwe mogelijkheden door te dienen op de vloot, land te verwerven of op andere terreinen werkzaam te zijn. 124. Je moest in Athene wel de heersende religie en de staatsgoden respecteren. Daarna waren de gedachten vrij.
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 39/83

125. In Athene heerste een grote intellectuele vrijheid. Verder was er voldoende geld voor kunst en cultuur en was het publiek kritisch en geletterd. 126. Een tragedie ging over de verhouding tussen mensen en goden. Daarbij speelden de sagen en mythen een belangrijke rol. Een komedie behandelde de interne en externe politieke verhoudingen. 127. De sofisten onderwezen de welsprekendheid en spraken over allerlei aspecten van de samenleving (godsdienst, filosofie, wetenschap, menselijk gedrag). Veel welvarende Atheners maakten gebruik van hun diensten. 128. De retorica hield zich bezig met het leren lezen, schrijven, rekenen en beoefende de welsprekendheid. Gezien het belang van het publieke debat in Athene, was hiervoor in deze stad veel aandacht. 129. Door vragen te stellen probeerde Socrates de precieze inhoud van abstracte begrippen als gerechtigheid en waarheid vast te stellen. 130. Volgens Plato bestond de ziel al voordat het lichaam er was. Lichaam en ziel waren dus gescheiden. 131. Hij ging uit van een agrarische polis, die bestuurd werd door goed geschoolde filosofen. Daarnaast onderscheidde hij een aparte militaire klasse (de wachters) en een klasse van werkers, die voor de andere groepen produceerden. Zij mochten volgens Plato geen politieke invloed hebben. 132. Aristoteles was voor de gemengde constitutie, waarin monarchale, aristocratische en democratische elementen vertegenwoordigd waren. Hij wilde vooral voorkomen dat er een tirannie of oligarchie ontstond. Hij was geen voorstander van een radicale democratie. 133. Hij beschreef het verleden op een kritische manier en probeerde daarbij zo onpartijdig mogelijk te zijn. 134. De Etrusken verhinderden een opmars richting Noord-Itali en de Carthagers voorkwamen dat de Griekse kolonies op Sicili zich verder westwaarts uitbreidden. 135. Er ontstond strijd tussen de Grieken en de Carthagers n tussen de Grieken (uit Syracuse) en de bewoners van Centraal-Sicili. 136. Rome veroverde heel Zuid-Itali, inclusief Sicili.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 40/83

137. - Presentiegeld/vacatiegeld: geldelijke vergoeding voor het bijwonen van raadsvergaderingen in Athene. - Demagoog: volksmenner. - Demos: aanduiding voor de totale bevolking van Athene. - Boul: raad van 500. - Panathenaen: religieus feest voor de stadsgodin Athene. - Retorica: de kunst van de welsprekendheid. - Sofist: professionele leraar in de wijsheid. - Retor: leraar in de welsprekendheid. 138. - Aeschylus: tragediedichter. - Herodotus: geschiedschrijver. - Aristoteles: filosoof, stichter van het Lyceum. - Aristophanes: blijspeldichter. - Sophocles: tragediedichter. - Thucydides: geschiedschrijver. - Plato: filosoof, stichter van de Academie. - Socrates: filosoof. - Euripides: tragediedichter.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 41/83

Les 7 139. Zie kaart. 140. Philippus wilde de Grieken in een politiek verband samenbrengen om vervolgens op te trekken tegen het Perzische rijk. Waarschijnlijk wilde hij in een dergelijke veldtocht Klein-Azi veroveren. 141. De Egyptenaren zagen in hem de bevrijder van de Perzische bezetting. 142. Hij werd door de priesters begroet als de zoon van Amon. De Grieken stelden Amon gelijk aan hun god Zeus. Derhalve beschouwde Alexander zich vanaf dat moment als zoon van Amon-Zeus en liet hij zich voortstaan op zijn goddelijke afkomst. 143. Zijn leger (met name het Macedonische deel) weigerde hem verder te volgen. 144. De vraag was of het rijk als n geheel bijeen moest blijven of dat verschillende generaals een eigen gebied gingen besturen. 145. Zie kaart. 146. Nadat na de dood van Alexander de Atheners in opstand waren gekomen tegen het Macedonische gezag, beperkten de Macedonirs het burgerrecht sterk. Dit werd voorbehouden aan mensen met een bepaalde hoeveelheid bezit. Het gelijkheidsbeginsel verdween dus. 147. Nee, de Atheense democratie werd in 307 v.Chr. hersteld. 148. De poleis gingen in federaties samenwerken. De burgers kregen het burgerrecht van hun polis en dat van de federatie waarbij deze was aangesloten. 149. Er werden van bovenaf geheel nieuwe steden gesticht (bijvoorbeeld Alexandri), die een specifieke rol kregen als havenstad of als bestuurscentrum. Andere kolonies werden vooral door soldaten en veteranen gesticht. 150. De kolonies kregen een aparte status: ze werden vrij en autonoom. 151. De steden kregen een eigen bestuur, sommige steden kregen belastingvrijstellingen en in de steden bezaten de Grieken en Macedonirs een eigen burgerrecht.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 42/83

152. Het burgerrecht werd gekoppeld aan het bezit van een bepaald vermogen. 153. De boeren werden geconfronteerd met hoge belastingen. Door de aard van de redistributie-economie was er weinig ruimte voor de boeren om die te compenseren. 154. In orintaalse steden werden veel gebouwen neergezet door Griekse immigranten. Deze gymnasia, tempels, theaters en overheidsgebouwen gaven de steden een Grieks aanzien. 155. De goden kregen een universeler karakter. Er kwam ook grote aandacht voor de verering van het noodlot en het toeval, die als persoonlijke godinnen werden gezien. De Griekse goden werden met de vreemde goden gedentificeerd en de heerserscultus kwam op. 156. De rede werd gezien als een goddelijke macht die de kosmos bestuurde. Emoties moesten worden vermeden en vrijheid stond voor de geestelijke vrijheid van het individu. 157. Alles bestond uit atomen die door het toeval, niet door de goden, werden gestuurd. Men hoefde voor de goden dan ook geen angst te hebben. 158. Zij zijn de eerste wetenschappers die zich specialiseerden, die zich op n gebied (vak) richtten. Als Grieken maakten zij ook gebruik van de kennis uit Egypte en Babyloni. 159. De Joodse Bijbel werd in het Grieks vertaald (de Septuaginta), in Jeruzalem verschenen Griekse bouwwerken en veel joden spraken onderling geen Hebreeuws meer, maar Grieks. 160. Dit betekent vriend van de Grieken. Daarmee wilden de vorsten van de Makkabeen en de Parthen de Grieken in hun gebieden tevreden stellen. 161. De Romeinen waren eeuwenlang door de Grieken benvloed, onder andere door de vele Griekse kolonies in Zuid-Itali (Graecia Magna). 162. - Gymnasium: letterlijk sportschool, ook centrum van cultuur. - Orintalisering: veroostersing. - Kosmopolitisme: streven naar wereldburgerschap. - Diaspora: de verstrooiing van het Joodse volk. - Thora: de eerste vijf boeken van het Oude Testament. - Septuaginta: de Griekse vertaling van het Oude Testament.
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 43/83

- Philhelleen: liefhebber van de Griekse cultuur. - Diadochen: opvolgers van Alexander de Grote. - Demotisch: cursief schrift (volks) in Egypte.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 44/83

Reader Bronnen bij de onderwijseenheid Oudheid-1 (ENGS-OUD1)

Het begin van de beschaving in Egypte en Griekenland (ca. 10.000 300 v.Chr.)

2e editie, september 2007

Nico Lettinck Christelijke Hogeschool Windesheim, Zwolle School of Education Lerarenopleiding Voorgezet Onderwijs Vakgroep Geschiedenis

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 45/83

Inhoudsopgave Reader Bronnen bij de onderwijseenheid Oudheid-1: Het begin van de beschaving in Egypte en Griekenland (ca. 10.000 300 v.Chr.) Inleiding 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. Het Gilgame-epos Genesis 6-8 Het verhaal van Deukalioon en Pyrra Herodotus over de Egyptenaren Plato: de Socratische methode Plato: de apologie van Socrates Plato: de gelijkenis van de grot Citaten van Epicurus Herodotus: het debat der Perzen Tyrtaeus over de Spartaanse deugd Thucydides: de lijkrede van Pericles Callisthenes rede tegen de proskynese 47 48 54 58 61 63 65 68 70 71 74 76 80 82

Bronverwijzingen

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 46/83

Inleiding In deze reader Bronnen bij de onderwijseenheid Oudheid-1 zijn twaalf bronnen uit die tijd zelf verzameld. Bronnen zijn geschriften die een zo direct mogelijk beeld geven van een belangrijke gebeurtenis. Soms zijn ze geschreven door een ooggetuige, soms door iemand die het verhaal van een ooggetuige heeft gehoord. Het verhaal van Herodotus over de Egyptenaren is bijvoorbeeld een belangrijke bron, omdat hij zlf in Egypte is geweest en daar mensen heeft gesproken. Hij heeft zijn ervaringen kort na zijn terugkomst in Griekenland opgeschreven. Moeilijker ligt het bij de scheppingsverhalen. Het Gilgame-epos is de oudste schriftelijke bron die iets over een grote vloed vertelt. Daarna zijn er enigszins vergelijkbare verhalen in de Griekse wereld en in de Joodse wereld (in het Bijbelboek Genesis) op schrift gesteld. Ieder verhaal kan op zijn eigen manier genterpreteerd worden en daar beginnen dan ook meteen de vragen: wat is de bedoeling van de tekst, wat is de betrouwbaarheid, wie heeft de tekst geschreven, wanneer gebeurde dat en waar? Dit soort vragen behoort bij de kerntaken van de historicus n van degene die zijn kennis op een volgende generatie wil overdragen: de docent. Het werken met bronnen is in het voortgezet onderwijs de belangrijkste methode om leerlingen kritisch vermogen en historisch besef bij te brengen. Vanzelfsprekend geldt dat dus ook voor deze hbo-opleiding geschiedenis. Lees de bronnen eens door, op een zonnige middag of een sombere avond, en stel er je eigen vragen bij. Laat je niet in de war brengen door de verschillende schrijfwijzen van sommige namen in de bronnen. In de studiewijzer is de schrijfwijze van het handboek aangehouden, maar zoals uit de bronnen wel blijkt zijn er meerdere schrijfwijzen mogelijk. Via de bronverwijzingen kom je erachter uit welk boek het fragment gekozen is en misschien krijg je zin om het hele boek te lezen. Doen! In de studiewijzer bij deze onderwijseenheid vind je enkele gerichte vragen en opdrachten bij de bronnen die op college behandeld zullen worden. Ad fontes! Nico Lettinck

