You are on page 1of 260

•

















~\.d:./IJ-~\.d:./IJ-~\.d:./IJ





\. d:. / IJ - ~ \. d:. / IJ - ~ \. d:. / IJ - ~







Stellingen

Naar gelang het kader sterker gearticuleerd wordt vergroot het de vrijheid van hetgeen ingekaderd wordt

Het kaderconcept maakt een nieuwe zienswijze op het begrip monument in de architectuur mogelijk. Zo is het denkbaar dat bepaald wordt wat nu de essen tie (het kader) van een gebouw is om vervolgens aileen dit kader op de monumentenlijst te plaatsen

Aan het Dom-ino concept van Le Corbusier uit 1914 zijn veel eigenschappen toegedicht die Le Corbusier pas in zijn latere werk ontwikkelde

Het kaderconcept kan ook worden toegepast op stedenbouw: de rooilijn is daar een voorbeeld van

Obstakels in de stad kunnen een bijdrage leveren aan de verandering van stedelijke processen, mits de ruimte die door de obstakels bepaald wordt voldoende vrijheid voor verdere ontwikkelingen geeft

De architectuurtheorie zal pas goed tot ontwikke!ing komen als ze haar huidige historiserende karakter weet te overstijgen

In vee! documentaire films over architectuur wordt geprobeerd de architectonische ruimte weer te geven door midde! van draai en zwenkbewegingen van de camera. Ruimte in architectonische zin laat zich beter met behulp van film of video vast leggen indien er in de te filmen ruimte dramatische gebeurtenissen plaatsvinden

De complexiteit van een matrixorganisatie neemt kwadratisch toe met de omyang van de organisatie. Daarmee daalt de efficientie van deze organisatie in dezelfde mate

Het befietsen van de Mont Ventoux is een even bezeten onderneming als het schrijven van een proefschrift over architectuur

Het verdient aanbeve!ing om de aande!en van beursgenoteerde internetfondsen met virtuele inkt te drukken

s J~O llY\21~ Een onderzoek naar de veranderbare woning op basis van het permanente

Kader en generieke ruimte

Proefschrift

ter verkrijging van de graad van doctor aan de Technische Universiteit Delft

op gezag van de Rector Magnificus prof. dr. ir. J. T. Fokkema voorzitter van het College voor Promoties,

in het openbaar te verdedigen op dinsdag 22 oktober 2002 om 16.00 uur door Bernard Arent Johannes LEUPEN

bouwkundig ingenieur

geboren te Overveen

Dit proefschrift is goedgekeurd door de promotoren:

Prof. if. M. Risselada Prof. dr. ir. W. E. Bijker

Samenstelling promotiecommissie:

Rector Magnificus, voorzitter

Prof. ir. M. Risselada, Technische Universiteit Delft, promotor Prof. dr. ir. W. E. Bijker, Universiteit van Maastricht, promotor Prof. dipl. ing. H. J. Rosemann, Technische Universiteit Delft Prof. ir. H. Hertzberger, Technische Universiteit Delft

Prof. ir. J. Westra, Technische Universiteit Eindhoven

Dr. ir. H. Heynen, Katholieke Universiteit Leuven (B)

Bernard Leupen

Kader en generieke ruimte Een onderzoek naar

de veranderbare woning op basis

van het permanente

Uitgeverij 010, Rotterdam 2002

Inhoud

Voorwoord 7 Inleiding 9

1 Probleemstelling Een huis uit 1820 14

Een huis uit de wederopbouwperiode 16 Determinisme of veranderbaarheid 17 Wonen en het permanente 19

Conclusie probleemstelling 20

2 Methodiek Kader 22

Van element tot laag 26 Vijflagen 31

Kader en ontkoppeling 31 Vijflagen, vijfkaders 34 Conclusie methodiek 43

3 De samenhangende ontwikkeling van draagconstructie. huid en enscenering De ontkoppeling van twee koepelschalen 47

De ontwikkeling van de enscenering tot zelfstandige laag 50 Draagconstructie en huid vormen kader 53 Verzelfstandiging van de huid 56

De ontwikkeling van het staalskelet tot kader 63 De gelijkwaardigheid van drie lagen 68

De draagconstructie en de enscenering 72

De draagconstructie en de huid 76

Samenspel van draagconstructie, huid en enscenering 85 Huid en enscenering 95

Conclusie ontwikkeling van draagconstructie, huid en enscenering 100

4 Ontwikkeling van dienende elementen en ontsluiting Van rookkanalen tot dienende zones 106

Een leiding bevrijdt 109

Apparaat als kader III

Dienende ruimten 112

De verzelfstandiging van de ontsluiting 121 De verticale ontsluiting 126

De horizontale ontsluiting 133

Fractalisering van lagen 146

Conclusie dienende elementen en ontsluiting 147

5 Het kader en de veranderbare woning Het specifieke van de woningbouw 150

Grote plannen, grote constructies als kader 151 Kader en het dragerconcept 161 Compartimentering en het cascoconcept 165

De leidingenproblematiek als uitgangspunt voor het kader 174 Indeling van de woning en de enscenering 185

Conclusie kader voor het wonen 197

6 Combinaties en afwegingen Combinaties 200 Combinatiereeksen 201 Afwegingen bij het ontw;rpen 216 Kader en techniek 220

Conclusie, combinaties en afwegingen 221 Slotconclusie 222

Epiloog 226

Noten 229 Samenvatting 235 Summary 242 Bibliografie 248 Index 252

Voorwoord

AI jaren ben ik gefascineerd door het fenomeen ontkoppeling en het scheppen van vrijheid. Dit thema heb ik ondermeer onderzocht in een prijsvraaginzending voor de Stawon-prijsvraag (1983) en Oosterdok-prijsvraag (1984). In 1996 besloot ik mijn fascinatie in een promotieonderzoek om te zetten. Het congres Doctorates in design + Architecture in 19961 was een goede aanleiding voor het schrijven van een eerste opzet. Toen kwam de vraag: wie worden mijn begeleiders? Natuurlijk zou Max Risselada met zijn grote kennis van de architectuur een stimulerend promotor zijn. AIs begeleider was hij altijd aanspreekbaar, zelfs tijdens mijn vakantie in Brazilie was hij daar. Wiebe Bijker had ik in 1987 gevraagd om het manuscript van mijn boek over de woonwijk IJ plein te bekritiseren, niet wetende dat hij een doorkneed editor is. Van hem heb ik geleerd hoe je een boek moet schrijven. Zijn vele kritische en methodologische commentaren hebben mij bij het schrijven van dit proefschrift weten te inspireren.

Na de eerste opzet en de keuze van de promotoren volgt een intensief proces van lezen, analyseren en schrijven. Inmiddels twee printers, een computer en een scanner later ligt het boek er. Een boek dat niet in deze vorm tot stand gekomen was zonder de talloze adviezen en commentaren van vele collega's, vrienden en kennissen.

In de eerste plaats denk ik aan een reeks inspirerende gesprekken met architecten die in hun eigen praktijk op de een of andere wijze een bijdrage aan het denken over veranderbaarheid hebben geleverd. Zo had ik geanimeerde gesprekken met Herman Hertzberger over vrijheid en polyvalentie, met Ruth Visser over de mogelijke vrijheden binnen de tunnelstructuur en met Sjirk Haaksma over het Casco project. Liesbeth Van der Pol heeft mij deelgenoot gemaakt van haar enthousiasme voor flexibiliteit, met Margreet Duinker en Paul Salomons heb ik over de vrijheden in hun woningbouwplannen aan de Wagenaarstraat en Oeverpad locatie 3 gesproken en met Paul de Vroom en Eva Huijgen sprak ik over de dubbele vloer in hun project aan de Oostelijke Handelskade.

Mikel van Gelderen - architect en oud-kraker van het complex Tetterode - en ik hebben uitgebreid van gedachten gewisseld over het kaderconcept en hergebruik van oude industriele gebouwen. Hortence Herema bracht mij in contact met het werk van Bernard Cache. Het bureau Aldo en Hannie van Eyck architecten wil ik danken voor de gelegenheid die ik kreeg om hun archief van het Burgerweeshuis te mogen raadplegen.

Met John Carp en Ype Couperus heb ik informatieve gesprekken gehad over de opkomst en de neergangvan de SAR en over OBOM. Frank Bijdendijk, directeur van de woningcorporatie Het Oosten, en ik hadden interessante gesprekken over flexibiliteit en duurzaamheid. Met Hubert Jan Henket en Jan Molema heb ik onder meer over de perman en tie van de draagconstructie van Zonnestraal gesproken en met Henk Mihl had ik vele gesprekken over Schinkel, Semper, de tektoniek van de huid en representatie.

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

Ruben Smudde heeft voor mij de analyse tekeningen vervaardigd, analyses die in de loop van het proces na vele besprekingen op het atelier Star steeds preciezer werden. Chris Smeenk heeft mij geweldig geholpen bij de nauwkeurige controle van de bibliografie. Zonder de niet aflatende kritische en stimulerende opmerkingen van Iante Leupen en Friedje Witzenhausen had dit boek niet de precisie bereikt die het nu heeft.

Dan zijn er nog de vele collega's, vrienden en kennissen die op de vraag 'hoe gaat het?' steevast een uiteenzetting over het kaderconcept ten gehore kregen. Dankzij deze vele korte gesprekken bij de koffiemachine, op een zonnig terras of op een feestje heb ik mijn denkbeelden kunnen aanscherpen.

Tot slot wil ik diegenen bedanken die tijdens het cursusjaar 2000-2001 meewerkten aan de studio voor generieke woonmodellen. Een spannend onderwijsexperiment waarin het kaderconcept onderzocht werd. Een experiment dat niet tot zulke inspirerende resultaten had kunnen lei den zonder de medewerking van de gastdocenten:

Liesbeth Brink, Alex Brouwer, Nienke Ioustra, Steve Reed, Lara Schrijver en Taco van het Spijker, en met name geslaagd is door de inventieve ontwerpen van de studenten.

8

Inleiding

De gemiddelde levensduur van een woning ligt rond de honderd jaar, een periode waaraan zelfs de beste futuroloog zijn vingers niet wil branden.' Een ontwerper van woningen staat voor de taak om vorm te geven aan het omhulsel dat voor die periode onderdak voor wonen moet verschaffen, wonen dat voortdurend aan veranclering onderhevig is. De samenstelling van het huishouden en de bijbehorende ruimtelijke rituelen ondergaan in de loop der tijd vele mutaties.'

Flexibiliteit en veranderbaarheid zijn de sleutelwoorden om het onvoorspelbare mee tegemoet te treden. Als aan het begin van de twintigste eeuw de architecten de massawoningbouw tot hun opgave gaan rekenen, wordt ook flexibiliteit een thema in de westerse architectuur. In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw is het in de eerste plaats de problematiek van de minimumwoning die het denken over flexibiliteit stimuleerde. Men richtte zich daarbij op een zo efficient mogelijk ruimtegebruik. Schuifdeuren en opklapbedden maken dag- en nachtgebruik van de woning mogelijk. In Nederland zijn het onder meer Mart Starn en Johannes Van den Broek die woningen op basis van deze ideeen ontwerpen+ Daarnaast he eft een aantal architecten concepten ontwikkeld voor vrije en veranderbare indeling van de ruimte. Het plan libre van Le Corbusier en het dragerconcept van de Stichting Architecten Research (SAR) zijn daar voorbeelden van.

In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw komt in Nederland flexibiliteit opnieuw in de belangstelling te staan.' De toenemende complexiteit van de woningmarkt en de roep om inspraak van bewoners in het ontwerp van de woning zijn daar de drijfveren achter. Veel studies naar flexibiliteit richten zich op het veranderbare: op verplaatsbare wanden en verschillende indelingen van de ruimten.

In deze studie is niet het veranderbare maar het blijvende, het permanente het uitgangspunt. Daarmee hoop ik nieuwe perspectieven te kunnen openen. Het permanente of wel dat deel van het huis dat langer mee gaat, vormt het kaderwaarbinnen de verandering kan plaatsvinden.

Hoewel het concept van het kader zeker ook op stedenbouwkundige ontwerpen van toepassing is, zal ik mij in dit onderzoek tot de architectuur beperken.

Mijn onderzoek is in de eerste plaats een bouwkundig onderzoek, gebaseerd op het bestuderen van gebouwen en van ontwerpen voor gebouwen. Daarnaast heb ik dankbaar gebruik gemaakt van architectuurhistorische bronnen, maar de toets voor de werking van het kader ligt uiteindelijk in het object zelf. Ik ga er daarbij vanuit dat een groot deel van kennis over architectuur en in het bijzonder over de werking van gebouwen opgeslagen ligt in ontwerpen en gerealiseerde gebouwen.

Deze casus laten zich echter niet als een tekst lezen, bovendien bevatten deze casus vele soorten informatie. Om die kennis er uit te halen heb ik een analyse-instrumentarium ontwikkeld. De analyses zijn gebaseerd op een demontagevan het ontwerp in voor de analyse relevante delen. Na demontage van het object bespreek ik

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

,0

de onderlinge verhouding tussen deze delen en hun werking.

Het onderzoek naar de mogelijkheden van het kaderconcept heeft tot de volgende opbouw van het boek geleid. Het boek opent met een uitwerking van de probleemstelling. Aan de hand van de woongeschiedenis van twee verschillende huizen heb ik omschreven hoe onvoorspelbaar het leven over langere periode in een woonhuis kan zijn en op welke manier een huis de vele veranderingen in bewonen mogelijk kan maken of juist in de weg kan staan.

In het tweede hoofdstuk heb ik aan de hand van literatuurstudie de voor de analyse benodigde categorieen gepresenteerd. De volgende categorieen heeft dat opgeleverd: draagconstructie, huid, enscenering, ontsluiting en dienende elementen. Daarnaast heb ik in dit hoofdstuk de begrippen kader en generieke ruimte gemtroduceerd en uitgewerkt. Onder generieke ruimte versta ik de door het kader gedefinieerde ruimte waarbinnen verandering kan plaatsvinden. Elk van de vijf analyse categorieen kan in principe een kader vormen. Het tweede hoofdstuk sluit af met een vijftal voorbeelden van zulke kaders.

In hoofdstuk drie en vier heb ik het kaderconcept, het begrip generieke ruimte en een aantal daarmee verbonden begrippen nader uitgewerkt. In hoofdstuk drie gebeurt dat aan de hand van een beschrijving van de ontwikkeling van de draagconstructie, de huid en de enscenering tot auto nome lagen. In hoofdstuk vier worden de twee overige lagen - dienende elementen en ontsluiting - in hun ontwikkeling tot auto nome lagen gevolgd.

Hoofdstuk vijf spitst zich toe op de woningbouw en is een verkenning van de horizon van de flexibele woning. De projecten zijn onderzocht op de potentiele aanwezigheid van een kader en de werking daarvan. Aan de hand van een aantal door anderen ontwikkelde ideeen over veranderbaarheid en flexibiliteit wordt in dit hoofdstuk het kaderconcept voor de woningbouw nader uitgewerkt en toegepast.

In het laatste hoofdstuk heb ik het kaderconcept onderzocht op zijn toepasbaarheid bij het ontwerpen van woningen. De hier gebruikte methodiek gaat uit van tweeendertig mogelijke combinaties voor een kader. Binnen deze tweeendertig combinaties zijn een aantal zogeheten combinatiereeksen geformeerd. Zo is er een reeks waarbij het kader op basis van een bouwmuur gedefinieerd is of op basis van de gevel. In totaal heb ik een viertal reeksen onderscheiden, Daarbij gaat het telkens om mogelijke combinaties waarbij geen enkele combinatie op voorhand is uitgesloten. Ook combinaties waarvan op grond van de huidige stand van de bouwtechnologie niet de zin van is in te zien, zijn ter completering van de denkwijze en vanwege hun mogelijke relevantie in de toekomst, beschreven.

Het boek heb ik afgesloten met een epiloog waarin op een meer lyrische wijze omschreven wordt hoe een architect op basis van het kaderconcept een woning zou kunnen ontwerpen. Er is hier bewust vanaf gezien om dit verhaal te illustreren. Naar

Inleiding

mijn mening zal ieder bij het lezen van deze passage zijn eigen beelden hebben. Als ik er hier toe over was gegaan om deze passage toch van mijn be elden te voorzien dan hadden deze beelden als iconen juist de eigen fantasie kunnen verdringen zoals het zien van de film na het boek gelezen te hebben.

Dit onderzoek is te plaatsen in het verlengde van studies naar veranderbaarheid zoals onder meer door de SAR verricht. De gebruikte plananalyse-methodiek in deze studie bouwt voort op methoden die aan de Faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft ontwikkeld zijn, In het bijzonder gaat het om de analyses door Max Risselada van het werk van Le Corbusier en L0056 en om de reeks analyses die Leen van Duin in de jaren tachtig van de vorige eeuw van een reeks gebouwen maakte.? Daarnaast ontwikkelden Rein Geurtsen, Sybrand Tjallingii en ik zelf in 1983 een handboek voor het verrichten van architectonische en stedenbouwkundige analyses. 8

11

Probleemstelling 1

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

Twee woningen, de eerste uit de oude architectuurtraditie voortgekomen en de tweede uit de wederopbouwperiode, zal ik voor een eerste kenschets van de problematiek gebruiken.

Een huis uit 1820

14

Het eerste te behandelen huis is gebouwd rond 1820 (fig. 1 en 2). De constructie is eenvoudig, twee bakstenen bouwmuren op een hart op hart afstand van vier meter dragen de met houten balken geconstrueerde vloervelden van de vier verdiepingen. Dit is een maat die niet breed is maar al eeuwen voldoet. Het huis wordt aan de vooren achterzijde afgesloten door bakstenen gevels welke tien meter uit elkaar geplaatst zijn. Beide gevels zijn voorzien van schuiframen. De vloervelden van elk achtendertig vierkante meter groot worden ontsloten door een centraal gelegen steile spiltrap. Diverse auteurs stellen dat men hier de hand van de Hollandse scheepsbouwer in herkent.? Het huis is voorzien van een pannendak dat gedragen wordt door gekromde Philibert spanten. Dit is een constructie die eveneens zijn oorsprong aan de scheepsbouw ontleent.

Het huis is tegelijkertijd gebouwd met het aangrenzende pand aan de rechterzijde. De twee huizen boden aanvankelijk onderdak aan de eigenaar van een brouwerij en zijn procuratiehouder. Het huis van de eigenaar, het buurhuis, kent van oorsprong dezelfde plattegrond, zij het gespiegeld. De voorgevels van de huizen vormen samen een symmetrische opbouw bekroond met een lijst. De gevel verraadt niets van de verschillen tussen de twee huizen. Het rechterhuis, het huis van de eigenaar is echter een meter dieper.

Over de eerste honderd jaar van het bestaan van het huis is weinig bekend. Het gezin van de procuratiehouder woonde op de bel-etage. In het voorhuis kwam men binnen via een brede deur, even breed als de ramen. Naast de drie meter hoge entree bevindt zich een kleine kamer. Aan de achterkant lag de keuken. De tweede verdieping bood ruimte aan twee slaapkamers en onder de kap bevond zich een afgeschoten ruimte waar naar alle waarschijnlijkheid de 'meid' sliep.

Na de familie van de procuratiehouder zal ongetwijfeld een ander burgermansgezin de bewoning hebben overgenomen en weer een ander en weer een ander, zoals dat met huizen ging. Aan de indeling van het huis veranderde weinig. De komst van elektrisch licht en de aanleg van een inpandig watercloset behoren tot de spannendste momenten van de geschiedenis van het huis tot aan de jaren veertig van de vorige eeuw. Ook tijdens de oorlog verandert er weinig aan de indeling, op een gat in de bouwmuur ter hoogte van de kruipruimte na. Deze inmiddels weer dichtgemetselde opening moest de onderduikers een vluchtweg verschaffen.

Probleemstelling

Vanaf de jaren vijftig ondergaat het huis de nodige veranderingen (fig. 1). Een zilversmid betrekt het huis en vestigt er zijn werkplaats. De alkoof op de tweede verdieping wordt omgebouwd tot doucheruimte en in de tuin komt, aansluitend op de keuken, een uitbreiding van het huis tot stand. In het zijkamertje naast de voordeur richt de zilversmid zijn werkplaats in. De voordeur wordt extra beveiligd met staalplaat.

Begin jaren zestig neemt een toneelspeler het huis van de zilversmid over. Zijn vriend, een balletdanser, betrekt de uitbouw achter het huis. Het sanitair wordt vernieuwd. Op de eerste verdieping komt een keukentje en een extra badkamer opdat de tweede verdieping, na aanleg van een keukentje aldaar, apart verhuurd kan worden. De begane grond verdieping wordt uitgebroken voor een galerie.

In 1988 gaat de boel weer op zijn kop. Een architect, een kunstenares en een schoolkind nemen hun intrek in het inmiddels verwaarloosde pand. Hun eerste zorg is om de eerste verdieping tot een grote woonkamer annex eetkeuken te verbouwen (fig. 3). Alles wordt weggebroken en de negentiende-eeuws gipsplafonds met acanthusmotieven herkrijgen hun oude glans. De uitbouw en keuken op de begane grond worden samengevoegd tot een atelierruimte, terwiji de voormalige galerieruimte

1 Woonhuis aan de Prinsengracht, Amsterdam (1820) Situatie rond 1960

2 Woonhuis aan de Prinsengracht, Amsterdam (1820) Voorgevel in 1990

3 Woonhuis aan de Prinsengracht, Amsterdam (1820) Interieur in 1990

's

4 Huis uit dewederopbouwperiode, plattegrond. bron: (Bouwcentrum 1955) p.86

5 Huis uit dewederopbouwperiode, straatbeeld. bron: (Bouwcentrum 1955) p.86

gedeeltelijk de bestemming doka krijgt. Op de slaapverdieping verdwijnt de derde keuken en er wordt een ligbad in de badkamer geplaatst. Als twee jaar later blijkt dat de kwaliteit van het dak niet is wat er van verwacht mag worden, wordt het dakbeschot vervangen en van een isolatielaag voorzien. Ret openleggen van de kap vormt een goede gelegenheid om deze gedeeltelijk op te tillen. Op deze wijze ontstaat een mime werkkamer voor de architect met plaats voor zijn boeken.

Een huis uit de wederopbouwperiode

Een flat, gebouwd aan het einde van de jaren vijftig van de vorige eeuw is het tweede model. De plattegrond is doelmatig georganiseerd volgens de jongste inzichten van de arbeidsanalyse en de minimalewoonbehoeften. Betonnen vloervelden worden gedragen door dito bouwmuren. De woning is over drie beuken verdeeld. In de breedste beuk bevinden zich de woonkamer en de ouderslaapkamer. Deze vertrekken zijn van elkaar gescheiden door een kastenwand en een pui. De middelste, smallere beuk biedt onderdak aan een slaapkamer voor de kinderen, de keuken en leidingkokers. In de smalste beuk is het trappenhuis opgenomen. Achter het trappenhuis bevindt zich de wisselkamer die telkens aan een van de twee flats toebedeeld is.

De afstand tussen de bouwmuren is gebaseerd op de analyse van de te huisvesten functies; drie meter vijfenvijftig voor de woonruimte en ouderslaapkamer twee meter zeventig voor een tweede grote slaapkamer en een meter tachtig voor de keuken, zestig centimeter voor bet aanrecht en een meter twintig om te kunnen staan en langs elkaar heen te lopen (fig. 4). Iedere woning is te bereiken via bet gezamenlijke trappenhuis. De woningen zijn in vier lagen gestapeld (fig. 5). Aan de voet van het gebouw, half ingegraven, bevinden zich de bergingen in het souterrain.

,6

---------

Probleemstelling

De eerste bewoners zijn jonge arbeidersgezinnen, atkomstig uit de sloppenwijken elders in de stad of van buiten. De frisheid, het licht en het groen spreken hun aan. Drie kinderen groeien er binnen het gezin op. En hoewel het soms wat krap is, er huiswerk en ruzie aan de eettafel gemaakt wordt (de slaapkamers zijn aileen in hoge nood met een oliekacheltje warm te stoken), woont men er met genoegen. De welvaart neemt toe. Iedere kamer krijgt zijn eigen gevelkachel. De keuken raakt overvol met apparaten. In de badkamer hebben was- en droogmachines de ruimte van de mens ingenomen. Het ooit door de firma Ocriet uitgedachte Lavet - een combinatie van zitbad, wasmachine en wasbak is hier allang verwijderd.

Maar pogingen om het balkon bij de woning te trekken stranden op een onverbiddelijke woningbouwvereniging. Ook verbouwen biedt geen uitweg. Achter het behang bevindt zich bijna overal gewapend beton. Aangetrokken door aanlokkelijke ruime nieuwbouw vertrekken bewoners met ruimere beurs. Hun plaats wordt ingenomen door bewoners die zich deze luxe niet kunnen permitteren.

