You are on page 1of 38

Hogeschool INHolland Domein Onderwijs, leren en levensbeschouwing

Verdieping Kennisbasis
Portfolio over de 10 tijdvakken met 49 kenmerken

Student: Uzeyir Balta Docent: Jacqueline van Duin Onderwijseenheid: Verdieping Kennisbasis: tijdvak 1 t/m 10 Studiejaar: 4, 2012-2013

Verdieping Kennisbasis: tijdvak 1 t/m 10


Portfolio over de 10 tijdvakken met 49 kenmerken

Naam: Uzeyir Balta Studentennummer: 453121 Opleiding: Leraar geschiedenis dt Leergebied: Mens&Wereld Studiejaar: 4, 2012-2013 Onderwijseenheid: Verdieping kennisbasis: tijdvak 1 t/m 10 Docent: Jacqueline van Duin Datum: 21-01-2013

Inhoudsopgave

Inleiding
Grever: Een referentiekader als didactisch hulpmiddel, zo onderstreept Grever, is een nuttige zaak. Een kader als middel om nationale saamhorigheid te creren moet echter kritisch worden bezien. Ook hier dus het onderscheid tussen de didactische en de inhoudelijke benadering. Het feit dat inhoud in de opleiding tot leraar de afgelopen jaren is gediskwalificeerd, heeft ertoe geleid dat leraren bij canondiscussies vaak eerder toeschouwers en uitvoerders zijn dan actieve vormgevers.

In de bijdrage van Arie Wilschut ten slotte komt het referentiekader van orintatiekennis voor, temidden van een scala aan andere didactische hulpmiddelen voor de vormgeving van geschiedenisonderwijs. Het gaat erom het vak voor leerlingen zinvol, leerbaar en haalbaar te maken. Wat betreft het referentiekader legt Wilschut de nadruk op het onderscheid tussen algemeen orinterende kennis die op langere termijn op afroep beschikbaar moet blijven, en gedetailleerde specifieke kennis die alleen tijdelijk van belang is bij het bestuderen van een bepaald onderwerp. Het is vanuit didactisch perspectief belangrijk dat tussen die twee soorten kennis onderscheid gemaakt wordt. Zulke overwegingen zouden een beslissende rol moeten spelen bij het vaststellen van voor iedereen verplichte kaders. In Nederland heeft zich, zoals we allen weten, een parallelle ontwikkeling voorgedaan. Een groot aantal rapporten, brieven en bezwaren leidden in najaar 1997 tot de instelling van de Commissie-De Wit die de noodzaak tot de hervorming van het Nederlands geschiedenisonderwijs onderzocht en de vaststelling van een Nederlandse geschiedenisstandaard bepleitte (hier sindsdien canon genoemd). In 1999 volgde de Commissie Historische en Maatschappelijke Vorming die in 2001 rapport uitbracht.4 Twee dingen lijken echter onbetwistbaar. Ook hier wordt die hervormingsimpuls door monsterverbonden van tegengestelde belangen en motieven gedragen, en ook in Nederland heeft ons eigen 11 september (de moorden op Fortuyn en Van Gogh) en het aantreden van de kabinetten-Balkenende met hun pleidooien voor nationale identiteit en normen en waarden, het debat over de betekenis van het vak geschiedenis geactualiseerd. Al was het maar omdat socioloog Kees Schuyt het geschiedenisonderwijs als ideaal vehikel voor waarden- en normenoverdracht afficheerde en Bank en De Rooy met hun memorietafel de bal vervolgens op nationaal-patriottische wijze hebben ingekopt.5 De behoefte aan een vaderlands-historische canon gaat terug op de late achttiende eeuw toen de natie en de noodzaak van een Nederlands staatsburgerschap voor het eerst werden gethematiseerd. Ook toen ging het al om inburgeren. En ook toen had dat inburgeren al twee betekenissen. Maar de condities waren geheel anders. Allereerst ging het erom bevolkingsgroepen met verschillende religies en culturele achtergronden aaneen te smeden tot n natie.

HERINNERING AAN (BESTUDERING VAN) CULTUREEL-MENTALE ERFGOED. InHOUDELIJK GEZIEN GAAT DE DISCUSSIE OVER ZULLEN WIJ INHOUDELIJK HET ONDERWIJS AANPASSEN, VOOR DE NIEUWKOMERS OF NIET? MOET GESCHIEDENISONDERWIJS EEN ONDERDEEL EN VERTALING ZIJN VAN EEN

AANPASSINGSBELEID OF MULTICULTURALISME? HOE IS COISTENTIE TUSSEN VRAAG EN AANBOD TE CREEREN? WANT DOOR NIEUWKOMERS EN MONDIALISME IS DE VRAAG NAAR GESCHIEDENISKENNIS OOK VERANDERD. ZAL DE OVERHEID NADRUK LEGGEN OP DE EIGENHEID VAN DE NEDERLANDSE CULTUUR, OF EEN AREAAL CREEREN WAAR OOK DE NIEUWKOMERS ZICH IN KUNNEN VINDEN. De nieuwe grenzen van de bestudering van cultureel- mentale erfgoed moet niet in Europa (zoals de eerste schrijver dat steld), maar over de hele wereld zijn. Geschiedenis moet tot het leren van de geschiedenis van het eigen cultuur en zelfreflectie leiden, daar ben ik het mee eens, maar dit is dan tevens een recht voor alle culturen dat niet ontnomen mag worden. Het moet niet vervagen onder het mom van mondiale geschiedenis, want wie beschrijft de mondiale geschiedenis dan? In plaats van een gevecht over de invulling van n mondiale geschiedenisbeschrijving (monidale of nationale, hoe je het ook wil zien), moet geschiedenisonderwijs recht geven en een materile gereedschap bieden aan vragen (levensvraag etc.) van de bestudeerder. Geef de individuen en gemeenschappen de gelegenheid en vrijheid om zelf de vraag te bepalen voor zijn geschiedenisbesef. Er komt dan de volgende vraag op: moet er voor zorgen dat er wederzijdse begrip is? Want begrip vloeit voort uit kennis over andere culturen. Wederzijdse respect en begrip is volgens mij niet alleen een erfgoed die de europese geschiedenis de tegenwoordige volk van Nederland kan leren, maar de methode om iedereen in zijn eigen waarde te laten. Ik vind dat de tegenwoordige geschiedschrijving voor de Nederlanders een geschikte inhoud heeft, wat wij missen in het tegenwoordige geschiedenisaanbod is bijvoorbeeld de geschiedenis van het Ottomaanse rijk die 600 jaar heeft bestaan. Hiermee mag hij niet de ander zijn, maar wel anders, want dit is een essentieel onderdeel van burgerschap. Of je nou een wereldburger of Europees burger, je moet het recht hebben om deel te nemen aan de gemeenschap door vrijheid te krijgen voor eigen inbreng. Als het streven naar een Europese geschiedenis het doel heeft om als Europeaan zijn sterker te staan voor de Islamitische cultuur, dan pas dit niet bij mijn ideaal. (want als Nederlander zijn sta je minder sterk tegenover de islam dan als Europeaan).
Net zoals het ideaal van de morele gemeenschap van de natie het geschiedenisonderwijs tot ver in de twintigste eeuw heeft gestuurd op weg naar de gedroomde nationale eenheid, zo zal het morele ideaal van de kosmopolitische gemeenschap de grondslag moeten worden van het Nederlandse geschiedenisonderwijs van nu, op weg naar een gedroomd Europa en misschien nog wel verder. Wat betekent dit alles nu voor de onderwijspraktijk? In de eerste plaats dat nationale geschiedenis niet meer het eindpunt van het geschiedenisonderwijs mag zijn maar hoogstens het begin ervan. Die vormt immers nog steeds de realiteit van alledag. Alle scholieren moeten de historisch-culturele topografie aanleren zodat iedereen Nederland en de daar geldende burgerlijke normen kan lezen en begrijpen en zich burger van de Nederlandse staat kan voelen. het geschiedenisonderwijs is niet alleen verantwoordelijk voor het aanleren van deze twee werelden, maar dient ook de brug tussen beide begaanbaar te maken. Het is dan ook geen toeval dat het advies van de Commissie Historische en

Maatschappelijke Vorming van een paar jaar terug gebaseerd is op een Europese canon en niet op een vaderlandse. Volgens allochtonen blijft dit anders Het gaat immers uit van een concentratie op de Nederlandse geschiedenis aan het begin van de schoolcarrire van een leerling. Dan moet de direct omringende wereld begrijpelijk worden gemaakt. Het eindpunt, zowel in de basisvorming als in de bovenbouw havo-vwo, is de geschiedenis van Europa. Het rapport van de Commissie biedt daarom een stevig fundament voor een geschiedenisonderwijs dat zowel staatsburgerschap als wereldburgerschap mogelijk maakt. Moet een moslim, hindoe etc. een wereldburger worden door europese geschiedenis als einddoel vast te leggen. Is een wereldburger altijd een persoon die europa als fundamentele kader neemt.? Een nieuw bedachte vaderlandse geschiedenis met tot burgerdeugd inspirerende voorbeelden uit het vaderlandse verleden, gekoppeld aan een vertoog over de superioriteit van de Nederlandse beschaving moest dat bindmiddel voor de nieuwe natie leveren en dat bindmiddel kon het best op school worden toegediend. Wanneer we nu, tweehonderd jaar later, in de klaslokalen van ons schoolsysteem kijken, is de populatie totaal veranderd. Daar zitten geen Friezen en Brabanders meer, maar Surinamers, Antillianen, Nederlanders en Marokkanen, tezamen met Bosnirs, Kosovaren en Turken, temidden van nog een groot aantal andere nationaliteiten. Allereerst is het duidelijk dat het Nederland van nu nauwelijks meer lijkt op de natie van zon tweehonderd jaar terug. Toen en eigenlijk gedurende het overgrote deel van de voorbije twee eeuwen was Nederland een cultureel en etnisch gesloten gemeenschap waarin men onbekommerd kon spreken over binnen en buiten, eigen en vreemd, zonder dat iemand werd uitgesloten. Impulsen van de wereld buiten Nederland waren beperkt en voor zover ze er waren konden ze door de elites zorgvuldig worden gekanaliseerd. In een proces dat goeddeels samenviel met de voltooiing van de emancipatie van de Nederlandse burger zon dertig jaar geleden, begon Nederland echter steeds meer deel uit maken van een open wereld vol transnationale verplichtingen en vervlechtingen en kwam aan de culturele en etnische geslotenheid in hoog tempo een eind.9 Nederland, Europa en delen van de aangrenzende continenten vormen inmiddels een open netwerk met vloeiende grenzen waarin buiten en binnen hun zeggingskracht onherroepelijk hebben verloren. De nu opgang makende en tegenovergestelde filosofie van gedwongen aanpassing aan de overheersende cultuur vloeit evenzeer voort uit de nationale reflex en zal eenzelfde effect sorteren. Wanneer een canon van het nationaal Nederlands verleden niet alleen ongeschikt is voor de wereld van vandaag maar zelfs contraproductieve effecten heeft, rijst natuurlijk de vraag welke geschiedenis dan wel moet worden verteld. De achttiende eeuw is echter niet alleen de leverancier van de taal van het nationalisme met bijbehorend vocabulaire. In dat tijdvak was er nog een andere taal in ontwikkeling, die van het kosmopolitisme, een taal die terugging op de stoa en het vroege christendom en als verlicht ideaal een nieuwe actualiteit zou krijgen. De aanhangers