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 47/83

Bron 1 Het Gilgame-epos (handboek blz. 35, 45, 54-55, 80) Het Gilgame-epos is een van de oudste literaire teksten ter wereld. Het heeft een thema dat van alle tijden is: de angst voor de dood en de zoektocht naar de onsterfelijkheid. Gilgame heeft volgens de meest recente wetenschappelijke inzichten cht bestaan. Hij leefde in de zevenentwintigste eeuw v.Chr. als koning van Uruk (Zuid-Irak). Daarna zijn de verhalen over hem in omloop gekomen. Hij woonde in Mesopotami, de streek waar voor het eerst de neolithische revolutie heeft plaatsgevonden. Daar ontwikkelde zich in het derde millennium ook het eerste schrift, het spijkerschrift. De oudste schriftelijke versie van het epos dateert uit de achttiende eeuw v.Chr. De tekst heeft vooral de aandacht getrokken vanwege zijn invloed op de Bijbel, met name op het zondvloedverhaal in Genesis. In de tweede helft van de negentiende eeuw v.Chr. is het spijkerschrift ontcijferd en vielen de overeenkomsten met de Bijbel voor het eerst op. De ontdekker, George Smith van het British Museum in Londen, verkeerde lange tijd in een grote staat van opwinding! In dit fragment (tablet XI) vertelt Utnapitim over een grote vloed die hij heeft meegemaakt. Hij en zijn vrouw hebben deze grote watervloed als enig mensenpaar overleefd en daardoor het eeuwige leven verworven. Gilgamesj zei tegen hem, tegen de verre Oetnapisjtim: Wanneer ik je zo bekijk, Oetnapisjtim, zie je er niet anders uit dan ik. Nee, je bent helemaal niet anders, je bent net als ik. Ik had wel graag met je gevochten, maar nu ik je zie, kan ik mijn hand niet tegen je opheffen. Vertel me hoe je voor de godenschaar stond en het eeuwige leven kreeg. Oetnapisjtim zei tegen hem, tegen Gilgamesj: [10] Ik zal je een geheim vertellen, Gilgamesj. Verborgen zaken van de goden zal ik voor je onthullen. Sjoeroeppak, een stad die je goed kent, een zeer oude stad aan de oever van de Eufraat, was de woonplaats van de goden. De grote goden vatten het plan op een watervloed te ontketenen. Zij overlegden met Anoe, hun vader, met Enlil, hun raadgever, met Ninoerta, de troondrager, en met Ennoegi, de inspecteur van de kanalen. [20] Ook de vooruitziende Ea nam aan de zitting deel.
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 48/83

Hij vertelde hun plannen door aan een rieten hut: Riethut, riethut! Wand, wand! Riethut, luister! Wand, let op! Man van Sjoeroeppak, zoon van Oebartoetoe, breek je huis af, bouw een boot. Doe afstand van je rijkdommen; houd alleen de levende have. Geef je bezit op, en red je leven. Breng het zaad van al wat leeft in het schip. Laat de boot die je bouwt de juiste afmetingen hebben. [30] De lengte en de breedte moeten gelijk zijn. Maak er een dak op zoals de Apsoe [de zoetwateroceaan in de diepte der aarde] heeft. Ik begreep alles en zei tegen Ea, mijn Heer: Het bevel dat u zojuist hebt gegeven, mijn Heer, zal ik gehoorzamen en uitvoeren, maar hoe moet ik het aan de stad, de bevolking en de Ouden, verklaren? Ea opende zijn mond, sprak en zei tegen mij, zijn dienaar: Dit is wat je tegen hen moet zeggen: Ik geloof dat Enlil zich van mij heeft afgekeerd, daarom zal ik niet in jullie stad blijven. [40] Ik zal geen voet meer zetten op Enlils bodem. Ik zal in de Apsoe afdalen en bij mijn meester Ea gaan wonen. Jullie zal hij bedelven onder overvloed: het meest exquise gevogelte, de zeldzame vissen. Hij zal jullie rijke oogsten geven. s Morgens laat hij het koekjes regenen, en s avonds zal er een stortbui van tarwe zijn. Zodra de ochtendschemering aanbrak, kwam de hele stad om mij heen staan. De timmerman bracht zijn bijl, [50] de rietvlechter bracht zijn steen. De rijken droegen de pek, de armen sleepten de andere benodigdheden aan. Op de vijfde dag maakte ik de buitenkant af. De bodem was n ikoe groot, de wanden waren tien maal twaalf el hoog, het dak was tien maal twaalf el per zijde. Ik ontwierp de indeling en tekende die. Ik voorzag haar van zes dekken en verdeelde haar zo in zevenen. [60] De ruimen verdeelde ik in negenen.
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 49/83

In het midden van de onderkant sloeg ik stoppen, ik voorzag in vaarbomen en legde al het benodigde klaar. Ik deed zes sjar pek in de oven en deed er drie sjar asfalt bij. De korfdragers brachten drie sjar olie, niet meegerekend n sjar olie voor het offer. De schipper stouwde nog twee sjar olie. Voor de arbeiders slechtte ik runderen. Dagelijks keelde ik een paar schapen. [70] De werklui gaf ik zwaar bier, licht bier, olie en wijn, als water uit de rivier. Ze vierden feest zoals op het Nieuwjaarsfestival. Bij zonsondergang legde ik er de laatste hand aan. Bij zonsondergang was de boot helemaal klaar. Het vaartuig werd met grote moeite te water gelaten. De werklui droegen voortdurend rolpalen van achter naar voor. Twee derde stond onder water toen het schip begon te drijven. Alles wat ik bezat, laadde ik in de boot. Alles wat ik aan zilver bezat, laadde ik in, [80] Alles wat ik aan goud bezat, laadde ik in, Al mijn levende have laadde ik in. Ik bracht mijn familie en verwanten aan boord, de dieren van het veld en de dieren van de wildernis. Allerlei ambachtslui liet in aan boord komen. s Morgens laat ik het koekjes regenen en s avonds zal er een stortbui van tarwe zijn. Ga dan scheep en sluit de deur! Het beslissende moment brak aan. s Morgens vielen de koekjes met bakken uit de lucht [90] en s avonds stormde het tarwe. Soms ging ik naar buiten om te kijken hoe het weer eruitzag. De storm was verschrikkelijk om te zien. Ik ging het schip binnen en sloot de deur. Aan de schipper Poezoer-Enlil gaf ik, in ruil voor het verzegelen van het schip, mijn paleis en alles wat erin was. Toen de ochtendschemering aanbrak, pakten donkere wolken zich samen aan de horizon. Adad donderde in hun binnenste.
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 50/83

[100] Sjoellat en Chanisj gingen voor hen uit; als herauten trokken zij over bergen en vlakten. Errakal rukte de palen uit, Ninoerta kwam en liet de stuwmeren overlopen. De Anoennaki zwaaiden met hun fakkels en met de vlammen staken zij het land in brand. De hemel was bevangen van de stilte voor de stormgod. Licht veranderde in duisternis. Het land brak als een aardewerkpot. Een hele dag woedde de storm. [110] De wind gierde onstuimig en stuwde de watervloed hoog op. Zoals in het strijdgewoel kon de een de ander niet zien. De mensen konden elkaar in de regen niet onderscheiden. De goden schrokken toen ze de vloed zagen. Ze weken terug en stegen op naar Anoes hemel. Ze groepten samen als honden die buiten moeten blijven. De grote godin schreeuwde als een vrouw in barensnood, Belet-ili met de mooie stem jammerde: Was deze noodlottige dag maar tot stof vergaan. Ik heb een slechte raad gegeven [120] Hoe heb ik zoiets verkeerds kunnen zeggen in de vergadering der goden? Hoe heb ik dit geweld, dat mijn schepsels vernietigt, kunnen bevelen? Eerst baar ik hen als mijn kinderen, nu vullen ze als visbroed de zee. De Anoennaki-goden huilden met haar mee. Daar zaten ze nu, terneergeslagen en in tranen. Ze huilden in groepjes met op elkaar geperste lippen. Zes dagen en zeven nachten woedde de stormwind. De watervloed en het onweer vernietigden de aarde. Toen de zevende dag was aangebroken, [130] ging de storm die de geweldige watervloed had opgestuwd op slag liggen, nadat hij eerst als een barende vrouw om zich heen had geslagen. De zee kalmeerde, de boze wind ging liggen en de watervloed hield op. Ik keek naar het weer; overal heerste stilte. Het mensdom was tot aarde vergaan. Het overstroomde land strekte zich voor mij uit, zo plat als een dak. Ik opende het luik, het zonlicht viel op mijn gezicht. Ik knielde neer en huilde. [140] De tranen stroomden over mijn gezicht. Ik stond op de uitkijk naar een oever, een einde aan de zee.
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 51/83

Op een afstand van twaalf maal twaalf el zag ik land oprijzen! Het schip strandde op deze berg Nimoesj. De berg Nimoesj hield het schip in zijn greep en liet het niet meer gaan. Een eerste dag, een tweede dag hield de berg Nimoesj het schip vast en liet het niet meer gaan. Een derde dag, een vierde dag [150] hield de berg Nimoesj het schip vast en liet het niet meer gaan. Een vijfde dag, een zesde dag hield de berg Nimoesj het schip vast en liet het niet meer gaan. Toen brak de zevende dag aan. Ik liet een duif los. De duif vloog weg en kwam weer terug: ze had nergens een rustplaats kunnen vinden, en rechtsomkeert gemaakt. Ik liet een zwaluw los. [160] De zwaluw vloog weg en kwam weer terug: ze had nergens een rustplaats kunnen vinden, en rechtsomkeert gemaakt. Ik liet een raaf los. De raaf vloog weg en zag dat het water wegzakte. Ze at, fladderde rond, lichtte haar staart en keerde niet terug. Ik keerde mij naar de vier windstreken en bad. Ik offerde aan de goden. Ik plengde een offer op de top van de berg. Zeven en nog eens zeven offervazen stelde ik op, waarin ik suikerriet, cederhout en mirre deed. [170] De goden roken de geur. De goden roken de aangename geur. De goden kwamen als vliegen op de offervazen af. Toen Belet-ili aankwam, Hield zij de grote vliegenamuletten, die Anu voor haar plezier gemaakt had, in de hoogte. Jullie, goden, die nu hier zijn! Zo waar als ik deze dingen van lapis lazuli om mijn hals nooit zal vergeten, zo zal ik deze dagen nooit vergeten. Moge ik ze mij altijd herinneren! [180] maar Enlil mag niet naar dit offer komen, omdat hij, onnadenkend, de watervloed opriep en mijn schepsels overleverde aan het verderf.
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 52/83