Gedreven door de wil hun bezit uit te breiden en rendabel te maken heeft de woningbouwvereniging weinig oog meer voor deze nog geen veertig jaar oude woningen. Veel is er aan de woningen toch niet meer te veranderen, de buurt verpaupert en er begint zich leegstand af te tekenen.

Het is woensdag 17 december, een gure dag. Hij komt laat thuis na het schoonmaakwerk in het plaatselijke ziekenhuis. Op de mat ligt een envelop van de woningbouwvereniging. De inhoud bevat een uitnodiging voor een inspraakavond over de buurt. 'De buurt wordt gesloopt, kom praten over de nieuwbouw' is de aanhef.

Determinisme of veranderbaarheid

Met de komstvan het grote contingent VINEXlO woningen dreigen in Nederland nog geen veertig jaar oude woningen uit de markt te worden geprezen. Niet dat deze huizen op instorten staan of ernstige bouwtechnische gebreken vertonen; aileen het feit dat deze woningen, ontworpen om het leven in de naoorlogse wederopbouwperiode onderdak te verschaffen, nu niet meer voldoen aan de huidige vraag op de woningmarkt, bedreigt hen met sloop."

Het enorme woningtekort na de Tweede Wereldoorlog bracht een grote bouwproductie tegen minimale productiekosten op gang. Efficientie en doelmatigheid waren de sleutelwoorden. De in de jaren dertig van de vorige eeuw ontwikkelde functionele analyses boden een goed instrument om de grote woningbouwopgave aan te pakken.

Zo verrichtte Willem Van Tijen in Nederland studies naar de activiteiten die in de woning plaatsvinden (fig. 6). Hij legde het leven in huis vast in maten en bewegingsdiagrammen.'> In Duitsland ontwikkelde Grete Schutte-Lihotzky de Frankfurter