van het kosmopolitische ideaal waren vooral te vinden in de Republiek der Letteren, de virtuele gemeenschap van schrijvers, lezers en geleerden, die samengebonden werden door de overtuiging dat ruimhartigheid, onpartijdigheid en publiek debat de sleutels waren tot een gelukkig mensenleven. Kosmopolitische verlichters lieten zich door geen enkele religieuze of wereldlijke autoriteit de les lezen en probeerden ook hun eigen culturele vooroordelen te bestrijden. Ze beschouwden zich als burgers van een morele wereldgemeenschap gebaseerd op de rede. Die wereldgemeenschap kon dientengevolge gekenmerkt worden door vrijheid, gelijkheid, onafhankelijkheid en bovenal broederschap en die broederschap zou een barrire opwerpen tegen slavernij, koloniale exploitatie en onmondigheid van welke aard dan ook.13 Een fraaie vertegenwoordiger van die dubbelpoligheid was de Duitse filosoof Johann Gottfried Herder. Hij beklemtoonde dat elk volk en elke natie een gelijkwaardige geschiedenis had, die het verdiende te worden uitgedragen en dat element uit zijn denken heeft overal in de westerse werelden furore gemaakt. Maar wanneer mijn analyse tot nu toe enige realiteitszin heeft, dan is die synthese tussen kosmopolitisch ideaal en nationale realiteit het model bij uitstek voor de nieuwe gemeenschap die we in Europa en daarbuiten wel gedwongen zijn te vormen.

Er valt van alles te zeggen en te vragen over deze uitgangspunten, daarvoor is in dit kader geen ruimte. Ik stip enkele zaken aan. Verbazingwekkend is dat het begrip geschiedenis gereduceerd wordt tot geschiedwetenschap. Intrigerend is ook dat historisch besef geen onderwijsdoel meer is, terwijl dat wel het geval is in het rapport Verleden, heden en toekomst. Het algemene onderwijsdoel is volgens het handboek historisch denken (p. 16 e.v.). Historisch denken of historisch besef. => Allebei. Een van de grootste verdiensten van het rapport Verleden, heden en toekomst van de Commissie-De Rooy en van dit handboek is dat er een referentiekader ontworpen is. De discussie gaat er wat mij betreft dan ook niet over f we een dergelijk kader nodig hebben, maar over de opzet ervan: de bekende tien tijdvakken met karakteristieken en beeldmerken. In het hiernavolgende concentreer ik me op dit kader en de consequenties daarvan voor het geschiedenisonderwijs. In het rapport Verleden, heden en toekomst en in de brochure Dit is geschiedenis wordt het referentiekader van orintatiekennis nadrukkelijk gepresenteerd als een didactisch hulpmiddel.4 Een belangrijke inspiratiebron voor deze opzet is de theorie van de Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog J.S. Bruner. In zijn boek The Process of Education (1960) stelt deze dat leerlingen het beste leren als ze zo vroeg mogelijk een enigszins compleet beeld krijgen van de structuur en de basisbeginselen van een vak. Kennelijk verkeert men in de veronderstelling dat dit kader geen inhoudelijk standpunt weergeeft.7 De auteurs van het handboek benadrukken de didactische motivatie ervoor: het referentiekader moet geen keurslijf van kennis zijn, zo stellen ze (p. 50). Wel moet het bij voortduring uit het hoofd gekend worden, onder andere omdat het zonder zon kader heel moeilijk wordt om bepaalde detailkennis op te zoeken (p. 49).

Detailkennis van wat? Kenmerkende aspecten zijn vaak aspecten voor de Europese geschiedenis.. Dit zal nooit leiden tot gedetailleerd kennis over, China, Ottomaanse Rijk of de geschiedenis van Afrika.

Tijdvak 1: De tijd van jagers en boeren (tot 3000 v. Chr.) Tijd van Jagers en verzamelaars Prehistorie tot 3000 v. Chr. 3 kenmerkende aspecten

De drie kenmerkende aspecten zijn: 1. De levenswijze van jager- verzamelaars 2. Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen 3. Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen 1. De levenswijze van jagers-verzamelaars

Voorbeeld: opgravingen in Nederland Bij opgravingen in Geldrop (1954) bleek dat de bewoners van Nederland rond het jaar 9000 v. Chr. een nomadische levenswijze hebben gekend. Zij leefden grotendeels van de jacht op de rendieren en moesten grote inspanningen leveren om in leven te blijven. Daarentegen hebben de jagersverzamelaars, waarvan in 1971 in Friesland overblijfselen zijn aangetroffen, waarschijnlijk een wat simpelere levenswijze gekend. Zij bouwden basiskampen en tijdelijke kampementen, waardoor zij minder rond hoefden te trekken. Daarnaast wisten zij goed gebruik te maken van de mogelijkheden die de rijke natuur hun bood. Deze groep jagers leefde omstreeks het jaar 6500 v. Chr. De twee opgravingen uit de twintigste eeuw maken duidelijk dat er soms grote verschillen bestaan in de levenswijzen van de mensen in de tijd van de jagers-verzamelaars. Toch kunnen wij met enige zekerheid vastleggen dat men in deze fase van de geschiedenis hoofdzakelijk van de jacht en het verzamelen van bosvruchten en noten leefden. (Marcel van Riessen, 2009, p. 18) 2. Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen

Voorbeeld: Landbouwsamenleving in Jericho Het ontstaan van de landbouw is een belangrijke revolutie in de menselijke geschiedenis. Sommige planten werden gecultiveerd door de boeren om een belangrijke deel van hun levensbehoeften te kunnen voorzien. Omstreeks 9000 v. Chr., dus toen men nog in Nederland hoofdzakelijk van het jagen leefde (zie vorig kenmerkend aspect), ontstond er een landbouwsamenleving rond het gebied Jericho (Palestina). Wilde planten en dieren werden gedomesticeerd en er werden stevigere huizen gebouwd en nederzettingen ommuurd met het doel om daar voor een langere periode te wonen. Er viel sinds de laatste ijstijd (60.000 v. Chr. tot 12.000 v. Chr.) meer regen in het gebied, waardoor de natuur vruchtbaarder werd. Wilde planten zoals de vijgen, pistachenoten, eikels en de grasachtige planten zoals de wilde tarwe en gerst werden handmatig gecultiveerd (Marcel van Riessen, 2009, p. 24-25). 3. Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen

Figuur 1: Kaart van het Midden-Oosten

Voorbeeld: Opgravingen in Zuid-Mesopotame Ongeveer 3000 v. Chr. merken wij op dat op verschillende plekken in de wereld complexere beschavingen beginnen te ontstaan. In tegenstelling tot Jericho en nog vele andere gebieden, zoals in Klein-Azi die hoofdzakelijk van de regenlandbouw leefden, werden in deze klassieke beschavingen intensief gebruik gemaakt van het rijke rivierwater en de periodieke overstromingen door o.a. landbouw te irrigeren. Deze situatie bood de kans om meer monden te voeden, waardoor er verstedelijking, specialisatie in de samenleving (te denken aan schrijvers, timmerlieden, handwerk etc.), een ambtenarenapparaat en een priesterkaste ontstond (Naerebout & Singor , 2004, p. 55). Uit opgravingen blijkt dat in n van deze klassieke beschavingen, in Zuid- Mesopotami het gebruik van brons al in een vroeg stadium wijdverbreid in gebruik was. Dit betekend dat in Mesopotoami al voor 3000 v. Chr. de bronstijd was begonnen. Ook verschijnt hier tegen 3000 v. Chr. het oudste ons bekende schrift. Daarnaast werden nederzettingen ommuurd met in de zon gedroogde klei die vervolgens werden afgedekt met een laag in de oven gebakken stenen of tegels. Men kan dus aannemen dat rond 3000 v. Chr. in Mesopotami de eerste ons bekende stedelijke samenleving is ontstaan (Naerebout & Singor, 2004, p. 56-57).

Tijdvak 2: De tijd van Grieken en Romeinen (3000 voor Christus-500 na Christus) / Oudheid
Tijd van Grieken en Romeinen 3000 v. Chr. 500 n. Chr. 5 kenmerkende aspecten

De vijf kenmerkende aspecten zijn: 1. De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat. 2. De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur. 3. De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde. 4. De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa. 5. De ontwikkeling van het Jodendom en het christendom als de eerste monothestische godsdiensten.

1.

De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat

Voorbeeld: de Raad van 500 (Boul) Athene, n van de vele stadstaten die de Griekse beschaving heeft gekend, heeft op politiek terrein een bijzondere ontwikkeling doorgemaakt die uitmondde in een democratisch staatsbestuur. Zoals in alle andere stadstaten kende Athene eerst een aristocratisch bestuur. Door economische, sociale en militaire veranderingen werd de positie van de adellijke stand steeds verder betwist en leidde tot veranderingen zoals die van Draco en Solon. Zo werd een start gemaakt aan een geleidelijk veranderingsproces in de richting van de volkszeggenschap, die de staatsman Kleisthenes na een periode van tirannie (546 510) bekroonde met de democratie. (Naerebout & Singor, 2004, p. 172) Het grondgebied van de Atheense polis werd door Kleisthenes in tien fylen of districten gedeeld. Elk van de fyle bestond uit drie trittiys (een kust-, binnenlands- en een stads-trittys). Uit elk van deze fyle werden 50 mannen door loting aangewezen die vervolgens een zitting kregen in de Raad van 500, ofwel de Boule. Doordat ieder burger slecht twee keer en zonder aansluiting op een ambtsperiode herkozen kon worden, kreeg een groot deel van de bevolking een bestuurlijke functie in de Atheense politiek (Naerebout & Singor, 2004, p. 173) De wetsvoorstellen van de Boule waren niet bindend en moesten voorgelegd worden bij de volksvergadering, de ekklesia. De burgers hadden daarin het recht van amendement en verwerping of goedkeuring van wetsvoorstellen. Ieder burger (alleen vrij en volwassen man) had hoofdelijke stemming in deze vergadering. Dit voorbeeld maakt ons duidelijk hoe de Grieken dachten over het burgerschap, bestuur en politiek (Naerebout & Singor, 2004, p. 174)