Toen Enlil arriveerde en hij het schip zag, ontstak hij in woede. Hij was vervuld van woede jegens de Igigi-goden. Is er iemand ontsnapt? Niemand had de catastrofe mogen overleven! Ninurta opende haar mond, sprak en zei tegen de heldhaftige Enlil: Wie, behalve Ea, zou zoiets kunnen verzinnen? [190] Ea weet hoe hij zoiets voor elkaar moet krijgen. Ea opende zijn mond, sprak en zei tegen de held Enlil: Jij, de heldhaftigste, de wijste onder de goden, hoe heb je, zonder na te denken, de watervloed kunnen oproepen. Straf de zondaar voor zijn zonden. Straf de misdadiger voor zijn misdaden. Maar geef ook toe, opdat hij niet helemaal zal worden afgesneden van het leven. Heb geduld, opdat hij niet zal omkomen. In plaats van een watervloed los te laten, [200] had een leeuw losgelaten om de mensheid uit te dunnen. In plaats van een watervloed los te laten, had een wolf losgelaten om de mensheid uit te dunnen. In plaats van een watervloed los te laten, had een hongersnood gezonden om het land uit te putten. In plaats van een watervloed los te laten, had Erra gezonden om een slachting onder de mensen aan te richten. Ik heb het geheim van de grote goden niet onthuld. Ik liet de zeer wijze alleen maar een droom zien: zo leerde hij het geheim van de goden kennen. [210] Besluit nu wat je met hem wilt doen. Enlil kwam aan boord van het schip. Hij nam mijn hand en liet mij opstijgen. Ook liet hij mijn vrouw opstijgen en naast mij neerknielen. Hij raakte onze voorhoofden aan, en tussen ons in staande, zegende hij ons: Vroeger, Oetnapisjtim, was je een mensenkind. Voortaan zullen Oetnapisjtim en zijn vrouw net zo zijn als wij goden. Oetnapisjtim zal ver weg, aan de monding van de rivieren wonen. Hij nam mij mee [220] en liet mij wonen, ver weg, aan de monding van de rivieren. [maten: een el = ca. 50cm; een sjar = 40.000 liter of: zeer veel; een ikoe = 3600m2]
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 53/83

Bron 2 Genesis 6-8 (handboek blz. 40-42, 55) Genesis is het eerste boek van het Oude Testament, dat samen met het Nieuwe Testament de Bijbel vormt. De teksten van het Oude Testament zijn tot stand gekomen tijdens de Babylonische ballingschap van de Isralieten (ca. 550 v.Chr.) of nog later. Het verhaal over de zondvloed zou terug kunnen gaan op een grote overstromingsramp in Zuid-Mesopotami: deze oorspronkelijke plaatselijke gebeurtenis was al in de Mesopotamische overlevering uitgedijd tot een wereldomvattende ramp. De Bijbel heeft dit gegeven in de eerste plaats opgenomen om Gods strafgericht over de zondige mensheid en Noachs uitverkiezing te illustreren. In de tekst lopen twee verhaaltradities door elkaar, zodat er nogal wat overlappingen zijn (slot hoofdstuk 6 en begin hoofdstuk 7 bijvoorbeeld). Genesis 6:5 Toen Jahwe zag hoezeer op de aarde de boosheid van de mensen was toegenomen en hoezeer de begeerte van hun hart de hele dag naar het kwade uitging, kreeg Hij spijt dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en Hij was er zeer verdrietig om. En Jahwe zei: Ik ga de mens, die Ik geschapen heb, van de aardbodem wegvagen, zowel de mens als het vee en de kruipende dieren en de vogels in de lucht, want het spijt Mij dat Ik ze gemaakt heb. Alleen Noach vond genade in de ogen van Jahwe. Dit is de geschiedenis van Noach. Noach was een rechtschapen man; hij bleef temidden van zijn tijdgenoten een onberispelijk leven leiden en hij richtte zijn schreden naar God. [10] Noach verwekte drie zonen: Sem, Cham en Jafet. De aarde was voor de ogen van God verdorven en vol gewelddaden. En God zag hoe bedorven de aarde was, want alle mensen op de aarde gingen verkeerde wegen. God zei tot Noach: De dagen van de mensen zijn geteld, want zij zijn er de schuld van dat de aarde vol gewelddaden is. Ik ga hen met de aarde vernietigen. Gij moet een ark van pijnhout bouwen; met riet moet gij de ark maken, en ze van binnen en van buiten met pek bestrijken. [15] Als volgt moet gij ze maken: de ark moet driehonderd el lang zijn, vijftig el breed en dertig el hoog. Het dak dat gij op de ark aanbrengt moet n el naar buiten uitsteken. In een van de zijden moet gij een deur aanbrengen; ook moet gij een onderste, een tweede en een derde ruim maken. Want Ik sta op het punt een watervloed over de aarde te brengen, die alle levende wezens onder de hemel zal verdelgen; alles wat zich op de aarde bevindt, zal omkomen. Met u echter zal ik een verbond aangaan; gij moet u inschepen in de ark, met uw zonen, met uw vrouw en met de vrouwen van uw zonen. Van alle levende wezens moet gij verder n paar in de ark brengen, om ze met u samen in leven te doen blijven; een mannelijk en een vrouwelijk dier moet het zijn. [20] Van de verschillende soorten vogels, van de verschillende soorten vee, van de
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 54/83

verschillende soorten dieren die over de grond kruipen, moet n paar met u meegaan en aldus in leven blijven. Breng verder allerlei etenswaar bijeen en leg daar een voorraad van aan, zodat gijzelf en de dieren te eten hebt. Noach deed dit; alles wat God hem geboden had, voerde hij uit. Genesis 7 Jahwe zei tot Noach: Ga in de ark met heel uw gezin, want van dit geslacht zijt gij de enige die in mijn ogen rechtschapen is. Neem van alle reine dieren zeven paar, telkens een mannetje en een wijfje; maar van de onreine dieren n paar, telkens een mannetje en een wijfje; ook van de vogels in de lucht zeven paar, telkens een mannetje en een wijfje. Zo zult gij hun soort in stand houden op de gehele aarde. Want over zeven dagen laat Ik het regenen op de aarde, veertig dagen en veertig nachten, en Ik ga alles wat bestaat, alles wat Ik gemaakt heb, van de aardbodem wegvagen. [5] En Noach deed alles wat Jahwe hem geboden had. Noach was zeshonderd jaar, toen de vloed [Lat. diluvium] over de aarde kwam. Om zich te beschermen tegen het water van de vloed gingen Noach en zijn zonen, zijn vrouw en de vrouwen van zijn zonen de ark binnen. Van de reine en van de onreine dieren, van de vogels en van al wat over de grond kruipt, kwamen er telkens twee, een mannelijk en een vrouwelijk dier, bij Noach in de ark, juist zoals God geboden had. [10] En op de zevende dag stortte het water van de vloed over de aarde neer. Het was in het zeshonderdste levensjaar van Noach, de zeventiende dag van de tweede maand; op die dag braken alle bronnen van de diepte los, de sluizen van de hemel gingen open, en de regen viel op de aarde, veertig dagen en veertig nachten achtereen. Op die eigen dag ging Noach de ark binnen met Sem, Cham en Jafet, de zonen van Noach, en met zijn vrouw en de drie vrouwen van zijn zonen; en samen met hen kwamen ook al de verschillende soorten wilde beesten, al de verschillende soorten tamme dieren, al de verschillende soorten vogels, al het gevogelte, alles wat vleugels heeft. [15] Van alle levende wezens kwamen er telkens twee bij Noach in de ark. Er kwamen mannelijke en vrouwelijke dieren, van alle levende wezens, zoals God had geboden. En Jahwe deed de deur achter hem dicht. Veertig dagen lang hield de vloed over de aarde aan. Het water steeg en tilde de ark op, tot hoog boven de aarde. Het water nam toe en kwam hoog boven de aarde te staan, en de ark dreef op het water. Het water bleef zo toenemen op de aarde dat het al de hoge bergen onder de hemel bedekte. [20] Vijftien el daarboven steeg het water, zodat het de bergen bedekte. Alle levende wezens die zich op de aarde bewogen, vogels, tamme en wilde dieren, en alle dieren die over de grond kruipen, en ook alle mensen kwamen om. Alles wat levensadem in zijn neus had, alles wat op het droge leefde, vond de dood. Al wat op de aardbodem bestond werd verdelgd: de mensen, de viervoetige dieren, de kruipende dieren en de vogels in de lucht werden van de aarde verdelgd.
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 55/83

Alleen Noach, en die bij hem in de ark waren, bleven in leven. Het water bleef stijgen op de aarde, honderdvijftig dagen achtereen. Genesis 8 Toen dacht God aan Noach, en aan al de wilde en tamme dieren, die bij hem in de ark waren. En God deed over de aarde een wind gaan, waardoor het water begon te zakken. De bronnen van de diepte en de sluizen van de hemel werden gesloten, en de regen uit de hemel hield op. Het water zakte gestadig van de aarde weg. Na verloop van honderdvijftig dagen begon het te verminderen. Op de zevende dag van de zevende maand kwam de ark op de bergen van Ararat te liggen. [5] Het water nam geleidelijk af tot de tiende maand; op de eerste dag van de tiende maand werden de toppen van de bergen zichtbaar. Na verloop van veertig dagen opende Noach het venster dat hij in de ark had aangebracht. Hij liet een raaf los, die heen en weer bleef vliegen tot het water op de aarde was opgedroogd. Toen liet hij een duif los, om te zien of het water al van de aardbodem was weggezakt. Maar de duif vond geen plek waar haar pootjes konden rusten, en keerde bij hem terug in de ark; want het water bedekte nog heel de aardbodem. Noach stak zijn hand uit, pakte de duif en haalde ze weer bij zich in de ark. [10] Nu wachtte hij nog eens zeven dagen, en liet toen opnieuw een duif uit de ark los. Toen de duif tegen de avond bij hem terugkwam, droeg zij een groen olijfblad in de bek. Toen begreep Noach dat het water van de aardbodem weggezakt moest zijn. Hij wachtte nog eens zeven dagen, en liet toen opnieuw een duif los; maar deze duif keerde niet meer bij hem terug. In het zeshonderdeneerste jaar, op de eerste dag van de eerste maand, begon het water boven de aarde op te drogen. Nu schoof Noach het dak van de ark opzij en keek naar buiten; en zie, de aardbodem was droog. Op de zevenentwintigste dag van de tweede maand was de aarde droog. [15] Toen sprak God tot Noach en zei: Ga uit de ark, met uw vrouw, uw zonen en de vrouwen van uw zonen. Laat alle dieren die bij u zijn mee naar buiten komen, alle levende wezens, vogels, viervoetige dieren en kruipende dieren; dan kunnen zij weer de aarde bevolken, weer vruchtbaar zijn en talrijk worden op de aarde. Toen ging Noach met zijn zonen, zijn vrouw en de vrouwen van zijn zonen naar buiten. Ook alle viervoetige dieren, alle kruipende dieren, alle vogels en al wat op de grond kruipt, soort bij soort, verlieten de ark. [20] Toen bouwde Noach een altaar ter ere van Jahwe; hij deed een keuze uit de reine dieren en uit de reine vogels, en droeg op het altaar brandoffers op. Jahwe rook de aangename geur en zei bij zichzelf: Nooit meer zal Ik de aardbodem vervloeken vanwege de mensen: het hart van de mens is immers geneigd tot het kwade van jongs af aan. Ook de andere levende wezens zal Ik nooit meer treffen, zoals Ik nu gedaan heb. Zolang de aarde bestaat, blijft er zaaitijd en oogsttijd, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht. Nooit houdt dat op.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 56/83

Genesis 9 Toen zegende God Noach met zijn zonen en zei tot hem: Wees vruchtbaar, word talrijk en bevolk de aarde. Er zal vrees en schrik voor u zijn bij alle dieren op de aarde, bij alle vogels in de lucht, bij alles wat op de grond kruipt en bij alle vissen in de zee; onder uw heerschappij zijn zij gesteld. Alles wat leeft en beweegt zal u tot voedsel dienen; dat alles schenk Ik u naast het groene gewas. Alleen vlees met de ziel vlees met het bloed er nog in moogt gij niet eten. [5] Ook uw eigen bloed zal ik terugeisen: van alle dieren zal Ik het terugeisen en ook van de mensen, van de mensen onderling, zal Ik het leven van de mens terugeisen. Wie het bloed van een mens vergiet, diens bloed wordt door mensen vergoten, want als zijn beeld heeft God de mens gemaakt. Wees dan vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en word er talrijk.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 57/83