'7

6 Van Tijen, onderzoek naar benodigde minimummaten in het huishouden. bron: (Vreeze 1993). P·297

7 Afbeelding uit functionele grondslagen van de woning. bron: (Priemus 1970) p.I?

~~~~J~t1

I

~'1~~ .

.I.-.-.-l.

Kiiche eveneens op basis van ergonomische analyses. Deze studies hebben na de Tweede Wereldoorlog onder meer in Nederland geleid tot de Functionele grondslagen van de woningv (fig. 7) en de zogeheten Voorschriften en Wenken.'4 Dit Voorschrif ten en Wenken waaraan iedere gesubsidieerde woning in Nederland moest voldoen vormde het programma van eisen voor de wederopbouwwoning.

De ergonomische analyses en vooral de vertaling ervan in Voorschriften en Wenken geven een momentopname van het naoorlogse standaard gezin. Bij de bouw van veel van de naoorlogse wederopbouwwoningen zijn deze eisen voor een lange perio de in gewapend beton vastgelegd. Zie bijvoorbeeld de keuken van de wederopbouwwoning in voorgaande paragraaf (fig. 4). De afmetingen zijn conform Voorschriften en Wenken. De ruimte is ingeklemd tussen een grote leidingkoker en een bouwmuur van gewapend beton, en daarmee onveranderbaar.

Een contradictie dient zich aan: hoe preciezer we in staat zijn te bepalen aan welke eisen een woning bij aanvang van zijn bestaan moet voldoen, hoe groter de kans is dat er een discrepantie ontstaat tussen de woning en het gebruik in de toekomst. Hoe preciezer de architecten in staat waren het meetbare van het wonen te definieren en in een ontwerp om te zetten, des te meer werd het ontel- en onmeetbare van het wonen in het ontwerp veronachtzaamd.

De ergonomische onderzoeksmethoden van Van Tijen en vele andere onderzoekers zijn geinspireerd door de principes van de arbeidsanalyse van Taylor," Door alle voor het huishouden benodigde handelingen te analyseren en door de uit deze analyses resulterende minimummaten bij elkaar te tellen komt men tot de minimummaten en oppervlakten voor een huis.

Dit soort analyses is zinvol zolang ze op die delen van het huis betrekking hebben waar de ergonomie van groat belang is. Zonder dit werk zouden wij nu geen effi-

ciente keukensystemen en goed georganiseerde badkamers en trapportalen hebben. Een probleem is echter dat de ergonomische analyse slechts een aspect van het huiselijk leven in kaart brengt. Om de dynamiek van het huishouden en de ruimtelijke rituelen te beschrijven is ergonomische analyse niet toereikend."

In plaats van vrijheid in het ontwerp bracht de ergonomische analyse determinisme; een deterministisch functionalisme. Hertzberger stelt over dit soort functionalisme: 'if there was anything to which these concepts were not resistant, it was time'.'?

Het is opmerkelijk dat het hiervoor beschreven huis uit 1820, zonder dat daar ergonomische analyses aan ten grondslag liggen nog steeds in gebruik is. Men kan tegenwerpen dat het wederopbouwhuis kleiner is en ook zijn woonomgeving niet mee heeft. De verschillen in bruikbaarheid op termijn tussen deze twee huizen zijn daar echter niet mee af te doen. Er zijn nog twee andere verschillen tussen deze huizen; zo is het huis uit 1820 het resultaat van lange ervaring en traditie terwijl de moderne architecten uit de wederopbouwperiode deze traditie nu juist als de bron van de vele kwalen van de negentiende-eeuwse massawoningbouw zien. Er was behoefte aan een nieuwe woningtypologie waarbij licht, lucht en ruimte het uitgangspunt vormden. De ergonomische analyses leken een uitgelezen middel om deze nieuwe typologie te ontwikke!en.

Bij het zoeken naar een nieuwe woningtypologie werden vele oplossingen uit het verleden verworpen. Door gedeeltelijk te breken met de bestaande typologische reeksen is tevens de ervaring die in deze reeksen lag opgeslagen verloren gegaan. Iedere woning in zo'n reeks is een schake! in een ontwikke!ing waarin stap voor stap, jaar na jaar, eeuw na eeuw het type zich heeft aangepast aan de dynamiek van het leven, aan de ruimtelijke rituelen - ervaring die minstens zo belangrijk is als de resultaten van ergonomische analyses.

Wonen en het permanente

Om een woning te maken die bestand is tegen de invloeden van tijd, moet deze woning allerlei mogelijke toekomstige vormen van bewoning en gebruik kunnen opnemen. Een oplossing is te vinden in het veranderbaar maken van bepaalde delen van de woning, bijvoorbeeld de indeling. Om het veranderbare deel van de woning te ontwerpen, is kennis nodig over de te verwachten veranderingen in de bewoning. Daar de gemiddelde levensduur van een woning ongeveer honderd jaar bedraagt stelt dat de ontwerper voor de onmogelijke taak het gebruik van de woning over een verre toekomst te voorspellen. Veel ontwerpen die zich baseren op het veranderbare zijn daardoor oplossingen voor een nog onbekend probleem dat zich mogelijk nooit voordoet.

Probleemstelling

19

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

Nu is het hele probleem te omzeilen door woningen met een korte levensduur te bouwen, wegwerphuizen of semi-permanente projecten die afgebroken kunnen worden zodra de huizen niet meer voldoen. Het streven naar duurzaamheid, en het voorkomen van kapitaalsvernietiging zijn twee van de vele argumenten die tegen een dergelijke aanpak op grote schaal pleiten."

Om woningen te ontwikkelen die bestand zijn tegen de invloeden van de tijd vertrek ik vanuit het permanente, vanuit dat deel van de woning dat langer mee gaat. Het permanente definieert de ruimte voor verandering zonder een uitspraak te doen over die verandering. Dat betekent ontwerpen voor het onbekende in plaats van het voorspellen van het onvoorspelbare.

ConcJusie probleemstelling

Uitgangspunt van deze studie is de stelling dat de gemiddelde levensduur van een woning rond de honderd jaar ligt. Een ontwerper van woningen staat voor de taak om vorm te geven aan het onderdak voor het wonen over een periode waarin de samenstelling van huishoudens en de daarbij behorende ruimtelijke rituelen grote en onbekende veranderingen kunnen ondergaan.

Door nu niet het veranderbare maar het blijvende, het permanente tot uitgangspunt te nemen, wil ik nieuwe perspectieven bieden. Ontwerpen vanuit het permanente betekent ontwerpen voor het onbekende. Daarbij gaat het er niet om dit onbekende in kaart te brengen maar om het ontwikkelen van het permanente op basis van een visie op wonen om daarmee vrijheid te creeren voor het onbekende.

20

Methodiek 2

KADER EN G£NERIEKE RUIMTE

Het permanente in een woning of gebouw omvat die delen van het bouwwerk die generaties kunnen overleven en daarmee het raamwerk vormen waarbinnen verandering plaatsvindt.'? Dit raamwerk no em ik het kader. Zonder kader kan niet over veranderbaarheid worden gesproken. Vrijheid - en veranderbaarheid is een vorm van vrijheid - zal zonder begrensd raamwerk zichzelf vernietigen.'? In dit hoofdstuk wordt dit kaderconceptverder uitgewerkt.

Werkwijze

Om het permanente te onderzoeken stel ik eerst de vraag wat het permanente kan inhouden in bouwkundige en architectonische zin. Vervolgens onderzoek ik hoe het permanente vrijheid kan geven aan verandering.

Uit deze onderzoeksfase komt het kaderconcept voort. Aan de hand van de analyse van een reeks casus zal ik het kaderconcept verder uitwerken. Door in deze fase van het onderzoek mij niet te beperken tot de woningbouw en een breed spectrum aan genres te behandelen, beoog ik weinig mogelijkheden uit te sluiten,

De casus die voor het merendeel de afgelopen tweehonderd jaar beslaan, worden geanalyseerd op hun werking, op hun relatie tussen het kader en het veranderbare. Daar het kaderconcept zelf in de eerste plaats een ontwerpconcept is, heb ik voor de analyse van de casus een analyse-instrument nodig. In dit hoofdstuk ontwikkel ik de daarvoor benodigde begrippen.

Kader

22

Voor de ontwikkeling van het kaderconcept heb ik mij laten inspireren door de Franse interieurarchitect en filosoof Bernard Cache. In zijn boek Earth Moves" dat rijk geillustreerd is met schetsen en foto's van zijn eigen meubels (fig. 8) stelt Cache dat architectuur de kunst van het kader is.22

Cache's boek is een classificatie van beelden (images), in relatie tot een architectonisch project.v Hij onderscheidt daartoe drie categorieen: inflection, vector en frame. Cache stelt zich daarbij de vraag welk abstract principe er te vinden is achter de concrete gebouwen die ons leven onderdak verschaffen, of anders gesteld: wat is het architecturale in een gebouw. Zijn conclusie is: 'architects design frames.s+

Cache werkt dit in zijn boek als volgt uit: 'The three abstract functions of the frame presuppose a form that is independent of its content. An interval separates the order of causes from that of effects. But the more a frame shows itself to be independent from its content or its function, the more one must bring out the principles of its formal autonomy'."

Cache brengt met de eerste twee zinnen de formele autonomie van het kader en

de onafhankelijkheid van zijn inhoud - dat wat ingekaderd wordt - in verband met elkaar. Deze uitspraak plaatst vrijheid en bepaaldheid niet tegenover elkaar, maar stelt dat zij elkaar kunnen versterken. Zoals ik al aan het begin van dit hoofdstuk heb gesteld heeft vrijheid een raamwerk nodig.

Anders dan in de daaropvolgende regel van Cache gaat het mij echter niet aIleen om de onafhankelijkheid van het kader zelf maar ook om de onafhankelijkheid van

de inhoud die bepaald wordt door het kader." In die zin vervult voor mij het kader nog een andere rol: het kader bevrijdt. Het kader bevrijdt zijn inhoud, doordat het gescheiden is van zijn inhoud of zoals Cache zelf in de eerste zin van de hiervoor aangehaalde tekst stelt: 'An interval separates the order of causes from that of effects.'

Zo is bijvoorbeeld een niet-dragende scheidingswand vrij te plaatsen dankzij de aanwezigheid van een draagconstructie. Het is niet de wand zelf maar de draagconstructie die de wand vrij te plaatsen maakt door de taak van het dragen van de wand over te nemen. Of in zijn algemeenheid gesteld: het is juist het onveranderbare, het permanente dat voorwaarden schept voor veranderbaarheid, het is het permanente dat vrijheid geeft aan het tijdelijke. Dit permanente is het kader en definieert de ruimte waarbinnen de verandering plaats kan vinden." Het gaat hier om ruimte die in bouwkundige zin begrensd wordt. De begrenzing wordt door de materialen die het kader vormen bepaald.

Ook Hertzberger stelt dat veranderbaarheid mogelijk is bij de gratie van het permanente, bij hem gaat het om verandering in gebruik zonder dat daar bouwkundige maatregelen voor getroffen hoeven te worden:

'Flexibility therefore represents the set of all unsuitable solutions to a problem.

On these grounds a system which is kept flexible for the sake of the changing objects that are to be accommodated within that system would indeed yield the most neutral solution to specific problems, but never the best, the most appropriate solution. The only constructive approach to a situation that is subject to change is a form that starts out from this changefulness as a permanent - that is, essentially a static - given factor: a form which is polyvalent. In other words, a form that can be put to different uses without having to undergo changes itself, so that a minimal flexibility can still produce a optimal solution',"

8 Boekenkast ontworpen door Bernard Cache. bron: (Cache 1995) p.69

23

f(.ADER EN GENERIEKE RUIMTE

Hertzberger benadrukt in bovenstaand citaat vooral dat het permanente - in mijn woorden het kader - aIleen goed werkt indien de flexibiliteit in gebruik op polyvalen tie berust. Onder polyvalentie verstaat Hertzberger de eigenschap van ruimten die het mogelijk maakt hen op verschillende manieren te gebruiken zonder dat daar bouwkundige veranderingen voor nodig zijn. In zijn ogen leidt van tevoren ingebouwde veranderbaarheid tot neutraliteit.

Soorten veranderbaarheid

Voordat ik nader inga op de ruimte die door het kader bepaald wordt en waarbinnen de verandering plaats kan vinden, is het nodig om vast te stellen welke soorten van veranderbaarheid er te definieren zijn. Ik beperk mij hier tot veranderbaarheid tijdens het gebruik.v Priemus onderscheidt vanuit de woningmarkt drie hoofdcategorieen van aanpasbaarheid: 'aanpassing door verhuizing, verbouwing en gebruik; Voor mijn onderzoek zijn alleen de laatste twee categorieen relevant.

Binnen de categorie aanpassing door verbouwing onderscheidt Priemus de volgende subcategorieen: 'Uitbreidbaarheid of inkrimpbaarheid, Variabiliteit, Flexibiliteit'. Onder uitbreidbaarheid of inkrimpbaarheid verstaat Priemus de mogelijkheid de woninggrootte aan te passen. Onder variabiliteit verstaat hij de mogelijkheid om de woning aan te laten passen door een vakman. Bij flexibiliteit gaat het om een eenvoudige ingreep die de bewoner zelfkan uitvoeren. Binnen de categorie aanpassing door gebruik onderscheidt Priemus de volgende subcategorieen: 'Gebruikmaking van flexibele componenten, Multifunctionaliteit, Polyvalentie'.

Onder gebruikmaking van flexibele componenten verstaat hij een vorm van flexibiliteit die berust op het gegeven dat er in ofbij de woning voorzieningen zijn opgenomen die een deel van de woonfuncties kunnen opvangen. Priemus noernt onder meer de volgende functies: badhuis, was- en droogcellen, logeerkamers, losse knutselruimten en creche. Multifunctionaliteit en polyvalentie hebben bij Priemus allebei betrekking op de mogelijkheid om een woning op meerdere manieren te gebruiken. Bij multifunctionaliteit kan de woning op meerdere manieren bewoond worden zonder de indeling van de woning te hoeven wijzigen, terwijl Priemus het begrip polyvalen tie reserveert voor veranderbaarheid door middel van schuifdeuren en wanden.>

De definities die Ghijsen geeft, komen gedeeltelijk met Priemus overeen.!' Ghijsen spreekt over neutraliteit in het geval dat de ruimte de mogelijkheid biedt voor verschillende meubelopstellingen en net als Priemus over polyvalentie indien de relatie tussen twee ruimten veranderd kan worden met behulp van schuifwanden of deuren. In die zin verschillen Ghijsen en Priemus van Hertzberger. In de hiervoor aangehaalde tekst over polyvalentie definieert Hertzberger het begrip polyvalentie juist als veranderbaarheid in gebruik zonder dat daar een schuifdeur of wand voor nodig isY Van Elsdonk en Fassbinder gebruiken voor aanpassing door verbouwing

err.ee DlO(K

Methodiek

en aanpassing door gebruik respectievelijk de begrippen: 'ruimtelijke flexibiliteit' en 'functionele flexibiliteit':" Oak hier is er sprake van parallelle begrippen.

Om niet te verzanden in onduidelijk begrensde begrippen heb ik besloten am voor alle vormen van aanpassing door gebruik het begrip polyvalentie te gebruiken. Daarnaast gebruik ik het begrip veranderbaarheid door verbouwing, een samenvoeging van Priem us' begrippen uitbreidbaarheid, variabiliteit en flexibiliteit. Op grond hiervan kom ik voor mijn onderzoek tot de drie volgende definities:

Veranderbaarheid door verbouwing Interne verbouwingen, varierend van het verplaatsen van een deur of het verwijderen of verplaatsen van een wand tot aan het herzien van de hele woningindeling.

Uitbreidbaarheid Uitbreiden van het woonoppervlak zonder ruimtelijke gevolgen voor omliggende woningen (onafhankelijke uitbreidbaarheid) of met gevolgen voor belendende woningen (afhankelijke uitbreidbaarheid). Het gaat hier om uitbouwen naar voren of naar achteren, opzij of naar boven. Deels kunnen dergelijke uitbreidingen plaatsvinden zonder uitbreiding van de fundering (op het dak of ten koste van loggia of dakterras). Uitbouwen op begane grond niveau zal echter een extra fundering vergen.

Polyvalentie Meerdere gebruiksmogelijkheden van de ruimten zonder bouwkundige aanpassingen of hooguit het veranderen van de indeling middels draaideuren, schuifdeuren en schuifwanden. Het gaat hier om een continu proces. Veranderingen kunnen jaarlijks, dagelijks of zelfs ieder moment plaatsvinden.

De generieke ruimte

Het kader definieert de ruimte waarbinnen de verandering plaatsvindt. Bij de uitwerking van dit concept heb ik mij laten inspireren door de toelichting van Rem Koolhaas op het ontwerp voor het kantoorgebouw voor de Universal Studios in Los Angeles.>' Koolhaas beschrijft dit kantoorgebouw op de volgende wijze:

9 OMA, antwerp voor het kantoorgebouw van de Universal Studios, Los Angeles. Schema en isonometrie. bron: (Wood 2001) p. 45 en or

25

'There was always a notion for a block ( ... ) the white space - in the model- will always be the generic unmodified office accommodation. There would be an invasion of elements, elements of a broad typology that always had a different relationship with the generic office space, that would create and accommodate the specific:35

In zijn beschrijving maakt hij onderscheid tussen de generieke ruimten en de specifieke delen van het gebouw, tussen de grote vloervelden voor algemene en steeds wijzigende kantoorfuncties 'the generic unmodified office accommodation' enerzijds en de specifieke objecten in het gebouw - een viertal torens met specifieke typologieen - anderzijds (fig. 9). In mijn onderzoek staat het kader voor het specifieke. Het kader behelst daarmee datgene dat het gebouw voor lange tijd bepaalt. De door het kader bepaalde vrije ruimte staat voor het generieke, het onbepaalde: de gene-

10 Principe van het kader en de generieke ruimte

rieke ruimte (fig. 10).

Naar het soort vrijheid of veranderbaarheid dat de generieke ruimte heeft zijn er drie soorten generieke ruimte te onderscheiden. De drie hiervoor onderscheiden soorten van veranderbaarheid - veranderbaarheid door verbouwing, uitbreidbaarheid en polyvalentie - zijn gerelateerd aan deze drie verschillende soorten generieke ruimten.

Verbouwbare ruimte Bevindt zich in de generieke ruimte een verzameling elementen die te veranderen is dan is er sprake van veranderbaarheid door verbouwing.

Uitbreidbare ruimte Indien de generieke ruimte niet alzijdig begrensd wordt dan is er sprake van uitbreidbaarheid.

Polyvalente ruimte Bevat de generieke ruimte geen bouwkundige elementen terwijl de generieke ruirnte uitnodigt door zijn vorm en afrnetingen om op verschillende manieren gebruikt te worden, dan is er sprake van polyvalentie, de generieke ruimte is dan een polyvalente ruimte.

In de praktijk kunnen meerdere soorten veranderbaarheid tegelijk aanwezig zijn, bijvoorbeeld veranderbaarheid door verbouwing en uitbreidbaarheid.

Van element tot laag

26

Om de werking van het kader en zijn relatie tot de generieke ruimte te onderzoeken is een analyse-instrument nodig, een indeling of classificatie waarmee te onderzoeken

casus te analyseren zijn. Ieder gebouw is te beschouwen als een samenstel, of compositie van een reeks bouwkundige elernenten zoals trappen, ramen, muren, dakbedekking, leidingen, schakelaars en keukens.36 Een deel van deze elementen kan in een bepaalde combinatie een bepaalde rol vervullen. Zo kunnen balken, dakbeschot, tengels en dakpannen samen een dak vormen en daardoor voor beschutting zorgen.

Voor een beter inzicht in de samenstelling van het kader en de verschillende so orten kaders die te onderscheiden zijn, is een indeling naar groepen elementen noodzakelijk. Voor de ontwikkeling van deze indeling heb ik een aantal teksten van architecten en architectuurtheoretici bestudcerd die in het vcrledcn soortgelijke indelingen gemaakt hebben.

De primitieve hut van Laugier

Voor de achttiende-eeuwse Franse architect Laugier vormt de primitieve hut (fig. 11) de basis van de architectuur. Hij onderscheidt in zijn analyse van dit bouwsel twee verzamelingen bouwkundige elementen met ieder een aparte roI: de takken dragen en de bladeren omsluiten.

'Some fallen branches in the forest are the right material for his purpose; he chooses four of the strongest, raises them upright and arranges them in a square; across their top he lays four other branches; on these he hoists from two sides yet another row of branches which, inclining towards each other, meet at their highest point. He then covers this kind of roof with leaves so closely packed that neither sun nor rain can penetrate. Thus, man is housed."

Voor Laugier is de opbouw van de primitieve hut met een draagconstructie en een afdichting het basisprincipe van alle architectuur. Naast de primitieve hut definieert de eveneens achttiende-eeuwse architectuurhistoricus Quatrernere de Quincy nog twee 'oorspronkelijke types': de grot en de tent. Hij verbindt de grot met jagers, de tent met herders en de hut met boeren. Quatremere de Quincy plaatst de drie grote oude culturen tegen de achtergrond van deze drie archetypen. In zijn ogen is de grot het basistype van de Egyptische, de tent van de Chinese en de hut van de Griekse architectuur.t"

" De primitieve hut, frontispice van he! boek van Laugier. bron: (Frampton 1995) P·3'

27

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

12 Een groep van trulli in Alberobello, !talie. Monoliet woningen. bron: (Muller en Vogel 1976) P·38

13 Semper, illustratie in Der Stil in den technische und tektonische Kiinsten, 1860-1863. De Caribische hut op de Great Exhibition van 1951. bron: (Semper 1860-1863) P·29

28

13

Los van het punt of Quatremere de Quincy niet al te gemakkelijk de archetypen aan culturen verbindt is het de vraag of de primitieve hut en de tent nu wezenlijk verschillen in hun bouwkundige opbouw, ook al is de een wel en de andere niet verplaatsbaar.v Beide zijn tot dezelfde oervorm te herleiden, beide objecten zijn opgebouwd nit dezelfde twee categorieen (de draagconstructie van takken of stammen en de huid van bladeren, weefsel ofhuiden). In de grot is de oervorm van het monolithische bouwen te herkennen, een oervorm die bijvoorbeeld te zien is in de trulli (fig. 12). Bij deze geheel in steen opgetrokken bouwwerken zijn dragen en afscheiden onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het aantal basistypen is daarmee tot twee terug te voeren: de hut en de grot.

De vier elementen van Semper

De negentiende-eeuwse Duitse architect Gottfried Semper onderscheidt op grond van de bestudering van de primitieve hut (fig.ij) vier zogeheten elementen.t? In deze visie worden de volgende vier basiselementen van de architectuur onderscheiden: de haard (Herd), het grondvlak (Erdaufwurf), het dak inclusief de ondersteunende constructie (Dach) en het bekledende vlies/laag (Umfridigung)." Op het eerste gezieht bouwt Semper voort op de theorie van Laugier.

In de uitwerking van de theorie besteedt Semper echter vooral aandacht aan de wijze waarop deze elementen geproduceerd worden en aan de ambachten die daarbij betrokken zijn. Semper schrijft als hij zich de vraag stelt welke ambachten er bij de door hem onderscheiden vier elementen horen: 'Welche Urtechnik entwickelte sich aber an der Umfriedigung? Keine andere als die Kunst der Wandbereiter, das ist der Mattenflechter und Teppichwirken'P Ook de andere drie elementen brengt Semper in verb and met ambachten. Zo horen de ceramist en metaalwerker bij de haard, de metselaar bij het grondvlak en de schrijnwerker bij het dak.

Het focussen op de ambachten wekt de indruk dat Semper op een materialistische wijze de elementen vanuit de productie en het materiaal definieert. Een belangrijk onderdeel in zijn theorie is echter de Stoffwechsel. 43 Semper duidt met dit begrip op het fenomeen dat bij een wisseling in materiaal en uitvoeringstechniek de verschijningsvorm hetzelfde blijft+' Ter illustratie van dit idee bespreekt Semper onder

meer hoe de vormentaal van de bekleding van de primitieve hut voortkomt uit de wijze waarop deze bekleding geweven werd. Vervolgens brengt hij de vormentaal van de albasten reliefs in de gevelbekleding bij de Assyriers in verband met de weeftechniek van de kleden die VOOI de bekleding van de primitieve hut gebruikt worden."

De uitgebreide studie van Semper naar productiewijze van de bekleding van de primitieve hut is erop gericht om te tonen waar de verwantschap in vorm bij een verschillende wijze van produceren vandaan komt. Volgens Haag Bletter toont de Stoffwechseltheorie aan dat de elementen van Semper niet alleen door de wijze van produceren bepaald worden maar ook door de rol die de elementen vervullen:

'Further proof, if more were needed, that Semper was not a materialist or a Darwinian, is his so-called Stoffwechseltheorie (untranslatable; literally 'theory of change in materials') and his interest in linguistics as a potential model for the evolution of man-made forms.f"

Haag Bletter stelt dat de elementen symbolische functies+ vertegenwoordigen en introduceert daarvoor het begrip 'symbolisch functionalisme'.

14 Loos.slaapkarner van mevrouw Loos. bron: (GlOck 1931), fig. 3

De 'Bekleidung' van Loos

Hoewel de vier elementen van Semper een waardevolle indeling vormen, zijn deze vier elementen niet geheel toereikend voor mijn analyse. Zo maakt Sempers indeling geen onderscheid tussen bekleding van de geve! en de bekleding van het interieur. Door de relatie tussen bekleding van de ruimte en de constructie te beschrijven, maakt Adolf Laos ruim een halve eeuw later de binnenruimte tot een aparte categorie.

'The architect's general task is to provide a warm and liveable space. Carpets are warm and liveable. He decides for this reason to spread out one carpet on the floor and to hang up four to form the walls. But you cannot build a house out of carpets. Both the carpet on the floor and the tapestry on the wall require a structural frame to hold them in the correct place. To invent this frame is the architect's second task:48

De draagconstructie is voor Laos een praktisch probleem dat zoveel mogelijk onathankelijk van andere ontwerpproblemen opgelost kon worden. Wat zich achter het behang bevindt is van een andere orde. Daarmee plaatst Loos de bekleding hierarchisch boven de draagconstructie.

Op het eerste gezicht bouwt Laos voort op de ideeen van Semper. Ook Semper legt de nadruk op de bekleding en ook hij spreekt in dat verband over textie! en

29

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

tapijten. Bij Semper is de bekleding echter een onderdeel van zijn vier elementen waarbij de bekleding noodzakelijk is om de constructie af te dichten en te beschermen. Sempers verwijzingen naar textiel en tapijten zijn van symbolische aard en hebben te maken met zijn idee over de oorsprong van de tektoniek van de buitenkant, de huid. Bij 100s gaat het om de binnenruimte van het gebouw, om de enscenering.

30

De 'layers' van Duffy en Brand

Hedendaagse gebouwen laten zich met de hiervoor beschreven categorieen niet volledig beschrijven. Voor het uitgebreide stelsels van leidingen, luchtbehandeling en verwarming is het symbolische begrip 'haard' van Semper niet meer toereikend. Semper duidt met dit begrip eerder op het symbolische centrum van een huis of gebouw dan op het verwarmen. Dienende elementen (services) geeft voor mijn doel beter aan om wat voor rol deze verzameling elementen speelt.t?