2. De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur

Figuur 2: Standbeeld van Harmodius en Aristogiton

Voorbeeld: de beelden van Harmodios en Aristogeiton De Romeinse beeldhouwkunst is nauw verweven en sterk benvloed door die van de Grieken. De twee beelden van Harmodios en Aristogeiton, de mannen die in 514 v. Chr. de broer van de Atheense tiran Hippias ombrachten, zijn Romeinse kopien van de oorspronkelijke beelden. Deze waren ongeveer rond 475 v. Chr. door de Grieken in brons gegoten. De twee mannen zijn belangrijke figuren uit de Atheense tijd en werden als helden vereerd, daar zij als tirannendoder de Griekse Democratie nieuw leven inbliezen (Naerebout & Singor, 2004, p. 104). 3. De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde Voorbeeld: De Muur van Hadrianus Een befaamd voorbeeld uit de geschiedenis van het Romeinse Rijk die een beeld geeft van de groei van het imperium, is de Muur van Hadrianus. Anders dan zijn voorganger Trajanus, probeerde Hadrianus door middel van een politiek van consolidatie zijn Rijk te beschermen en in stand te houden. De Muur van Hadrianus bevond zich in Noord-Engeland. In het Engeland en Wales van die tijd (50 tot 500 n.Chr.) werden de Keltische stammen in de loop der tijd benvloed door de Romeinse cultuur. Echter was de benvloeding van de stammen in Schotland door de Romeinse cultuur vrijwel nihil. Dit voorbeeld geeft duidelijk de grens aan van de voortgaande Romanisering op de Britse eilanden weer (Naerebout & Singor, 2004, p. 345-347). 4. De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa Voorbeeld: de Slag bij Adrianopel (378) De eerste overwinning van de binnentrekkende volkeren tegen het Romeinse Rijk is die van de Visigoten in 378 bij Adrianopel. Na deze overwinning konden zij zich onder eigen bestuur en

eenheid vestigen op de Balkan. Daarna volgde er een reeks van volksverhuizingen van Germaanse stammen vanuit Noord-West Europa. De Franken gingen bijvoorbeeld wonen in Noord-Galli en de Boergonden in Oost-Gallici. Deze stammen betaalden net als de Visigoten belasting en leverden troepen aan het rijk, maar de Romeinse overheid had de facto weinig gezag over deze gebieden (L. de Blois, 2001, p. 281-282). De slag bij Adrianopel is gekozen voor dit kenmerkend aspect omdat deze de eerste belangrijke overwinning is van de vreemde volkeren die uiteindelijk een einde hebben gemaakt aan het WestRomeinse Rijk. 5. De ontwikkeling van het Jodendom en het christendom als de eerste monothestische godsdiensten Voorbeeld: De bekering van keizer Constantijn tot het christendom Volgens een beroemde overlevering had keizer Constantijn (306-337) in 312 een droom gezien die een aanleiding was voor zijn overgang naar het christendom. Constantijn zou de zonnegod, Deus Sol Invictus aanbidden en vragen om hulp, maar zag op een wonderbaarlijke manier een kruisteken boven de zon verschijnen. Daarnaast had hij in zijn droom Jezus gezien die hem aanspoorde om dit teken op de schilden van de soldaten aan te brengen. Constantijn nam dit aan als een voorteken voor de overwinning en inderdaad, de oorlog won hij bij de Milvische Brug. De bekering van Constantijn is een belangrijk keerpunt in de geschiedenis van de verspreiding van het christendom, dit vanwege de bevoordeling van de gelovigen in het Rijk en het beindigen van de christenvervolgingen. Ook maakte die de weg open voor de verdere verspreiding van het christendom in Europa (L. de Blois, 2001, p. 272).

Tijdvak 3: De tijd van monniken en ridders (500-1000)


Tijdvak van ridders en monniken 500 1000 4 kenmerkende aspecten

De vier kenmerkende aspecten zijn: 1. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorziende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid. 2. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur. 3. De verspreiding van het christendom in geheel Europa. 4. Het ontstaan en de verspreiding van de islam.

1. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorziende agrarische cultuur, organiseerd via hofstelsel en horigheid Voorbeeld: De boer Gedalcans Ergens begin 9e eeuw had Irminon, abt van het Benedictijnerklooster Saint Germain de Prs te Parijs de opdracht gegeven om de bezittingen van het klooster te inventariseren. Dit document schaft ons belangrijke gegevens over de sociaal-economische en politieke situatie van Europa in de 9e eeuw. In dat document komt duidelijk naar voren dat het klooster domeinen tot bezit had en dat mensen die erop woonden jaarlijks een deel van hun opbrengst verschuldigd waren aan hun heer. Net als vele andere huishoudens had de boer Gedalcans met zijn zussen Ceslovide en Bladovilde de verplichting om twee schapen, negen kippen, dertig eieren, honderd planken, twaalf staven, zes hoepels en twaalf strooien matten aan zijn heer, of beter gezegd het klooster te leveren. Daarnaast moesten zij als herendienst verschillende werken uitvoeren, zoals het opknappen van de omheining en het verwerken van een stuk vroonland. Dit document is als voorbeeld genomen omdat hier de belangrijkste kenmerken van het hofstelsel en de horigheid zeer duidelijk naar voren komen. (Marcel van Riessen, 2009, p. 111). 2. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur Voorbeeld: Karel de Grote (742 814) Karel de Grote (742-814) die in 772 een veldtocht voltooide tegen de Saksen en vlak daarna de Longobarden onder leiding van Desiderius versloeg, zag hij zichzelf als de Koning van de Longobarden. Na het versterken van de bondgenootschap met de paus noemde Karel zichzelf rex francorum et langobardorum atque patricius romanorum, koning van de Freanken en Longobaren en tevens beschermer van Rome. Vanaf toen moest Karel de Grote een heel groot rijk zien te besturen, iets wat hij onmogelijk in zijn eentje kon doen. Hij gebruikte daarom een politiek stelsel die wij nu het feodale stelsel noemen. Hij verdeelde zijn rijk in districten die bestuurd werden door graven en hertogen die persoonlijk bij hem trouw hadden gezworen. Daarnaast stuurde hij

zendgraven, die voornamelijk bestond uit hoge edelen en geestelijken die vervolgens controle uitvoerden over het bestuur en zorgden voor de invoering en naleving van de nieuwe wetten. In ruil daarvoor kregen deze leenmannen ofwel vazallen een stuk land waarvan zij de vruchten konden gebruiken maar niet de eigenaren waren. Met Karel de Grote functioneerde dit systeem goed, maar onder bestuur van zijn opvolgers brokkelde de centrale macht af en ontaardde het stelsel in een bestuurlijke chaos. Met het voorbeeld van Karel de Grote kan men zien in hoeverre het leenstelsel afhankelijk is van een sterke, charismatische leider die loyale onderdanen aan zich kan binden (Theo Koops, 2008, p. 25-30). 3. De verspreiding van het christendom in geheel Europa

Figuur 3: Ragyndrudis-Codex van Bonifatius

Voorbeeld: Codex Ragyndrudis De Engelse missionaris Winfried Bonifatius (672754) was net als zijn voorganger Willibrord (658759) bezig met de kerstening van de heidenen en onder andere de Friezen in de huidige Nederlanden. Utrecht, een stad met twee kerken die door Willibrord werd gebouwd was meestal een veilige stad van waaruit de missionering plaatsvond. In 753 bevond Bonifatius zich weer in Utrecht en was bezorgd om de Christelijke gezindheid van de Friezen. Daarom vertrok hij in het voorjaar van 754 met tientallen volgelingen en bedienden. Hij bracht het Pinksteren door vlakbij Dokkum. Toen hij de woensdag na Pinksteren een aantal bekeerlingen het vormsel wilde toedienen werd hij met zijn vrienden door een groep heidenen aangevallen en vermoord. Er wordt overgeleverd dat Bonifatius zijn vrienden opriep om zich niet gewapenderhand te verzetten. Hijzelf probeerde zich te beschermen met het Heilige Boek maar tevergeefs, binnen korte tijd was het hele kamp uitgemoord. De Codex Ragyndrudis is nog beschermd gebleven en kan als lesintroductie dienen om de kerstening en religieuze strijd van de missionarissen tegen de heidense Friezen uit te leggen. (Theo Koops, 2008, p. 22-24) 4. Het ontstaan en de verspreiding van de islam Voorbeeld: Mohammed In 571 werd een befaamde man, genaamd Mohammed in Mekka geboren. Op jonge leeftijd verloor hij zijn ouders en groeide op in een polythestisch samenleving waarin het geloof in beelden een belangrijk rol speelden. Op veertigjarige leeftijd kreeg hij de openbaring via de engel Gabril, maar zijn oproep als profeet tot n God zorgde voor veel ophef in de heilige stad. Toch groeide het

aantal volgelingen zeer snel, maar door boycot en andere maatregelingen werd het leven voor de moslims al snel zuur gemaakt. Na dertien jaar volhouden kreeg Mohammed en daarmee ook de moslims de opdracht van Allah om naar Medina te vertrekken. Na tien jaar in Medina als staatshoofd te leven en verschillende oorlogen uit te vechten zoals de veldslagen Badr en Uhud waren de moslims sterk genoeg om terug te keren naar Mekka. Vlak daarna gaf hij een jonge commandant de opdracht om een veldtocht tegen de Byzantijnen te organiseren. Mohammed lag op zijn sterfbed en overleed, terwijl het leger nog niet was vertrokken. De eerste vier Khaliefs van Mohammed volgde zijn methode trouw en verspreidde de islam in Azi en Afrika. Mohammed is de grondlegger van de islam en de verspreiding van dit geloof was in zijn eigen tijd al op gang gezet. Er wordt door de islamitische bronnen overgeleverd dat er meer dan 100.000 bekeerlingen aanwezig waren bij zijn laatste toespraak. De reden waarom ik voor Mohammed heb gekozen is omdat hij zelf als grondlegger van de islam het meest heeft bijgedragen aan zijn eigen geloof (AlMubarakpuri, 2011, p. 23, 114).

Tijdvak 4: De tijd van steden en staten (1000-1500)


Tijd van steden en staten 1000 1500 5 kenmerkende aspecten

De vijf kenmerkende aspecten zijn: 1. De opkomst van handel en ambacht legde de basis voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving. 2. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden. 3. Het begin van de staatsvorming en centralisatie. 4. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben. 5. De expansie van de christelijke wereld, onder andere in de vorm van de kruistochten.