Bron 3 Het verhaal van Deukalioon en Pyrra (vergelijk handboek blz. 84-85) Ook de Grieken hadden hun eigen versie van de eerste stappen van de mensheid. In dit verhaal zijn het Griekse goden die boos zijn op de eerste mensen. Deukalioon en Pyrra zijn na een grote vloed als enigen gespaard. Op raad van het orakel van Themis gooien zij de beenderen van hun moeder, de aarde, achter zich, waaruit nieuwe mensen ontstaan. Nog een andere versie in de Griekse mythologie is het verhaal van Filemoon en Baukis. Lang voordat de mensen van ons geslacht de wereld bevolkten, woonde op aarde het ijzeren mensengeslacht. Dit was vol wreedheid en gewelddadigheid, steeds zinnend op strijd, twist en oorlog. Hun woningen waren van ijzer, met ijzererts bezaaiden zij het veld en ook hun gemoed was onbuigzaam en hard als het ijzer. De wereldheerser Zeus, die van hun hardnekkige goddeloosheid had gehoord en in menselijke gedaante in hun midden was gekomen, was diep verontwaardigd naar de zetel der goden op de Olympos teruggekeerd. Het gerucht blijft ver bij de waarheid ten achter! zo riep hij met vlammende toorn in de raad der goden uit, ik ben besloten dit ontaarde geslacht uit te roeien! Hij maakte zich al gereed om zijn bliksemschichten naar de goddelozen te slingeren. Doch uit vrees, dat de vurige bliksems de ether zouden doen ontvlammen en de as van het heelal verbranden, legde hij ze weer uit de hand. Ik zal een geweldige regen van de hemel laten vallen en het ijzeren geslacht in wolkbreuken verdrinken zwoer hij in zijn woede. Onmiddellijk werd de noordenwind, die de regenwolken pleegt uiteen te blazen, in de holen van Aiolos, de god der winden, opgesloten; alleen de zuidenwind mocht vrij waaien. Met druipende vleugels en een van regen doorweekte baard, het aangezicht gehuld in het zwarte donker van de nacht, vloog de zuidenwind naar de aarde omlaag; de nevel omringde zijn voorhoofd en langs de witte hoofdharen gutste een waterstroom. Hij greep de laag neerhangende regenwolken beet en begon ze, onder gerol van donder, uit te persen. Toen stortte een eindeloze regen op de aarde neer. Ook de zeegod Poseidon kwam zijn broeder bij het vernietigingswerk te hulp. Laat al uw wateren onbeteugeld vloeien zo beval hij zijn stromen, breekt door tot in de huizen der stervelingen en vernielt de dijken, waarmee zij u binnen de perken houden! En terwijl de losgelaten rivieren zich stortten op alle mensenwerk, doorstak de stroomgod zelf met zijn drietand het ingedijkte gebied van de aarde en liet de kolkende vloeden binnendringen. Aldus stroomden de wateren over het open veld, over huizen en tempels heen, spoelden bezaaide velden weg en rukten planten en bomen uit. Mocht ergens een paleis stevig genoeg zijn om de vloeden te trotseren, dan stegen de golven toch al spoedig tot de geveltop, zodat ook de hoogste in de maalstroom

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 58/83

verdwenen. Zee en land waren niet meer te onderscheiden. Alles verzonk in de wijde, oeverloze wateren. De mensen trachtten te ontkomen zo goed als zij konden. In hun wanhoop spoedden zij zich naar de hoogste bergen, doch het onbarmhartig opdringende water greep de meeste van hen voor zij redding vonden. En mocht ook iemand de onherbergzame toppen bereiken, dan was hij toch veroordeeld binnen korte tijd van honger om te komen. In die dagen leefde Deukalioon, de zoon van Prometheus, met zijn gemalin Pyrra. Niemand onder de stervelingen evenaarde deze beiden in rechtschapenheid en vroomheid. Prometheus zelf, die in die tijd nog in de raad der goden zetelde, had het echtpaar gewaarschuwd en een schip voor hen gebouwd. Toen nu ook zij door het vernietigingsbesluit van Zeus werden getroffen, konden beiden zich in hun vaartuig redden temidden van de onstuimige vloed. Toen de Alvader van de hemel neerzag en alleen nog dit enkele mensenpaar ontwaarde, die beiden vroom en eerbiedig waren en geen schuld hadden aan het vreselijk strafgericht, waartoe hij zich door zijn goddelijke toorn had laten brengen, zond hij de noordenwind uit en liet de donkere wolken uiteendrijven en de nevel optrekken. Hij liet aan de hemel de aarde en aan de aarde de hemel weer zien. Ook Poseidon legde de drietand neer en deed de vloed stillen. De zee kreeg weer oevers en de rivieren keerden in hun bedding terug. De tranen rolden over de wangen van de vrome Deukalioon, toen hij het land zo verwoest zag liggen, stil als het graf. Nu zijn wij beiden alleen het volk der aarde sprak hij klagend tot zijn vrouw. Alle anderen zijn in de grote vloed verdronken! Ach, had mijn goddelijke vader mij maar de kunst geleerd menselijke wezens uit leem te vormen en hun de menselijke geest in te blazen! Wenend traden zij beiden voor de half verwoeste tempel van Themis, vielen op de knien en smeekten tot de godin: Hemelse macht, wil ons leren, hoe wij ons vernietigd geslacht tot nieuw leven kunnen opwekken! O help gij onze verzonken wereld! Toen klonk de stem van de godin: Omhult uw hoofd, en werpt het gebeente van uw moeder achter u! Lange tijd zochten de twee het geheim van deze godsspraak te ontraadselen. Vergeef mij, hemelse macht riep Pyrra tot de onzichtbare godin, wanneer ik huiver voor uw bevel. Hoe kan ik u gehoorzaam zijn, wanneer gij mij gebiedt om het aandenken van mijn moeder oneer aan te doen! Maar Deukalioon viel haar in de rede: Ik begrijp de zin van haar goddelijke woorden, want nooit verlangt een godheid van de mensen een misdaad. Onze moeder, dat is de aarde die ons voedt. En haar beenderen zijn de stenen. Die moeten wij, Pyrra, achter ons werpen. Waren beiden eerst nog onzeker over de uitlegging van de godsspraak, zij verwijderden zich toch van het altaar der godin, omhulden hun hoofd en wierpen stenen achter zich.
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 59/83

En toen geschiedde het wonderbaarlijke: het gesteente verloor zijn onveranderlijke hardheid, het werd buigzaam, het groeide het nam gestalte aan! Mensengestalte, vooreerst nog wel grof en onvolmaakt, zoals een kunstenaar de ruwe vormen beitelt uit het marmer, doch reeds duidelijk te herkennen. Wat vochtig en gronderig was aan de stenen werd vlees, het vaste en stenige werd beenderen. En het duurde niet lang of de mensen stonden kant en klaar voor Deukalioon en Pyrra. De stenen door Deukalioon geworpen hadden een mannelijke, die van Pyrra een vrouwelijke gedaante aangenomen. Dit is volgens de sage de oorsprong van ons mensengeslacht, en inderdaad, niet n dag verloochent het zijn afkomst. Het is immers een hard en krachtig geslacht, deugdelijk voor zware arbeid en in staat moeite en inspanning te doorstaan.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 60/83

Bron 4 Herodotus over de Egyptenaren (handboek blz. 22-23, 52-54, 119) In dit fragment uit zijn Historin geeft de Griekse geschiedschrijver Herodotus (485-425 v.Chr.) een levendige beschrijving van de zeden en gewoonten van de Egyptenaren zoals hij die tijdens zijn reizen heeft waargenomen. Zij betoog is grotendeels op eigen waarneming en onderzoek (historia) gebaseerd. Ik ga nu uitvoerig over Egypte vertellen, omdat het meer wonderen bevat dan welk land ook en de grootste kunstwerken te zien geeft, die de wereld kent. Daarom zal hierover uitvoeriger gesproken worden. Niet alleen leven de Egyptenaren onder een ander soort hemel dan andere mensen en heeft de Nijl een andere geaardheid dan andere rivieren, maar ook in hun zeden en levensgewoonten wijken zij sterk af van anderen. Zo zijn het bij hen de vrouwen, die naar de markt gaan en handel drijven, terwijl de mannen thuis zitten en weven. Anderen stoten bij het weven de spoel naar boven, de Egyptenaren naar beneden. Zware lasten dragen de mannen op het hoofd, de vrouwen op de schouders. Wateren doen de vrouwen in staande houding, de mannen zittend. Hun behoefte doen zij binnenshuis, maar zij eten buiten op straat, en zij geven daarvan deze verklaring, dat men onsmakelijke, maar noodzakelijke dingen in het verborgene moet verrichten, maar wat niet afstotelijk is, in het openbaar. Geen vrouw kan priesteres worden, noch van een god noch van een godin, maar mannen zijn priesters zowel van goden als godinnen. Zonen behoeven hun ouders in het geheel niet te onderhouden, als ze dat niet willen, maar voor dochters is het een dure plicht, of ze willen of niet. Elders dragen priesters der goden lang haar, in Egypte scheren zij het hoofd kaal. Bij andere mensen is het in tijden van rouw gewoonte, dat de naaste verwanten hun haar afknippen; de Egyptenaren laten na een sterfgeval zowel hoofdhaar als baard groeien, terwijl zij als regel kaal geschoren zijn. Andere mensen wonen gescheiden van dieren, maar de Egyptenaren leven met dieren samen. Terwijl andere volken zich voeden met tarwe en gerst, geldt het voor een Egyptenaar als zeer grote schande daarvan te leven en zij bereiden hun voedsel uit spelt, door sommigen ook wel gierst genoemd. Zij kneden deeg met hun voeten, maar leem met hun handen en ook rapen zij daarmee mest op. Alle andere mensen laten hun schaamdelen, zoals die van nature zijn, behalve zij, die van de Egyptenaren geleerd hebben: deze besnijden zich namelijk. Elke man draagt er twee kledingstukken, de vrouwen slechts n. Bij het zeilen leggen andere mensen de knopen in de jukringen en touwen aan de buitenkant, de Egyptenaren aan de binnenkant. Schrijven en rekenen doen de Grieken van links naar rechts, de Egyptenaren van rechts naar links, en daarbij zeggen ze het

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 61/83

zelf rechts te doen, maar de Grieken links. Ze kennen twee soorten schrift, het ene wordt heilig [hiroglyfen] genoemd, het andere volks [demotisch].