De categorie van de dienende elementen is van recente oorsprong. Het is nog niet zo lang geleden dat de installaties hun intree deden. In de inleidende tekst van het speciale nummer van l'homme et l' architecture over de Unite trekt Le Corbusier een vergelijking met de villa's van Palladio en merkt op:

'Mais lecteur, il est une difference infiniment plus frappante: dans les maisons de Palladio, IL N'y A PAS DE CANALISATION. Pas de w.-c., bain eviers, lavabos, eau chaude, eau froide, gaz, electricite, telephone, chauffage, etc,'>"

Het enige dat men in die tijd kende was een plaats waar het eten werd bereid.

Maar vaak was ook deze functie door de architect niet aan een specifieke ruimte toebedeeld. Het is de toenemende behoefte aan comfort en hygiene die van de dienende elementen een afzonderlijke categorie maakt.

In de jaren negentig van de twintigste eeuw worden er vanuit het vastgoedbeheer nieuwe inzichten ontwikkeld over de opbouw van gebouwen. Zo ontwikkelde de op het kantoorontwerp gespecialiseerde Engelse architect Francis Duffy een indeling op basis van de afschrijftermijnen in de kantoorbouw. Deze indeling omvat drie lagen: 'shell', 'services' en 'scenery'>' Onder shell verstaat Duffy zowel de draagconstructie als de afsluitende bekleding van het gebouw. Scenery omvat de indeling en de afwerking van de ruimten. Letterlijk betekent het decor: de omgeving waarin de handeling zich afspeelt. Ik heb scenery in het Nederlands vertaald met het woord enscenering. Het woord services uit Duffys indeling komt overeen met wat ik hiervoor met dienende elementen heb aangeduid.

De in hergebruik gespecialiseerde Amerikaan Stewart Brand maakt een vergelijkbare indeling. Hij bouwt voort op Duffy maar onderscheidt meer categorieen of in zijn woorden: lagen (fig. 15). Hij onderscheidt: site, structure, skin, services, space plan, stuff,> Waarbij site (grondwerk), structure (draagconstructie), skin (bekledend en beschermend vlies) en services (haard) in grote lijnen weer overeenkomen met

15

Methodiek

16

de indeling van Semper. Het space plan van Brand is synoniem met de scenery van Duffy en valt gedeeltelijk samen met die Bekleidung van Loos. Tenslotte stuff, dit begrip omvat de niet bouwkundige elementen zoals meubels.

Om hedendaagse woongebouwen te beschrijven moet er nog een categorie worden toegevoegd. De omvangrijke ontsluitingssystemen - trappen, gangen, galerijen en liften - zoals deze onder meer bij grote woongebouwen te vinden zijn, hebben zich in de loop van de twintigste eeuw tot een zelfstandige verzameling ontwikkeld. Om deze reden en in het bijzonder omdat deze studie zich uiteindelijk toespitst op woongebouwen, heb ik de ontsluitingals vijfde categorie gedefinieerd. Daar ik mij in deze studie in de eerste plaats tot gebouwen beperk zijn voor een uitwerking van het begrip kader de niet bouwkundige categorieen site en stuff niet van belang.

Vijf lagen

Op grond van al deze overwegingen ben ik tot een indeling in vijf zo geheten lagen-' gekomen. Iedere laag is samengesteld uit een verzameling bouwkundige elementen. Zo kan bijvoorbeeld de huid zijn samengesteld uit de gevelbekleding, de dakbekleding, de ramen, de daklichten en de buitendeuren. Wat tot een laag behoort, wordt echter niet bepaald door de bouwkundige elementen zelf maar wordt in navolging van Semper bepaald door de functie of rol die een verzameling elementen in zijn geheel vervult. Leder gebouw is te beschouwen als een samenstel van deze lagen (fig. 16). In figuur 17 zijn de lagen naar hun rol beschreven. Later in dit hoofdstuk zal ik beschrijven hoe - in theorie - iedere laag het kader kan vormen.

Kader en ontkoppeling

Een laag wordt een kader door een andere laag - de ingekaderde laag - te bevrijden. De ingekaderde laag is echter pas vrij om te veranderen indien deze ontkoppeld is

15 De door Brand gedefinieerde lagen. bron: (Brand 1994) p.l}

16 Gebouwals compositie van vijf lagen

3'

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

17 De vijf lagen met definities en syrnbolen

32

D De draagconstructie

De draagconstructie (kolommen, balken, dragende wanden, span ten, construetieve vloeren). De draagconstructie voert de krachten af naar de ondergrond.

"\ De huid

De huid (bekleding van gevel, onderkant en dak). De huid scheidt binnen en buiten, tegelijkertijd presenteert de huid het gebouw naar buiten toe.

"\. De enscenering

De enscenering van de binnenruimte, (bekleding, binnendeuren en wanden, afwerking van vloeren, wanden en plafonds).

De enscenering deelt de ruimte in en begrenst de ruimte.

d. De dienende elementen

De dienende elementen (leidingen, apparaten en specifieke voorzieningen). De dienende elementen regelen aan- en afvoer van water, energie, informatie, verse lucht en omvatten tevens de daarmee verbonden apparaten en de daartoe geprepareerde ruimten.

/ De ontsluiting

De ontsluiting (trappen, gangen, liften, galerijen). De ontsluiting zorgt voor de bereikbaarheid van de ruimten en/of de zelfstandige woningen.

Methodiek

van de laag die het kader vormt.v In het voorbeeld van de kolom en de wand is het de draagconstructie - de kolom - die de enscenering - de wand - bevrijdt onder voorwaarde dat ze van elkaar ontkoppeld kunnen worden.

Ontkoppeling

Ontkoppeling is een essentiele voorwaarde voor het kader. Door ontkoppeling verkrijgt een laag zijn zelfstandigheid. Op het moment dat de ingekaderde laag niet meer onlosmakelijk verbonden is met het kader is deze laag ontkoppeld. Voorwaarde voor de ontkoppeling van een laag is dat de betreffende laag geen taken meer vervult die bij een andere laag behoren. Daarnaast kan ontkoppeling aIleen dan plaatsvinden als de te ontkoppelen lagen ook fysiek te scheiden zijn.

Terugkerend naar het voorbeeld van de scheidingswand en de draagconstructie: op het moment dat de draagconstructie het dragen volledig vervult is de scheidingswand te ontkoppelen en vrij om geplaatst te worden waar men wil. Zo is er bij de primitieve hut van Laugier sprake van ontkoppeling tussen draagconstructie en huid, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld bij de monolithische trulli. Bij dit onderkomen zijn aIle lagen met elkaar versmolten.

De verzelfstandiging van het kader ten opzichte van een andere laag kan zo ver gaan dat er sprake is van een daadwerkelijke scheiding tussen de twee lagen. Er is dan geen enkele fysieke verbinding meer tussen de twee lagen. Dit is een situatie die zich in de praktijk zelden voordoet. Lagen sluiten meestal naadloos op elkaar aan of zijn tenminste met kleine verbindingen aan elkaar gehecht. VoIledige ontkoppeling is bouwkundig vaak niet realistisch.

Articulatie

De autonomie van het kader kan vergroot worden door het kader te articuleren. Zo wordt de werking van het betonskelet als kader vergroot door het zichtbaar of ervaarbaar te maken. De architectonische articulatie verschaft het permanente een eigen uitdrukking en eigen karakter. De articulatie vergroot niet aIleen de verzelfstandiging van het kader maar ook - en dat is zeker zo belangrijk - de betekenis en daarmee duurzaamheid van het permanente. Nu komt de uitspraak van Cache weer in beeld:

'But the more a frame shows itself to be independent from its content or its function, the more one must bring out the principles of its formal autonomy'»

Waar Cache de articulatie van het kader aIleen inzet voor de onathankelijkheid van het kader zelf, gaat het mij zowel om de autonomie van het kader zelf als am de onathankelijkheid van de inhoud - hetgeen ingekaderd is - ten opzichte van het kader. In die zin versterkt de articulatie van het kader de bevrijding van de inhoud.

Ontkoppeling schept de voorwaarde tot bevrijding van de inhoud ten opzichte van het kader en dus tot veranderbaarheid van de inhoud in de tijd. Het kader

33

Ontkoppeling

Vijf lagen. vijf kaders

18 Ontkoppeling enknip

vertegenwoordigt daarin het blijvende, het permanente, terwijl het veranderbare het stromende vertegenwoordigt. Op deze wijze beschouwd is een gebouw niet meer een entiteit met een levensduur maar een samenstel van entiteiten van lagen met ieder een eigen ontwikkeling, een eigen dynamiek en een eigen articulatie." Dit is een gegeyen dat in de praktijk van gebruik en hergebruik ook dagelijks wordt bevestigd.

Knip

Is er sprake van ontkoppeling dan is er ook sprake van een knip. De knip markeert de grens waarlangs de veranderbare laag ontkoppeld is van het kader (fig. 18). Cache spreekt over een interval: 'An interval separates the order of causes from that of effects,'? Als er sprake is van ontkoppeling, tussen twee lagen dan zal er tevens sprake zijn van verbinding. Ontkoppeling is immers zelden volledig. Daarom is het noodzakelijk om per geval de knip precies te definieren welke laag van welke ontkoppeld is, op welke plaats de ontkoppeling precies gerealiseerd is en in welke mate de twee lagen nog met elkaar verbonden zijn,

De knip kan messcherp zijn58 maar de knip kan ook een maat hebben en materieel worden, of juist een ruimte omvatten. Zo is er bij de gedeeltelijke ontkoppeling tussen de binnenvorm en de buitenvorm bij een Barokkerk sprake van loze ruimten.t" De knip tussen een achttiende-eeuws gipsplafond en de erboven liggende vloer met houten balken bestaat overwegend uit een minimale ophangconstructie - een paar spijkers en wat ijzerdraad - terwijl bijvoorbeeld de knip tussen een niet-dragende bakstenen voorgevel en de dragende muren uit specievoegen en rnuurankers bestaat.

34

Aan het slot van hoofdstuk een stel ik dat het bij de ontwikkeling van het permanente - het kader - er niet om gaat om het onbekende te bepalen - een paradoxale

Methodiek

opgave - maar om het ontwikkelen van een visie op het wonen op grond waarvan een bepaald soort kader gedefinieerd kan worden. Hilde Heynen beschrijft aan het slot van haar boek wat een visie op het wonen kan inhouden:

'Naast de oeroude betekenis van geborgenheid en omslotenheid krijgt het wonen een nieuwe lading, die te maken heeft met porositeit en transparantie, met aanpasbaarheid en flexibiliteit. Wonen krijgt, als overgankelijk werkwoord, een actievere betekenis in de zin van zich een omgeving eigen maken 'zich ornhullen'; wonen betekent de permanente zoektocht naar een telkens nieuw omhulsel, omdat elk 'wonen' slechts momentaan kan zijn: het wonen is voortdurend doortrokken van zijn tegendeel.'60

De min of meer statische visie van wonen als geborgenheid wordt door haar geplaatst tegenover een actievere en dynamische visie waarin wonen een actie, een daad is en de woning lijdend voorwerp van die daad is.

Terwijl de statische visie zalleiden tot een oplossing waarbij de omhulling, het cocon of in bouwkundige termen het casco het kader kan vormen, zal in de dynamische visie dit omhulsel juist tot het veranderbare kunnen behoren. Om deze verschillende mogelijkheden van een kader te kunnen onderzoeken heb ik er voor gekozen om er vanuit te gaan dat iedere laag in principe een kader kan vormen. Het idee dat verschillende visies tot verschillende soorten kaders kan leiden, geldt niet alleen voor woningen maar ook voor andere genres gebouwen.

Om te illustreren hoe elk van de vijf hiervoor gedefinieerde lagen een kader kan vormen, volgen hier vijf voorbeelden. Per voorbeeld is beschreven hoe de desbetreffende laag een kader vormt. Daarbij laten de casus tevens zien wat ontkoppeling kan inhouden, waar de knip gesitueerd is en hoe deze is vormgegeven. Als er sprake is van een kader is er ook sprake van een generieke ruimte, Hoe de generieke ruimte gedefinieerd is, en welke vrijheden de generieke ruimte omvat, wordt eveneens per casus besproken.

IJ De draagconstructie als kader, Pakhuis Amsterdam

In het midden van de negentiende eeuw worden in Nederland grote pakhuizen gebouwd met een draagconstructie die uit een combinatie van houten balken en gietijzeren kolommen bestaat (fig. 21). Deze gietijzeren kolommen hebben een kapiteel met een grote opening waardoorheen zware houten balken zijn opgelegd (fig. 19). Samen met de buitenmuur vormt dit hybride stelsel van houten balken en gietijzeren kolommen de hoofddraagconstructie. Het aan de Oostelijke Handelskade in Amsterdam gesitueerde pakhuis Amsterdam heeft een dergelijke opbouw.

Nadat dit pakhuis zijn oorspronkelijke functie verloor is het in 1999 door het architectenbureau Meyer en Van Schoten, verbouwd tot een expositieruimte voor fabrikanten van designmeubelen. De verbouwing maakt op heldere manier duidelijk hoe deze draagconstmctie als kader onder verschillende omstandigheden functioneert.

35

19 Meyer en Van Schoten, verbouwing pakhuis 005telijke Handelskade, Amsterdam (1999). Gietijzeren kolomkop die houten balk ondersteunt

20 Meyer en Van Schoten, verbouwing pakhuis Oostelijke Handelskade, Amsterdam (1999) 21 Meyer en Van Schoten, verbouwing pakhuis Oostelijke Handelskade, Amsterdam (1999). Plattegrond. bron: (Melis 1999) p. 95

20

De hierboven beschreven constructie genereerde in de oorspronkelijke opzet van het gebouw een grote vrije ruimte, geschikt voor tijdelijke opslag van goederen in de Amsterdamse haven. De grote vrije vloervelden worden slechts onderbroken door de op een raster geplaatste slanke gietijzeren kolommen. Van ontkoppeling in de zin zoals hierboven beschreven, was in de oorspronkelijke opzet geen sprake en wel om de eenvoudige reden dat er geen andere lagen of verzamelingen elementen in het gebouw aanwezig waren dan de draagconstructie.

Door de vrijheid die de toegepaste constructie - het kader - biedt, is het mogelijk om het gebouw voor een geheel andere functie aan te passen. Met de toevoeging van ontsluiting (trappen, liften), dienende elementen (sanitaire voorzieningen) en enscenering (een aantaI scheidingswanden die onder meer een klein restaurant definieren) voorziet het gebouw nu voortreffelijk in zijn nieuwe functie (fig. 20).

De toevoegingen met uitzondering van een aantal constructief noodzakelijke schoren zijn ontkoppeld van het kader. De knip tussen het kader en de nieuwe enscenering is nogal divers van aard. Soms zijn de nieuwe elementen los in de ruimte geplaatst en soms zoals bij het blok met lift, trappen en sanitair, zijn de nieuw toegevoegde elementen tegen de gevel geplaatst. In aile gevallen kunnen de nieuwe toevoegingen (ontsluiting, dienende elementen en een deel van de enscenering) zonder het kader aan te tasten weer weggenomen worden.

"'I De huid als kader, SUVA Basel

De architecten Jacques Herzog en Pierre De Meuron werden in het Zwitserse Basel voor de taak gesteld om het kantoor van de ongevallenverzekeringsmaatschappij S uv A te vernieuwen en uit te brei den. Men had de keuze om of het bestaande

gebouw af te breken en een geheel nieuw kantoorgebouw neer te zetten of het bestaande aan te passen en uit te breiden." Men koos voor het laatste.

Om het oude gebouw met stenen gevel in bouwfysische zin op te waarderen en te zorgen dat oud en nieuw een geheel zouden vormen, ontwierpen de architecten een gevel voor de nieuwe uitbreiding. Een tweede huid die tevens om het oude gebouw heen getrokken kon worden (fig. 23). Deze gordijngevel is op ruime afstand geplaatst en vormt samen met de bestaande oude gevel een klimaatgevel. 63 De nieuwe huid en de oude zijn slechts met elkaar verbonden door metalen ankers ter plaatse van de vloeren. De knip is gesitueerd in de dunne luchtspleet tussen oude en nieuwe gevel, plaatselijk onderbroken door de bevestigingspunten van de nieuwe gevel.

In de buitenste huid zijn drie soorten glazen panelen aangebracht: panelen die voorzien zijn van prismatisch glas dat het directe zonlicht buiten moet houden, panelen met doorzichtig glas en panelen met een gezeefdrukte tekst van de firmanaam (fig. 24).

De eerste groep panelen is computer gestuurd en verandert afhankelijk van de stand van de zon. De doorzichtige panelen kunnen ter ventilatie met de hand geopend worden. De panelen met tekst zijn vaste panelen (fig. 24). Door al deze verschillen in de behandeling van het glas van de buitenste huid wordt deze op een karakteristieke wijze gearticuleerd en verheven boven de doorsnee glasgevel.

Het karakteristieke van deze geve! komt in het bijzonder tot uiting op de hoek van het gebouw. Het oorspronkelijke bouwlichaam eindigt hier haaks op de voorgevel. Op de kop van het gebouw is een zandstenen sculptuur aanwezig. De nieuwe tweede huid voIgt de rooilijn van het nieuwe om de hoek gesitueerde bouwlid. Deze rooilijn vormt een scherpe hoek met de voorgevel van het oude gebouw. Terwiji de nieuwe gevel bij de nieuwbouw volledig geintegreerd is komt de huid op de hoek los

De draagconstructie met de bijzondere gietijzeren kolommen is in de nieuwe functie ingezet als promotie-instrument voor de exposerende bedrijven.?' De draagconstructie bevrijdt de indeling van de ruimte en definieert de generieke ruimte, waarbinnen enscenering en dienende elementen vrij geplaatst kunnen worden (fig. 22).

22 Meyer en Van Schoten, Pakhuis Amsterdam (1999), de draagconstructie definieert de generieke ruimte

37

23 Herzog & De
Meuron, SUVA, Basel
(1988-1993). Platte-
grond begane grond,
met het oude ge-
bouw aan de onder-
zijde en de nieuwe
vleugel daar schuin
achter, bron:
(Levene en Fernando
Marquez 1993) p. 126
24 Herwg&De
Meuron, SUVA, Basel
('988-1993). Gevel-
fragment en door-
snede. De witte
structuur op het glas
van het bovenste en
onderste raam is het
gevolg van de op-
druk van de firma-
naam in kleine let-
ters. bron:
(Levene en Fernando 24
Marquez 1993) p. 127
en 128 van het achterliggende bouwdeel en vormt een tweede huid om het oude gebouw. Ter plaatse van de plastiek komt de huid zelfs op ruime afstand van het oude gebouw te staan. De tussenruimte benadrukt de zelfstandigheid van de huid.

Door de toepassing van de twee gevelbladen kan de nieuwe buitenste huid de taak van de oude erachterliggende gevel overnemen om waterdicht en weerbestendig te zijn. Daarmee verkrijgt de architect de vrijheid om het oude gebouw te handhaven.

Zo goed als de tweede huid voor het bestaande gebouw geplaatst is, kan men zich voorstellen dat het oude gebouw ooit plaats maakt voor een nieuw gebouw, met behoud van de hui-

dige tweede huid. Achter de gevelligt de generieke ruimte. In deze ruimte is men vrij om bij vervanging van het gebouw of een deel ervan een nieuw bouwdeel of gebouw te plaatsen (fig. 25).

I. De enscenering als kader, D.E. Shaw & Co

Op de veertigste verdieping van een wolkenkrabber aan de vijfenveertigste straat in New York is een jonge onderneming gevestigd die zich bezighoudt met de permanent fluctuerende marges in de financiele markten over de hele wereld, waarmee zij via computernetwerken verbonden is.

Steven Holl ontwierp in het centrum van dit kantoor een twee verdiepingen hoge hal (fig. 27). Deze hal die de reele representatie van dit overwegend virtuele bedrijf vertegenwoordigt, is voorzien van een bekleding die het buitenlicht alleen via indirecte weg toelaat (fig. 26). De bekleding van de hal is opgebouwd uit een metalen stijl- en regelwerk waarop gipsplaten zijn gemonteerd. De bekleding is als een doos in een doos, op enige afstand van de buitengevel geplaatst (fig. 26). De openingen in de bekleding zijn verschoven ten opzichte van de openingen in de gevel. Op de achterzijde van de bekleding zijn heldere kleuren aangebracht. Deze kleurvlakken kleuren het licht dat via de spouw indirect binnenvalt. Dit effect wordt nog eens versterkt door de waterige spiegeling in de zwarte gietvloer/"

Hoewel de bekleding daarmee in de eerste plaats ontkoppeld is van de gevel, is dit toch niet de essen tie van deze begrenzing van de ruimte. Belangrijker is hoe Steven Holl op deze wijze een zeer karaktervolle ruimte creeert die door zijn maatvoering en proporties en vorm een grote vrijheid laat aan het gebruik; het zou evengoed een oesterbar kunnen zijn. Deze vrijheid speelt zich afbinnen de door het kader

25 Herzog & De Meuron, SUVA, Basel (1988-1993). De huid bevrijdt vorm en indeling van het erachterliggend bouwlichaam

39

KADER EN GENERIEKE RUIM1E

26 Hall, D.E. Shaw & Co, New York (1991-1992). Liehtinvalprincipe. bron: (Levene en Fernando Marquez 1996) p. 128 27 Hall, D.E. Shaw & Co, New York (199)-1992). Interieur hal

za Hall, D.E. Shaw & Co, New York (1991-1992). De enseenering definieert polyvalente ruimte 19 Silvy en Preuve, Maison Alba (1950). Opengewerkte rnaquette waarin de dakeonstructie ziehtbaar is. Reconstructie werkverband RisseIada Faculteit Bouwkunde TU Delft

30 Silvy en Preuve, Maison Alba project (1950). Plattegrond. 1 entree, 2 gang,

3 badkamer, 4 w.e., 5 en 6 keuken,

7 woonkamer, 8 en 9 slaapkamer. bran: (Huber en Steinegger 1971) p. 59

31 Silvy en Preuve, Maison Alba (1950). De dienende elementen bevrijden de indeJing en begrenzing van de ruimte en van het bouwvolume 32 Silvy en Preuve, Maison Alba (1950). Doorsnede over de voorzieningenkern. bran: (Huher en Steinegger 1971) p. 59

40

16

27

gedefinieerde generieke ruimte. Het kader ontleent zijn karakter aan een spel van licht en Ideur en vormt zo een bijzondere enscenering die een grote mate van permanentie kan verwerven.

Daar zich in de generieke ruimte geen andere lagen of delen daarvan meer bevinden is er sprake van polyvalentie (zie hoofdstuk twee.p, 26). De generieke ruimte is een polyvalente ruimte (fig. 28). De vraag is nu: waar ligt de knip, de ontkoppeling? Gesteld zou kunnen worden dat deze op de scheiding tussen ruimte en omhulling ligt. Daar er zich echter geen andere lagen of delen van lagen meer binnen het kader bevinden valt er ook niets te ontkoppelen en is er dientengevolge geen sprake van een knip. Aan het einde van hoofdstuk drie kom ik nog terug op dit project.

29

_::J

t----- .... ;;;;:.---l:::f"'<r=---- -- -- --J

32

d:. De dienende elementen als kader, Maison Alba

In 1950 ontwikkelden Maurice Silvy en Jean Preuve een huis dat een antwoord beoogde te zijn op de woningnood onder de armste groepen van de bevolking in Frankrijk. Dit Maison Alba is een consequent voorbeeld van een huis met een voorzieningenkern.v

De kern die aIle dienende elementen bevat (fig. 30), bevrijdt de eromheenliggende ruimte van deze elementen en de daaraan gelieerde problematiek zoals leidingen, pijpen en kanalen; allemaal elementen die de vrije indeelbaarheid van de ruimte in de weg kunnen staan. Door de kern als zelfstandig element te articuleren wordt de bevrijdende werking van deze kern benadrukt.

De voorzieningenkern staat op de funderingsplaat en doorbreekt de huid slechts op een punt, daar waar de rookgas- en ventilatiepijpen door het dak steken (fig. 32). De kern die vrij in de ruimte staat, is rondom ontkoppeld van de enscenering. De aansluiting tussen de voorzieningenkern - het kader - en de enscenering wordt door een drietal deuren gerealiseerd. Deze deuren vormen de knip tussen het kader en het veranderbare.

41

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

Doorsnede

./ De ontsluiting als kader, rue de I'Ourcq Aan de rue de l'Ourcq in het negentiende arrondissement van Parijs heeft Philippe Gazeau een woongebouw voor postbeambten ontworpen." Om het vereiste aantal van zesentwintig woningen op dit kleine terrein te kunnen situeren geeft

Gazeau eerst ruimte weg. Hij maakt in het voorste deel van het blok een opening en plaatst in deze tussenruimte een stelsel van trappen en terrasvormige bordessen (fig. 33 en 34).

33 Gazeau, woningbouw, rue de l'Ourcq, Parijs (1994). Plattegronden en doorsnede. bron: (Gazeau 1994) P·70-71

Door een stuk van het terrein aan de straatzijde open te laten geeft hij lucht aan het achterste deel van het terrein. Hiermee schept Gazeau de mogelijkheid om het terrein in de volle diepte te bebouwen.

Gazeau heeft er voor gekozen om de open zone met ontsluiting tot een belangrijk deel van het project te maken. Vanaf de straatzijde gezien maar zeker ook vanuit de binnenzijde van het blok vormt dit deel van het project de dominant.

De trappen en bordessen zijn uitgevoerd in staal met houten vloeren. Een drietal vakwerkliggers vangen aan een kant de grote bordessen of terrassen op, terwijl deze aan de andere zijde op het blok met woningen steunen. De bordessen zijn zo gemaakt dat zij uitnodigen tot gemeenschappelijk gebruik.

Alhoewel de ontsluiting in bouwtechnische zin niet geheel te ontkoppelen is van de blokken met woningen maken de lange bordessen het wel mogelijk om op verschillende manieren woningen te ontsluiten. Deze vrijheid ontstaat doordat de plaats van de voordeur en de opbouw van de woningplattegrond in dit geval niet gedicteerd wordt door de ontsluiting. De knip die tussen de bordessen en de bakstenen

Begane grand

De ruimte rondom de kern is de generieke ruimte waarbinnen de draagconstructie, huid en enscenering vrij geplaatst kunnen worden (fig. 29 en 31). Daar deze generieke ruimte slechts gedeeltelijk door het kader begrensd wordt zullen juridische grenzen de generieke ruimte mede bepalen, zoals eigendomsgrenzen en stedenbouwkundige regels (rooilijn, zoning en envelop). In de analysetekening (fig. 31) is de begrenzing van de generieke ruimte voor de eenvoud gelijk aan de begrenzing van het bouwvolume. In principe is er hier sprake van uitbreidbaarheid en wordt de begrenzing van de generieke ruimte door de bebouwingsenvelop en de kavelgrens bepaald .

34

35

wand is gesitueerd, maakt ook in de toekomst een verandering van de woningplattegrond mogelijk.

Bij dit voorbeeld wordt de generieke ruimte slechts gedeeltelijk door het kader gedefinieerd. Alleen aan de kant van de ontsluiting wordt de generieke ruimte door het kader begrensd. De overige begrenzingen komen net als bij het maison Alba uit de stedenbouwkundige envelop en de eigendomsgrens voort. Bij het maken van de analysetekening is er ook hier vanuit gegaan dat deze envelop samenvalt met het aanwezige bouwvolume (fig. 35). Is de envelop groter dan zal er eveneens sprake van uitbreidbaarheid zijn.

Conclusie methodiek

Het permanente vormt het kader waarbinnen de verandering kan plaatsvinden. Het kader definieert de ruimte voor verandering. Terwijl het kader specifiek is, is de ruimte binnen het kader algemeen, onbepaald in gebruik: het is de generieke ruimte. AI naar gelang we in staat zijn het permanente meer te articuleren en betekenis te geven zal het veranderende meer ruimte krijgen om zich vrij te ontwikkelen. Om dit te omschrijven gebruik ik een viertal sleutelbegrippen, te weten kader, laag, ontkoppeling en knip.

Ontwerpen vanuit het permanente betekent ontwerpen voor het onbekende.

Daarbij gaat het er niet om dit onbekende in kaart te brengen, maar om vanuit het permanente een visie op wonen te ontwikkelen. Op grond van een dergelijke visie is te bepalen welke vrijheden het permanente mogelijk moet maken om ruimte te geyen aan het onbekende.

34 Gazeau, woningbouw, rue de I'Ourcq, Parijs (1994). Achterzijde met balkons. bron: (Gazeau 1994) p.69