1. De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving Voorbeeld: De Duitse Hanze Een van de kenmerkende aspecten van het tijdperk van steden en staten is de opkomst van de Hanze Rijnstedenbond. Dit was een verbond waarbij verschillende steden zoals de Hamburg, Hasselt, Zwolle etc. samenwerkten in handel. Dit deden ze onder andere om gemeenschappelijke belangen op gebied van handel veilig te stellen. De Hanze is een goed voorbeeld waaruit een les gevormd kan worden, omdat dit een duidelijk voorbeeld is van samenwerking tussen steden zonder veel bemoeienis van de Adel. Daarnaast is het ook een pakkend voorbeeld omdat een aantal Nederlandse steden bij het verbond aangesloten waren (Jansen, 2011, p. 115). 2. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
Figuur 4: Utrechtse Oorkonde

Voorbeeld: Utrechtse Oorkonde De steden kregen tijdens de middeleeuwen stadsrechten toegewezen. Dit hield in dat steden eigen recht en bestuur konden vormen. Een voorbeeld hiervan is de Utrechtse Oorkonde, Keizer Hendrik V gaf de stad Utrecht een oorkonde. Dit hield in dat de inwoners van Utrecht en omgeving ontheffing kregen voor het betalen van tol, en privilege kregen. Inruil hiervoor moesten de inwoners van Utrecht en omgeving trouw zweren aan Keizer Hendrik V en de bisschop Godebald. Dit is een goed voorbeeld voor een les, omdat de leerlingen de provincie Utrecht kennen en zo meer over het ontstaan kunnen weten (Bruijn, 2012).

3. Het begin van staatsvorming en centralisatie Voorbeeld: Magna Carta In Engeland begon rond de 12e eeuw een proces van steeds meer toenemende politieke eenwording. Er ontstonden staatkundig eenheden met duidelijke grenzen en gecentraliseerde bestuur. In plaats van rechten die in verschillende gemeenschappen anders werden toegepast werd er vaste wetten voor het hele land vastgelegd. De cultuur en taal van het hof kregen meer invloed op de bevolking, en er werd een algemene belasting opgelegd aan de inwoners. Maar deze centralisatie van bestuur kwam niet zonder tegenwerking. De Magna Carta werd door de Engelse hoge edelen opgesteld, en de Koning moest het onder dwang ondertekenen. Dit deden Edelen om de vrijheden en privileges die zij hadden verworven voorgoed te behouden. Dank zij dit document kon de vorst niet eigenhandig besluiten nemen en belastingen innen. Na het inwerktreden van de Magna Carta vergaderden de hoge edelen voor belangrijke beslissingen buiten om de vorst. Dit voorbeeld laat zien dat als gevolg van een periode van centralisatie de hoge edelen hun belangen probeerden te bewaken door de onbeperkte macht van de Koning te beknotten (A. Wilschut, 2005, tijdvak 4). 4. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben Voorbeeld: Concordaat van Worms (1122) In 1122 werd het concordaat van Worms door de Roomse Keizer en zijne pauselijkheid opgesteld na gesteggel over de positie van de geestelijke en de wereldlijke macht. Dit was een einde van een conflict tussen de kerkelijke en wereldlijke macht. Hiermee stelden ze duidelijke afspraken omtrent de benoeming en taken van hoge geestelijken taken binnen de grenzen van het Heilig Roomse rijk. De kerk kon voortaan zonder inmenging van de keizer een bisschop gaan benoemen. Wel kon de Duitse keizer bij de benoeming van de bisschop aanwezig zijn. De keizer behield wel het recht om wereldlijke functies aan de bisschop te verlenen. Hiermee werd een conflict dat bijna een eeuw heeft geduurd, de zogenaamde Investituurstrijd, ten einde gebracht. Vanuit het compromis dat in dit concordaat bezegeld werd kan een les over dit conflict goed en compact behandeld worden (A. Wilschut, 2005, tijdvak 4). 5. De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten Voorbeeld: Verovering van Jeruzalem in 1099 Er zijn verschillende kruistochten gehouden in de middeleeuwen om de heidenen te bekeren tot het christendom. Een voorbeeld hiervan is de kruistocht naar Palestina, dat toen nog deels onder de macht van de Seldjoeken lag. De Christenen kwamen om de heilige stad Jeruzalem te veroveren. Voor deze veroveringsdrift waren er verschillende redenen aan te wijzen. Er was een duidelijke politieke en economische factor naast het religieuze aspect aanwezig. Een belangrijke gebeurtenis in deze kruistocht is de verovering van Jeruzalem in 1099. In tegenstrijd tot het idee om heidenen te bekeren tot het christendom werd er een bloedbad aangericht. Dit voorbeeld is toonaangevend voor de kruistochten, ook gezien het momentele conflict rond om Palestina in het midden oosten is het voor de hand liggend om dit onderwerp te behandelen. Tevens is er over deze hedendaagse kwestie tal van beeldmateriaal te vinden. Men kan dan een verhaal uit het verre verleden doortrekken naar de hedendaagse situatie en daarbij alle facetten van economisch tot aan sociaal klassikaal behandelen (A. Wilschut, 2005, tijdvak 4).

Tijdvak 5: Tijd van ontdekkers en hervormers (1500-1600)


Tijd van ontdekkers en hervormers 1500 1600 5 kenmerkende aspecten

De vijf kenmerkende aspecten zijn: 1. De hernieuwde orintatie op het erfgoed van de klassieke oudheid. 2. Het veranderende mens en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling. 3. Het begin van de Europese expansie overzee. 4. De protestantse reformatie had de splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg. 5. Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat (de Opstand).

1. De hernieuwde orintatie op het erfgoed van de klassieke oudheid.

Figuur 5: De school van Athene, fresco door Rafael Santi

Voorbeeld: De school van Athene, fresco door Rafael Santi. Aan het begin van de 16e eeuw gaf Paus Julius II (r. 1503-1513) de kunstenaar Rafal (1483-1520) de opdracht om een aantal zalen in het Vaticaan te beschilderen met fresco's, een Italiaanse manier van schilderen. In de afbeelding ziet u de schildering met de naam 'De school van Athene', gemaakt tussen 1509-1510. Op dit schilderij is de hernieuwde belangstelling voor de Klassieke Oudheid op een zeer bijzondere manier weergegeven. In het midden zijn twee grote filosofen uit de Griekse Oudheid te zien die met elkaar in discussie zijn. Links in het midden is Plato afgebeeld die met zijn vinger naar boven wijst, dat symboliseert zijn filosofie die nadruk legt op de metafysische wereld, de hogere werkelijkheid. Naast hem wijst zijn tegenpool Aristoteles naar de grond. Hij was van mening dat men zich in plaats van de onwaarneembare bovennatuurlijke te bestuderen zich beter kon richten op de fysische wereld die op een systematische manier onderzocht kon worden. Het feit dat deze twee 'heidense' geleerden in het paleis van de Paus geschilderd kon worden, reikt ons genoeg informatie over de veranderende tijdgeest, ofwel het karakter van de renaissance (Marcel van Riessen, 2009, p. 177). 2. Het veranderende mens en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.
Figuur 6: Paracelsus

Voorbeeld: Paracelsus Paracelsus (1493-1541) een theoloog, alchemist en tevens een astroloog mocht als hoogleraar in de medicijnen aan de universiteit van Bazel les geven. Al snel ontstond er een spanning tussen hem en de conservatieve groep leraren en studenten die veel waarde hechtten aan de antieke teksten van Galenus (129-216) en Ibn Sina (980-1037) (Wikipedia, Paracelsus, 2012) Volgens de leer van Gelanus ontstond een ziekte door de verstoring van de juiste verhouding van de vier lichaamsappen, de humeuren: bloed, slijm, zwarte en gele gal. Door dieet, bloedaftapping en geneesmiddelen moest deze weer in evenwicht gebracht worden. Paracelsus verwierp dit idee en verklaarde dat hij zich niet op de autoriteiten zou beroepen. Hij wilde zijn leerlingen eigen ervaringen overdragen die hij door experimenten en natuuronderzoek had verkregen en zich niet laten beperken tot de klassieke teksten In zijn visie was niet de mens maar de buitenwereld de oorzaak van de ziektes. Zijn leerlingen moesten daarom de buitenwereld als bron van kennis bestuderen en niet de mens zelf (Marcel van Riessen, 2009, p. 206). Dit is een goed voorbeeld waarmee de nieuwe wetenschappelijke belangstelling in de 16e eeuw toegelicht kan worden. Zijn observerende, experimenterende houding is voor zijn tijd op zekere mate vooruitstrevend te noemen.

3. Het begin van de Europese overzeese expansie Voorbeeld: Christoffel Columbus(1451-1506) Colombus is als een van de belangrijkste personen de geschiedenis ingegaan als ontdekkingreiziger. Hij probeerde naar India te varen maar kwam in Amerika terecht. Opmerkelijk is dat op de kaart van Columbus die hij met zijn broer Bartolomeo heeft getekend het continent Amerika ontbreekt. Volgens deze kaart zou men Indi kunnen bereiken door westwaarts over de Atlantische oceaan te varen. In 1492 kwam hij met Spaanse vlag Amerika binnen, en werd Amerika ontdekt door Europeanen. Men had toen nog niet door dat het om een nieuw continent ging, en dus worden de inheemse volken van Amerika tot op de dag van vandaag Indianen genoemd (A. Wilschut, 2005, tijdvak 5). 4. De protestantse reformatie die de splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had Voorbeeld: Maarten Luther Maarten Luther was in Duitsland een Augustijner monnik en hoogleraar. Hij heeft buitengewoon veel invloed gehad op de uiteindelijke splitsing van de kerk. De gebeurtenis in 1517 waarbij hij 95 stellingen op de deur van het slotkapel (te Wittenberg) had gespijkerd had felle kritiek op de katholieke kerk. De aanleiding voor deze daad was dat de kerk aan aflaat brieven deed. Men kon op die manier zondes afkopen om Gods genade te verkrijgen. Maarten Luther had daar gezien zijn theologische opvattingen kritiek op en zorgde onder andere voor de reformatie binnen het Katholieke Europa. De reden van mijn keuze voor deze gebeurtenis, is dat het de reformatie en daaropvolgende schisma van de kerk doormiddel van Maarten Luther levenswandel duidelijk weergeeft (A. Wilschut, 2005, tijdvak 5). 5. Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat Voorbeeld: De Beeldenstorm van 1566 Als gevolg van de centralisatiepolitiek die met Karel V begon en vervolgens onder bewind van zijn zoon Filips II in de Nederlanden ernstige vorm aannam, groeide er onrust onder het volk en de adel. De kettervervolgingen leidde niet alleen bij de protestanten tot verzet maar ook bij de katholieke bestuurders, edelen en kooplieden. Als gevolg hiervan kwamen de calvinisten openlijk uit voor hun geloof door in openbaar kerkdiensten te regelen en bevrijdden gewapenderhand hun gearresteerde geloofsgenoten. Samen met de misoogst van het jaar 1565 was de situatie onder het volk zo verslechterd dat die vervolgens uitmondde in een gewelddadige zuivering van beelden in kerkgebouwen, de zogeheten de Beeldenstorm van 1566. Ik heb voor dit voorbeeld gekozen omdat het duidelijk een begin is voor uiting van onrust in de Nederlanden. Uiteindelijk zal dit conflict resulteren in de stichting van de Republiek in 1587 (Michiel van Os, 2003, p. 29-32).