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 62/83

Bron 5 Plato: de Socratische methode (handboek blz. 117-118) In deze dialoog debatteren Socrates (469-399 v.Chr.) en Glauco over de vraag of mannen en vrouwen dezelfde taken moeten hebben. Deze tekst is een goed voorbeeld van de zogenoemde Socratische methode: doorvragen totdat je vastloopt en dan opnieuw beginnen, met als doel een beter antwoord formuleren op de gestelde vraag. Deze tekst reflecteert ook de heersende opvattingen over de positie van de vrouw in het Athene van de vijfde eeuw v.Chr. (vgl. handboek blz. 109). Socrates: Moeten de mannen en de vrouwen alles samen doen? Of moeten de vrouwen binnenshuis blijven om de kinderen op te voeden? Glauco: Samen delen! In alles! Met dit verschil dat we er rekening mee moeten houden dat ze zwakker zijn dan de mannen. Socrates: Is het mogelijk mensen te gebruiken voor hetzelfde werk, als zij niet op dezelfde wijze zijn onderwezen? Glauco: Dat gaat niet. Socrates: Als we dus de vrouwen voor hetzelfde willen gebruiken als de mannen, moeten zij hetzelfde onderwijs hebben. Glauco: Zeker. Socrates: Moeten we nu niet de vraag opwerpen of de vrouw van nature dezelfde mogelijkheden heeft als de man; of dat zij bepaald soort werk niet kan doen, zoals vechten in een oorlog? Glauco: Zeer zeker. Socrates: Vind je dat de vrouw volgens haar natuur grondig verschilt van de man? Glauco: Ja, beslist. Socrates: Moet aan man en vrouw daarom niet verschillend werk worden opgedragen? Glauco: Natuurlijk. Socrates: Vind je dan niet dat je jezelf tegenspreekt, als je beweert dat mannen en vrouwen hetzelfde werk moeten doen, ondanks het feit dat zij van nature verschillen? Glauco: Dat is niet erg gemakkelijk om daar direct op te antwoorden. Socrates: Wie weet vinden we een oplossing. We hebben nog niet nagegaan om welk soort verschil het nu eigenlijk gaat. Glauco: Neen, dat hebben we inderdaad niet nagegaan. Socrates: Als we het er bijvoorbeeld over eens zouden zijn dat kaalhoofdigen van nature anders zouden zijn dan langharigen, mogen we, als de kalen schoenmakers zijn, dan niet toelaten dat ook langharigen schoenmaker worden? Glauco: Het zou belachelijk zijn als we dat niet toelieten.
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 63/83

Socrates: Zullen we dan nu nagaan ten opzichte van welke bezigheid in de politiek de natuur van man en vrouw misschien verschilt? Glauco: Dat lijkt mij redelijk. Socrates: Ken jij n gebied van menselijke bedrijvigheid, waarop het mannelijk geslacht niet in alle opzichten het vrouwelijke overtreft? Of moeten we het hebben over de kunst van het weven, koekbakken en koken? Ja, op dt gebied kan het vrouwelijk geslacht wel wat. Maar het zou al te lachwekkend zijn, als de vrouw op dat terrein verslagen werd. Glauco: Dat is heel juist wat je daar zegt. Toch zijn er heel wat vrouwen die heel wat mannen in heel wat zaken overtreffen. Over het algemeen is het echter zoals je zegt. Socrates: Dan is er ook in het bestuur van de staat geen enkele taak speciaal voor de vrouw als vrouw of voor de man als man weggelegd. Zowel de man als de vrouw kunnen alle taken vervullen, al moet erkend worden dat de vrouw in alle taken moet onderdoen voor de man. Glauco: Beslist!

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 64/83

Bron 6 Plato: de apologie van Socrates (handboek blz. 117-118) In 399 v.Chr. werd de toen zeventigjarige Socrates aangeklaagd in de Atheense volksrechtbank (heliaia, handboek blz. 91), ten eerste omdat hij niet geloofde in de goden van de polis Athene, ten tweede omdat hij de jeugd bedierf. Hij was steeds omzwermd door een troep jongeren, die hem vereerden en aan zijn lippen hingen en wier geloof aan de goden en aan de traditionele normen hij door zijn spitsvondige redeneringen ondermijnde. Socrates verdedigde zichzelf tegen deze beschuldigingen voor een jury van 500 leden, nadat hij geweigerd had zich door vrijwillige ballingschap aan het proces te onttrekken. Met een kleine meerderheid werd het schuldig tegen hem uitgesproken; daarna werd hij volgens de eis van de aanklagers veroordeeld tot de dood door de gifbeker. Deze teksten zijn een gaaf voorbeeld van de Griekse retorica (handboek blz. 116). Paragraaf 1 Wat voor indruk, mannen van Athene, mijn aanklagers op u hebben gemaakt, weet ik niet. Maar ik ben door hen bijna aan mij zelf gaan twijfelen; zo overtuigend spraken zij. En toch, iets waars hebben zij, bij wijze van spreken niet gezegd. Het meest verbaasde ik mij over n van de vele leugens die zij hebben verteld, toen zij u waarschuwden op uw hoede te zijn niet door mij te worden bedrogen, omdat ik een welsprekend man ben. Dat zij zich niet geschaamd hebben dit te zeggen, terwijl zij op slag en door de feiten zelf zullen worden weerlegd, wanneer ik zal blijken allerminst welsprekend te zijn, dat leek mij wel het meest schaamteloos. Of zij moesten welsprekend noemen iemand die de waarheid zegt. Als zij dat bedoelen, zou ik kunnen toegeven een redenaar te zijn, maar niet volgens hun opvatting. Zij hebben dus, zoals ik zeg, vrijwel geen waar woord gesproken. Van mij evenwel zult gij de volle waarheid horen; maar bij Zeus, Atheners, geen opgesmukte rede zoals die van hen, gesierd met mooie termen en frasen. Neen, gij zult horen gewone woorden zoals ze toevallig bij mij opkomen, want ik heb vertrouwen in de rechtvaardigheid van wat ik ga zeggen [...]. Paragraaf 29 Voor een winst van weinig tijd, Atheners, zult ge gesmaad en beschuldigd worden door hen die op de stad willen smalen, dat gij Socrates hebt gedood, een wijs man. Want ook al ben ik het niet, zij die u willen beschimpen, zullen mij wijs noemen. Als gij een korte tijd gewacht had, zou dat u vanzelf ten deel zijn gevallen; want ge ziet dat ik reeds vergevorderd ben in leeftijd en dichtbij de dood. Ik zeg dit niet tegen u allen, maar tot hen die voor mijn dood hebben gestemd, tot wie ik ook nog dit zeg: misschien denkt gij, Atheners, dat ik veroordeeld ben, omdat het mij ontbrak aan zulke woorden waarmee ik u zou
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 65/83

hebben overreed, als ik maar gemeend had alles te moeten doen en zeggen om aan mijn vonnis te ontkomen. Verre van dien! Wel ben ik veroordeeld, omdat het mij aan iets ontbrak; stellig niet aan woorden, maar aan durf en onbeschaamdheid en een bereidheid om zulke dingen tot u te spreken als gij het liefst gehoord had: dat ik ach en wee had geroepen en gejammerd en veel andere dingen had gedaan en gezegd, die zo beweer ik mij onwaardig zijn, dingen zoals gij gewoon zijt te horen van de anderen. Maar evenmin als ik toen meende wegens het gevaar iets te moeten doen wat een vrij man ontsiert, heb ik er nu berouw van mij zo te hebben verdedigd; veel meer geef ik er de voorkeur aan door zulk een verdediging te sterven dan op die andere manier te leven. Want noch in een proces, noch in een oorlog mag ik of mag iemand anders hierop uit zijn om tot elke prijs aan de dood te ontsnappen. Want ook in het gevecht blijkt het dikwijls dat iemand aan de dood kan ontkomen door zijn wapens weg te werpen en zijn achtervolgers om genade te smeken. Ook vele andere middelen bestaan er in elk gevaar om aan de dood te ontvluchten, als men er maar toe besluit alles te doen en te zeggen. Misschien, Atheners, is het niet moeilijk te ontkomen aan de dood, maar veel moeilijker aan de schande; deze loopt sneller dan de dood. En nu ben ik wel, omdat ik traag ben en oud door de traagste gegrepen, maar mijn aanklagers, omdat zij geducht en fel zijn, door de snelste, de schande. Nu ga ik heen, nadat ik van u het doodvonnis heb gekregen maar zij gaan heen, nadat zij van de waarheid gekregen hebben het vonnis van verdorvenheid en onrecht. Ik berust in mijn vonnis en zij in het hunne. Zo moest het wellicht zijn en ik geloof dat het zo goed is. Paragraaf 33 Ook gij, rechters, moet tegenover de dood vol vertrouwen zijn en dit ene voor waar houden dat een goed man geen onheil treft, noch bij zijn leven noch na zijn dood, en dat zijn belangen door de goden niet worden verwaarloosd. Ook wat mij nu wedervaren is, is niet zomaar gebeurd, maar het is mij duidelijk dat nu de dood en de verlossing van mijn zorgen het beste voor mij was. Daarom ook heeft het teken mij geen ogenblik weerhouden en heb ik geen reden tot erge boosheid op hen die mij veroordeeld en aangeklaagd hebben. Toch was dat bij hun veroordeling en aanklacht niet de bedoeling; zij bedoelden mij te benadelen; dat is voor hen een reden tot verwijt. Het enige wat ik hun verzoek is dit: wanneer mijn zoons volwassen zijn, straf hen dan mannen, en kwel hen evenzo als ik u placht te kwellen, indien gij bemerkt dat zij zich om geld of iets anders eerder bekommeren dan om deugd, en als zij menen iets te zijn terwijl zij niets zijn, verwijt hun dat, zoals ik het u deed, dat zij niet zorgen waarvoor zij moeten zorgen, en menen iets te zijn zonder iets waard te zijn. Indien ge dat doet, dan zullen zowel mijn zoons als ik van u ondervonden hebben wat rechtvaardig is.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 66/83

Maar nu is het tijd om heen te gaan, voor mij om te sterven, voor u om te leven. Wie van ons beiden een beter lot tegemoet gaat weet niemand behalve de godheid alleen.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 67/83