35 Gazeau, woningbouw, rue de l'Ourcq, Parijs (1994), De ontsluiting bevrijdt plaats van de ingang en de indeling van dewoning

43

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

In de inleiding heb ik gezegd dat ik mij in de eerste plaats wil baseren op kennis die in ontwerpen en gerealiseerde gebouwen is vastgelegd. Om deze kennis er uit te kunnen 'Iezen' is het nodig om deze plannen te analyseren. Hiervoor heb ik in dit hoofdstuk een analyse-instrument ontwikkeld dat de volgende vijf categorieen oflagen onderscheidt:

IJ De hoofddraagconstructie (kolommen, balken, dragende wanden, spanten, constructieve vloeren). De draagconstructie voert de krachten af naar de ondergrond. ") De huid (gevel, onderkant en dak). De huid scheidt binnen en buiten, tegelijkertijd presenteert de huid het gebouw naar buiten toe.

\. Enscenering van de ruimte (bekleding, binnendeuren en wanden, afwerking van vloeren, wanden en plafonds). De enscenering definieert de ruimten inclusief de visuele en tactiele kwaliteiten.

d:. De dienende elementen (leidingen, apparaten en specifieke voorzieningen). De dienende elementen regelen aan- en afvoer van water, energie, verse lucht en omvatten tevens de daarmee onlosmakelijk verbonden apparaten en de daartoe geprepareerde ruimten .

./ De ontsluiting (trappen, gangen, liften, galerijen). Deze laag zorgt voor de bereikbaarheid van de ruimten en/of de zelfstandige woningen.

In principe onderscheid ik drie categorieen: veranderbaarheid door verbouwing, uitbreidbaarheid en polyvalentie. Deze drie vormen van veranderbaarheid hangen samen met drie so orten generieke ruimte. Bevindt zich in de generieke ruimte een laag die te veranderen is dan is er sprake van veranderbaarheid door verbouwing. Indien de generieke ruimte niet alzijdig begrensd wordt dan is er sprake van uitbreidbaarheid. Bevat de generieke ruimte geen andere lagen terwijl de generieke ruimte uitnodigt door zijn vorm en afmetingen om op verschillende manieren gebruikt te worden, dan is er sprake van polyvalentie, de generieke ruimte is dan een polyvalente ruimte.

44

-----

De samenhangende 3

ontwikkeling van draagconstructie, huid



en enscenermq

KADER EN GENERIEkE RUIMTE

Kader, lagen, ontkoppeling en knip zijn nu gedefinieerd, maar daarmee is nog niet uitgelegd hoe deze begrippen zich onderling verhouden. Heeft een kader betrekking op een laag, kunnen er meerdere kaders in een gebouw werkzaam zijn, wat is de relatie tussen de te onderscheiden lagen, zijn aile lagen altijd aanwezig en wat is de werking van een kader?

Een reeks - deels in historische volgorde gerangschikte - casus werpt meer licht op deze vragen. Deze casus demonstreren hoe een laag, of verzameling van lagen, als kader kan werken door andere lagen van bepaalde taken te bevrijden.

In dit hoofdstuk beperk ik mij in de eerste plaats tot de drie lagen draagconstructie, huid en enscenering. In een volgend hoofdstuk worden daar de twee lagen dienende elementen en ontsluiting aan toegevoegd.

Prelude

De ontwikkeling van de techniek heeft het mogelijk gemaakt dat lagen zich verzelfstandigen. De reeks te bespreken casus schetst deze ontwikkeling, waarbij de draagconstructie, de enscenering en de huid zich verzelfstandigen om vervolgens nieuwe coalities te sluiten en zich wederom vrij te maken. Tijdens de beschrijving van deze ontwikkeling worden de begrippen laag, kader, ontkoppeling en knip nader uitgewerkt.

In hoofdstuk twee is aan de hand van Quatremere de Quincy de monolithische bouwwijze geplaatst tegenover een bouwwijze met een skeletachtige opbouw. Beide bouwwijzen hebben hun eigen voorgeschiedenis. De skeletbouw zoals die in de middeleeuwen in houten vakwerkhuizen is te vinden voert terug tot de primitieve hut. De monolithische bouw, die terug te voeren is tot de primitieve steenachtige onderkomens zoals de grot en de trulli, heeft zijn vervolg in de stenen monumentale gebouwen (zie ook hoofdstuk twee, p. 28). Tot aan de negentiende eeuw is deze bouwwijze de meest gangbare voor monumentale gebouwen in het overgrote deel van Europa.

Door de ontwikkeling van de nieuwe materialen gietijzer, staal en beton komt een nieuwe generatie gebouwen tot ontwikkeling, waarin draagconstructie en huid verzelfstandigd kunnen worden. De ontwikkeling hiervan en de architectonische articulatie van de zelfstandige lagen beslaat twee eeuwen. Ik beschrijf deze ontwikkeling aan de hand van een reeks ontwerpen van onder meer Schinkel, Labrouste, Sullivan, Le Corbusier, Duiker, Mies van der Rohe, Van Eyck, Hertzberger, Holl, Ibos en Vitard. Het gaat daarbij niet om een historische verhandeling, maar om stappen die voor de ontwikkeling van mijn theorie van belang zijn.

Op een aantal cruciale momenten is de analyse van de casus in een schema vastgelegd (fig. 36). Deze schema's tonen het kader en de generieke ruimte. (Wanneer er geen sprake is van een kader, hebben deze analyseschema's een aangepaste opbouw.)

Draaqconstructie, huid en enscenering

NAAM PROJECT (ARCHITECT)

KAOER

Analysetekening

GENERIEKE RUIMTE VOOR

Laag of lagen die in de generieke ruimte aanwezig zijn

Aard van het kader

Laag of lagen

Soort knip. (indien er die het kader

sprake is van poIyva- vormen

Ientie is de knip niet

van toepassing)

De ontkoppeling van twee koepelschalen

Het ontwerp voor de koepel van de kathedraal in Florence is een oud voorbeeld van ontkoppeling tussen twee bouwdelen van een monolithisch bouwwerk. Tijdens de bouw van deze kathedraal werden de bouwloodsen die bij de bouw betrokken waren voor een groot bouwkundig probleem gesteld. Het ontwerp voor de kathedraal voorzag in een koepel waarvan de afmetingen slechts eenmaal eerder geevenaard waren, namelijk bij de bouw van het Pantheon in Rome (118-26 v.Ch). Er was besloten dat de koepel van de kathedraal met een spanwijdte van 42 meter (het Pantheon meet 42,7 meter), niet bolvormig zou worden, maar een opbouw kreeg met een achttal spits toelopende gebogen vlakken (fig. 37 en 38).

Er bestond grote twijfel of de bouwloodsen die aan de kathedraal werkten in staat geacht konden worden dit waagstuk te klaren. In 1418 werd daarom besloten om een prijsvraag uit te schrijven. De deelnemers dienden niet alleen het ontwerp van de koepel te maken, maar ook de benodigde werktuigen te ontwerpen. De architect Filippo Brunelleschi won deze strijd nadat hij eerst een nauwkeurige omschrijving van de werkzaamheden (een bestek) op papier had gesteld. Dit bestek opende met de volgende vijf punten:

'1 De koepel bestaat uit twee schalen, die op een achthoekige plattegrond rusten. Een schaal binnenin met een gedrukt spitsboogprofiel waarvan het trekpunt van de cirkelsegmenten op een vijfde van de basislijn ligt, onderaan 7 voet en bovenaan 5 voet dik.

2 Een buitenschaal beschermt de eerste tegen weersinvloeden en verleent haar een schitterender en luchtiger vorm; ze meet onderaan 21/2 en bovenaan 11/2 voet.

3 Tussen de beide schalen bevindt zich een ruimte van 4 voet waarin de toegangstrappen zijn opgenomen.

4 Een geraamte bestaande uit spantbogen, in de verticale vlakken geplaatst: een langs elke graat, vervolgens twee per zijde van de achthoek, respectievelijk 14 en 8 voet breed. 5 Deze spanbogen worden gestut (onderling verbonden) door horizontale, om de 23 voet aangebrachte schenkels,"?

36 Legenda analyseschema. In dit schema staat achtereenvolgens aangegeven: naam van het project en de architect, de aard van het kader, ontkoppeling en knip. De meest linkse kolom geeft aan welke laag oflagen het kader definieren, de een na linker kolom beschrijft de inhoud van de generieke ruimte. De rechter kolorn beschrijft de aard van de veranderbaarheid (polyvalent, verbouwbaar, uitbreidbaar). Indien een laag gearticuleerd is dan is deze laag vet gedrukt

47

KADER EN GENERIEKE ftUIMTE

37 Brunelleschi, koepel van de Santa Maria del Fiore, Florence (1420). Doorsnede waarop binnen- en buitenkoepel te zien is. bron: (Castex 1990) P·29

38 Brunelleschi, koepel van de Santa Maria del Fiore, Florence (1420). Opengewerkte axonometrie. bron: (Satkowski 1993) p.65

Interessant aan dit ontwerp voor de koepel is dat het technisch haast onoplosbare probleem van de grote overspanning en de bijzondere opbouw met gekromde vlakken door Brunelleschi opgelost wordt door de koepel op te delen in een binnen- en een buitenkoepel. Tussen deze twee schalen plaatste hij een aantal ribben om de krachten te verdelen (fig. 38 en 39). Brunelleschi reduceerde daarmee het gewicht van de koepel en zorgt voor een effectieve afdracht van de krachten naar de onderliggende tamboer. Om de optredende naar buiten gerichte krachten te kunnen opvangen worden de ribben verbonden met een aantal horizontale banden (de schenkels).

De binnenkoepel vormt samen met de ribben en de horizon tale banden de draagconstructie. De ribben en banden vormen samen een raamwerk dat op de buitenzijde van de binnenkoepelligt. De binnenkoepel functioneert in constructief opzicht als een binnenstebuiten gekeerde cassettenkoepel zoals bij het Pantheon gebruikt. De buitenste koepel dient in de eerste plaats om de ribben en banden te verbergen en bij elkaar te houden. Daarnaast vormt de buitenste koepel de ondersteuning voor de dakbedekking van gebakken kleitegels/"

De gerealiseerde koepel is opgebouwd uit twee over elkaar heen geplaatste schalen. De schalen zijn gedeeltelijk van elkaar ontkoppeld. Deze ontkoppeling is echter niet zodanig dat deze de mogelijkheid biedt om in de loop der tijd de binnen- of de buitenkoepel te verwisselen, immers de beide schalen zijn door de ribben met elkaar verbonden en bovendien houdt de buitenste koepel de horizontale banden op zijn plaats (fig. 38). De knip is gesitueerd in de ruimte tussen de twee koepels en wordt plaatselijk onderbroken door de ribben, de spanten die de binnen- en de buitenkoepel met elkaar verbinden. Eenmaal gebouwd kunnen de twee schalen van de koepel

niet meer zonder elkaar, zij zijn niet autonoom en vormen samen met de ribben uiteindelijk een constructie. Hoewel de binnenkoepel en de ribben het belangrijkste deel van de krachtenafdracht voor hun rekening nemen, speelt de buitenkoepel hierin ook nog een rol van betekenis.

De vraag is nu welke Iagen er hier in het geding zijn. De tot dan toe gebruikeIijke constructie van een stenen koepel bestaat uit een overkluizing in een materiaal, meestal baksteen dan wel natuursteen, of zoals bij het Pantheon een Romeinse variant op stampbeton. De koepel is een overkluizing en evenals een vloer onderdeel van de draagconstructie. De eventuele bekleding van de koepel met keramische tegels ofkoper en de daarbij behorende huipconstructie behoort tot de huid. De buitenste schaal van de koepel in Florence vormt echter niet aIleen de bekleding maar vervult ook secondaire taken van de draagconstructie.

Daar geen van beide koepels ondergeschikt is aan de ander vormt geen van beide schalen een kader voor de ander. Welleverde deze gedeeltelijke ontkoppeling voor Brunelleschi een grote vrijheid tijdens het ontwerpproces en tijdens de bouw op (fig. 40).

39 Brunelleschi, Maquette van de top van de koepel van de Santa Maria del Fiore, Florence (1420). In deze rnaquette zijn de ribben die tussen binnenen buitenkoepelliggen duidelijk te zien. bran: (Millon 1994), p.22

49

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

KOEPEl VAN DE SANTA. MARIA DEL FIORE (BRUNELLESCHI)

Ontkoppeling tussen Buitenkoepel ----------

twee schalen.

Knip: ruimte tussen binnen- en buitenkoepel, plaatselijk onderbroken door ribben, In de een na linkerko-

lorn zijn de delen of Binnenkoepel ---------

lagen die ontkoppeld zijn, aangegeven.

40

De analyse van het probleem door Brunelleschi, die tot gedeeltelijke ontkoppeling van de twee schalen leidde viel samen met de ontkoppeling tussen hoofd- en handarbeid, tussen denken en doen/" Voor het eerst in de geschiedenis nam de ontwerper de verantwoordelijkheid over de bouw zonder zelf aan de bouw deel te nemen.

Vanafhet moment dat de architect zelfstandig en los van de bouwloods werkte, werd het ontwerpen niet alleen door de traditie van de steenhouwer bepaald; we staan aan het begin van de renaissance. Vanaf die tijd werd ontwerpen een intellectuele activiteit waarbij het zoeken naar nieuwe wegen en nieuwe oplossingen even belangrijk was als het voortbouwen op de traditie. Tevens schiep Brunelleschi met zijn ontwerp de mogelijkheid om de vorm van de binnenruimte en de vorm van de bouwmassa te ontkoppelen.7°

De ontwikkeling van de enscenering tot zelfstandige laag

50

Terwijl bij Brunelleschi nog geen sprake is van de verzelfstandiging van een laag, laat staan van een kader, toont de hiervolgende casus het proces van de verzelfstandiging en de werking van een laag tot kader.

In de late middeleeuwen ontwikkelde zich in Noordwest-Europa het vakwerkhuis; huizen met een houten skelet geplaatst op smalle diepe kavels om zo min mogeIijk straatlengte te gebruiken. Deze huizen zijn net als hun gezamelijke voorloper, de primitieve hut, opgebouwd uit twee aparte lagen: de draagconstructie bestaande uit het houten skelet enerzijds, en de huid die is opgebouwd uit de lemen ofhouten vulling van het skelet en het met pannen bedekte dak anderzijds. Na de grote stadsbranden zijn de houten staanders van de draagconstructie vervangen door stenen brandwerende muren.

41

42

43

44

Aanvankelijk bleef de draagconstructie van deze huizen in het zicht. De begrenzing van de ruimte bestond uit grofstoffelijke materialen zoals eikenhouten planken en balken van de plafonds, houten planken of plavuizen op de vloer en lemen of stenen wanden (fig. 41). Tussen 1600 en 1800 vond er een grote verandering in het interieur plaats. In Nederland ging men er in de zeventiende eeuw toe over om de stenen wanden met een witte kalklaag te bedekken (fig. 42). In de loop van de zeventiende eeuw werden ook de houten balken van het plafond aan het oog onttrokken door deze met planken te bekleden en te beschilderen.?"

Aan het begin van de achttiende eeuw onderging de transformatie van het Nederlandse interieur een versnelling." De grofstoffelijke draagconstructie werd aan het zicht onttrokken, de dragende delen van het plafond verdwenen achter het stucplafond: een aparte constructie van gips, riet en tengels die aan de balken is opgehangen. De dragende muur werd bekleed met een lambrisering en opgespannen Iinnen.o

41 Vroeg zeventiende-eeuws woonhuis, constructie in het zicht. bron: (Zantkuijl issy) p.204

42 Pieter de Hooch, interieur van een zeventiende-eeuws

woonhuis (1658). bron: (Kersten 1996) 43 Voorkamer Herengracht 168, Amsterdam. BehangseI geschilderd door Jacob de Wit (figuren) en Isaac Moucheron (landschap) (1728- 1734). bron: (Spies, Kleijn e.a. 1991) P·130

44 Trappenhuis Herengracht 475, Amsterdam. Stucwerk en sculptuur door Jan van Lochteren (1736). bron: (Spies, Kieijn e.a. 1991) p. 71

51

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

Terwijl de van een betimmering voorziene ruwe balken nog naar de structuur van de achterliggende draagconstructie verwezen, werd in de loop der tijd de bekleding echter ontkoppeld van de erachterliggende draagconstructie. Met het aanbrengen van stucplafonds, linnen bespanningen en houten lambriseringen verzelfstandigde de bekleding tot een nieuwe laag: de enscenering. Deze laag definieert zowel de afmetingen van de ruimte als de visuele en tactiele kwaliteiten van de begrenzing van de ruimte (fig. 43 en 44).

De enscenering is vrijwel volledig ontkoppeld van de draagconstructie. De enscenering die nog slechts met ijzerdraad en spijkers aan de achterliggende laag verbonden is - de knip ligt achter het behang en het gips - heeft de draagconstructie slechts nodig om op zijn plaats te blijven. Tegelijkertijd ontslaat de enscenering de draagconstructie van de plicht om nog langer de vorm, de kleur en de textuur van de omhulling van de ruimte mede te bepalen. De door de enscenering gedefinieerde ruimte kan - afhankelijk van de vorm en afmetingen van de door de enscenering bepaalde ruimte - beschouwd worden als een polyvalente ruimte, een ruimte die door afmeting, vorm, kleur en textuur van de enscenering een duidelijk karakter heeft maar tegelijkertijd op vele manieren te gebruiken is. De werking is te vergelijken met de door Steven Holl ontworpen hal van het kantoor voor D.E. Shaw: het is een polyvalent kader (zie hoofdstuk twee, p. 40). Daarmee is overigens niet gezegd dat polyvalentie per definitie door de enscenering bepaald wordt, maar een enscenering die de begrenzing van de ruimte articuleert, versterkt wel de werking van het kader.

In de achttiende eeuw kwam een nieuwe generatie kunstenaars op die zich vooral toelegde op het verfraaien, beschilderen en beeldhouwen van interieurs. Jacob de Wit is een van de bekendste schilders uit die tijd. Bekend zijn vooral de naar hem genoemde witjes, kleine schilderingen in medaillons boven deuren. Met het aanbrengen van schilderingen en plastieken verkrijgt de enscenering een eigen beeldtaal.

In de negentiende eeuw ontwikkelde de enscenering in bovenstaande zin zich tot de standaardbekleding van het burgerlijk woonhuis. Nouvel heeft het bestaansrecht en de duurzaamheid van dit soort enscenering aan de hand van een Parijs boulevardhuis als voIgt omschreven:

'Quand on vit dans du Haussmann on a chez soi des moulures, des volumes dans tous les plafonds. On a Ie droit de ne pas aimer mais raremant celui de les casser'> Het is juist de articulatie van de bekleding die respect afdwingt en het is dit respect voor de bekleding dat uitnodigt om de ruimte tekens weer te gebruiken. En zo versterkt de articulatie de werking van dit soort kaders.

52

Het principe van de bekleding en de Modernen

Loos heeft in zijn tekst Das Prinzip der Bekleidung (zie ook hoofdstuk twee) de relatie tussen de begrenzing van de ruimte (wat ik de enscenering noem) en de draag-

construetie beschreven." Loos vertrok in zijn redenering vanuit de behoefte van de bewoner. Het is de bewoner die een zaehte en warme omgeving wil: de tapijten.?"

In de tijd dat Loos de zelfstandige bekleding tot uitgangspunt van de arehiteetuur verklaarde, ontwierpen Berlage'? en Horta gebouwen waarin de begrenzing van de

ruimte weer samenvalt met de draageonstruetie. Zowel in de door Berlage ontworpen Villa Henny (fig. 45) als in Horta's eigen woonhuis (1898-1901) werd de ruimte begrensd door dragende bakstenen muren. Nieuwe fijner afgewerkte bouwmaterialen zoals geglazuurde baksteen en rijk bewerkte ijzeren balken maakten een integratie van enseenering en draagconstruetie mogelijk (fig. 45). Een ontwikkeling die bij de hierna te bespreken bibliotheek van Labrouste was ingezet en mede door het werk van Violet Le Due invloed op de voorlopers van de Modernen gehad heeft. Het lijkt erop dat de nieuwe inziehten in de arehiteetuur het voorlopige einde van de enscenering als zelfstandige laag betekenden. Voorlopig want zoals verderop zal blijken keert de enseenering in een andere gedaante later weer terug.

45 Berlage, Villa Henny, Den Haag (1898). Eetkamer met bakstenen wanden. bron: (Singelenberg, Bock e.a. 1975) p. 36

Draagconstructie en huid vormen kader

Niet alleen de enseenering maar ook de draagconstructie en de huid hebben zich tot zelfstandige lagen ontwikkeld. De ontwikkelingen van deze twee lagen zijn nauw met elkaar verweven. Op het moment dat de draagconstructie zieh verzelfstandigt, wordt de huid bevrijd en andersom. Een van de materialen die de verzelfstandiging van de draagconstructie heeft mogelijk gemaakt, is het gietijzer.

De gietijzeren kolom, eerste stap naar de vrij indeelbare ruimte

Aan het einde van de achttiende eeuw werd gietijzer voor het eerst in draagconstructies van grote gebouwen toegepast. De katoenspinner William Strutt liet in 1792-1793 een zes verdiepinghoge fabriek in Derby (Engeland) bouwen.?" Het grondplan van deze spinnerij bestaat uit een bakstenen ombouw waarin gietijzeren kolommen zijn geplaatst. Houten balken liggen aan de ene kant op de muur en aan de andere kant op de gietijzeren kolommen. Op deze houten balken is een stenen gewelfvloer aangebracht. De muren van deze spinnerij, die voor de stabiliteit van het gebouw zorgen, zijn opgetrokken in baksteen. Ruim een eeuw later wordt deze constructie in

53

-

1111 III

I=~~,~~~.~~~~~~~~. i

r---..;... . •. .e...- ...... I#-.f-..." :.:0:....::--.,/ ... ; .... - .".-.. ..... :... ....

46 Faibaim, Engelse raffinaderij (1845). Doorsnede en plafondconstructie. bran: (Giedion 1954) p.122

S4

Nederland nog gebruikt voor de bouw van pakhuizen (zie ook Pakhuis Amsterdam in hoofdstuk twee).

De draagconstructie met de gietijzeren kolommen stelde Strutt in staat om grote open vrijwel obstakelloze ruimten te maken: nodig voor de opstelling van zijn water-framesj/? door waterkracht aangedreven spinmachines.

Vier jaar later verrees er niet ver van Derby in Ditherington een spinnerij waarbij de houten balken vervangen waren door smeedijzeren balken. Deze Flax Mill was het eerste gebouw met een geheel ijzeren skelet. Dit constructieprincipe werd al snel populair vanwege zijn veronderstelde brandveiligheid (zie voor een vergelijkbare constructie fig. 46).

·_·-1-·; _ _-_ .. __ .. _-

.:..- . -~--

I

- .. ; i

.:._: -'"'--

De draagconstructie van de Engelse spinnerijen biedt vrijheid aan het gebruik en inrichting. De begrenzing van de ruimte wordt door de constructie en met name door de bakstenen dragende buitenmuur bepaald. Huid en draagconstructie vallen hier samen, deze twee lagen zijn gedeeltelijk met elkaar gei'ntegreerd, en vormen in mijn terminologie een geintegreerd kader.

Draagconstructie en huid definieren samen een grote vrije ruimte, de generieke ruimte. Deze generieke ruimte biedt hier geen vrijheid aan andere lagen omdat er van een zelfstandige enscenering geen sprake is. Daarom is deze generieke ruimte een polyvalente ruimte.

Bibliotheque Ste.- Genevieve, de articulatie van het ijzeren skelet

De Flax Mill is nog een utilitaire constructie zonder enige articulatie. De techniek van het gietijzer biedt echter meer mogelijkheden in architectonisch opzicht. Een van de eerste monumentale gebouwen die op de technische principes van de Engelse spinnerij gebaseerd was, verrees in Parijs. In 1838 verwierf de aan de Ecole des Beaux-Arts opgeleide Franse architect Labrouste de opdracht om een nieuw gebouw voor de Bibliotheque Ste.- Genevieve te ontwerpen. Omdat het gebouw dankzij gasverlichting ook in de avonduren opengesteld zou worden, besloot Labrouste om de fireproof constructie van de Engelse spinnerijen toe te passen.

Labrouste ontwierp een gebouw dat is opgebouwd uit een stenen dragende gevel en een ijzeren skelet voor de overkluizing van de grote zaal. Het skelet bestaat uit gietijzeren kolommen overspannen met boogvormige liggers die samengesteld zijn uit gietijzeren elementen. De gietijzeren kolommen zijn in het midden van de zaal

47

op natuurstenen voetstukken geplaatst (fig. 47). Aan het andere uiteinde zijn de liggers op een verbreding van de muur gelegd. Deze verdiepingshoge voetstukken, gedecoreerd met portretten van schrij-

48

vers, definieren op monumentale wijze de hoofdindeling van de grote leeszaal. Naast de veronderstelde brandveiligheid heeft

de door Labrouste gebruikte constructie het voordeel dat het ijzerwerk gefabriceerd kon worden tijdens de bouw van de stenen ombouw. Hetgeen een aanzienlijke bekorting op de bouwtijd opleverde.s?

Op het punt van de overspanning onderscheidt de bibliotheek van Labrouste zich in constructieve zin van de Engelse spinnerij. Terwijl bij de Engelse spinnerij de vloervelden ondersteund worden door rechte ijzeren balken, overkluist Labrouste de leeszaal met een gekromd dakvlak. De draagconstructie van dit gewelfbestaat uit gietijzeren gekromde liggers. Daaroverheen is een bepleisterd ijzeren netwerk aangebracht (fig. 48). Over het gewelf is een lichte gietijzeren kapconstructie geplaatst die gedeeltelijk op de gebogen liggers rust. De kap is afgedekt met zink. 81

Toepassing van de gekromde liggers brengt een extra constructief probleem met zich mee. In tegenstelling tot rechte liggers veroorzaken deze liggers zonder trekstang een zijwaartse druk op de dragende gevel. Om deze zijwaartse druk te kunnen opvangen he eft Labrouste de omhullende dragende muur verzwaard.

In de dikte van de muur zijn openingen voor de ramen aangebracht. Ter plaatse van de ramen verandert de massieve muur in schijfvormige muurdammen die voldoende breed zijn om de door het gewelf veroorzaakte spatkrachten op te van gen. 82 De openingen voor de ramen zijn gedeeltelijk dicht gezet waardoor er nissen ontstaan waarin de boekenopstellingen geplaatst zijn. De stenen dragende omhulling behoort zowel tot de draagconstructie als tot de huid. Huid en draagconstructie vormen in analogie met de Engelse spinnerijen, een gemtegreerd kader (fig.az).

Terwijl Labrouste de stenen gevel uitwerkt in het voor die tijd gangbare neoklassieke idioom, is hij voor de gietijzeren constructie genoodzaakt een nieuwe vormentaal te ontwikkelen. De opengewerkte liggers leveren een gewichtsbesparing op,

47 Labrouste, Bibliotheque Ste.Genevieve, Parijs (1838-1850). Interieur. bron: (Placzek 1982). P·594

48 Labrouste, Bibliothcque Ste.Genevieve, Parijs (1838-1850). Kapconstructic met gietijzeren span ten. bron: (Hertzberger 1991) p. 245

55

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

BtBLtQTHEQUE STE -GENEVIEVE (LABROUSTE)

Gelntegreerd kader van dragende muren en gietijzeren kolommen en spanten definieert polyvalente ruimte.

Knip: n.v.t.

Zie voor legenda fig. 36

GE"iNTEGREERD KADER

GENERIEKE RUIMTE =

- Polyvalente ruimte

Draagconstructie +

Huid

49

tegelijkertijd biedt het kantwerk van dunne gietijzeren staven Labrouste de mogelijkheid om de liggers een verfijnder uiterlijk te geven. Labrouste gebruikt hiervoor een vormentaal met geometrisch gestileerde organische motieven.

Kader voor burgerlijke ceremonies

Hoewel de gevel (de huid) van de Bibliotheque Ste. Genevieve in architectonisch opzicht een geheel andere behandeling krijgt dan de ijzeren delen van de draagconstructie, is de gevel in bouwtechnisch opzicht onlosmakelijk verbonden met de draagconstructie. Ret gemtegreerd kader van huid en draagconstructie definieert net als bij de Engelse spinnerijen de polyvalente ruimte.

De verdienste van Labrouste is dan ook niet in de eerste plaats gelegen in de ontwikkeling van een nieuwe techniek of in het creeren van een nieuw soort kader, maar in het introduceren van deze techniek in het veld van de monumentale architectuur. Door de wijze waarop Labrouste de staalconstructie en de stenen omhulling articuleert, wordt de zelfstandigheid van het kader geaccentueerd, de werking ervan versterkt.v Middleton stelt dat Labrouste met zijn ontwerp voor de ijzerconstructie van de Bibliotheque Ste.- Genevieve een nieuw decor (lees kader) voor de burgerlijke ceremonies van de negentiende eeuw schept,84 een generieke ruimte voor negentiende-eeuwse rituelen.