Tijdvak 6 Tijdvak van regenten en vorsten (1600-1700)


Tijdvak van regenten en vorsten 1600 1700 4 kenmerkende aspecten

De vier kenmerkende aspecten zijn: 1. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie. 2. De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek (de Gouden Eeuw). 3. Het streven van vorsten naar absolute macht (absolutisme). 4. De wetenschappelijke revolutie

1. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie.


Figuur 7: VOC-Factorij in Bengalen

Voorbeeld: VOC-Factorij in Bengalen Een factorij diende als een versterkt handelsstation, kantoor en opslagplaats. Deze lag meestal aan de kust in een buiten-Europees gebied die als steunpunt fungeerde voor de Europese handelaars. In Bengalen lag een van deze factorijen die door de VOC werd gesticht. Het handelskapitalisme van de 16e eeuw werd in de 17e eeuw verder uitgebouwd tot handelsimperialisme. Dit betekende nog niet dat de Europeanen deze gebieden veroverden of zich daar in groten getale vestigden, maar beperkten zich meestal tot handel drijven. Daarnaast was voor de bescherming van de handelsbelangen enig machtsvertoon ook noodzakelijk, niet zozeer alleen ten opzichte van het inheemse volk, maar ook ten opzichte van Europese concurrenten. De VOC kreeg daarom van de Nederlandse Republiek politieke rechten zoals het recht om oorlog te voeren, verdragen met vorsten te sluiten en veroverde vestigingen te besturen. Ik heb voor dit voorbeeld gekozen omdat mij is opgevallen dat leerlingen in geschiedenisonderwijs vaak moeite hebben met het begrijpen van abstracte begrippen zoals de VOC. In plaats daarvan is het mogelijk om met wat simpelere voorbeelden het kenmerkend aspect toe te lichten. De VOC-factorij in Bengalen laat zien dat de Nederlanden handelscontacten hadden met vergelegen gebieden van verschillende werelddelen. Daarnaast verklaart het voorbeeld hoe de

handelscontacten kunnen groeien tot een militaire en economische macht over de inheemse volkeren (A. Wilschut, 2005, tijdvak 6). 2. De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek (de Gouden Eeuw). Voorbeeld: De moord op de gebroeders de Witt
Het bestaan van de Nederlandse Republiek (1587-1795) is voor zijn tijd een zeer bijzonder verschijnsel, omdat het niet past in het algemene plaatje van een tijdperk waarin het streven naar absolutisme in Europa de norm was. De Republiek is dus een uitzondering op andere staatsvormen en is daarom bestuderingwaardig. Op economisch terrein had Nederland vooral in het begin van de 17e eeuw een vooraanstaande positie in de wereldhandel ingenomen, maar de opkomende machten Engeland en Frankrijk haalde die in de tweede helft van de 17e eeuw in (A. Wilschut, 2005, tijdvak 6). Het levensverhaal en de politiek van Johan de Witt (1625-1672) is belangrijk om de politieke en economische kenmerken van de Gouden Eeuw te kunnen begrijpen. In de geschiedenis van de Republiek is er vrijwel altijd een strijd geweest tussen aanhangers van de regenten en de aanhangers van de stadhouder. De regenten waren voorstander van zoveel mogelijk autonomie voor de steden en gewesten, terwijl de stadhouder als semi-vorst een centraal gezag vertegenwoordigde. Als aanvoerder van het leger was de stadhouder nodig in slechte tijden, maar in tijden van vrede werd hij overbodig gevonden. In het eerste stadhouderloze tijdperk (1651-1672) speelde Johan de Witt een belangrijke rol in de politiek. De Republiek kreeg in toenemende mate last van de twee opkomende machten; Frankrijk en Engeland. Johan de Witt probeerde positieve banden te leggen met deze landen, dit was namelijk het meest gunstige voor de overzeese handel. Terwijl de aanhangers van de prinsgezinde voor bewapening waren, wilden de regenten blijven onderhandelen met deze opkomende machten. In 1672 viel vier landen de Republiek aan, waarmee een einde werd gemaakt aan het eerste stadhouderloze tijdperk. In datzelfde jaar werd Johan de Witt en zijn broer Cornelis door een boze menigte op een afschuwelijke manier vermoord (A. Wilschut, 2005, tijdvak 6).

3. Het streven van vorsten naar absolute macht (absolutisme). Voorbeeld: Lodewijk XIV, de Zonnekoning In de 17e eeuw zien wij dat in Europa steeds meer vorsten naar absolute macht in hun koningrijk streven. De regeringsvorm waarin het idee dat de koning door god is aangesteld en dat hij boven de wet staat heet het absolutisme. De koning is in dit systeem alleen god verantwoordelijk en zijn wil is de wet. De persoon Koning Lodewijk XIV is een mooi voorbeeld die de strijd tegen de adel heeft gewonnen en vervolgens een staat met een centraal gezag tot stand heeft gebracht. Zijn beroemde uitspraak le etat cest moi, de staat dat ben ik zegt genoeg over zijn absolute macht en positie in het Franse Koningrijk. Lodewijk XIV is een persoon waarmee het absolutisme op een simpele manier aan leerlingen gedoceerd kan worden (A. Wilschut, 2005, tijdvak 6).

4. De wetenschappelijke revolutie
Figuur 8: New Atlantis, Francis Bacon

Voorbeeld: New Atlantis van Francis Bacon Een van de grondleggers van de wetenschappelijke revolutie, Francis Bacon (1561-1626) schreef in het jaar 1626 zijn beroemde roman The New Atlantis. In die utopische roman beschrijft hij een wereld waarin door middel van technische en wetenschappelijke kennis de natuur beheerst en aangepast kan worden, en alleen op die manier kan de mens gelukkig zijn in het leven op aarde. Hij was voorstander van de empirische en inductieve methode van kennis vergaren, die vervolgens als de wetenschappelijke methode genoemd zal worden. Zijn beroemde uitspraak kennis is macht geeft zijn standpunt aan, dat de mens door achter natuurwetten te komen de menselijke heerschappij over de natuur kan herstellen. Door de zondeval waren die immers met Adam verloren geraakt (Wikipedia, New Atlantis, 2012). Terwijl sommige wetenschappers van de 16e eeuw het idee hadden dat de mens in staat is om de ruwe natuur te vervolmaken (zie tijdvak 5), beschouwden de wetenschappers van de 17e eeuw die als een machine. De mechanistische visie op mens en natuur leerde dat er natuurwetten zijn waar de mens achter kon komen. Door die te beheersen kon de wil van de mens over de natuur heersen (A. Wilschut, 2005, tijdvak 6).

Tijdvak 7: Tijd van pruiken en revoluties (1700-1800)


Tijd van pruiken en revoluties 1700 1800 4 kenmerkende aspecten

De vier kenmerkende aspecten zijn: 1. Rationeel optimisme en verlicht denken werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen (verlichting). 2. Voortbestaan van het ancien rgime met pogingen om het vorstelijke bestuur op eigentijdse verlicht wijze vorm te geven (verlicht absolutisme). 3. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap. 4. Uitbouw van de Europese overheersing, voornamelijk in de vorm van plantagekolonin en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.

1. Rationeel optimisme en verlicht denken werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen (verlichting). Voorbeeld: Immanuel Kant, Wat is verlichting? Met het begrip verlichting bedoelen wij een filosofisch-maatschappelijke stroming die in de achttiende eeuw is ontstaan. Deze kenmerkt zich door een groot vertrouwen in het menselijke verstand en redelijkheid, hierdoor kon alle problemen die te maken hadden met de mens opgelost worden. Ook zien wij dat verlichte denkers een groot respect hebben voor de natuurwetten, voorstanders waren van gelijkberechtiging en godsdienstige tolerantie. Het vastleggen van grondrechten en mensenrechten waren hier een logisch gevolg van. Dit rationeel optimisme en geloof in de maakbaarheid en vooruitgang in de samenleving werd op alle terreinen van de samenleving toegepast (A. Wilschut, 2005, tijdvak 7). Immanual Kant (1724-1804) beantwoordde de vraag Wat is Verlichting in 1784 als volgt:
VERLICHTING is het bevrijden van de mens uit zijn onmondigheid, waaraan hij zelf schuld heeft. Onmondigheid is het onvermogen zijn verstand te gebruiken zonder leiding van een ander. Deze onmondigheid is eigen schuld wanneer de oorzaak ervan niet ligt in gebrek aan verstand, maar wel in gebrek aan moed en wilskracht, het zijne te gebruiken zonder leiding van een ander. Heb de moed je eigen verstand te gebruiken! Sapere aude! * is aldus de kernspreuk van de Verlichting (...) (Kant, 1784, p. 481494)

2. Voortbestaan van het ancien rgime met pogingen om het vorstelijke bestuur op eigentijdse verlicht wijze vorm te geven (verlicht absolutisme). Voorbeeld:Jozef II van Oostenrijk (1741-1790) Tegenover het absolutisme, waarin de koning niemand anders dan God verantwoording verschuldigd was, stond het verlichte denken die het volk de soevereiniteit toeschreef. Sommige vorsten probeerden in de achttiende eeuw het absolutisme, het ancien rgime (frans voor oud bestuur) te behouden, maar pasten tevens verlichte denkbeelden op het gebied van politiek en samenleving toe in hun regeringsbeleid. Jozef II van Oostenrijk-Hongarije had op die manier diverse hervormingen in het Heilige Rooms-Duitse Rijk doorgevoerd tijdens zijn regering (17651790). Lijfeigenschap en een aantal anti-joodse wetten werden afgeschaft en het bestuursapparaat werd gereorganiseerd naar verlichte denkbeelden. Hij was er van overtuigd dat de staat het welzijn van zijn volk moest garanderen. Daarnaast was het geloof een privzaak en niet van de staat, met als gevolg dat er meer tolerantie en vrijheid op het gebied van geloof werd doorgevoerd. Echter, kort voor zijn dood moest hij door de druk van adel en clerus zijn hervormingen ongedaan maken (A. Wilschut, 2005, tijdvak 7). 3. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap. Voorbeeld: Declaration of Independence Door de afgevaardigden van de opstandige kolonies in Amerika werd op 4 juli 1776 een document opgesteld, die nog steeds van belang is voor de Verenigde Staten. Daarin werden de grieven opgesomd tegen George III, de kolonisten werden immers door zijn politiek gedwongen om zich te scheiden van het Koninkrijk. Opvallend is dat er in de inleiding een politieke filosofie word verwoordt, die uit het natuurrecht is afgeleid. Daarin staat dat alle mensen onvervreemdbare rechten hebben, namelijk life, liberty and the pursuit of happiness. De staat heeft de taak om veiligheid te creren voor zijn burgers zodat zij zelfstandig vorm kunnen geven aan hun leven. Verspilt die zijn recht, dan kan het volk een nieuwe regering aanstellen (Michiel van Os, 2003, p. 162). 4. Uitbouw van de Europese overheersing, voornamelijk in de vorm van plantagekolonin en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme. Voorbeeld: Society for the Abolition of the Slave Trade Onder leiding van een Engelse parlementslid William Wilberforce (1759-1833) werd in 1787 de Society for the Abolition of the Slave Trade opgericht. Deze abolitionistische beweging had zowel door het verlichte denken als het religieus humanisme aanhang gekregen in het Britse Rijk. Door de grote druk op het parlement en vele petities werd in 1807 slavenhandel in het gehele Rijk verboden. Daarna probeerde Groot-Brittanni ook andere landen de slavenhandel te verbieden. Nederland en Frankrijk verboden de handel in het jaar 1814. Hiermee was het probleem van de slavernij niet geheel opgelost, deze landen maakten nog steeds gebruik van de al bestaande slaven. In GrootBrittanni kwam daar ook uiteindelijk een verbod op met de Abolitiewet van 1833, Frankrijk volgde die in 1848 en Nederland in 1863. In Portugal en Brazili werd slavernij respectievelijk in 1878 en 1888 verboden (Marcel van Riessen, 2009, p. 284-285). Dit voorbeeld laat duidelijk het contrast zien tussen slavernij en verlichte denkbeelden. Hierdoor werd de steeds verder groeiende slavernij bekritiseerd door de Europeanen zelf en uiteindelijk ook afgeschaft.