Bron 7 Plato: de gelijkenis van de grot (handboek blz. 118) In dit beroemde fragment beschrijft Plato (429-347 v.Chr.) hoe hij de verhouding tussen de zichtbare werkelijkheid en de objectieve werkelijkheid ziet. Plato verwoordde zijn ideen meestal in de van Socrates geleerde dialoogvorm. In het onderstaande fragment staan de opmerkingen van de vragensteller cursief gedrukt. Stel u eens voor dat er mensen zaten in een onderaards hol,..van hun jeugd af zo vastgeketend dat ze alleen vr zich konden kijken; dat er achter hen een vuur...licht gaf; tussen het vuur en de gevangenen was een weg omhoog, en daarlangs een muur als het scherm in een schimmenspel. Ik stel het me voor. Nu droegen mensen allerlei dingen langs die muur, zo, dat die er boven uitsteken: ondermeer beelden van mensen en dieren... Wat een wonderlijk beeld, en wat een wonderlijke gevangenen! Zij zijn als wij; want denkt ge dat zulke mensen vooreerst van zich zelf en van elkaar iets anders gezien hebben dan hun schaduwbeeld op de rotswand?...En staat het met die voorbijgedragen dingen niet net zo?...Dus houden zulke mensen de schaduwbeelden voor de werkelijkheid. Inderdaad. Als nu eens...dit gebeurde: als er een wordt losgemaakt en gedwongen wordt ineens op te staan, zijn hoofd om te draaien...en naar het licht te kijken; als hij dan bij dat alles pijn heeft en door de flikkering van het licht datgene niet kan zien waarvan hij zoven de schaduwen zag;...denkt ge dan niet dat hij zich geen raad weet, en meent dat het tot nu toe geziene meer waar is dan hetgeen hem nu getoond wordt?...En als men hem met geweld zou meeslepen..naar het licht van de zon, dan zou hij, verblind als hij was, niets kunnen zien van de dingen waarvan men hem nu zou zeggen dat ze echt waren. Neen, niet zo maar ineens. Hij zou eerst moeten wennen;...eerst zou hij de schaduwen het best kunnen zien, dan spiegelbeelden in het water, daarna de dingen zelf; de hemel kon hij het best eerst s nachts bekijken;...en het allerlaatst de zon, niet haar weerspiegeling in het water of zoiets, maar op haar eigen plaats, en haar aanschouwen zoals zij werkelijk is...En zou hij dan niet alles verkiezen boven het leven van zijn vroegere medegevangenen?...Als hij nu weer eens (bij hen terug zou keren), zouden zij dan niet zeggen dat hij door zijn tocht omhoog zijn ogen bedorven had? Die gevangenis nu is de wereld van het zienlijke; het licht van het vuur daarin is de kracht van de zon; de tocht naar boven en het aanschouwen van de dingen daar is...de opgang van de ziel naar de wereld van het in de geest voorstelbare; in deze...wereld is de idee van het goede de laatste en moeizaam aanschouwbare;...in de zienlijke wereld brengt zij licht en de bron van licht voort; in de wereld van de geest heerst zij zelf en schenkt waarheid en inzicht;
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 68/83

wie redelijk wil handelen in zijn persoonlijk leven of in de staat moet haar aanschouwen. Voor zover ik u kan volgen ben ik het ermee eens.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 69/83

Bron 8 Citaten van Epicurus (handboek blz. 138) Epicurus (342-271 v.Chr.) ging uit van het atomisme van Democritus (handboek blz. 86), dat leerde dat de goden geen invloed hebben op de steeds veranderende, uit ondeelbare deeltjes opgebouwde aarde. Volgens hem bepaalt geen enkele buitennatuurlijke macht het aardse gebeuren. Als de mens daarmee rekening houdt, wordt hij bevrijd van de zorgen en angsten van het dagelijks leven en kan hij zich geheel wijden aan het streven naar een toestand van gelukzalige onbekommerdheid, de ataraxia. Dit is volgens Epicurus het enige en hoogste doel waarnaar een mens kan streven. In de Romeinse tijd was de dichter Lucretius (99-55 v.Chr). een belangrijke pleitbezorger van het epicurisme. Hij zei: Als wij er zijn, is de dood er niet en als de dood er is, zijn wij er niet. Tekst A Zichzelf voldoende zijn is de grootste der rijkdommen. Het is een groot goed, volgens ons, te kunnen voldoende zijn voor zichzelf. Wanneer men zichzelf volstaat, komt men er toe het onschatbare goed te bezitten dat de vrijheid is. Men moet de filosofie dienen als men de werkelijke vrijheid wil bereiken. Alle vriendschap moet voor zichzelf gezocht worden; ze heeft nochtans het nut als oorsprong. We hebben niet zozeer de diensten van onze vrienden nodig als dat we zeker willen zijn dat ze klaar staan om ons te dienen. Een edele geest geeft zich vooral over aan de wijsheid en aan de vriendschap; twee goederen waarvan het ene sterfelijk, het andere onsterfelijk is. Tekst B Wanneer wij dus zeggen dat lust (hedon) ons levensdoel is, hebben wij het niet over de lust van losbandige lieden of over de lust die gelegen is in actief genieten zoals sommige mensen denken die niet weten waar ze het over hebben en die met ons van mening verschillen of aan onze leer een negatieve uitleg geven maar wij doelen op een toestand, waarin het lichaam geen pijn heeft en de ziel niet verontrust wordt. Het gelukkige leven komt niet tot stand door drinkgelagen en onafgebroken feesten, noch door het genieten van jongens en vrouwen, of het eten van vissen of andere spijzen die de rijk voorziene tafel biedt, maar door nuchter denken, dat niet alleen de gronden onderzoekt van elk kiezen en vermijden, maar ook de ongegronde meningen uitbant waardoor de grootst mogelijke onrust zich van onze geest meester maakt.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 70/83

Bron 9 Herodotus: het debat der Perzen (handboek blz. 90 schema 4, 119) De Griekse geschiedschrijver Herodotus (485-425 v.Chr.) geeft in het volgende fragment een (gefingeerd) debat weer tussen drie Perzen (Otans, Megabyzos en Dareios) over de vraag wat de juiste staatsvorm is. Het debat weerspiegelt de opvattingen in het Griekenland van de vijfde eeuw v.Chr. Toen het tumult was bedaard en er vijf dagen voorbijgegaan waren, hielden de mannen, die tegen de magirs in opstand gekomen waren, een beraadslaging over de algemene politieke vraagstukken en daarbij werden redevoeringen uitgesproken, die sommige Grieken ongeloofwaardig vinden, maar die toch werkelijk zijn uitgesproken. Otans adviseerde de staatsmacht aan de Perzen gezamenlijk toe te vertrouwen en sprak als volgt: Het is mijn overtuiging, dat niet weer een van ons alleenheerser moet worden, want dat is evenmin aangenaam als goed. Ge weet immers waartoe de willekeur van Kambyss heeft geleid en hebt evenzeer uw deel gehad van de willekeur van de magir. Hoe zou ook de alleenheerschappij een goed instituut kunnen zijn, als deze zonder verantwoordelijkheid kan handelen naar eigen believen? Ook al bekleedt men de allerbeste man met deze macht, hij zou daardoor zijn normale wijze van denken verliezen. Onder invloed van de hem omringende luister ontstaat immers in hem de overmoed en van nature is reeds in elk mens de afgunst aanwezig. Wie met deze twee behept is, bezit alle kwaad, want eensdeels van overmoed, andersdeels van afgunst vervuld verricht hij vele onbesuisde daden. Een heerser evenwel behoorde vrij van afgunst te zijn, omdat hij in het bezit is van alle denkbare voorrechten. Maar juist omgekeerd is zijn houding tegenover zijn onderdanen: op de besten immers is hij afgunstig, omdat zij leven en in welstand verkeren, maar in de slechtste der burgers schept hij behagen, terwijl hij zijn oren gretig openstelt voor lasterpraatjes. Maar het meest ongerijmde is wel, dat, als men hem met mate bewondert, hij zich ergert, omdat men hem niet heel erg vereert, maar als men hem bijzonder veel eer bewijst, ergert hij zich over wat hij als vleierij beschouwt. Maar het ergste ga ik nu noemen: de voorvaderlijke zeden schaft hij af, hij doet vrouwen geweld aan en doodt mensen zonder vorm van proces. Als evenwel het volk de macht bezit, dan draagt dit bewind ten eerste de allerschoonste naam: democratie; ten tweede gebeurt er dan niets van wat de alleenheerser doet: de overheden worden bij loting aangewezen, zij moeten verantwoording afleggen en alle besluiten worden door de gemeenschap genomen. Ik stel dus voor, dat wij de monarchie afschaffen en het volk aan de macht brengen, want een volksheerschappij bezit alle voordelen. Dit was de zienswijze, die Otans naar voren bracht, maar Megabyzos stelde voor de staatsmacht aan een regering van weinigen toe te vertrouwen; hij zei:
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 71/83

De argumenten van Otans om de alleenheerschappij af te schaffen maak ik tot de mijne, maar dat hij erop aandrong de macht aan het volk in handen te geven, daarmee is hij aan de beste oplossing voorbijgegaan. Er bestaat immers niets begripslozers en overmoedigers dan een tot niets bruikbare volksmenigte. Dat mannen, die aan de willekeur van een tiran willen ontsnappen, zouden terechtkomen in de willekeur van een bandeloze volksregering is toch volkomen onduldbaar. Immers, als een tiran iets doet, handelt hij tenminste met inzicht, maar bij het volk is van inzicht geen sprake. Want hoe zou het tot inzicht in staat zijn, als het nooit geleerd heeft en evenmin van nature begrip heeft voor wat goed is? Gelijk een door winterstormen gezwollen rivier stort het zich op de staatszaken en jakkert die af zonder ze rustig te overdenken. Neen, wie het met de Perzen slecht meent, mag voor de democratie zijn, maar laten we een college van de voortreffelijkste mannen uitkiezen en dezen met de macht bekleden. Daartoe zullen immers ook wij zelf behoren en het is te verwachten, dat van de beste mannen ook de beste besluiten zullen komen. Megabyzos nu bracht deze mening naar voren, maar als derde gaf Dareios zijn zienswijze te kennen met de volgende woorden: Wat Megabyzos gezegd heeft met betrekking tot de grote massa, daarin heeft hij mijns inziens gelijk, maar op het punt van een oligarchie ben ik het niet met hem eens. Van de drie bestaande mogelijkheden namelijk en ik neem deze nu in hun best denkbare vorm de beste volksregering, de beste oligarchie en de beste alleenheerser, daarvan verdient volgens mij de laatstgenoemde verre de voorkeur. Want er is niets beters denkbaar dan n man, die de beste is: omdat hij immers over een dergelijk inzicht beschikt kan hij op feilloze wijze de massa bevoogden en zijn tegen vijanden gerichte plannen kunnen zo het best geheim blijven. In een oligarchie streven velen ernaar zich voor de gemeenschap verdienstelijk te maken en dat geeft aanleiding tot het ontstaan van felle persoonlijke vijandschappen; want ieder voor zich wil de eerste zijn en eigen meningen doen zegevieren en daardoor geraken zij onderling in heftige tweedracht, waaruit partijvorming ontstaat en uit die partijvorming moord en doodslag en als gevolg daarvan komt men weer terecht bij de alleenheerschappij en daaruit blijkt hoezeer deze de beste is. Als evenwel het volk de heerschappij uitoefent, dan zal onvermijdelijk het kwaad binnensluipen. Dringt dat door in de bestuurslichamen, dan ontstaan er onder de slechte elementen geen vijandschappen, maar integendeel hechte vriendschappen, want zij, die afbreuk doen aan het gemeenschappelijk belang, spannen daarbij met elkaar samen en dat gaat dan zo voort, totdat iemand zich aan het hoofd van het volk stelt en een eind maakt aan een dergelijk bewind. Dientengevolge geniet hij de bewondering van het volk en daardoor ontpopt hij zich als de geboren alleenheerser. Ook deze gang van zaken bewijst, dat de alleenheerschappij het beste is.
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 72/83

Om alles in n woord samen te vatten: waaraan hebben wij de vrijheid te danken, wie heeft ons die gegeven? Het volk of een oligarchie of een alleenheerser? Kortom, ik ben van mening, dat wij, omdat wij door n man vrij geworden zijn, ons hieraan moeten houden en bovendien onze voorvaderlijke zeden, die goed zijn, niet moeten afschaffen, want dat zou verkeerd zijn.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 73/83