Verzelfstandiging van de huid

Bij de voorgaande voorbeelden zijn huid en draagconstructie nog gedeeltelijk gemtegreerd. Stap voor stap verzelfstandigde de huid en met name de gevel zich. De hiervolgende casus toont een eerste stap in dit proces.

Draagconstructie, huid en enscenering

50 51
50 Spinnerij,
Stanley Mill, Glou-
cestershire (1813).
Interieurfoto. bron:
(Stratton en Trin-

deTl997) kleuren-
plaat z
5' Fabrieksge-
bouw, Stanley Mill,
Gloucestershire
(1761). bron: (Leb-
herz 1988)
52 Schinkel, Bau-
akademie, Berlijn
(1836).
Plattegronden. bron:
(Fiebelkorn 1981)
P·107-122
53 Schinkel, Bau-
akademie, Berlijn
(1836). De foto toont
de schade na de
Tweede Wereldoor-
log. In het midden
van het rechtergevel
bovenaan is te zien
dat achter de bak-
stenen bekleding de
bakstenen draag-
constructie te VOOI-
schijn komt. bron:
- (Blauert 1994) p. 14
52 57

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

58

De bijzondere kwaliteiten van de Engelse spinnerij waren de Duitse architect Schinkel niet ontgaan. In 1926 reisde hij naar West-Engeland en bezocht onder meer een spinnerij in Stanley Mill, Gloucestershire (fig. 50). Getuige zijn aantekeningen heeft Schinkel vooral de bijzondere constructie van de spinnerij bestudeerd."

Bij terugkomst in Berlijn verwierf Schinkel verscheidene opdrachten waarbij zijn nieuwe inzichten van pas kwamen. Een van deze opdrachten was de Bauakademie (1832-1836). Gefascineerd door de vrijheid die het ijzeren skelet biedt, wilde Schinkel de nieuw verworven kennis toepassen in deze opdracht. Om de technische mogelijkheden van de Pruisische industrie te tonen moest het hele gebouw echter in baksteen worden opgetrokken." Dat betekende dat Schinkel zijn Engelse ervaringen niet letterlijk kon toepassen. Toch is de wijze waarop Schinkel de gevel behandelde van belang voor de verdere ontwikkeling van de relatie tussen huid en skelet. Mede door het gedwongen gebruik van andere materialen is dit ontwerp interessant.

Zijn fascinatie voor het skelet is terug te vinden in het rationele grid dat aan het plan ten grondslag ligt. Een grid dat gedeeltelijk door bakstenen kolommen en gedeeltelijk door dragende wanden wordt gedefinieerd (fig. 52). Het zijn vooral deze bakstenen kolommen die het idee van een skelet weerspiegelen. Naast de invloed van de Engelse spinnerij verraadt de grid-vormige opbouw van de plattegrond tevens een sterke invloed van de rationele principes van de Franse architect en theoreticus Durand."

Bij de Bauakademie is echter nog een andere ervaring van Schinkels bezoek aan de Engelse spinnerijen verwerkt. Getuige zijn aantekeningen is Schinkel ook in de greep geraakt van een oudere uit 1761 stammende spinnerij in Stanley Mill.88 Dit van oorsprong twee lagen tellende gebouw heeft een houten draagconstructie met kalkzandstenen kolommen in de gevel (fig. 51). Tussen de kolommen zijn ramen geplaatst die voor een goede daglichttoetreding in de spinnerij moeten zorgen. Onder de ramen is een half steens bakstenen vlak aangebracht. Dit gebouw wordt in de literatuur beschreven als een van de eerste fabrieksgebouwen met een 'pier and panel construction'j? Het is onduidelijk in hoeverre dit nog geldt voor het inmiddels verhoogde gebouw. In tegenstelling tot de later gebouwde en hiervoor beschreven fabrieken is er bij deze fabriek sprake van een scheiding, een ontkoppeling tussen dragende en afsluitende elementen.

Voor het ontwerp van de Bauakademie waren grote ramen voor lichttoetreding vereist. Om dit te bereiken maakte Schinkel gebruik van het gevelschema van de oude spinnerij nit Stanley Mill. Hij antwierp een gevel met pilasters waartussen grate raamvlakken zijn aangebracht. Anders echter dan bij het oude fabrieksgebouw in Stanley Mill, spannen de ramen bij Schinkel niet van kolom tot kolom maar bevindt er zich tussen raam en kolom nog een smalle strook metselwerk. Bij nadere bestudering blijkt er ook geen sprake te zijn van in de gevel geplaatste kolommen: de gevel is dragend. Hoewel de opbouw van de gevel van de Bauakademie gelijkenis vertoont

Draagconstructie, huid en enscenering

met de gevel van de oude spinnerij in Stanley Mill, is de gevel van de Bauakademie toch principieel afwijkend.

Schinkel die de kwaliteiten van de Pruisische baksteen in de gevel moest tonen zag zich voor het probleem geplaatst dat de Pruisische baksteenindustrie in de beginjaren van de negentiende eeuw niet in staat was om een steen te bakken die in het zicht toegepast kon worden. Tot dan toe werd dit probleem opgelost door de gevels van een stuclaag te voorzien. De Bauakademie moest echter de mogelijkheden van de Pruisische baksteen tonen. Schinkel paste daartoe een tot dan toe ongebruike1ijke constructie toe. Hij bekleedt de gevel met een dunne laag baksteen die hij speciaal voor dat doel selecteert. Bovendien zijn de stenen die in het zicht komen nog extra gepolijst.?'' Op een foto van kort na de Tweede Wereldoorlog is goed te zien dat zich achter de beschadigde gevelbekleding nog een dragende muur bevindt (fig. 53).

Hoewel de bakstenen bekleding als tweede huid direct tegen de achterliggende dragende muur ligt is er hier toch sprake van verzelfstandiging van de bekleding. Deze bekleding wekt tevens de suggestie van een draagconstructie: de bakstenen tweede huid verbeeldt een door Schinkel gewenste maar niet toegepaste kolommenconstructie. In werkelijkheid gaat achter deze huid een dragende muur schuil.

Huid en representatie

Zoals uit het voorgaande blijkt kan de verzelfstandigde huid een andere laag en met name de draagconstructie representeren. Voor de re1atie tussen draagconstructie, huid en hetgeen de huid verbeeldt, is de volgende beschrijving van deze relatie - die wel met het begrip tektoniek wordt aangeduid - verhelderend:

'Der Kern des Begriffs Tektonik bezieht sich auf das geheimnisvolle Verhaltnis zwischen der Fugbarkeit und der Anschaubarkeit der Dingen und betrifft den Zusammenhang zwischen der Ordnung eines Gebauten und der Struktur unser Wahrnehmung. Dieser Zusammenhang zwischen dem, wie etwas gebaut erscheint, und was wir bei einem Anblik empfinden, hat seine eigene Dialektik. Nicht alles, was sich technischkonstruktiv bauen laBt und nutzlich sein mag, empfinden wir als angenehm oder gar schon - und umgekehrt,'?'

Met deze uitspraak geeft Neumeyer de relatie aan tussen maken en waarnemen, tussen de ordening van het gebouw en de structuur van onze waarneming. Tegelijkertijd duidt hij aan dat er een wisselwerking is tussen constructie en waarneming.

Zo verwijzen bij Schinkel de pilasters naar de constructie, naar de kolom. De pilasters zelf hebben geen constructieve rol, in tegendeel, de pilasters zijn slechts onderdeel van de bakstenen huid. Direct achter deze huid zijn evenmin kolommen aanwezig: er is sprake van een dragende muur. De pilasters representeren daarmee aileen een symbolische constructie, ze representeren kolommen die niet werkelijk

S9

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

BAUAKADEMIE (SCHINKEl,)

Beldeding van de dragende geve! met een bakstenen ldamp. Representatie van het dragen.

Knip: Laag specie tussen bakstenen ldamp en dragende muur. Zie voor \egenda fig. 36

aanwezig zijn. Het spel van de verwijzing is in principe al bekend sinds de Griekse Oudheid. Bij de Griekse stenen tempelsv' verwijzen diverse elementen naar construetieprincipes van de houten tempelbouw. Bij Schinkel is het echter niet de detaillering van de draagconstructie, maar een andere laag - de huid - die naar de draagconstructie verwijst. Bovendien verwijst hij niet naar de feitelijke draagconstructie maar naar een symbool van het dragen, naar de kolom. Hoe rudimentair dit principe hier ook aanwezig is, in de er op volgende periode zal de huid in toenemende mate andere lagen representeren.

Het voorbeeld van de Bauakademie maakt tevens duidelijk dat niet iedere laag iedere andere laag kan representeren. Het zijn met name de twee lagen die een planometrisch karakter hebben - de huid en de enscenering - die in staat zijn om te verbeelden en te verwijzen naar andere lagen. Hoe kan een kolom bijvoorbeeld de huid representeren? Het is de behoefte aan structurering van onze waarneming, waar Neumeyer in het voorgaande citaat op duidt, die architecten er toe brengt om de ordening van een gebouw in huid en enscenering te verbeelden en het is deze behoefte die leidt tot het tonen of representeren van de draagconstructie in de gevel, want wat vertegenwoordigt de ordening van een gebouw sterker dan zijn draagconstructie?

Huid --------

Draagconstructie ----

60

54

De huid beschermt draagconstructie

Ondanks het belangvan Schinkels experimenten met baksteen voor de verzelfstandiging van de huid had een bakstenen draagconstructie voor grate gebouwen weinig toekomst meer. Skeletachtige constructies, en in de eerste plaats het ijzeren of stalen skelet, nemen die rol over. Diverse branden hadden echter inmiddels aangetoond dat onbeschermde ijzeren constructies minder brandbestendig zijn dan men aanvankelijk dacht.Ilzer is weliswaar onbrandbaar maar het verliest zijn sterkte bij

55 Burnham & Co, Reliance building, Chicago (189°-1895). bran: (Frampton 1983) p. 63

Draagconstructie, huid en enscenering

hoge tempraturen. Op het moment dat het stalen skelet van gevel tot gevel en over meerdere verdiepingen wordt doorgezet treedt er dan ook een nieuw probleem op. Schept toepassing van een staalskelet enerzijds meer vrijheid voor de huid, anderzijds heeft het skelet de huid nodig ter bescherming tegen brand.

Als Eiffel ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling in 1889 de Eiffeltoren bouwt, demonstreert hij daarmee de mogelijkheden van ge-

walste stalen profielen. In diezelfde tijd verrijst in Chicago het Reliance building (1890-1895) naar het ontwerp van Daniel H. Burnham & Co. Dit veertien verdiepingen tellende gebouw is prototypisch voor de wolkenkrabber volgens de Chicago-methode: gebouwen die zijn opgebouwd uit een staalskelet dat omkleed is met keramisch materiaal.v'

De stalen constructie is ingepakt in brandwerend keramisch materiaal en de gevel is bekleed met keramische elementen (fig. 55 en 56). Daarmee is de eigenlijke draagconstructie, het staalskelet, aan het zicht onttrokken. De keramische bekleding is niet aileen voor de brandwerendheid noodzakelijk, maar diende tevens om het gebouw meer body te geven. In de ogen van de architecten van de Chicago-school, waartoe Burnham en ook Sullivan behoorden, diende een gebouw een solide uitstraling te hebben.v' Niet glas en staal maar massa en in het bijzonder keramische elementen of natuursteen waren daarvoor geeigende materialen.

Het voordeel van keramische elementen is dat deze pasklaar voor de staalprofielen te produceren zijn (fig. 56). Bovendien kunnen de elementen van iedere gewenste decoratie voorzien worden. Daar waar bij Schinkels Bauakademie de huid nog volledig aan de draagconstructie vast zit, is de bekleding van deze eerste wolkenkrabbers in zekere zin ontkoppeld van de erachterliggende constructie. De knip is gesitueerd in het raakvlak tussen keramische elementen en het staalskelet of zoals bij de erker van het Reliance building in de ruimte tussen gevel en de met brandwerende material en beklede kolom (fig. 56 boven en links). Door deze ontkoppeling wordt de ontwikkeling naar de verzelfstandiging van de gevel een stap verder gebracht.

Toch is er bij de gebouwen van de Chicago-school nog niet echt sprake van een verzelfstandigde gevel. De beschermende rol die de huid heeft, maakt het noodzakelijk dat deze in plaats en vorm de achterliggende constructie voigt. Daar waar hij

56 Burnham & Co, Reliance building, Chicago (1890-1895). Boven: horizontale doorsnede gevel over de erker, waarop te zien is hoe de keramische elementen om de stalen kolommen en stijlen heen gevormd zijn. Links: verticale doorsnede over erkef waarop eveneens de keramische elementen zichtbaar zijn, rechts: doorsnede over holle baksteen vloer waarin stalen balken zijn opgenomen. bron: (Kostof 1985) p. 661

c

Ilnllr-c

11r-

111~tl

dat niet kan, moet de erachterliggende draagconstructie apart beschermd worden, zoals te zien is op de detailleringvan de erkervan het Reliance building (fig. 56). Hoewel huid en draagconstructie in zekere zin van elkaar ontkoppeld zijn, blijven ze tot elkaar veroordeeld.

De terugkeer van de enscenering

Met de komst van het ijzeren skelet en later van het staalskelet wordt in de eerste plaats de mogelijkheid gecreeerd om grote vrijwel obstakelloze vloervelden te maken die tot grote hoogte te stapelen zijn. Ging het bij de Engelse spinnerijen om de vrije polyvalente ruimte, bij de kantoorgebouwen in Chicago is het nodig om de grote vrije ruimte op te delen in kamers. Daar het skelet nu juist per definitie de ruirnte niet opdeelt is er een andere laag nodig om deze rol te vervullen, niet-dragende tussenwanden bieden hier uitkomst (fig. 57).

De enscenering keert daarmee terug in een nieuwe hoedanigheid, Bestond de enscenering bij het achttiende-eeuwse woonhuis in hoofdzaak uit de bekleding van de ruimte, hier omvat de enscenering vooral de indeling van de ruimte. De niet -dragende scheidingswanden zijn ontkoppeld van het skelet. De knip tussen wand en kolom maakt verandering of verwijdering in de loop der tijd mogelijk. Zo definieert het staalskelet de generieke ruimte waarbinnen de enscenering in zijn nieuwe hoedanigheid vrij geplaatst kan worden.

Iii

0'1015202'530

57

RELIANCE BUILDING (BURNHAM & CO)

KADER

Ontkoppeling tussen staalskelet en de binnenwanden

Knip: tussen het ingepakte staalskelet en de binnenwanden

Zie voor legenda fig. 36

Draagconstructie -----

58

De ontwikkeling van het staalskelet tot kader

GENERIEKE RUIMTE VOOR VERBOUWING

-- Enscenering

57 Burnham & Co, Reliance building, Chicago (1890-1895). Begane grond en doorsnee verdieping. bron: (Grube, Pran e.a. 1977) p. 26

Het instortingsgevaar van een staalconstructie bij brand geldt in mindere mate voor laagbouw. Bij de toepassing van een staalskelet in een bouwlaag kan het staal onbeschermd worden toegepast. Dat betekent dat bij laagbouw de staalconstructie ook vrij in het zicht te articuleren is.

Al in 1922 had Mies van der Rohe blijk gegeven van zijn fascinatie voor de architectonische expressie van het staalskelet, een fascinatie die in zijn Amerikaanse periode een grote rol speelt. Zo schreefhij:

'Only skyscrapers under construction reveal the bold constructive thoughts, and then the impression of the high reaching steel skeletons is overpowering.v'

De articulatie van het stalen frame

Mies van der Rohe's fascinatie voor de expressie van het staalskelet komt in de eerste plaats in een aantallaagbouwprojecten die hij na zijn immigratie naar Amerika in 1938 ontwerpt, tot uitdrukking. De universiteitsgebouwen voor het Illinois Technical Institute of Technology (I.I.T.) en het Farnsworth huis behoren daartoe.

Als Mies van der Rohe betrokken wordt bij de ontwikkeling van een campus voor de nieuwe technische universiteit van Illinois, het I.I.T. komt hij op grond van

59

59 Mies van der Rohe, Crown Hall, !.I.T., Chicago (1950-1956). bron: (Spaeth 1985) p. 153 60 Mies van der Rohe, Crown Hall, !.LT., Chicago (1950-1956). bron: (Neumeyer 1991) p.230

61 Mies van der Rohe, Crown Hall, I.J.T., Chicago (1950-1956), Foto van de bouw. bron: (Spaeth 1985) p. 150

-- -----

60

61

een analyse van het programma tot de conclusie dat de universiteitsgebouwen op basis van een modulaire ordening ontwikkeld moeten worden. Op deze wijze zijn in hetzelfde systeem onderwijsruimten, laboratoria en kantoren te huisvesten. De herhaalbare modulen moeten ook economisch en efficient te construeren zijn. In tegenstelling tot Aldo van Eyck96 is Mies van mening dat de architectuur van dergelijke flexibele bebouwing een sterk karakter kan hebben. Mies stelt dit zelfs als voorwaarde voor flexibiliteit: 'Only a clear expression of the structure could give us an architectural solution which would last.'97

AIs Mies dan wordt tegengeworpen dat te karaktervolle architectuur snel uit de mode kan raken antwoordt hij: 'I was not afraid of that. The concept would not become outmoded for two reasons. It is radical and conservative at once. It is radical in accepting the scientific and technological driving and sustaining forces of our time. It has a scientific character, but it is not science. It uses technological means, but it is not technology. It is conservative, as it is not only concerned with a purpose but also with a meaning, as it is not only concerned with a function but also with an expression. It is conservative as it is based on the eternal laws of architecture: Order, Space, Proportion.:"

Een van de meest expressieve gebouwen die Mies van der Rohe volgens deze ideeen ontwerpt, is Crown Hall. Dit gebouwvoor de architectuurfaculteit op de I.I.T.

Oraagconstructie. huid en enscener;ng

campus is op de modulaire principes voor campusbebouwing gebaseerd. In dit gebouw heeft Mies van der Rohe zijn ideeen over de articulatie van het skelet op grotere schaal kunnen toepassen (fig. 59, 60 en 61).

De draagconstructie van het gebouw bestaat uit een staalskelet, opgebouwd uit een viertal grote stalen portalen die in een keer de volledige diepte van het gebouw overspannen. Aan deze krachtig gearticuleerde en alles bepalende portalen is een secondaire staalconstructie opgehangen. Samen vormen zij een stabiel raamwerk waarbinnen de huid bevestigd is.

Een huid die bestaat uit een plat dak en glazen puien die het bouwvolume omsluiten. Het dak hangt onder de grote liggers en de puien zijn van binnenuit tegen het staalskelet geplaatst. Het skelet staat buiten en is volledig in het zicht. Dit uit draagconstructie en huid bestaande kader definieert een grote generieke ruimte waarin een enscenering van een paar vaste niet -dragende wanden en enkele los te plaatsen elementen de indeling bepaalt. Deze enscenering - voorzover aanwezig - is volledig ontkoppeld van het alles overkoepelende kader.

Bescherming en representatie door de huid

Brandpreventie stond articulatie van het skelet bij meer verdiepingbouw nog steeds in de weg. Representatie van de draagconstructie in het verlengde van de experimenten van Schinkel bij de Bauakademie bood uitkomst.

Toen Mies van der Rohe in 1948 van de Amerikaanse projectontwikkelaar Greenwald de opdracht kreeg om twee appartementengebouwen aan de Lake Shore Drive in Chicago te bouwen, was hij voor het eerst in de gelegenheid om zijn fascinatie voor het skelet in de hoogbouw te onderzoeken.

In tegenstelling tot de I.I.T. gebouwen was Mies van der Rohe bij de Lake Shore

62 Mies van der Rohe, Lake Shore Drive Apartments, Chicago (1948-1951). Bouw van het staalskelet en de frames voor de gevel. bron: (Spaeth 1985) p. 12 en 16

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

63 Mies van der Rohe, Lake Shore Drive Apartments, Chicago (1948-1951). Horizontale en verticale doorsnede. In deze doorsneden is te zien hoe de grote stalen profielen zijn ingepakt in beton en aan de binnenkant bekleed zijn met brandwerend materiaal. bron: (Spaeth 1985) p. 132 en 133

66

Drive Apartments echter vanwege brandweervoorschriften niet in staat om het staalskelet te tonen (fig. 62 ). Mies was genoodzaakt om het staal te beschermen tegen brand, een probleem waar zijn collega's al ruim een halve eeuw eerder voor geplaatst werden. Mies wou echter het materiaal- het staal- zelf tonen terwijl Sullivan en de zijnen, door toepassing van de keramische bekleding, hooguit een verwijzing naar de structuur van het gebouw maakten.

Om het staalskelet in de gevel voelbaar te maken ontwikkelde Mies van der Rohe een stelsel van stalen I-profielen en stalen platen. Dit stelsel werd aan de buitenkant van het staalskelet geplaatst. De ruimte tussen de staalplaat en de grote I -profielen van het skelet werd opgevuld met beton. Vervolgens werden de aluminium kozijnen aan de binnenkant tegen deze constructie geplaatst.

Critici hebben Mies van der Rohe voor de voeten geworpen dat de aan de gevel bevestigde I-profielen zuiver decoratief zijn.99 Mies van der Rohe pareerde deze kritiek op de volgende wijze:

64

65

representant van het skelet: de op de gevel gemonteerde 1- profielen.'?' Mies, die het ritme van het staalskelet te grof vond, verviervoudigde dit ritme van de I -profielen. Mies representeert net als Schinkel een symbolische constructie want slechts achter een op de vier profielen gaat een kolom schuil. Op de begane grond neemt de werkelijkheid het voor een dee! van de suggestie over. Hier komen de dragende kolommen weer te voorschijn. Overigens zijn deze kolommen nog steeds bekleed met brandwerend materiaal dat weggewerkt is achter een dunne geprofileerde staalplaat.

Bijzonder aan de Lake Shore Drive Apartments is de wijze waarop de overwegend uit staal bestaande huid wordt ingezet om het staalskelet te articuleren (fig. 63). Tegelijkertijd vraagt de bescherming van ditzelfde skelet om een verbinding tussen huid en draagconstructie die een volledige ontkoppeling tussen deze twee lagen in de weg staat. De knip is hier te situeren achter de staalplaten die gedeeltelijk de brandwerende beton tijdens de start opvangen. Op regelmatige afstand wordt de knip onderbroken door lasnaden.

Met dit ontwerp is de positie van de huid ten opzichte van de draagconstructie nog niet fundamenteel veranderd. Ook hier zijn gevel en skelet tot elkaar veroordeeld.

Hoewel Mies van der Rohe veel zorg besteed he eft aan de architectonische articulatie via representatie van de buitenkant van het gebouw, verschijnt de draagconstructie in het interieur in de vorm van dikke vierkante kolommen die in hun

' ... first I am going to tell you the real reason for those mullions, and then I am going to tell you a good reason by itself. It was very important to preserve and extend the rhythm which the mullions set up on the rest of the building. We looked at the model without the steel section (I beams) attached to the corner columns and it did not look right. That is the real reason. Now the other reason is that the steel section was needed to stiffen the plate which covers the corner columns so this plate would not ripple, and also we needed it for strength when the sections where hoisted into place. Now, of course, that's a very good reasonbut the other one is the real reason.t'??

Dit citaat toont duidelijk aan dat het Mies van der Rohe inderdaad in de eerste plaats om de architectonische expressie ging. Het was hem te do en om de expressie van het verborgen staalskelet door een

64 Mies van der Rohe, Lake Shore Drive Apartments, Chicago (1948-1951). Plattegrond woonverdieping. bron: (Spaeth 1985) p. 131 65 Mies van der Rohe, Lake Shore Drive Apartments, Chicago (1948-1951). Interieur van een samengevoegd apparternent

expressie veel weg hebben van betonnen kolommen. Aan de binnenkant vormt het staalskelet net als bij de vroege Chicagotorens, een kader. Dit kader definieert de generieke ruirnte voor de enscenering die de indeling van de woningen bepaalt (fig. 64).

Ook al is het staalskelet aan de binnenkant niet te ervaren, het skelet werkt wei degelijk als een kader. Hoe generiek de door het staalskelet gedefinieerde ruimte

is, wordt getoond door het huidige gebruik.

Het appartementengebouw dat nog steeds een gewild woongebouw is, wordt intern regelmatig aangepast en vernieuwd. Sarnenvoeging van twee appartementen is daarbij geen uitzondering (fig. 65).

66 Principe van gewapend beton (1892). Systeme Hennebique. bron: (Frampton 1995) p.122

De gelijkwaardigheid van drie lagen

Zoals uit het voorgaande blijkt zijn huid en draagconstructie bij het staalskelet door de noodzaak tot brandpreventie tot elkaar veroordeeld. Men kan het staalskelet omkleden met gips en beton voor de brandpreventie maar men kan het staal ook in beton instorten. Dit laatste vergt minder staal, men spreekt dan van een betonskelet. Hoewel de ontwikkeling die de drie lagen doormaken bij het betonskelet overeenkomsten vertoont met de ontwikkeling bij het ijzer- en staalskelet, brengt het betonskelet door zijn brandwerendheid nieuwe mogelijkheden met zich mee.

In 1879 is de Franse constructeur Francois Hennebique betrokken bij het ontwerp van een villa in Lombardzeyde aan de BeIgische kust. Beoogd werd om de draagconstructie in staal op te trekken. De naburige villa die een zelfde constructie had, was echter kort daarvoor in de as gelegd. Het staalskelet bezweek daarbij door de hitte van het vuur. Dit bracht Hennebique op het idee om de warmgewalste staalprofielen in beton te storten.'?'

Hij begreep de nieuwe mogelijkheden van de combinatie staal en beton en deed in de daaropvolgende twaalf jaar onderzoek naar deze nieuwe constructiemethode. Hij vervangt de warmgewalste profielen door ijzeren staven en zo ontstaat het gewapend beton'<' (fig. 66). In 1892 vraagt Hennebique in Frankrijk en Belgie patent aan op het gewapend beton.

Zijn systeme Hennebique neemt een grote vlucht. Er zijn vele bruggen, gebouwen en reservoirs volgens zijn systeem gebouwd. Tot aan zijn dood in 1921 beslaat het aantal constructies volgens het systeme Hennebique in totaal zo'n veertigduizend.

68

Draagconstructie, huid en enscenering

I

Coupe .... Ie platoad

68

69

70

Om de kennis over gewapend beton te verspreiden richt Hennebique in 1898 een tijdschrift op met de titel: Le beton arme.104

Dom-ino; het betonskelet ontkoppeld

In 1914 ontwikkelde Le Corbusier het Dom-ino huis voor de wederopbouwvan de dorpen in Vlaanderen en Noord-Frankrijk. De productie van een groot aantal goedkope woningen vcrgde in zijn ogen een industriele productiemethode vergelijkbaar met de auto-industrie.r" Volgens Le Corbusier moest het mogelijk zijn om de Vlaamse dorpen die in een peri ode van enkele maanden verwoest waren in een zelfde tijd te herbouwen.'?"

Het Dom-ino huis is gebaseerd op een gestandaardiseerd gewapend betonskelet volgens het systeme Hennebique (fig. 67 en 68). Bij de keuze voor gewapend beton

67 Le Corbusier, Dom - ino skelet (1914), In deze perspectieftekening zijn de achterste twee kolommen weggelaten, hetgeen benadrukt dat het om een fragment gaat. bron: (Boesiger en Stonorov 1964) p. 23 68 Le Corbusier, constructieve opbouw Dom-ino skelet ('9'4). bron: (Boesiger and Stonorov 1964) p. 23

69 Le Corbusier, Dom-ino huis (1914)·lnterieurschets met geprefabriceerde kasten. bron: (Boesiger en Stonorov 1964) p. 25 70 Constructiewijze van het Dom-ino skelet volgens Ford. bron: (Ford 1990). P·235

69

ging Le Corbusier er vanuit dat deze techniek een snelle en efficiente productie van huizen mogelijk maakt. Samengevat komt het Dom-ino principe op de volgende vier punten neer.""

1 Een constructieve structuur die onaf-

hankelijk is van de invulling.