Tijdvak 8: Tijd van burgers en stoommachines (1800-1900)


Tijd van burgers en stoommachines 1800 1900 6 kenmerkende aspecten

De zes kenmerkende aspecten zijn: 1. De industrile revolutie legde in de westerse wereld de basis voor een industrile samenleving. 2. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme. 3. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces. 4. De opkomst van emancipatiebewegingen. 5. Discussies over de sociale kwestie. 6. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie.

1. De industrile revolutie legde in de westerse wereld de basis voor een industrile samenleving. Voorbeeld: Cartwright Edmund Cartwright Edmund is een Britse uitvinder, die in het jaar 1785 patent kreeg op zijn power loom. Aanvankelijk was hij een anglicaans geestelijke, maar zijn wetenschappelijke experimenteerzucht heeft een grote bijdrage geleverd aan de industrile revolutie in Engeland (Marcel van Riessen, 2009, p. 316-317). Door de uitvinding van power loom, een mechanisch weeftoestel en nog aantal andere kreeg hij van het Britse Lagerhuis in 1809 een onderscheiding van ter waarde van 10,000. De stoommachine van James Watt (1736-1819) werd in zijn machinefabriek in Doncaster gebruikt voor de aandrijving, maar die ging na vijf jaar failliet. De fabriek groeide niet verder dan naar een werkplaats voor uitvindingen (Wikipedia, Edmund Cartwright, 2012). Ik heb voor dit voorbeeld gekozen, omdat het laat zien dat wetenschappelijk uitvindingen niet perse door wetenschappers werden gedaan. Het experimenteren was in mode, in alle lagen van de samenleving ontstond een neiging om iets nieuws uit te proberen. 2. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme. Voorbeeld: Het Communistisch Manifest In 1848 stelde Karl Marx (1818-1883) samen met Friedrich Engels het Communistisch Manifest, waarin voor de afschaffing van privbezit werd bepleit. Om werkelijke gelijkheid in een samenleving te bewerkstelligen is revolutie een noodzaak. Grote kapitalistische bazen kunnen door bezit van productiemiddelen, een steeds groter kapitaal opbouwen waardoor het verschil tussen arm en rijk groter wordt. De arbeiders over de hele wereld, zouden zich moeten verenigen om het kapitalistische systeem omver te werpen. Daarna volgt er een tussenfase, waarin het proletariaat de

alleenheerschappij uitoefent met het doel om een klassenloze maatschappij te vestigen (Spectrum, 2003, het communisme). Dit voorbeeld heb ik gekozen, omdat door middel van het communisme ook de twee andere belangrijke ideologien, namelijk nationalisme en kapitalisme als 'tegenpolen' behandeld kunnen worden. Het communisme van Karl Marx is anti-kapitalistisch en anti-nationalistisch van aard, daarnaast heeft de theorie van Marx een enorme politieke invloed gehad op de geschiedenis van de 19de en 20ste eeuw. 3. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces. Voorbeeld: De grondwet van 1848 Het jaar 1848 was zeer ingrijpend als het gaat om de democratisering van Nederland. In Frankrijk werd voor de tweede keer een einde gemaakt aan de monarchie van Louis-Philippe Napoleon en de Tweede Franse Republiek uitgeroepen. Dit had als gevolg dat er in heel Europa de liberalen in actie kwamen. Ook in Nederland betekende dit een begin van grote veranderingen. Koning Willem II (1840-1849) gaf door druk van liberalen en angst voor een radicale revolutie, Johan Rudolf Thorbecke de opdracht om de grondwet te herzien. (A. Wilschut, 2005, tijdvak 8). Daarin werd onder andere de ministerile verantwoordelijkheid en de verdere democratisering van de Staten-Generaal uitgewerkt. De verkiezingen van de leden van de Tweede Kamer zou rechtstreeks gekozen worden en niet meer, zoals vroeger, via een getrapt stelsel. De Eerste Kamer zou benoemd worden door de Provinciale Staten in plaats van de koning die op hun beurt rechtstreeks door de kiezers werd gekozen (Spectrum, 2003, Thorbecke) Ik heb voor dit voorbeeld gekozen vanwege het belang en betekenis van de Grondwet van 1848 voor de staatsvorming van de Nederlandse staat. Dit democratiseringsproces zette zich voort tot de invoering van het algemeen mannenkiesrecht in 1917 en stemrecht voor vrouwen in 1919. Deze gebeurtenis kan als een start gezien worden voor de grootschalige veranderingen in de Nederlandse politiek. 4. De opkomst van emancipatiebewegingen. Voorbeeld: Aletta Jacobs (1854-1929) In de geschiedenis van Nederland is Aletta Jacobs de eerste vrouw die officieel aan een universiteit mocht studeren en opende als eerste vrouwelijke arts haar praktijk te Amsterdam. Bij de strijd om algemeen kiesrecht bepleitte zij er voor dat vrouwen ook als volwaardige burgers stemrecht moesten krijgen. Vrouwenkiesrecht is daarom een belangrijk onderdeel geweest van de eerste emancipatiegolf van vrouwen, ofwel de eerste feministische golf. Aletta Jacobs kon op haar 68 jarige leeftijd voor het eerst stemmen. Dat was bij de verkiezingen van 1922, drie jaar na invoering van vrouwenkiesrecht in 1919 (www.entoen.nu, 2012). Aan de hand van Aletta Jacobs kan de eerste emancipatiegolf van vrouwen in Nederland behandelt worden, omdat zij ongetwijfeld een belangrijke figuur is geweest in de Nederlandse geschiedenis die start heeft bewerkstelligd voor vele veranderingen voor vrouwen.

5. Discussies over de sociale kwestie. Voorbeeld: Kinderwetje van Van Houten (1874) Met de opkomst van de industriele samenleving ontstonden er discussies over de 'sociale kwestie'. Onder de liberale partij waren er gematigden die deze kwestie wilden oplossen. Samuel van Houten (1873-1930) behoorde tot die linkervleugel van de liberalen en was voorstander van staatsinterventie ten behoeve van economisch zwakken (Spectrum, 2003, Van Houten). Als gematigd liberaal nam hij daarvoor als eerst het initiatief door een wetsvoorstel in te dienen. Deze mondde uit in de eerste sociale wet van Nederland, bekend als het Kinderwetje van Van Houten (1874). Hoewel de overgrote deel van het parlement overtuigd was dat er iets gedaan moest worden aan het probleem, was er onenigheid over de mate waarin en of er ook gelijk leerplicht doorgevoerd moest worden. Van Houten had ze allebei opgenomen in zijn oorspronkelijke voorstel, maar uiteindelijk werd het niet meer dan een verbod op kinderarbeid in fabrieken en werkplaatsen onder 12 jaar. Pas in 1900 zal ook de leerplicht aangenomen worden (A. Wilschut, 2005, tijdvak 8). 6. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie. Voorbeeld: Atjeh-oorlog De Atjeh-oorlog (1873-1914) is eigenlijk een aaneenschakeling van opstanden en strafexpedities in Nederlands-Indi, die goed bij het plaatje past van het moderne imperialisme. Aan het eind van de 19e eeuw wilde Nederland zijn invloed en zeggenschap in het gebied uitbreiden door militair gezien steeds harder op te treden (Stuurop, 2012) Een van de hoogtemomenten van geweld en terreur zien wij onder bestuur van J.H. Van Heutzs die in 1904 gouverneur-generaal van Nederlands-Indi werd. In de Gajo- en Atlaslanden werd onder leiding van Gotfried Coenraad Ernst van Daalen (1863-1930) een bloedbad aangericht onder het lokale volk, duizenden mannen, vrouwen en kinderen lieten daarbij hun leven. Hierop werd hij door Van Heutsz beloond als gouverneur van Atjeh. In Nederland werd daar later fel kritiek op geleverd, waarna Van Heutsz gedwongen werd om hem in 1907 te ontslaan (Capelleveen, Atjeh-oorlog, 2012).

Tijdvak 9 Tijd van de Wereldoorlogen (1900-1950)


Tijd van de wereldoorlogen 1900 1950 8 kenmerkende aspecten

De zeven kenmerkende aspecten zijn: 1. Het voeren van twee wereldoorlogen. 2. Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering. 3. De crisis van het wereldkapitalisme (wereldcrisis). 4. Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme (nationalisme). 5. Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologien communisme en fascisme/nationaal-socialisme. 6. De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie. 7. Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden (Holocaust). 8. De Duitse bezetting van Nederland.