Bron 10 Tyrtaeus over de Spartaanse deugd (handboek blz. 87-89) De Spartanen hebben in de geschiedenis naam gemaakt als onverschrokken en goed gedrilde strijders. In de Perzische oorlogen was hun inbreng aan Griekse kant van wezenlijk belang (slag bij Thermopylae) . Sparta heeft weinig culturele toppers voortgebracht. Daarom zijn de gedichten van deze Tyrtaeus (eerste helft zevende eeuw v.Chr.) zo bijzonder. In zijn gedichten spoorde hij de burgers aan de roem op het slagveld te zoeken en hun plicht te doen tegenover het vaderland. Ze hadden het karakter van strijd- en marsliederen. Eeuwen na zijn dood werden zij nog in Sparta gezongen. Ik zou een man niet onthouden en ook geen rekening met hem houden, omdat hij hard loopt of goed worstelt, zelfs niet al had hij de grootte en kracht van Cyclopen en overwon hij in het lopen de Thracische Boreas, en al evenmin als hij knapper was dan Tithonos, rijker dan Midas en Cinyras koninklijker dan Pelops, zoon van Tantalos en welbespraakter dan Adrastos, kortom al had hij alles om beroemd te zijn - als hij miste de onstuimige moed. Want een man is niet goed in de oorlog als hij het zien van bloedige doodslag niet kon verdragen, en niet dicht bij de vijand ging staan om tegen hem te vechten. Deze voortreffelijkheid, deze prijs is de beste onder mannen en de mooiste om te behalen voor een jonge man. Het is een gemeenschappelijk goed voor de stad - en het hele volk, als een man wijdbeens standhoudt tussen de voorsten zonder onderbreking, en niet denkt aan de schandelijke vlucht, leven en dapper hart op het spel zettend terwijl hij de man naast hem met zijn woord moed inspreekt; Die man is goed in de oorlog. Hij brengt snel de rauwe linies van de vijanden tot staan en houdt door zijn ijver de golf van de strijd tegen. En wie, in de voorste linie gevallen, de geest geeft, roem brengend aan de stad, volk en vader, doordat hij doorboord is door borst en schild en harnas heen, hem bejammeren gelijkelijk jong en oud, de hele stad is in zak en as, de grijsaards, de aanzienlijke kinderen, en de kindskinderen en latere generaties; De edele roem gaat niet verloren noch de naam van hem
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 74/83

- en, ook al is hij onder de aarde, onsterfelijk is hij, die zich onderscheidend, standhoudend en vechtend voor zijn land en kinderen door onstuimige Ares is omgebracht. Anderzijds, als hij het eeuwig smartelijke doodslot ontloopt, en na de overwinning de stralende roem van de lans geniet, dan eren hem allen, jong en oud gelijkelijk, en gaat hij na veel te hebben genoten, naar de Hades. Hij blinkt ouder wordend uit tussen de burgers, en niemand wil hem te kort doen in respect en recht, maar allen uit het land staan hun zetel af, jongeren, leeftijdgenoten en zelfs de ouderen. Laat iedere man proberen tot de top van die voortreffelijkheid te geraken met heel zijn hart door niet af te laten van de oorlog.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 75/83

Bron 11 Thucydides: de lijkrede van Pericles (handboek blz. 101-102, 119-120) In deze beroemde redevoering van Pericles, de leider van Athene tijdens de Peloponnesische oorlog, komt goed naar voren wat destijds verstaan werd onder de typisch Griekse normen en waarden. De rede is opgetekend door de geschiedschrijver Thucydides (ca. 460-400 v.Chr.) in zijn boek over de Peloponnesische oorlog. Waarschijnlijk zijn in zijn verslag ook veel gedachten van hemzelf verwoord. Ook dit is een fraai voorbeeld van de Griekse retorica (handboek blz. 117). Boek II Hoofdstuk 34 (...) Bij de begrafenis van deze eerste gevallenen werd Pericles, de zoon van Xanthippos, gekozen om te spreken. Toen het ogenblik was gekomen, trad hij vanaf het graf naar voren en staande op een hoog platform, dat was aangebracht opdat zijn stem zo ver mogelijk zou dragen over de menigte, sprak hij als volgt: Hoofdstuk 35 De meesten van hen die vr mij op deze plaats het woord hebben gevoerd prijzen hem, die deze rede aan de gebruikelijke plechtigheid heeft toegevoegd; het was goed, zo gevoelden zij, haar uit te spreken bij het graf van de in de oorlog gevallenen. Ik deel deze mening niet. Ik zou het voldoende achten, wanneer mannen die dappere daden hebben verricht door daden werden geerd, zoals gij nu voor ogen hebt bij deze begrafenis van staatswege. Het geloof in de moed van velen moet niet afhankelijk gesteld worden van het goed of minder goed spreken van n man. Want het is moeilijk de juiste maat te houden, wanneer de overtuiging dat de waarheid gezegd wordt nauwelijks bij de toehoorders wordt gevestigd. Want de toehoorders, die de feiten kennen en de doden hebben liefgehad, zullen wellicht menen, dat het gesprokene te kort doet aan wat zij weten en wensen, maar zij die niet op de hoogte zijn zullen sommige dingen overdreven achten uit afgunst, als zij horen van een feit dat hun eigen krachten te boven gaat. Want lof die over anderen uitgesproken wordt is slechts te verdragen zolang ieder meent ook zelf iets te kunnen presteren van wat hij hoort. Overschrijd die grens en men is jaloers en ongelovig. Maar nu de vroegere geslachten gemeend hebben dat het zo goed is, moet ook ik deze gewoonte trouw blijven en trachten zo veel mogelijk de wensen en gevoelens van ieder te bevredigen. Hoofdstuk 36 Mijn eerste woorden zullen zijn voor onze voorouders. Want het is zowel rechtvaardig als gepast dat bij een gelegenheid als deze een eervol woord aan hun gedachtenis wordt gewijd. Zij immers zijn het die, steeds als hetzelfde volk
Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 76/83

dit land bewonend, van geslacht tot geslacht tot op heden toe door hun dapperheid het als een vrij land aan ons hebben overgegeven. Zij verdienen lof, maar nog meer onze vaders. Want zij hebben aan de erfenis die zij ontvingen de wereldmacht toegevoegd die wij nu bezitten en die zij niet zonder harde inspanning aan ons, het huidige geslacht, hebben nagelaten. En wij zelf, die hier nu verzameld zijn, mannen in de kracht van ons leven, hebben die macht in de meeste opzichten tot grotere bloei gebracht en de staat met alles zo toegerust, dat zijn eigen kracht toereikend is voor oorlog en voor vrede. Over de krijgsdaden, waardoor alles achtereenvolgens werd verworven of waardoor wij zelf of onze vaders ons dapper hebben verdedigd tegen de aanval van een barbaarse of Helleense vijand, wil ik niet uitweiden; zij zijn u bekend. Liever wil ik eerst wijzen op de geest die deze daden inspireerde en op de staatsinrichting en gedragslijn, waardoor wij groot werden, om daarna de doden hier voor ons te eren; want ik acht het in overeenstemming met deze plechtigheid dat deze dingen worden gezegd en ik meen dat het zin heeft dat ze worden gehoord door allen hier verzameld, zowel burgers als vreemdelingen. Hoofdstuk 37 Wij hebben een staatsvorm die niet een kopie is van de instellingen van onze naburen. In plaats van anderen na te bootsen zijn wij juist een voorbeeld voor hen. Onze staatsvorm heet een democratie, omdat ze in handen is van velen en niet van enkelen. In persoonlijke geschillen verzekeren onze wetten gelijk recht aan allen en de publieke opinie eert een ieder die zich door iets onderscheidt in het openbare leven boven anderen, niet om de klasse, waartoe hij behoort, maar om zijn waarde alleen. Armoede is voor niemand die de staat van nut kan zijn een beletsel, hoe gering zijn aanzien ook is. Wij leven als vrije staatsburgers en in onze dagelijkse omgang zijn wij zonder argwaan tegen elkander en wij ergeren ons niet aan onze buurman als hij zijn eigen genoegen zoekt en werpen hem geen boze blikken toe, die wel geen schade brengen, maar kwetsend zijn. Verdraagzaam in onze persoonlijke omgang houden wij in het openbare leven ons aan de wet, die wij eerbiedigen. Wij gehoorzamen aan hen die telkens over ons gesteld zijn en aan de wetten, vooral aan die wetten die bescherming bieden aan de verdrukten en aan die ongeschreven wetten, waarvan de overtreding in aller ogen schande brengt. Hoofdstuk 38 Ook hebben wij gezorgd voor een veelzijdige verpozing voor onze geest na de arbeid door het instellen van wedstrijden en offerfeesten, het gehele jaar door, en door de fraaie inrichting van onze huizen, waarvan de dagelijkse genotvolle aanblik onze zorgen verdrijft. De stad is zo groot dat alles uit de gehele wereld er samenvloeit en wij hebben het geluk dat wij niet minder genieten van de goederen van andere landen dan van de producten van eigen bodem.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 77/83

Hoofdstuk 39 Ook in de verzorging van ons krijgsbedrijf verschillen wij van onze tegenstanders en wel door het volgende: wij stellen onze stad open voor iedereen en wij beletten niet van tijd tot tijd door het verdrijven van vreemdelingen anderen om iets te begrijpen of te zien, waarmee, als het niet geheim blijft, een onzer vijanden zijn nut zou kunnen doen; immers wij vertrouwen minder op militaire voorbereidingen en krijgslisten dan op onze persoonlijke moed in de strijd. Anderen oefenen zich bij hun opvoeding vanaf hun prilste jeugd door harde training in dapperheid, maar wij met onze zorgeloze levenswijze gaan evenmoedig de gevaren, waartegen wij opgewassen zijn, tegemoet. Het bewijs: de Spartanen trekken niet alleen, maar met al hun bondgenoten ons land binnen, maar wanneer wij met eigen krachten in andermans land zijn binnengevallen, blijven wij in vreemd gebied zonder moeite meestal overwinnaars van vijanden die eigen huis en haard verdedigen. Met onze gezamenlijke krijgsmacht heeft nog geen onzer vijanden een ontmoeting gehad, omdat wij onze aandacht verdelen over onze zeemacht en over de vele expedities te land die wij uitzenden. En toch, indien onze vijanden slaags raken ergens met een afdeling en enigen van ons hebben verslagen, dan pochen zij dat zij ons gehele leger hebben teruggedreven en als zij overwonnen worden, dat zij door onze volledige strijdkrachten zijn verslagen. Onze bereidheid de gevaren tegemoet te gaan meer met zorgeloosheid dan met harde training en meer met aangeboren dan met wettelijk voorgeschreven moed geeft ons het voordeel niet al van tevoren gebukt te gaan onder het leed dat nog komen moet, terwijl wij toch in het aangezicht van die gevaren niet minder moed tonen dan zij die het zich altijd moeilijk maken. Ook hierom verdient onze stad bewonderd te worden, evenals om andere redenen. Hoofdstuk 40 Wij hebben de schoonheid lief zonder verkwisting; wij hebben de wijsheid lief zonder weekheid. Rijkdom is voor ons een middel tot werkzaamheid, niet een reden tot bluf. Voor armoede uit te komen achten wij geen schande, maar een blaam niet te trachten door arbeid aan armoede te ontkomen. Wij wijden ons zowel aan onze persoonlijke belangen als aan het belang van de staat en zij die door andere dingen in beslag genomen worden schieten in kennis van staatszaken niet te kort. Wij verschillen van anderen door de man die zich aan het openbare leven onttrekt niet te beschouwen als een rustig burger, maar als een nutteloos mens. Wij zelf beslissen en overwegen nauwgezet de staatszaken, van mening niet dat woorden de daden schaden, maar dat het schade brengt niet eerst door het woord te zijn onderricht, voordat men tot de vereiste daad overgaat. Ook hierin verschillen wij van anderen, dat wij weliswaar ondernemend zijn, maar tevens ons nauwkeurig rekenschap geven van hetgeen wij willen ondernemen.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 78/83