2 Het skelet wordt ter plaatse gestort zonder toepassing van ingewikkelde bekisting. 3 Een afzonderlijke bedrijfkan de draagconstructie op afroep ter plaatse fabriceren. 4 Een ander bedrijf kan verantwoordelijk gesteld worden voor de productie van de inrichting met behulp van gestandaardiseerde kasten, deuren en ramen.

Essentieel aan de door Le Corbusier voorgestelde productiemethode van het Dom-ino huis is de scheiding tussen de productie van de draagconstructie'?" - het betonskelet - en de overige elementen - ramen, deuren en wanden - die het gebouw completeren. Door standaardisatie en een speciale betontechniek hoopt Le Corbusier enerzijds het skelet goedkoop te kunnen produceren, anderzijds maakt een gestandaardiseerde maatvoering het mogelijk dat kasten, deuren en ramen door de plaatselijke industrie geprefabriceerd kunnen worden (fig. 69).

De kostenbesparing van het skelet wordt in de ogen van Le Corbusier bereikt door het beton zonder bekisting te storten. Hoe dat precies in zijn werk gaat, maakt de tekst in het Oeuvre Complete niet geheel duidelijk.P? In principe gebruikt Le Corbusier een gangbare bouwtechniek waarbij keramische blokken op een soort steiger gelegd worden. Daar overheen stort men vervolgens beton (fig. 70). Voordeel van deze methode is dat de keramische elementen als verloren bekisting functioneren en tevens een gewichtsbesparing met zich mee brengen.

t(ADER EN GENERIEKE RUIMTE

VlU'iante

71 Le Corbusier, Dom-ino huis (1914), Plattegronden, rechts kleine woning, links grote woning. bron: (Boesiger en Stoneroy 1964) p. 25 en Garland deel i tekening no. 19211

70

,0' .[ T4.6t:

IT M"Ql'(HA\'Sitr LUSI\'U<!l .

Draagconstructie, huid en enscenering

Bij een beschouwing van de perspectieftekening die Le Corbusier van het Dom-ino skelet heeft gemaakt (fig. 67) vallen een aantal details op. Zo blijkt dat de vloervelden in een richting een overstek van een meter hebben. In de andere richting laat de perspectief een overstek van tien centimeter zien. Hierdoor krijgt het skelet een richting. In het geval dat het bouwwerk bij het korte overstek eindigt, kan de buitenste laag van de gevel buiten langs de kolom lopen. In de andere richting staat de gevel in principe op de rand van het overstek op een meter afstand van de kolom.

Opgemerkt moet worden dat de veel getoonde perspectief van het Dom - ino skelet in zekere zin misleidend is. Deze tekening suggereert dat het om een zelfstandig bouwelement gaat. Bij bestudering van de ontwerpen die Le Corbusier echter op basis van dit Dom-ino principe gemaakt heeft, blijkt dat het om een doorlopend skelet gaat dat aan een stuk, inclusief de trappen, gestort werd (fig. 67).

Daar het betonskelet van zichzelf tegen brand beveiligd is, dient de gevel niet meer ter bescherming van het skelet. Dit maakt de gevel even vrij als de enscenering. Huid en draagconstructie zijn bij het Dom - ino dan ook volledig van elkaar te ontkoppelen. Bij het Dom-ino project bestaat de knip uit een specievoeg tussen het beton van het skelet en het metselwerk van de gevel.

Indien er behoefte is aan een reeks kleinere ruimten dan vereist dat net zoals bij het hiervoor besproken Chicago-staalskelet, een zelfstandig systeem voor de indeling van de ruimten. Bij het Dom-ino huis (1914-1915) bestaat dit systeem uit de niet-dragende binnenwanden, kasten en deuren. Deze enscenering is op eenzelfde wijze als de huid, van de draagconstructie ontkoppeld (fig. 71). De knip wordt wederom gevormd door de specievoeg ofhet contactvlak tussen niet-dragende binnenwand en betonskelet.

Uit voorbeeldplattegronden'!? voor het Dom-ino huis (1914-1915) blijkt dat de plaatsing van deze wanden en kasten sterk gerelateerd is aan de structuur van het betonskelet. De plaats van de kolommen is telkens het uitgangspunt bij de plaatsing van de wanden. Geen enkele kolom staat vrij in de ruimte. Er is kennelijk een verschil tussen de vrijheid hebben en de vrijheid architectonisch benutten.

72 Le Corbusier, Ontwerpschets Dam-ino huizen, bron: (Boesiger en Stonorov 1964) p.24

71

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

DOM-INO

(LE CORBUSIER)

Ontkoppeling tussen betonskelet en huid. Gedeeltelijke bevrijding enscenering. Knip:

- specievoeg tussen betonskelet en binnenwanden,

- specievoeg tussen betonskelet en geve!. Zie voor Iegenda fig. 36

Het plaatsen van de kolommen aan de rand van de ruimten (in de breedte) en de vlakke balkloze vloeren acht Gregh van groot belang voor de werking van het Domino skelet. Ook voor Rowe is dit de essentie van het Dom-ino principe.!" Gregh en Rowe, en zij zijn niet de enigen daarin, lopen daarmee vooruit op een aantal kwaliteiten van het skelet die door Le Corbusier pas in latere ontwerpen en met name bij de witte villa's ontwikkeld worden. Le Corbusier, gedreven door het woningvraagstuk tijdens de Eerste Wereldoorlog was zelf nog niet gei'nteresseerd in vrijheid voor wanden en gevel: hij was op zoek naar efficient te produceren woningen.

CiEoiNTEGREERD KADER

GENERIEKE RUIMTE VOOR VERBOUWING

Huid

~~-+ Enscenering

Draagconstructie +

Ontsluiting

73

De draagconstructie en de enscenering

De reeks villaontwerpen die Le Corbusier in de jaren twintig maakte, gaf hem de vrijheid om de architectonische kwaliteiten van het Dom-ino skelet nader te onderzoeken. Het onderzoek naar de mogelijkheden van het Dom-ino skelet en de zogeheten vrije plattegrond (het plan libre) culmineert in het ontwerp voor de Villa Savoye.

Villa Savoye; een fuga van draagconstructie en enscenering

In de Villa Savoye voerde Le Corbusier het kolommen grid volledig door en zijn de dragende zijgevels zoals hij die bij voorgaande ontwerpen nog toepaste komen te vervallen. De draagconstructie van de villa is gebaseerd op een kolommen grid van 4.75 bij 4.75 meter: in de breedte staan vier rijen kolommen, in de lengte vijf. Het skelet heeft net als bij het Dom-ino skelet van 1914 in de lengterichting een overstek. Bij de Villa Savoye meet dit 1.25 meter (fig. 74). In de zone rond de centraal gelegen hellingbaan vertoont het grid enkele afwijkingen.'"

74

~

, , , ,

, , ,

1

,

(

, ,

!

,

.:

, , , , ,

, ,

t

. , ,

__________________________________ --------1.

75

o

Per verdieping onderzocht Le Corbusier een nieuwe relatie tussen betonskelet en indeling (fig. 75). Iedere keer levert dat een andere verhouding op tussen skelet en wanden. Op de begane grond zorgen de pilotis voor een gedeeltelijke ontkoppeling van het bouwvolume van het maaiveld, terwijl de betonnen kolommen hier een vrije gekromde gevellijn mogelijk maken. De wanden die de indeling van de dienstwoning en de garage bepalen zijn vrijwel overal consequent los gehouden van het kolommen grid.

Le Corbusier permitteerde zich een aantal afwijkingen in het uitgangspunt van de balkvrije vloer. Bij de ingang treffen we drie balken aan die onder de vloer uitkomen. Een ervan is opgelegd op een portaal dat tevens een entreepoort vormt. Op de plaats waar de balk door de gevelloopt, is boven de ingang een sparing in de gevel gemaakt (fig. 76). In de woonkamer op de eerste etage keren deze balken terug en ook in de slaapvleugel op de eerste etage loopt een balk van gevel tot gevel, De in het

74 Le Corbusier, Villa Savoye, Poissy (1929). Kolommengrid. In deze tekening zijn de onregelmatigheden in het grid weergegeven. bran: (Hertzberger 1991) p. 121

75 Le Corbusier, Villa Savoye, Poissy (1929). Plattegronden. bran: (Boesiger 1972) p. 42-43

73

76

78

79

77

zicht gebrachte balken zijn te verklaren uit de onregelmatigheden in het skelet die door de hellingbaan veroorzaakt zijn, uit het waarborgen van de stabiliteit van het skelet, en uit de extra last die het skelet aan de voorzijde te verwerken krijgt ten gevolge van de dakopbouw.

Op de eerste verdieping, is er wederom sprake van een ontkoppeling van het kolommen grid en de begrenzing van de ruimten. De wanden in de slaapvleugel spe-

len hier een soort kat- en muisspel met de kolommen en doen daarbij hun uiterste best om niet door een kolom geraakt te

worden. Daarmee demonstreert Le Corbusier voortdurend de ontkoppeling tussen draagconstructie en enscenering (fig. 77).

Op de dakverdieping staat aan het einde van de hellingbaan een gekromde wand. In principe is deze wand een onderdeel van het veranderbare. Deze wand is net als delen van de gevel op een hybride manier geconstrueerd. Een betonnen skeletachtige structuur is opgevuld met holle baksteen en vervolgens wit afgepleisterd (fig. 78). Overigens heeft deze wand in architectonisch opzicht een permanent karakter, want is de Villa Savoye denkbaar zonder deze wand?

74

76 Le Corbusier, Villa Savoye, Poissy (1929). Entree met juk waarop de balk ligt. bron: (Le Corbusier en [eanneret 1931)

77 Le Corbusier, Villa Savoye, Poissy (1929).lnterieur badkamer met vrijstaande kolorn, balk en stenen !igbank

78 Le Corbusier, Villa Savoye, Poissy (1929). Ruwbouw woonkamer en dakopbouw, foto tijdens de uitvoering. bron: (Le Corbusier en Ieanneret 1931)

79 Le Corbusier, Villa Savoye, Poissy (1929). Fuga van betonskelet en de wanden

Draagconstructie, huid en enscenering

Een dilemma doet zich voor. De kolom is uit de wand getreden en daarmee is de wand van het skelet ontkoppeld en vrij. Maar wand en skelet blijven tot elkaar veroordeeld. De positie van de wand tegenover kolom en balk is bepaald door de compositie die zij samen aangaan. Een compositie die gevangen is binnen de door de gevellijn bepaalde doos. Ze spelen een fuga, en zijn daardoor beide onmisbaar en in architectonisch opzicht beide even permanent (fig. 79).

De vrijheid die het skelet de binnenwanden biedt, wordt door Le Corbusier gebruikt om de enscenering krachtig te articuleren. Hierdoor dreigt de enscenering de rol van het kader over te nemen althans in architectonische zin. Het skelet he eft weliswaar de wand bevrijd van zijn taak de last te dragen maar zolang het skelet niet de taak van de wand overneemt om het karakter van het gebouw te bepalen is de wand niet werkelijk vrij.

Maar de krachtig gearticuleerde enscenering kan op zijn beurt een kader vormen. In dat geval zal de door de enscenering gedefinieerde generieke ruimte door het ontbreken van andere ingekaderde lagen, een polyvalente ruimte zijn. De meeste ruimten die door de enscenering van de Villa Savoye gedefinieerd worden, zijn echter te veel op het programma toegesneden, om generiek te kunnen zijn. Het beste is dit te zien bij de slaapvleugel op de eerste verdieping waar de indeling van de ruimte de inrichting en meubilering voIgt. De vorm van een van de baden is in de plattegrand afleesbaar en de stenen rustbank is onderdeel van de enscenering (fig. 77).

VILLA SAVOYE (LE CORBUS"R)

Nevenschikking van twee lagen.

Knip: specievoeg tussen betonskelet en binnenwanden.

Zie voor legenda fig. 36

Enscenering ----------

Draagconstructie ------

80

Skelet en enscenering ontkoppeld maar niet bevrijd

In de ontwikkeling vanaf het Dom-ino huis uit 1914 tot aan Villa Savoye verzelfstandigt de enscenering zich. Allereerst gebeurt dit aileen in bouwtechnische zin bij Dom-ino 1914, hoewel de verhouding tussen enscenering en draagconstructie hier

7S

vergelijkbaar is met de relatie tussen scheidingswand en staalskelet bij de eerste wolkenkrabbers in Chicago. In de reeks witte villa's ontwikkelen enscenering en draagconstructie zich ieder ook in architectonisch opzicht tot een zelfstandige laag. Het plan libre is daar de voorwaarde voor.

De huid blijft bij deze villa's nog altijd nauw gerelateerd aan de draagconstructie. Het gebogen gevelvlak op de begane grond van de Villa Savoye vormt daar een uitzondering op.

De volledige ontkoppeling van huid en draagconstructie vindt pas plaats met de toepassing van de vliesgevel. De ontkoppeling van de gevel en de transformatie van de gevel tot een transparant dun vlies maakt de volledige articulatie van het ske-

let mogelijk. Le Corbusier levert in dit proces een bijdrage met de introductie van een vliesgevel in het door hem ontworpen La cite-refuge de l' Armee de Salut (1932-1933).113 Anderen zijn hem voorgegaan in het zoeken naar een zelfstandige gevel.

81 Mies van der Rohe, Glass Skyscraper. project (1919-1921). hron: (Frampton 1983) p.221

De draagconstructie en de huid

Ettelijke jaren voordat Le Corbusier zijn eerste vliesgevel realiseert, zijn in Duitsland en Nederland diverse architecten bezig met de ontwikkeling van de vrije gevel. De maquette van een dertig verdiepingen tellende woontoren bekleed met een transparante glazen huid, de Glass Skyscraper van Mies van der Rohe (1919-1921), is daarbij van grote invloed geweest (fig. 81). Hoewel de plattegronden weinig tot geen informatie over de constructie geven is een ding duidelijk: Mies van der Rohe voorzag dat toepassing van een glazen gevel grote vrijheid gaf aan de vorm van het gebouw. De glazen huid zou om iedere mogelijke vorm gespannen kunnen worden.

Bauhaus Oessau; vliesgevel verzelfstandigd

Mogelijk gemspireerd door het Skyscraper project van Mies van der Rohe ontwierp Walter Gropius het nieuwe gebouw voor het Bauhaus in Dessau (1926). Andersom is het denkbaar dat Mies van der Rohe weer beinvloed was door de grote glasvlakken

76

van Fagus Werk (fig. 82), een gebouw dat Adolf Meyer in 1911 in samenwerking met Gropius ontwierp. Het Fagus Werk gebouw is op zijn beurt terug te voeren tot de oude in baksteen opgetrokken spinnerij in Stanley Mill uit 1761 (fig. 52). Bij Fagus Werk is de bakstenen invulling onder de ramen vervangen door dichte glasvlakken, de puien lopen van onder tot boven door.

Al in de negentiende eeuw hebben de 'kassenbouwers' Turner en Burton (Kew Gardens 1844) en Paxton (Crystal Palace 1851) getoond welke mogelijkheden de combinatie van glas en ijzer biedt. Nieuw aan het Bauhaus in Dessau is dan ook niet

de toepassing van glas in de architectuur maar de ontkoppeling tussen de glazen gevel en het er achtergelegen betonskelet (fig. 83). Dit geldt in het bijzonder voor de grote glazen gevel van het drie verdiepingen hoge blok met werkplaatsen.v+

Compromisloos trekt Gropius een glazen vlies voor vloer en kolom langs. De gevel is radicaal ontkoppeld van het skelet. In de as van iedere kolom staat een holle gevelstijl, de windstijl (fig. 85). Deze stijl is ter plaatse van de verdiepingen met de erachterliggende betonvloer verbonden.!" De windstijl vangt niet aIleen de windbelasting op maar geeft tevens de plaats van de erachterliggende betonkolom aan. Daarmee representeren de windstijlen samen de structuur van het skelet.i"

Op een enkele verbindingselement tussen windstijl en vloer na loopt de gevel vrij langs de betonnen vloeren. Tussen gevel en vloer is een ruime luchtspleet aanwezig. Deze luchtspleet markeert de knip. AIleen bij de onderste verdieping permitteert Gropius zich een borstwering.

Het betonskelet van het werkplaatsenblok heeft een overstek in twee richtingen.

Het krachtenverloop in het betonskelet is expressief gemaakt door de uitkragende balken naar de gevel toe te verjongen. De articulatie van de balken gebeurt overigens maar in een richting. In de andere richting - de secundaire richting van het skeletwordt de uitkragende vloer niet door balken ondersteund.

82 Gropius en Meyer, Fagus- Werk (1911). bron: (Frampton 1983) p.162

Het gecombineerde kader

De door de vliesgevel mogelijk gemaakte expressie van het skelet is ook van buitenaf zichtbaar, vooral op de transparante hoeken (fig. 83 en 84). Hoewel de huid en het betonskelet fysiek van elkaar ontkoppeld zijn is de huid voor wat betreft de plaatsing en indeling nog ondergeschikt aan de draagconstructie.

77

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

83 . Gropius, Bauhaus. Dessau (1926). Vliesgevel van de werkplaatsen. bron: (Gropius 1930) p. 47 84 Gropius, Bauhaus. Dessau (1926). Computer perspectief waarop de uitkragende vloerbalken te zien zijn (r) 85 Gropius, Bauhaus. Dessau (1926). Vliesgevel Van de werkplaatsen, detail met windstijl volgens Ford. Rechts is binnenzijde. bron: (Ford 1990) p. 254

85 ~

83

84

Het skelet vormt samen met de transparante vliesgevel het kader. Betonskelet en vliesgevel omsluiten de grote vrije ruimte voor de werkplaatsen, de generieke ruimte. Deze generieke ruimte wordt niet verder ingedeeld, er is hier geen enscenering aanwezig. De vorm en afmeting van deze ruimte maken hem polyvalent.

Het kader is opgebouwd uit twee verschillende lagen: draagconstructie en huid.

Op het moment dat het kader gevormd wordt door een combinatie van lagen gebruik ik de term gecombineerd kader. Het verschil tussen het gecombineerde kader en het eerder genoemde geintegreerde kader (zie paragraaf: De gietijzeren kolorn, p. 53) is dat bij het gecombineerde kader de lagen die het kader vormen nog afzonderlijk als laag herkenbaar zijn, in tegenstelling tot de lagen bij het gei"ntegreerde kader.

Draagconstructie, huid en enscenering

BAUHAUS OESSAU (GROPIUS)

GENERIEKE RUIMTE =

GECOMBINEERD KADER

Huid

Gecombineerd kader van betonskelet en gevel definieren een polyvalente ruimte. Knip: Luchtspleet tussen vloer en gevel, plaatselijk onderbroken door ankers

Zie voor legenda fig. 36 Draagconstructie

- Polyvalente ruimte

+

86

Zonnestraal; het betonskelet gearticuleerd

Wordt de articulatie van draagconstructie in Dessau nog gedeeltelijk gevangen gehouden binnen de strak eromheen gespannen gevel, bij Zonnestraal is ook de huid ondergeschikt gemaakt aan de articulatie van het betonskelet. De draagconstructie wordt daarmee een kader dat de generieke ruimte definieert voor de enscenering en de huid.

Rond 19251eggen Johannes Duiker en Bernard Bijvoet de laatste hand aan het ontwerp voor de gebouwen van de nazorgkolonie Zonnestraal te Hilversum. In dit door de Amsterdamse diamantwerkersbond geinitieerde project konden tuberculose patienten - vele diamantwerkers leden aan tuberculose - aansterken en werden zij voorbereid op hun terugkeer in het dagelijks leven. In eerste instantie betreft de opdracht aan de architecten het ontwerp van een tweetal paviljoens voor tuberculose patienten en een hoofdgebouw. In dit hoofdgebouw zijn de centrale functies zoals directie, keukens, recreatie en ketelhuis ondergebracht.

De opzet van de nazorgkolonie was bei'nvloed door soortgelijke projecten in Groot-Brittannie."" Over het algemeen bestonden deze projecten uit semi-permanente gebouwen in cottage stijl. Ook de eerste door Duiker en Bijvoet gemaakte ontwerpen voor Zonnestraal bestaan uit houten semi-permanente bouwwerken."!

Het definitief ontwerp is echter opgetrokken in beton en glas. Achteraf gezien is het merkwaardig dat de architecten, die slechts een beperkt budget ter beschikking hadden, voor het duurzame en prijzige materiaal gewapend beton kiezen. Het feit dat de constructie inmiddels door uitvoeringsfouten onbedoeld een vergankelijk karakter gekregen heeft, maakt deze vraag niet minder interessant. De enige verklaring voor de materiaalkeuze van de architecten is dat Duiker en Bijvoet hun eigen agenda hadden. Waarschijnlijk wilden zij de mogelijkheden van het gewapend beton

79

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

87 Duiker en Bijvoet, Dresselhuis Zonnestraal, HiIversum (1932). Axonometrie van het betonskelet dat

negen meter overspant, bij de vleugels in lengterichting, bij het centrale deel overdwars, bron: (Bak, Barnhard e.a, 1982) p. 123

80

in de architectuur onderzoeken.v? De vooronderstelling dat zij hun eigen doelen hadden, wordt versterkt door het feit dat de moderne architectuur van Duiker en Bijvoet door vertegenwoordigers van de arbeidersbeweging niet gewaardeerd werd. Zo onthield Polak, een van de voormannen van de arbeidersbeweging en tevens opdrachtgever van Zonnestraal, zich lange tijd van commentaar totdat hij zich openlijk uitsprak tegen de moderne architectuur,"? Maar ook de vele afwijkingen en bijzondere oplossingen van het betonskelet bij het hoofdgebouw tonen het experimenteren met de (architectonische) mogelijkheden van het betonskelet.

Hoewel de toepassing van glazen gevels in combinatie met een betonskelet bij Zonnestraal op het eerste oog minder radicaallijkt dan bij het hiervoor besproken Bauhaus in Dessau - Duiker en Bijvoet gebruikten geen integrale vliesgevel- is hun ontwerp toch een stap verder in de ontwikkeling van de verzelfstandiging van de draagconstructie.

Het gerealiseerde deel van de plannen van Duiker en Bijvoet bestaat naast een aantal kleinere bouwwerken uit een tweetal patientenpaviljoens en een hoofdgebouw. Het Dresselhuis, een van de patientenpaviljoens, omvat drie bouwdelen, een centraal deel met onder meer een conversatiezaal en twee hieraan verbonden langgerekte bouwdelen waarin de kamers gevestigd zijn.

De patientenvleugels hebben een betonskelet dat in de langsrichting van het gebouw geplaatst is en per travee negen meter overspant (fig. 87 en 89). De puien zijn tussen de kolommen en onder de in langsrichting lopende balken geplaatst. Daar deze balken evenals in Dessau gevormd zijn naar het krachtenverloop hebben de puien afgeschuinde hoeken gekregen.r" De aan weerszijden uitkragende vloeren vormen de galerijen en balkons van de patientenkamers.

Draagconstructie, huid en enscenering

22

I

88

88 Duiker en Bijvoet, Zonncstraal, Hilversurn (1932). Begane grond hoofdgebouw Zonnestraal. bron: (Bak, Barnhard e.a. 1982) p. 106

89 Duiker en Bijvoet, Zonnestraal, Hilversurn (1932). Dresselhuis. bron: (Zoetebrood 1985) p·SS

90 Duiker en Bijvoet, Zonnestraal, Hilversum (1932). Betonskelet hoofdgebouw

89

90

Het veel complexere hoofdgebouw is opgebouwd uit een drietallange blokken waar overheen een kruisvormige verdieping geplaatst is. Daar waar de poten van het kruis over de blokken liggen ontstaan twee onderdoorgangen. In de drie blokken zijn respectievelijk de administratie, de centrale keuken en het ketelhuis met badruimten gevestigd (fig. 88). De kruisvormige eerste verdieping biedt onderdak aan de eetzalen.

De twee langgerekte bouwdelen van het hoofdgebouw hebben net als de patientenvleugels van het Dresselhuis een betonskelet met balken in de langsrichting. De kruisvormige verdieping van het hoofdgebouw heeft een skelet dat op een aantal afwijkingen na in hoofdopzet tweezijdig symmetrisch is (fig. 90).

Vanuit een op vier kolommen opgelegd vierkant lopen in vier richtingen balken die met een ruim overstek op kolommen zijn opgelegd. Dit systeem kent twee afwijkingen: bij het zuidelijk deel van deze constructie is een aantal balken in de

81

"ADER EN GENERIEKE RUIMTE

91 Duiker en Bij-
voet, Zonnestraal,
Hilversum (1932).
Detail van het be-
tonskelet. Verjon-
ging van de balk vol-
gens momentlijn.
bron: (Bak, Barn-
hard e.a. 1982) p. 102
92 Duiker en Bij-
voet, Zonnestraal,
Hilversum (1932).
De dwarsbalk dringt
door de huid heen
om het skelet te to- 91
nen
93 Duiker en Bij-
voet, Zonnestraal,
Hilversum (1932).
Gestript betonske-
let tijdens de restau-
ratie in 2001 82

92

93

dakvloer boven het hier aanwezige podium dwars gelegd en aan de westzijde brengt een royale trap een verstoring in het systeem te weeg.

Talrijke details wijzen er op dat Duiker en Bijvoet groot belang hechtten aan de articulatie van het betonskelet. Het skelet heeft het primaat en definieert de generieke ruimte voor de huid en de enscenering. Doordat de gevel hier ontkoppeld is, kunnen de puien daar geplaatst worden waar ze nodig zijn voor het programma. Is er behoefte aan glas aan de periferie van het gebouw, dan wordt de glazen huid om het skelet gespannen; is er behoefte aan een overstek, een uitkraging of een beschut balkon, dan wordt het glas naar achteren geplaatst en komt het skelet door het glazen vlies heen (fig. 91). Op het ene moment staat de kolom los van de gevel op het andere moment wordt de kolom er vanzelfsprekend in opgenomen. Balken kragen op sierlijke wijze uit en verjongen volgens het verloop van de krachten. Overstekken worden zowel naar binnen als naar buiten gemaakt en daar zit nu juist het uitzonderlijke in: de gevel, het glazen vlies dat binnen van buiten scheidt, wisselt beweeglijk van positie waardoor het skelet soms door de glazen gevel heen komt en met grote overstekken de wijde ruimte in priemt.

Draagconstructie, huid en enscenering

Dat het tonen van het expressieve skelet hier het primaat heeft, blijkt ook uit een geveldetail van de administratieve vleugel. Het betonskelet dat in de langsrichting van deze vleugel staat vertoont op een punt een afwijking. Over de meest noordelijke rij kolommen is hier een dwarsbalk geplaatst. Daar waar deze balk de gevel raakt tonen de architecten dat door in het vlies van staal en glas een vierkant vlak uit te sparen (fig. 92). Ook het feit dat er een fot0122 van het betonskelet tijdens de ruwbouw bestaat, illustreert hoe belangrijk de articulatie van het betonskelet voor de architecten was (fig. 95). En ook het gestripte betonskelet tijdens de restauratie in 2001 toont hoe de essentie van dit gebouw door het betonskelet bepaald wordt (fig. 93).

Duiker en Bijvoet ontlopen met hun benadering het probleem van de vliesgevel die immers niet aIleen vrijheid van het skelet genereert maar tegelijkertijd de articulatie van het skelet beperkt door een alom aanwezig glazen vlies. Daar waar bij de witte villa's van Le Corbusier de gevel een onlosmakelijk deel is van het gebouw, is de gevel bij Duiker en Bijvoet van de tweede orde. Zolang de gevel maar de juiste transparantie bezit blijft het karakter van het gebouw behouden. Ook zonder gevel blijft de expressie van het skelet overeind staan(fig. 93).

Men kan zich afvragen of de articulatie van de balken de vrije plattegrond niet beperken, want was het niet zo dat Le Corbusier de voorkeur gaf aan een balkloze vloer (zie elders in dit hoofdstuk, p. 72) om de referentie naar het constructieve grid te vermijden? Bij het Dresselhuis is dit probleem voor een deel geelimineerd door

94 Duiker en Bijvoet, Zonnestraal, Hilversum (1932). Betonskelet begane grond hoofdgebouw met daarboven de huid en ensccnering van het middelste blok

de balken in langsrichting te leggen. De om de drie meter geplaatste scheidingswanden van de patientenkamers ondervinden hierdoor geen hinder van de balken. In het hoofdgebouw trekken de wanden en puien zich weinig aan van het verloop van de balken.

Duiker en Bijvoet vonden de plaats van de wand minder cruciaal voor de architectonische expressie: de plaats van de wanden - de enscenering - werd vooral door hetprogramma bepaald (fig. 94). Ziter een balk in de weg dan wordtereen uitsparing gemaakt en soms zorgen glazen stroken met bovenlichten voor een oplossing.