1. Het voeren van twee wereldoorlogen Voorbeelden: De treinwagon van Compigne De treinwagon van Compigne vat het verhaal van de twee wereldoorlogen goed samen. In deze wagon werd op 11 november 1918 om 11 uur s'ochtends wapenstilstand getekend tussen het Duitse Rijk en Frankrijk. De Franse opperbevelhebber Ferdinand Foch dicteerde de voorwaarden van de wapenstilstand aan Matthias Erzberger, geen militair maar een politicus die door het Duitse Rijk werd afgevaardigd (Liempt, 2010, p. 15). In het Rijk heerste chaos, weinig Duitsers hadden vertrouwen in Wilhelm, daarom vertegenwoordigde Erzberger eigenlijk al een republiek. Adolf Hitler zal dit wapenstilstand als groot verraad van de Duitse politici zien, militair gezien was de oorlog volgens hem niet verloren. Toen Hitler de oorlog tegen Frankrijk won liet hij op 22 juni 1940 in dezelfde wagon een vernederende wapenstilstand tekenen die hij persoonlijk dicteerde. Zijn wraak was genomen, maar toen het einde van Duitsland in de Tweede Wereldoorlog nabij was, werd deze wagon vervolgens vernield. Er mocht namelijk geen derde wapenstilstand in dezelfde wagon plaatsvinden (Paape, 1970-1975, p. 439-441, 800). De wagon die nu in Compigne staat is dus een replica, de echte is verloren gegaan. Toch blijft dit een plek met een grote historische betekenis (Liempt, 2010, p. 15)

2. Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering. Voorbeeld: Atoombommen op Hiroshima en Nagasaki Terwijl Duitsland op 5 mei capituleerde was de Tweede Wereldoorlog in Japan nog niet beslist. Hier maakten de atoombommen Hiroshima en Nagasaki in augustus van 1945 een definitief einde aan. (Calj, 2005, p. 366) De thin man' ook wel 'little boy' die Hiroshima verpletterde was een uraniumbom. Nagasaki werd aangevallen met een plutoniumbom, de 'Fat Man'. Naar schatting zijn er in totaal 250.000 mensen omgekomen. In de geschiedenis zijn deze de eerste steden die door een atoombom zijn vernield. Een groot aantal burgerslachtoffers en stralingsziektes waren de gevolgen (Paape, 1970-1975, p. 2622). 3. De crisis van het wereldkapitalisme (wereldcrisis). Voorbeeld: Beurskrach van 1929 Na de Eerste Wereldoorlog ontstond er in het westen een consumptiemaatschappij die voor een korte tijd een economische bloei heeft gekend. Tussen 1924 en 1929 groeide het vertrouwen in de economie enorm, waardoor vooral in de Verenigde Staten met grote bedragen op de beurs werd genvesteerd. Ook werd de vraag naar producten kunstmatig vergroot door kredietsystemen en afbetalingsregelingen (Capelleveen, 2012, Beurskrach). In oktober 1929 maakte de Wallstreet Krach daar een einde aan. Gevolgen van de crisis waren enorm, de aandelen van de New Yorkse effectenbeurs daalden rampzalig, in juni 1926 was dat een derde van wat zij in 1926 was geweest. Talloze banken en bedrijven gingen failliet en werkloosheid nam toe tot 15 miljoen in 1933. Voor de Duitse economie had de crisis ook gevolgen, Darmstdter und National Bank ging failliet en vele bedrijven moesten hun deuren sluiten. Hitler maakte daar een politieke agenda van, hij beloofde zijn volk te redden van de crisis door een sterke, autarkische economie op te bouwen. Hij won de verkiezingen van 1931 en ging snel over tot investering in de autobahn en wapenindustrie. Zo probeerde hij in economisch slechte tijden werk voor zijn volk te creren (Calj, 2005, p. 296-298). 4. Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme (nationalisme). Voorbeeld: De Partai Nasional Indonesia Terwijl de verovering van Nederlands-Indi tot rond 1900 hardhandig werd voltooid, werd start gemaakt aan de ethische politiek. Hiermee wilde Nederland steeds meer zelfstandigheid, beter onderwijs en leefomstandigheden voor de inwoners tot stand brengen. Koningin Wilhelmina zei in de troonrede van 1901: Nederland verplicht (...) het regeringsbeleid te doordringen van het besef dat Nederland tegenover de bevolking dezer gewesten een zedelijke roeping heeft te vervullen. (Bom, 2012). Dit had ongetwijfeld gevolgen voor Nederlands-Indi, partijen zoals Sekarat Islam, de Indische Sociaal-Democratische Vereeniging en De Partai Nasional Indondesia verschenen op politiek terrein. De leider van de laatste, Soekarno, heeft de meeste invloed gehad op Nederlands-Indi. Deze richtte zich zonder etnische en religieuze beperking tot het hele inheemse volk, was noncoperatief ingesteld en had als doel de oprichting van een onafhankelijke nationale staat; Indonesi (Burger, 2011, p. 152).

Na 1920 werd het officile koloniale beleid verhard, wat leidde tot meer controle over partijen en beperkingen op het gebied van de vrijheid van meningsuiting en het recht van vergaderen. Eind 1929 werden de leiders van PNI gearresteerd en verbannen, waaronder ook Soekarno en Hatta, de twee helden van de Indonesische onafhankelijkheid (Bom, 2012). 5. Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologien communisme en fascisme/nationaalsocialisme. Voorbeeld: Collectivisering van het land en de eerste Vijfjarenplan (1928-1933) Het stalinisme kenmerkt zich met een economisch stelsel waar de gebureaucratiseerde partij direct invloed op had. Al het grond van de boeren werd gecollectiviseerd en onder collectieve boerderijen (kolchozen) gebracht. Dit had rampzalige gevolgen voor de landbouw, pas in 1939 werd het niveau gehaald van 1929. Ondanks grote investeringen bevond die zich daarom in een toestand van stagnatie. Op industrieel terrein was wel vooruitgang geboekt, de Gosplan (het staatsbureau voor economische planning) had hoge normen vastgelegd, die binnen vijf jaar gerealiseerd moesten worden. Door propagandacampagnes, het invoeren van stukloon voor harde werkers en verscherping van arbeidsdiscipline werd geprobeerd om dit doel te bereiken. Aanvankelijk bleek dat de arbeiders enthousiast meededen met de staatsplannen. Hoewel zij in erbarmelijke toestanden werkten, hadden de arbeiders het idee dat na enkele jaren hard werken het socialisme bereikt kon worden. Op deze manier werd toch wel wat bereikt, Sovjet-Unie veranderde in een hooggendustrialiseerd maatschappij. In het algemeen kunnen wij concluderen dat deze veranderingen meer bureaucratisering en industrialisering heeft gebracht, maar de leefomstandigheden van boeren en arbeiders ging flink achteruit (Calj, 2005, 317-324). 6. De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie. Voorbeeld: Antisemitische film, Jud Sss Hitler had de minister van propaganda, Joseph Goebbels (1897-1945) de opdracht gegeven om drie grote antisemitische filmprojecten te starten, namelijk Der Ewige Jude, Die Rothschilds en Jud Sss. Laatsgenoemde film was commercieel gezien het meest succesvolle, er werden verschillende propaganda-avonden georganiseerd door de Hitler Jugend, SS en andere legereenheden zodat ieder Arir de film kon zien. In 1943 was al meer dan 20,3 miljoen mensen bereikt. Jud Sss is eigenlijk een roman die door een joodse schrijver, Lion Feuchtwanger in 1925 is geschreven en een besteller is geweest voor de Tweede Wereldoorlog. Voordat de Duitse filmversie van het boek verscheen had de Engelse regisseur Lothar Mendes het boek al in 1934 verfilmd. Een Duitse regisseur, Veit Harlan deed het dit keer onder leiding en invloed Joseph Goebbels, maar vervormde het in een van de meest antisemitische film ooit (Lisciotto, 2008). 7. Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden (Holocaust) Voorbeeld: Wannsee-conferentie Al direct na de oorlog met Polen (september 1939) begon het Duitse leger en de SS joodse burgers in Europa te vermoorden. Joden werden in afgelegen gebieden geconcentreerd, kregen weinig voedsel en werden op stelselmatige wijze vermoord. Hoewel de moord op de joden vanaf toen een dagelijkse routine was, is de plan tot Endlsung pas tijdens de Wannsee-conferentie (20 januari 1942) officieel op papier gezet. Vanaf toen was het onder belangrijke officieren duidelijk hoe

Duitsland aan zijn Endlsung moest komen. Het achterliggende idee was dat vooral de moord op West-Europese Joden geregeld moest gebeuren en niet voor de ogen van het volk. In december 1941 werd het vernietigingskamp Chelmno opgezet en vervolgens Sobibor, Treblinka en Belzec in de lente van 1942. De concentratiekampen Auschwitz en Madjanek werden uitgebreid voor de grootschalige vernietiging. Ik heb voor de Wannsee-conferentie gekozen omdat de moord op joden daarna systematisch en op grote schaal gebeurde. Daarnaast maakte die van de Duitse Wehrmacht en de SS een vernietigingsmachinerie, met als gevolg dat er ongeveer 6 miljoen joden zijn vermoord. 8. De Duitse bezetting van Nederland Voorbeeld: Hongerwinter De winter van 1944 tot 1945 had rampzalige gevolgen voor Noord-Holland, twintigduizend mensen kwamen om door honger, kou en schaarste aan brandstof. Aanleiding voor deze Hongerwinter was de spoorwegstaking en de reactie van de Rijkscommissaris van Nederland, Seyss Inquart daarop. Toevoer van voedsel over het water naar het westen van het land werd verboden. Bovendien was het offensief van geallieerden, Operatie Market Garden in september 1944 een mislukking geweest. Met de luchtlandingsoperatie kwam het zuiden tot aan de grens van Arnhem in handen van de geallieerden, het noorden ging zonder bevrijding de winter van 1944-45 in. Hierdoor werd de toevoer van steenkolen naar het noorden belemmerd, de verbindingen vanuit het zuiden was al afgekapt (Liempt, 2010, p. 303). Ik heb voor dit voorbeeld gekozen, omdat ik met de mening van Fr Morel voor een deel mee eens ben, de Hongerwinter is in vergetelheid geraakt. Hij schrijft het volgende in zijn artikel: 'Hongerwinters' waarvan de slachtoffers tot op de dag van vandaag nergens in Nederland herdacht worden, er is simpelweg geen monument. De reden? Men droeg de ondergane verschrikkingen na de oorlog met zich mee, men maakte geen beeld voor het leed wat men zelf gedragen had (Morel, 2012). .

Tijdvak 10: Tijd van televisie en computer


Tijd van televisie en computer 1950 heden 5 kenmerkende aspecten

De vijf kenmerkende aspecten zijn: 1. De dekolonisatie maakte een eind aan de westerse hegemonie in de wereld. 2. De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog (Koude Oorlog). 3. De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen. 4. De eenwording van Europa (Europese Unie). 5. De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen.