Anderen daarentegen brengt onwetendheid tot onbesuisdheid en nadenken tot aarzeling. Terecht wordt de grootste geestkracht toegekend aan hen die de gevaren en de vreugden van het leven het duidelijkst voor ogen hebben en toch voor de gevaren niet terugdeinzen. Ook in grootmoedigheid zijn wij het tegendeel van de meesten. Niet door weldaden te ontvangen, maar door ze te bewijzen maken wij ons vrienden. Standvastiger in zijn vriendschap is hij die de gunst heeft bewezen, zodat hij hem aan wie hij gegeven heeft door welgezindheid blijvend aan zich heeft verplicht. De begunstigde is lauwer in zijn gevoelens, omdat hij beseft dat zijn wederdienst niet zal worden aangezien als een uiting van vriendschap, maar als de vereffening van een schuld. Wij alleen bewijzen onbevreesd weldaden niet uit welberekend eigenbelang, maar door het vertrouwen, onze vrijgevigheid eigen. Hoofdstuk 41 Samenvattend verklaar ik dat onze gehele stad een leerschool is van Hellas en ik meen dat ieder Athener zich kan aanpassen aan de meest uiteenlopende levensvormen en met gratie en soepelheid zich tot een zelfstandige persoonlijkheid kan ontwikkelen. Dat dit geen ijdele frases zijn ter gelegenheid van het ogenblik, maar werkelijke feiten, dat bewijst de macht zelf van onze stad die wij door deze eigenschappen hebben verworven. Geen stad gaat haar vuurproef zo krachtig tegemoet, krachtiger dan haar roep verkondigt; zij alleen wekt bij de vijand die haar aanvalt geen bitterheid omdat hij door zulke tegenstanders wordt overwonnen, zij alleen wekt geen zelfverwijt bij de onderworpene omdat hij door onwaardigen wordt overheerst. Groot zijn de symbolen, veelvuldig de getuigen van de macht die wij hebben gevestigd en waarom wij bewonderd zullen worden door de mensen van nu en later. Wij hebben geen Homeros nodig om ons te verheerlijken, geen dichter wiens woorden voor het ogenblik het oor zullen strelen, maar wiens voorstelling van de feiten de toets van de waarheid niet zal doorstaan. Want door onze durf hebben wij ons een weg gebaand naar elke zee en elk land, overal hebben wij onvergankelijke gedenkstenen gesticht van straf en van weldaad. Zo dan is de stad, waarvoor deze mannen in het besef dat zij haar niet mochten verliezen een dappere dood op het slagveld zijn gestorven en het is slechts natuurlijk dat wij allen die hen overleven bereid zijn ons offers voor haar te getroosten (...).

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 79/83

Bron 12 Callisthenes rede tegen de proskynese (handboek blz. 124-125) Tijdens zijn verblijf in het door hem overwonnen Perzische rijk kreeg Alexander de Grote het nogal in zijn bol. Hij ging zich steeds meer aanpassen aan de door de Macedonirs verfoeide oosterse levensstijl met alle ceremonies en plichtplegingen van dien. Het verzet uit eigen kring werd verwoord door Callisthenes, die als geschiedschrijver en pedagoog met de expeditie meereisde. Deze tekst is opgeschreven door Arrianus (95-175 n.Chr.), de meest bekende biograaf van Alexander de Grote, in zijn Anabasis. Na het uitspreken van deze en dergelijke redeneringen door Anaxarchus stemden degenen, die in het plan waren ingewijd, met de strekking ervan in en wilden dan ook al met de proskynese beginnen; de meeste Macedonirs ergerden zich echter aan de toespraak, maar hielden zich stil. Toen nam Callisthenes het woord en zei: Alexander acht ik, O Anaxarchus, geen enkel eerbewijs onwaardig, dat bij een mens past; ik meen echter, dat er onder de mensen een verschil bestaat tussen goddelijk en menselijk eerbetoon, onder meer in het bouwen van tempels, het oprichten van beelden, door het feit, dat voor goden heilige domeinen worden afgezonderd, dat er aan hen brand- en plengoffers worden gebracht, dat er hymnen voor de goden worden gedicht, maar niet uit redevoeringen op mensen maar bovenal blijkt dat verschil door het gebruik van de proskynese. Want de mensen worden met een kus vereerd door degenen die hen begroeten, maar de godheid, die immers in de hoogte woont en die men zelfs niet kan aanraken, wordt daarom met de proskynese begroet; voor de goden worden reidansen ingesteld en gewijde liederen gezongen. Het is niet verwonderlijk, wanneer ook de goden zelf niet allen dezelfde eerbewijzen ontvangen, en, ja waarlijk, ook heron weer andere eerbewijzen ten deel vallen, die op hun beurt weer tot een geheel andere orde behoren, dan de eerbewijzen voor de godheid. Het is dus niet passend deze orde te verstoren en de mensen door overdreven eerbetoon op een hoog voetstuk te plaatsen maar de goden, door hen op dezelfde wijze als mensen te vereren op niet passende wijze te kleineren. Immers, ook Alexander zelf zou het niet dulden, wanneer iemand van de gewone mensen ten onrechte door handopsteking of misplaatste verkiezing zich recht op koninklijke eer zou aanmatigen. Hoeveel meer terecht is het, dat goden meer ontstemd zijn jegens alle mensen, die zelf het initiatief nemen zich goddelijke eer te laten bewijzen, dan jegens hen, die slechts toestaan, dat die eer hun door anderen wordt gebracht. Het is meer dan voldoende, dat Alexander de beste van alle voortreffelijke mensen is en als zodanig geldt, de koninklijkste van alle koningen en van alle veldheren degene, die het veldheerschap het meest waard is.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 80/83

Meer dan enig ander zou gij, Anaxarchus, deze woorden hebben moeten laten horen en verhinderen dat het tegengestelde werd geuit, gij, die immers als leraar der wijsheid in Alexanders omgeving zijt. Het was ook niet behoorlijk met dit betoog te beginnen, ge had moeten bedenken, dat ge niet in de omgeving verkeert van Cambyses of Xerxes noch hun raadgever bent, maar de zoon van Philippus, van afstamming een Heraklide en nakomeling van Aeacus, wiens voorouders uit Argos in Macedoni kwamen en die altijd, niet met geweld, maar volgens de wet over de Macedonirs zijn blijven heersen. Ook Herakles zelf viel tijdens zijn leven geen goddelijke eer ten deel van de zijde van de Grieken, en zelfs toen hij gestorven was gebeurde dit niet voordat de god in Delphi door een orakel geboden had hem als god te vereren. Maar als het nodig is, omdat dit gesprek plaatsvindt in het land van barbaren, nu ook barbaarse gedachten te koesteren, wens ik u, o Alexander, dat gij ook aan Griekenland denkt want daarom is toch uw tocht begonnen, om Azi bij Griekenland te voegen. Bedenk dan ook, of gij, teruggekeerd, de Grieken, de meest vrijheidlievende natie, zult dwingen tot de verering door proskynese, of dat gij de Grieken vrij zult laten, maar de Macedonirs deze smaad zult aandoen, of dat er uwerzijds, wat ook de vormen van eerbetoon betreft een radicaal onderscheid zal worden gemaakt, zodat gij door Grieken en Macedonirs op een wijze, die bij mensen past, en naar Griekse stijl zult worden vereerd, maar door barbaren alleen op een wijze, die ze gewend zijn. Maar als over Cyrus, de zoon van Cambyses wordt verteld, dat hij de eerste was, die zich door proskynese liet vereren en dat daarom deze vernederende vorm van verering bij Perzen en Macedonirs gehandhaafd bleef, dan nog moet ge bedenken, dat die Cyrus door de Scythen tot bezinning werd gebracht, door een arm en autonoom volk, en dat Darius weer door andere Scythen, Xerxes door Atheners en Spartanen, en Artaxerxes door Clearchus en Xenophon met hun tienduizend tot rede werd gebracht, en tenslotte op dezelfde wijze nu ook Darius door een Alexander, die niet door proskynese werd vereerd.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 81/83

Bronverwijzingen Bron 1 Het Gilgamesj-epos (2001) (blz. 119-125) Theo de Feyter (vert. en red.) Amsterdam: Ambo. Bron 2 De Bijbel (1978) (blz. 16-19) Willibrordvertaling. Boxtel: Katholieke Bijbelstichting. Bron 3 Schwab, Gustav (1956) Griekse mythen en sagen (blz. 17-20) Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum. Bron 4 Herodotus (1978) Historin, boek II (blz. 35, 97) Dr. Onno Damst (vert.) Haarlem: Fibula-Van Dishoeck. Bron 5 Dalhuisen, L.G. & P.D.M. Latour (red.) (1981) Sprekend Verleden. Een geschiedenis van de wereld. dl. 1 (blz. 82) Haarlem: Gottmer Educatief. Bron 6 Platoon (1960) Dialogen (blz. 67-68, 91-92, 94-95) Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum. Bron 7 Croon, J.H. & A.R.A. van Aken (1980) De antieke beschaving in hoofdlijnen (blz. 134-135) Amsterdam/Brussel: Elsevier. Bron 8 Tekst A Coolsaet, Willy (1993) Autarkeia. Rivaliteit en zelfgenoegzaamheid in de Griekse cultuur (blz. 303, 310) Kampen/Kapellen: Kok/Agora. Tekst B Epicurus (1998) Brief over het geluk (blz. 54-55) Keimpe Algra (vert. en red.) Groningen: Historische Uitgeverij. Bron 9 Herodotus (1978) Historin, boek III (blz. 80-83, 177-179) Dr. Onno Damst (vert.) Haarlem: Fibula-Van Dishoeck.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 82/83

Bron 10 Tyrtaeus, IEG 12. In: H.M. Belin, F.J. Meijer & K.A.D. Smelik (1981) Een geschiedenis van de Oude Wereld. Bronnen (blz. 73-74) Haarlem: Gottmer Educatief. Bron 11 Thucydides (2001) De Peloponnesische oorlog (blz. 98-102) M.A. Schwartz (vert.) Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep. Bron 12 Belin, H.M., F.J. Meijer & K.A.D. Smelik (1981) Een geschiedenis van de Oude Wereld. Bronnen (blz. 151-152) Haarlem: Gottmer Educatief.

Studiewijzer en bronnen bij Oudheid-1 83/83

You might also like