Bij de Villa Savoye is er dat ene uitzonderlijke punt boven de voordeur waar een balk door de gevel heen priemt (fig. 76), bij Zonnestraal is dit regelmaat. Door de bewegelijke manier waarop Duiker en Bijvoet de gevel en binnenwanden behandelen maakt dat het krachtig gearticuleerde betonskelet (inclusiefbalken) een vrije plattegrond niet in de weg staat. Het duidelijkst komt dit naar voren bij de centrale keuken (fig. 88 middelste bouwdeel). Hier is de indeling van de ruimte volledig bepaald door het programma, zonder dat de expressie van het gebouw er onder lijdt. Vertrouwend op de expressie en de alles overheersende ordening van het betonskelet, is de indeling en de vorm van de ruimte hier ondergeschikt aan de articulatie en de structurerende werking van het betonskelet. Huid en enscenering volgen het programma en zijn ondergeschikt in hun articulatie ten opzichte van de draagconstructie.

KA.DER EN GENERIEKE RUIMTE

95 Duiker en Bijvoet, Zonnestraal, Hilversurn (1932). Het betonskelet poseert voor de carnera. bron: (Zoetebrood 1985) p. 59

ZQNNESTRAAl (OUIKER BIJVOET)

KADER

Het betonskelet bevrijdt de plaatsing van de enscenering enhuid.

Knip: aansluiting stalen puien en binnenwanden op het betonskelet.

Zie voor legenda fig. 36

Draagconstructie - •

96

GENERIEKE RUIMTE VOOR VERBOUWING

Draagconstructie, huid en enscenering

Samenspel van draagconstructie, huid en enscenering

In principe is het verhaal over de drie lagen nu wel verteld. Zonnestraallijkt het perfecte voorbeeld van de volledig gearticuleerde draagconstructie die een generieke ruimte definieert voor huid en enscenering. De onderlinge verhouding tussen lagen kan echter complexer zijn - het door Aldo van Eyck ontworpen Burgerweeshuis in Amsterdam en het door Herman Hertzberger ontworpen kantoorgebouw voor Centraal Beheer in Apeldoorn zijn daar voorbeelden van.

Burgerweeshuis, de representatie van het kader

Toen Van Eyck in 1955 de opdracht voor het Burgerweeshuis kreeg, was het ontwerp van het programma voor dit gebouw gebaseerd op een indeling van de kinderen in een aantalleeftijdsgroepen. Daarnaast omvatte het programma een aantal centrale functies. Van Eyck koos ervoor om al deze functies bij elkaar te voegen in een complexe structuur, als een kleine stad (fig. 97). Hij sprak in dat verband over 'eenheid door veelheid en verscheidenheid'P!

Deze eenheid door veelheid en verscheidenheid bereikte Van Eyck door te putten uit drie verschillende architectonische bronnen.

Op het niveau van de configura tie van het hele gebouw gafVan Eyck op een organische manier vorm aan het leven dat zich in het Burgerweeshuis afspeelde. Dit is terug te vinden in de compositie van het gebouw. Daarin zijn de verschillende leeftijdsgroepen in clusters gegroepeerd rond de centrale elementen zoals de patio en het administratieve blok bij de entree. Een deken van koepels verbeeldt het onderdak brengen van het leven in deze kleine stad.

Op het niveau van de organisatie van de draagconstructie gebruikte Van Eyck een aan de Modernen'> ontleend kolommengrid, de verschuiving in de compositie en de asymmetrie. Ook al is de kolom niet altijd aanwezig, het grid is overal voelbaar en bepalend voor de systematiek van de draagconstructie. Om de regelmaat van het grid tot uitdrukking te brengen, paste Van Eyck overal dezelfde diameter voor de kolom toe, ongeacht welke last de kolom moet dragen. Dit heeft er toe geleid dat er grote verschillen zijn in de hoeveelheid betonijzer per kolom.

Op het niveau van de verbeelding van de ordening paste Van Eyck een aan de klassieke architectuur ontleend stelsel architraven toe. Deze architraven die op de kolommen liggen verbeelden de overspanningconstructie waarop de koepels rusten. De architraven verbeelden deze constructie maar zijn zelf geen onderdeel van de draagconstructie. Dragen en het verbeelden van het dragen is bij het Burgerweeshuis gescheiden. De feitelijke ondersteuningsconstructie van de koepels bestaat uit betonbalken die boven op de architraven Iiggen.v: balken die nadat de architraven op de kolommen of dragende muren geplaatst zijn, in het werk gestort worden.

85

J

"

I I

Jll

..,. ,

97 Van Eyck, Burgerweeshuis.Amsterdarn (1957-1960). Luchtfoto, gebouw of stad? bron: (Ligtelijn 1999) p. 91

98 Van Eyck, Burgerweeshuis, Amsterdam (1957-1960) Detail waarop de in het werk gestorte balk boven de architraaf te zien is. bron: archief bureau Van Eyck

86

97

99

Aan de rand waar de overspanningen slechts klein zijn (3,36 meter), hebben de balken beperkte afmetingen. Bij de met kleine koepels afgedekte grote ruimten staan de kolommen driemaal zover uit elkaar. Hier zijn de balken breder en hoger. Architraven vormen de onderkant van de bekisting voor het betonnen balkenrooster. Ter plaatse van de kolommen waar de architraven op elkaar aansluiten is een sparing in de geprefabriceerde betonnen elementen aangebracht. Via deze sparing is de kolom aan de balk gestort (fig. 98 en 99). In de architraaf is tevens een horizontale opening aangebracht. Deze spleet zorgt in de eerste plaats voor een bijzondere lichtinval in de erachterliggende ruimte. De dichte einden van de architraven die op de kolom zijn opgelegd suggereren tevens een klassiek kapiteel

.

-!~ .. ---~ . ~r.~~t}

12e~o''''.'o'' l.~p.1

+

II

98

(fig. 100 ). De architraafbevindt zich niet aileen boven de glazen puien maar ook boven de gemetselde muren. Hierdoor wordt de continulteit van de bouworde versterkt.

Het samenstel van drie verzamelingen elementen; de koepels, de kolommen en de architraven vormt de bouworde van het gebouw. Dit stelsel is een continu systeem dat in het hele gebouw is doorgezet.v" De nieuwe techniek van geprefabriceerd beton stelt Van Eyck in staat om een aantal standaardelementen te ontwikkelen die in wisselende samenstelling telkens terugkeren. Is bij Duiker en Bijvoet de articulatie van het betonskelet gebaseerd op het tonen van het (in het werk gestorte) betonskelet en het daarin optredende krachtenverloop, bij Van Eyck is de vorm van het skelet bepaald door zijn ideeen over bouworde en stijl.F'Voor hem is het tonen van de mogelijkheden van de techniek en het krachtenverloop niet van belang. De techniek van geprefabriceerd gewapend beton is slechts een middel in de zoektocht naar een nieuwe vormentaal, naar een nieuwe stijl.

99 Van Eyck, Burgerweeshuis, Amsterdam (1957-1960). Foto tijdens de bouw waarop te zien is hoe de balken tussen de koepels gestort worden. Rechts op de foto is te zien dat er tijdens de stort in de horizontale openingen van de architraven tijdelijk klossen ter versterking zijn aangebracht, bron: archief Van Eyck

100 Van Eyck, Burgerweeshuis,Amsterdam (1957-1960). Gevelfragmenten waarbij te zien is hoe drager en last in de architectuur gearticuleerd worden. Twee balkkoppen formeren een kapiteel. bron: (Strauven 1994) p. 307

101 Van Eyck, Burgerweesh uis, Amsterdam (1957-1960). Demontage tekening met de verschillende lagen

JD 0 s [
~g [
[ JDD[ JDD[

] C=ll I [

I R D F

100

Verschillende verschijninglvormen van de 'bouworde'

Het stelsel van kolommen, architraven en koepels vormt het kader (fig. 101). In principe wordt het kader door een laag gedefinieerd: de draagconstructie.!" Het kader definieert de generieke ruimte voor de andere twee lagen: de huid en de enscenering. Zoals hiervoor beschreven is, dragen de architraven echter niet en maken daarmee geen deel uit van de draagconstructie. Maar als de architraven niet tot de draagconstructie behoren, tot welke laag behoren zij dan wel? Strikt genomen behoren de architraven - afhankelijk van hun positie en daarmee de rol die ze vervullen - tot de huid of tot de enscenering. De architraven behoren tot de huid op het moment dat zij onderdeel van de gevel zijn en binnen van buiten scheiden, de architraven behoren tot de enscenering indien zij een rol spelen bij de indeling en begrenzing van de binnenruimten. Maar in beide gevallen verwijzen de architraven naar de draagconstructie - de laag waartoe zij juist niet behoren.

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

102 Van Eyck, dakplan Burgerweeshuis, Amsterdam (1957-1960). Grid van koepels. bran: (Ligtelijn 1999) p.95

88

Op het eerste gezicht is het grid, dat door de maat van de kleinste koepel bepaald wordt, dwangmatig voor de indeling. In tegenstelling tot de vrijheid die Le Corbusier door middel van het vlakke plafond creeert, om naar believen wanden te plaatsen, lijkt bij Van Eyck de plaatsing van de binnenwand gebonden door het grid van de koepels en het daarvan afgeleide balkenrooster, de vrijheid binnen de generieke ruimte is kennelijk aan regels gebonden.

In de praktijk blijkt echter dat het welvende dak niet zo bepalend voor de indeling is_ De gridmaat van 3>36 in het vierkant biedt een grote varieteit aan mogelijkheden. Daar waar het grid te rigide is, ziet Van Eyck er zelfs geen probleem in om wanden midden onder de koepel te plaatsen (fig.roj en 104).

Dankzij de grote flexibiliteit die de uit lichte staalprofielen en enkelglas opgebouwde puien bieden, kan Van Eyck, net als Duiker en Bijvoet, iedere aansluiting maken. Door de vrije houding tegenover het grid zijn enscenering en huid ontkoppeld van het grid, dat de draagconstructie organiseert.

De knip tussen het stelsel van kolommen, architraven en koepels (het kader) enerzijds en de wanden en puien anderzijds, ligt soms onder de architraaf, soms onder het balkenrooster en als het uitkomt voIgt de knip de gekromde lijn van de

103

Draagconstructie, huid en enscenering

-:.

:.-(:

... :~ .. : ..... ,. ,

..

. .

···;·:n·ZJ .

'. .

. . .

104

binnenzijde van de koepel (fig. 103). Daar waar een gang langs een patio de hoek om gaat, neemt Van Eyck zelfs de vrijheid om buiten het grid te treden en de hoek af te snijden. Een driehoekige uitbouw is het gevolg van deze vrije benadering (fig. 105). Van Eyck zegt over de flexibiliteit van het gebouw:

'Uit het feit dat de structuur van het huis mede voortkomt uit en samenvalt met het specifieke levenspatroon zoals dit door de leiding voor de bewoners werd ontwikkeld - dit patroon ook dient te dragen - volgt dat, hoewel de aard van de inherente flexibiliteit zodanig is dat deze de verdere ontwikkeling van het gekozen levenspatroon en de daaruit vloeiende mutaties kan opvangen, de structuur van het huis niet in zodanige mate flexibel is, dat zij een levenspatroon kan dragen hetwelk principieel anders gericht is dan dat waaruit deze structuur voortkomt en waarmee zij samenvalt/P?

Uit deze tekst blijkt dat Van Eyck niet gelooft dat zijn gebouw met een specifiek karakter zulke uiteenlopende programma's in zich op kan nemen.

Dit wordt bevestigd door het volgende citaat:

'Een dermate flexibele structuur zou tot een onaanvaardbare neutraliteit hebben geleid = als een handschoen die niemand staat omdat hij allen past. Desondanks een verontrustende realiteit, waarmee menig flexofiel het oneens zal zijn.'130

Voor Van Eyck staat flexibiliteit tegenover karakter. De stellingname van Van Eyck is vanuit zijn visie logisch want het karakter van dit gebouw komt voort uit het vormgeven van het gebouw voor de specifieke sociale structuur die het Burgerweeshuis heeft. Voor Van Eyck is een ander programma een ander organisme en dat vraagt om een ander gebouw met een andere structuur en een ander karakter.

103 Van Eyck, Burgerweeshuis, Amsterdam (1957-1960). In de praktijk blijkt dat het wclvende dak vee! minder bepalend voor de indeling is

104 Van Eyck, Burgerweeshuis, Amsterdam (1957-1960). Fragment van de plattegrond. De dikke grijze lijnen geven aan waarwanden afwijken van het grid

89

BURGERWEESHUIS

(VAN EYCK)

105

Het gecombineerde kader van balken, kolommen en koepels bevrijdt de plaatsing van de enscenering en huid.

Representatie van het kader.

Knip:

- voeg tussen kolom + architraaf en de enscenering.

- voeg tussen kolom + architraaf en huid.

Zie voor legenda fig. 36 Draagconstructie -

105 Van Eyck, Burgerweeshuis, Amsterdam (1955-1959). Twee interieurfoto's waarop te zien is op welke verschillende manieren Van Eyck de puien op het plafond laat aansluiten. bron: (Ligtelijn 1999) p.93

go

106

GENERIEKE RUIMTE VOOR VERBOUWING

Enscenering +

Huid

Van Eyck kon niet voorzien dat de werking van zijn creatie in de praktijk anders was, In weerwil van zijn opvatting over flexibiliteit heeft het Burgerweeshuis, nadat het zijn oorspronkelijke functie verloor, andere bestemmingen gekregen.v' Een gedeelte van het gebouw was enige tijd het onderkomen voor het Berlage instituut, een postdoctorale architectuuropleiding.'> op dit moment is een groot deel van het gebouw in gebruik genomen door de kledingketen Esprit Nederland en het reclamebureau Lowe Lintas.I33

Iuist dankzij het feit dat de enscenering veranderbaar is kan het voormalige Burgerweeshuis dit soort uiteenlopende functies in zich opnemen. Daartoe heeft het interieur hier en daar grondige aanpassingen moeten ondergaan. Aanpassingen die, hoewel ontworpen door het bureau van Van Eyck, niet altijd geapprecieerd werden door Van Eyck zelf.

Draagconstructie, huid en enscenering

Nimmer hebben deze aanpassingen het kader zelfbetroffen,geen enkele kolom.architraaf ofkoepel heeft het moeten ontgelden. WeI zijn er op diverse plaatsen binnen- en buitenpuien verplaatst, toegevoegd of verwijderd. Soms zijn er kleine bouwwerkjes in het gebouw geplaatst om ruimten voor vergaderen of verschillende kleine functies te creeren,

Dat het karakter van een gebouw kan uitnodigen tot ander gebruik bewijst het Burgerweeshuis hiermee. In dit opzicht krijgt Mies van der Rohe gelijk met zijn eerder geciteerde uitspraak dat flexibiliteit en een heldere articulatie van de structuur juist samen moeten gaan,'>

De veranderbaarheid van het voormalige Burgerweeshuis is te danken aan een samenspel tussen draagconstructie, huid en enscenering. Hoewel draagconstructie, enscenering en huid op een complexe manier samenhangen, is geen sprake van gecombineerd of geintegreerd kader. De draagconstructie is kader voor de andere twee lagen maar tegelijkertijd wordt de articulatie van dit kader door een gemeenschappelijk element - de architraaf - van de twee andere lagen verzorgd.

Centraal Beheer; gecombineerd kader en polyvalentie

In 1967 ontwierp Herman Hertzberger een gebouw dat oppervlakkig gezien veel gelijkenis vertoont met het Burgerweeshuis. Het gaat om het kantoorgebouw van de verzekeringsmaatschappij Centraal Beheer in Amersfoort. Uitgangspunt bij het ontwerp van dit gebouw is het bouwen van werkplaatsen waar duizenden mensen vijf dagen per week en acht uur per dag verblijven. Anders dan Van Eyck, stelde Hertzberger zich wel expliciet ten doel om een veranderbaar gebouw te ontwerpen.

'In een bedrijf zoals Centraal Beheer treden voortdurend wijzigingen op ... Het gebouw zal deze inwendige krachten moeten kunnen opnemen, waarbij het als geheel in ieder opzicht moet blijven functioneren.

Het gebouw als gefixeerd organisme met een gedetermineerde vorm kan hiertoe niet in staat zijn. Daarom is naar een bouworde gestreefd die zich als het ware voortdurend in wordingstoestand bevindt en die daarbij toch steeds volledig is:'35

Om dit doel te bereiken ontwikkelt Hertzberger een systeem dat gebaseerd is op een bouwsteen met een oppervlakte-eenheid van drie bij drie meter. Dit oppervlak kan ruimte bieden aan een tot en met vier personen en de daarvoor benodigde attributen. Vier van dergelijke bouwstenen kunnen onder toevoeging van circulatieruimte en voorzieningen worden samengevoegd tot een zogenaamd eiland met de afmetingen van negen bij negen meter (fig. 109).

Een veelheid van dergelijke eilanden, verbonden door bruggen vormen samen de kantoorruimte. Tussen de eilanden bevinden zich lichtstraten die als negentiendeeeuwse passages het gebouw doorkruisen en voor de benodigde daglichttoetreding zorgen. De eilanden zijn opgebouwd uit een draagconstructie met geprefabriceerde

9'

107 Hertzberger, Centraal Beheer, Apeldoorn (1967). bron: (Luchinger 1987) P.138

108 Hertzberger, Centraal Beheer, Apeldoorn (1967). Interieur. bron: (Liichingerl987) p.106

108

betonelementen, aangevuld met B2 blokken voor de benodigde gesloten vlakken zoals borstweringen.

Over de eilanden heen wordt een huid getrokken. Een kleine vliesgevel is om de open hoeken van de torentjes gespannen (fig. 107). Een complex detail met een geprefabriceerde betonnen dakrand die tevens een zitbank voor het dakterras is (fig. 110), regelt dat de puien ontkoppeld zijn van de draagconstructie en op enige afstand langs de torentjes lopeno De puien roepen de vliesgevel van het Bauhaus in Dessau in herinnering (fig. 83). Samen met een isolatiepakket op het dak moet dit vlies er voor zorgen dat de betonconstructie zo veel mogelijk binnenstaat.

De geprefabriceerde draagconstructie is complex van opbouw. Een achttal Tvormige kolommen, telkens geplaatst op respectievelijk eenderde en tweederde van de zijde van het vierkant ondersteunt een stelsel van balken dat het vloerveld draagt. Op deze wijze ontstaat een tafel op acht poten met uitkragende hoeken (fig. 112). Dit constructieprincipe vertoont grote gelijkenis met het systeem dat Louis Kahn ontwikkelde voor de Richards Medical Research Laboratories (fig.m) in Philadelphia (1957-1965).136 Een geheel uit geprefabriceerde betonelementen opgebouwd stelsel van balken en kolommen maakt het mogelijk om een uitgebreid driedimensionaal skelet op te bouwen waarin het eiland van 9x9 meter de basiseenheid is.

Het systeem van balken en kolommen is in het hele gebouw zichtbaar en gearticuleerd. Dit stelsel geeft ook duidelijk maat en ordening aan de ruimte. In deze sterk architectonisch bepaalde structuur is er een vrijheid om grotere of klein ere kantooreenheden te creeren, waarbij de gebruikers telkens uitzicht hebben op een van de binnenstraten of buitenruimten.

109

Draagconstru(tie, huid en enscenering

110

111

109 Hertzberger, Centraal Beheer, Apeldoorn (1967). Fragment plattegrond. bron: (Luchinger 1987) p. 119 110 Hertzberger, Centraal Beheer, Apeldoorn (1967). Geveldetaillering van de vliesgevel met dakrandzitbank (bovenaan). bron: (Luchinger 1987) p.144

111 Kahn, Richards Medical Research Laboratories, Philadelphia (1957-1965). Draagconstructie, opgebonwd nit geprefabriceerde betonelementen. bron: (Frampton 1995) P·231

112 Hertzberger, Centraal Beheer, Apeldoorn (1967). Constructief systeem, achtpotige tafels opgebonwd nit prefab- balken en kolommen. bron: (Liichinger 1987) P·143

93

KADER EN GENERIEKE RUIMTE

CENTRAAl BEHEER (HERTZBERGER)

Gecombineerd kader definieert polyvalente ruimte.

Knip: n.v.t.

Zie voor legenda fig. 36

Francis Duffy typeert het gebouw voor Centraal Beheer als een kader dat onderdak verschaft aan individuele keuzen.

'In Centraal Beheer the zany, inventive, and continually changing introductions of occupants of the building - furniture brought from home, murals, pets in cages, indoor horticulture - only served to respect and reinforce, by contrast the overall architectural framework of the strong columns and big spaces, devised by Hertzberger to accommodate individual choice:'37

Duffy noemt het ontwerp van Hertzberger een 'framework', een kader. Maar over welk kader gaat het hier en hoe verschaft het onderdak aan individuele keuzes?

GECOMBINEERD KADER

GENERIEKE RUIMTE =

Stelsel van polyvalente ruimten

Draagconstructie +

Huid

+ Enscenering

94

113

Stelsel van generieke ruimten

Komt het begrip framework dat Duffy gebruikt overeen met het door mij gemtroduceerde begrip kader? Duffy heeft het over: 'the overall architectural framework'. In zijn ogen is het framework alom aanwezig. Ook volgens de door mij ontwikkelde terminologie is er dan sprake van een kader, een kader dat door een combinatie van lagen gevormd wordt. Net als bij het Bauhaus is er sprake van een gecombineerd kader.

Tot het kader behoort in de eerste plaats de draagconstructie, maar ook de tot de enscenering te rekenen binnenwanden van B2 blokken, borstweringen, vaste banken en de voor Hertzberger zo typerende verlichtingselementen behoren er toe. De tot de huid te rekenen gevelpuien en de uit B2 blokken opgebouwde buitenwanden zijn eveneens onderdeel van het kader.

Draagconstructie, huid en enscenering vormen hier samen een gecombineerd kader. Maar wat bevrijdt dit kader, welke generieke ruimte definieert dit kader? Het kader bij Centraal Beheer definieert goed beschouwd een stelsel van in elkaar over-

Draagconstructie, huid en enscenering

lopende generieke ruimten, de ei!anden. Een complex stelsel van ruimteclusters die de basiseenheden voor talrijke vormen van gebruik zijn. Zonder dat het gebouw hoeft te worden verbouwd, kunnen deze basiseenheden op verschillende manieren geclusterd en gemterpreteerd worden, en dat is nu precies wat ik onder polyvalentie wi! verstaan. Daarmee is de polyvalentie hier te danken aan het stelsel van ruimten dat op verschillende manieren te gebruiken is.

Bij een recent bezoek bleek mij dat het gebouw nog steeds na al die jaren voor zijn taak geschikt is.138 Na een opknapbeurt en uitbreiding ziet het gebouw er nog prima uit. De belangrijkste aanpassing die gepleegd is, bestaat uit het aanbrengen van een aantal kleine spreekcellen, afgesloten ruimten waarin men ongestoord een gesprek of kleine vergadering kan houden. Voor het overige heeft het gebouw aile veranderingen in cultuur en werkwijzen gedurende de afgelopen drie decennia moeiteloos kunnen opnemen.

Huid en enscenering

Tot nu toe kan de indruk ontstaan zijn dat er tussen de drie in dit hoofdstuk besproken lagen een hierarchische verhouding bestaat waarbij de draagconstructie het primaat heeft. Natuurlijk is het moei!ijk om een gebouw zonder draagconstructie voor te stellen. De twee hierna volgende voorbeelden dienen echter om het primaat van de draagconstructie te relativeren. Het gaat om twee voorbeelden waarbij respectievelijk de enscenering en de huid hun zelfstandigheid verworven hebben en als kader zouden kunnen functioneren.

Musee des Beaux-Arts, en de verbeelding van de huid

De toenemende eisen die aan de isolerende werking van de gevel gesteld worden hebben er toe geleid dat de huid zich steeds meer kan verzelfstandigen. Het vermijden van koudebruggen maakt een thermische ontkoppeling tussen de buitenzijde van gevel en dak en de achterliggende constructie noodzakelijk. Op dat moment kan de gevel ook als autonome laag gearticuleerd worden. Dit principe heeft geleid tot een hele generatie gebouwen die volledig in een glazen huid verpakt zijn; de zogenaamde glazen dozen. De gevel van de nieuwe uitbreiding van het Beaux-Arts museum in Lille is daar een bijzonder voorbeeld van.

Hoewel Neumeyer stelt dat er een dialectische relatie tussen de ordening van een gebouw en de structuur van onze waarneming bestaat (zie elders in dit hoofdstuk, p. 59) is er geen enkele noodzaak om de ordening van het gebouw in de gevel uit te drukken. Strikt genomen vormt deze wil tot expressie van de draagconstructie in de huid een beperking voor de expressie van de huid zelf. Bij het hier volgende

95

KADEl EN GENEItIEKE RUIMTE

115

114 Ibos en Vitard, Musee des BeauxArts, Lille (1997). Bestaande gebouw (links) en uitbreiding. bron: (Ibos en Vitard 1997) p. 36 115 Ibos en Vitard, Musee des BeauxArts, Lille (1997). Begane grond met restaurant van de uitbreiding. bron: (Ibos en Vitard 1997) p. 38

96

project hebben de architecten afgezien van het representeren van de draagconstructie in de huid. Daarmee verkrijgt de huid een autonomere positie en ontstaat er de vrijheid om de huid te laten verbeelden wat men wil. Op dat moment kan de gevel een grote display vormen waarmee allerlei beelden opgeroepen worden. Neutelings stelt dat door de toenemende eis van thermische isolatie de huid van een gebouw geheel uitwisselbaar geworden is. De architect kan met de huid verbeelden wat hij of zij wil.139

In het Noord-Franse Lille staat een in neoklassieke negentiende-eeuwse stijl ontworpen museum. Dit museum kreeg in 1997 een bijzondere uitbreiding. Het ontwerp voor deze uitbreiding is het resultaat van een prijsvraag. De winnaars Myrto Vitard en Jean Marc Ibos besloten om de belangrijkste nieuwe ruimte van het museum onder de grond te leggen.v" Op deze manier slagen zij er in om het tot dan toe onbebouwde deel van het terrein achter het museum open te houden. Ter afsluiting van deze open ruimte plaatsen zij een uiterst smal bouwlichaam dat onderdak verschaft aan een restaurant en kantoorruimten (fig. 114).

De opbouw van dit gebouw is prototypisch voor een reeks gebouwen uit het einde van de twintigste eeuw. In principe bestaat het uit een variant op het Domino skelet met ronde kolommen. Op de verdieping is een aantal kolommen vervangen door een stabiliserende wand. Om te vermijden dat het betonskelet blootgesteld wordt aan de buitentemperatuur is het skelet in een isolerende glazen doos geplaatst. Drie zijden van de doos zijn voorzien van een traditionele vliesgevel met isolatieglas, de naar het oude negentiende-eeuwse gebouw gekeerde vierde zijde is een structural glazing wand.

116

11)

Het is deze wand die het gebouw bijzonder maakt. Niet dat een gebouw met een structural glazing gevel nog zo bijzonder is, maar in dit geval staat deze gevel voor de haast ultieme articulatie van de huid, Vitard en Ibos hebben een aantal middelen ingezet om de articulatie van deze gevel te maximaliseren, Uitgangspunt daarbij is de verbeelding van de relatie tussen het oude en het nieuwe deel van het museum. De toegepaste structuralglazing gevel is van zichzelf een vrijwel naadloos vlak dat nauwelijks verwijst naar de erachterliggende draagconstructie. Dit soort gevels roepen de associatie met een video-wall zonder beeld op.

De architecten vullen dit beeld op een bij-

zondere manier. De gevel is bedrukt met een pa-

troon van zilverkleurige, reflecterende streepjes (fig. 116). In de op een meter achter de gevel gelegen gangwand is een rode kleur met goudkleurige vlakken aangebracht (fig. Il7). Komend vanafhet negentiende-eeuwse gebouw ziet men de neoklassieke gevel gespiegeld in de opdruk van de structural glazing geve!. Dit beeld vermengt zich met de rode en goudkleurige vlakken van de eerachterliggende wand. Verleden en heden worden met elkaar verweven. De Umfridigung van Semper krijgt daarmee een extra dimensie.

De glazen doos vormt hier het sterk gearticuleerde kader dat de generieke ruimte definieert voor de draagconstructie. Praktisch gezien heeft dit kader weinig betekenis daar het niet voor de hand ligt dat het betonskelet vervangen zal worden. Het is echter niet geheel ondenkbaar dat er ooit besloten wordt om de huid als geheel te behouden terwijl het erachterliggende gebouw vervangen wordt.

118

116 Ibos en Vitard, Musee des BeauxArts, Lille (1997)· Reflectie in de structural glazing gevel van het oude gebouw

117 lbos en Vitard, Musee des BeauxArts, Lille (1997). Gang met structural glazing geve!. Het glas links is voorzien van een gezeefdrukt patroon

Op de wand is een schildering in rood met goudkleurige vlakken aangebracht. bron: (lbos en Vitard 1997) p. 41 118 Ibos en Vitard, Musee des BeauxArts, Lille (1997). Gevel is als beschcrmende huid om het skelet geplaatst

97

You might also like