1. De dekolonisatie maakte een eind aan de westerse hegemonie in de wereld. Voorbeeld: Pemoeda's Pemoeda's zijn jeugdige revolutionairen die radicaler waren ten opzichte van hun voorgangers zoals Soekarno en Hatta. De kloof tussen de leiders van het nationalisme en hun jonge achterban werd steeds groter naarmate het einde van de Tweede Wereldoorlog nabij was. De eerste tegenstelling ontstond vanwege de gemiddelde leeftijd van tweenzestig leden van BPKI1, die lag boven de achterveertig, een duidelijk motief dus voor ontevredenheid onder de jongeren. In de tweede plaats waren de meningen verdeeld over het antwoord op de vraag of de onafhankelijkheid dankzij of ondanks Japanners moest gebeuren (Paape, 1970/1975, p. 2653-2660). Toen de Japanse capitulatie vlakbij Jakarta bekend werd, herinnerde Soekarno en Hatta de Japanners aan hun belofte om Indonesi een soevereine staat te laten worden. De Japanners hadden intussen 7 september als datum van de onafhankelijkheid vastgelegd, de twee nationalistische leiders wilden zich daar voorgoed aan houden. Maar dat viel niet gemakkelijk, de druk van de ongeduldige pemoeda's was groot, zij eisten dat de onafhankelijkheid op 15 augustus uitgesproken zou worden. Toen Soekarna en Hatta dit weigerden werden zij ontvoerd, de dag van de onafhankelijkheidsverklaring werd 17 augustus 1945 (Liempt, 2010, p 364). 2. De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog (Koude Oorlog). Voorbeeld: Long Telegram van George Kennan De achtduizend woorden tellende Long Telegram van de Amerikaanse zaakgelastigde George Kennan in Moskou heeft een belangrijke invloed gehad op de visieverandering van de Amerikaanse politiek jegens Sovjetunie, tot het voorjaar van 1946 streefde Truman immers naar samenwerking.
1

Op 1 maart 1945 door Japanners aangekondigde Comissie van Onderzoek voor de onafhankelijkheid van Indonesi, de Badan Penjelidik Kemerdekaan Indonesia

Aanleiding voor dit telegram was de verkiezingsrede van Stalin op 9 februari 1946. Daarin gaf hij aan dat er een onverzoenlijke strijd tussen het socialisme en het kapitalistische imperialisme gaande is. Volgens Kennan was het regime niet te vertrouwen omdat het naar invloed in het buitenland zocht, door interne oorzaken was er namelijk expansiedrift ontstaan. Het legitimeerde zijn regime door nadruk te leggen op de strijd tegen buitenlandse klassenvijanden, want binnenlands waren deze al verslagen. Het Westen moest overal waar de communisten in opmars zijn economische, diplomatieke, politieke en culturele maatregelen nemen. (Calj, 2005, 379-381). Door het telegram van Kennan ontstond er op zekere mate anticommunistische consensus in Amerika en op politiek terrein was het een aanleiding voor containment-politiek. Vandaar dat dit als voorbeeld is genomen. 3. De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen. Voorbeeld: Provo's Midden jaren 60 ontstond er in Nederland een jongerenbeweging die wij provo's noemen. Het werd opgericht door de filosoof Roel van Duijn, de uitvinder Luud Schimmelpenninck. Anti-rookmagir Robert Jasper en actievoeder Rob Stolk. Zij kenmerkten zich met een ludieke, geweldloze anarchistische karakter, die door provocatie de aandacht van het publiek en de gevestigde autoriteiten wilde trekken. De overheid en politie moesten uitgelokt worden om daar een reactie op te geven. En omdat die vaak niet wisten hoe zij met deze provocaties om moesten gaan, werden de provocaties vaak de kop in gedrukt. Dit zorgde juist ervoor dat de provo's bekender, spannender en aantrekkelijker voor de maatschappij werden. De provo's zijn de na nozems de tweede groep jongeren die in Nederland een subgroep hebben gevormd, zij werden in de jaren 70 opgevolgd door de hippies (Dogger, 2009). Dit voorbeeld is gekozen, omdat provo's de eerste groep jongeren zijn geweest die doelbewust een uitdaging met de gevestigde orde zijn aangegaan, hun invloed was groot in de samenleving. 4. De eenwording van europa (Europese Unie). Voorbeeld: Totstandkoming van de EEG De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) had na een mislukte poging om de Europese Defensie Gemeenschap op te richten de plan van de Nederlandse minister van Buitenlandse zaken J.W. Beyen naar voren gebracht. Daarin werd verregaande economische samenwerking tussen Europese staten bepleit, want zonder dat zou geen diepgaande politieke, culturele en andere samenwerkingsverbanden mogelijk zijn. In 1957 tekende Frankrijk, Itali, de Bondsrepubliek en de Benelux-landen het verdrag van Rome, waarin werd besloten om de EEG en Euratom op te richten. De oprichting van de EEG is een start geweest van grotere samenwerkingsverbanden, want in 1967 werden al deze bovengenoemde organisaties tot de Europese Gemeenschap (EG) samengevoegd en vanaf 1993 is de naam veranderd in de Europese Unie (EU) (Calj, 2005, p.508).

5. De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen.

Voorbeeld: Arbeidsmigranten Nederland had na de Tweede Wereldoorlog vanaf de jaren 50 tot 70 een tekort aan mankracht om zijn groeiende economie draaiend te houden. Met zes landen werd een wervingsverdrag afgesloten. In het begin kwamen er veel arbeiders vanuit de zuid- Europese landen, daarna uit Marokko en Turkije. De regeling van vergunning voor immigranten is in de loop van tijd een aantal keren veranderd. Toen de vraag naar arbeidskrachten in 1964 steeg, werd die regel versoepelt. In de jaren '70 ging het door o.a. de oliecrisis niet goed met de Nederlandse economie, waarna het toelatingsbeleid strenger werd. In 1973 werd officieel een einde gemaakt aan werving van arbeidsimmigranten. Met de Wet Arbeid Buitenlandse Werknemers van 1979 en de Wet Arbeid Vreemdelingen van 1995 kwamen er steeds strengere maatregelingen om de arbeidsmigratie te beteugelen. Een groot deel van de gastarbeiders die in de jaren '60 en '70 naar Nederland waren gekomen, haalden hun gezinnen uit het land van herkomst naar Nederland. Het waren geen gasten meer maar blijvende inwoners van Nederland (www.vijfeeuwenmigratie.nl, Beleid Arbeidsmigranten, 2012) Ik heb voor dit voorbeeld gekozen, omdat deze migratiegolf ervoor heeft gezorgd dat de maatschappij in de richting van pluriforme en multiculturele samenleving is veranderd. Om een actueel voorbeeld op te noemen; de islam is steeds meer vertegenwoordigd en een onderwerp van discussie in onze huidige maatschappij.

Bibliografie
Al-Mubarakpuri, Safi-ur Rahman. (2011). Biografie van de profeet. (H. Bennebas, Vert.) Amsterdam: Noer. BBC. (2012). Edmund Cartwright. Opgeroepen op December 3, 2012, van http://www.bbc.co.uk/history/historic_figures/cartwright_edmund.shtml. Blois, de L. & Spek, van der, R.J. (2001). Een kennismaking met de Oude Wereld. Bussem: Uitgeverij Coutinho. Bom, R & Captein, E. (2012). Erfgoed van de Oorlog: Aanloop naar de Oorlog. Opgeroepen op Januari 4, 2013, van http://indieinoorlog.nl/oorloginindie/oorloginindie/elements/story/aanloop/index.jsp. Bruijn, de. M. (2012, November). De Vicus Stathe in Utrecht. Opgeroepen op November 2012, van www.broerendebruijn.nl/VicusStathe.html. Burger, H. (2011). De Garoeda en de Ooievaar, Indonesi van kolonie tot nationale staat, . Leiden: KITLV Uitgeverij. Calj, P.A.J. & Hollander, den. J.C. (2005). De Nieuwste Geschiedenis. Zutphen: Uitgeverij Spectrum. Capelleveen, van. R. (2012). Atjeh-oorlog. Opgeroepen op December 17, 2012, van http://www.absolutefacts.nl/geschiedenis/data/atjehoorlog.htm. Capelleveen, van. R. (2012). Beurskrach en jaren dertig. Opgeroepen op Oktober 1, 2012, van http://www.absolutefacts.nl/geschiedenis/data/beurskrach-jaren-dertig.htm. Dogger, H. (2009). Provo in de Pers. Opgeroepen op Januari 4, 2013, van http://www.geschiedenis24.nl/andere-tijden/afleveringen/2008-2009/Provo-in-de-pers.html. Jansen, H. (2011). Geschiedenis Van De Middeleeuwen. Zutphen: Het Spectrum. Kant, I. (1784). Beantwortung der Frage: Was ist Aufklrung? In Berlinische Monatsschrift. . Berlijn. Liempt, van A. (2010). De Oorlog, met medewerking van Hans Blom. Amsterdam: Uitgeverij Balans. Lisciotto, C. (2008). Jud Sss, The most successful anti-Semitic film the Nazi's ever made . Opgeroepen op Januari 4, 2013, van http://www.holocaustresearchproject.org/holoprelude/judsuss.html. Naerebout F.G. & Singor H. W. (2004). De Oudheid, Grieken en Romeinen in de context van de wereldgeschiedenis. Amsterdam: Ambo. Riessen van, M. & Rovers, F. & Wildschut, A. (2009). Orintatie op geschiedenis (2 ed.). Assen: Van Gorcum. Os, van. M. & Potjer, M. (2003). Een kennismaking met de geschiedenis van de Nieuwe Tijd. (2009): Uitgeverij Coutinho. Minderaa, J. (2012). Samuel van Houten. Opgeroepen op December 12, 2012, van http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn1/houten. Morel, F. (2012). De Vergeten Hongerwinter(s). Opgeroepen op Januari 4, 2013, van http://tegenlichters.wordpress.com/2012/03/26/de-vergeten-hongerwinterss/. Paape, A. e.a (1970-1975). Bericht van de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam: Amsterdam Boek B.V.

Spectrum. (2003). Geschiedenis van A tot Z. Uitgeverij Het Spectrum B.V. Stuurop, J. (2012). Uitbreken van de Atjeh-oorlog. Opgeroepen op December 19, 2012, van http://www.isgeschiedenis.nl/toen/maart/uitbreken-van-de-atjeh-oorlog/. Koops, T. & Bultje, J.W. & Frijter, H. (2008). De Canon, Wat elke Nederlander weten moet. AntwerpenApeldoorn: Garant Uitgevers. Wikipedia. (2012). Edmund Cartwright. Opgeroepen op December 05, 2012, van http://nl.wikipedia.org/wiki/Edmund_Cartwright. Wikipedia. (2012). New Atlantis. Opgeroepen op November 24, 2012, van http://en.wikipedia.org/wiki/New_Atlantis. Wikipedia. (2012). Paracelsus. Opgeroepen op November 15, 2012, van http://nl.wikipedia.org/wiki/Paracelsus. Wilschut, A. & Kaptein, H. (2005). CD: Historisch Overzicht 5.0. Amsterdam: Efa. www.entoen.nu. (2012). Aletta Jacobs. Opgeroepen op December 15, 2012, van http://www.entoen.nu/alettajacobs. www.vijfeeuwenmigratie.nl. (2012). Beleid Arbeidsmigranten. Opgeroepen op Januari 6, 2013, van http://www.vijfeeuwenmigratie.nl/beleid-arbeidsmigranten.

You might also like