You are on page 1of 19

1.

LETTERSENKLANKEN

1.1Kennismakingmeteentaal
Bijbels Hebreeuws wijkt in een aantal opzichten af van het Nederlands. Dit kunnen we laten zien
aan de hand van het rechts afgebeelde Bijbelfragment (Ps. 23,13):

We zien niet alleen dat het Hebreeuws van
rdrhnmsrhd 1
e:eijieee
rechts naar links wordt gelezen, maar ook dat:


stntkrbtnm
:ie:ee:::oij
Er zijn geen hoofdletters

Het alfabet bestaat slechts uit medeklinkers,


ndwgzrgnngglrnmtdh 2
eeieia:ie:i:eeijoeij
de klinkers staan eronder. In Hebreeuws

gebeurt dit overigens in de vorm van


nrtwlltsrnsjthczmtdlh
eeaei:aae:::aij:eiij
puntjes en streepjes onder de consonanten

(alleen de (olm) staat erboven)


lznmtkwkrvh 3
ieij:i::eij
Woorden beginnen nooit met een klinker.

Er moet altijd eerst een medeklinker staan,


dhgthcrgdnvrpsthnmtdlh
ei:i::eeeaoo:eiij:eiij
ook al is het een stomme (a of [)

Als er geen klinker volgt op een


mnnznvllwm
aaijae:i:o
medeklinker, staat er een soort dubbele

punt (sjew)
De rechthoekige Hebreeuwse letters, zoals we
die thans kennen, zijn gestandaardiseerd na
de uitvinding van de boekdrukkunst. Het is
afgeleid van het Aramees, maar geen
Bijbelschrijver zou het kunnen lezen...
Oorspronkelijk zag het schrift eruit zoals
links te zien is op 4Qsamb, het oudste stukje
Hebreeuwse Bijbel dat we kennen.
In de Middeleeuwen ontwikkelden rabbijnen
het halfcursieve Rashischrift, terwijl het
moderne Hebreeuws ook wel gebruikmaakt
van een cursiefschrift of schrijfschrift waarin
sommige letters aaneen worden geschreven.
Wij houden het bij het zgn. kwadraatschrift,
dat is gevocaliseerd volgens de school van
Tiberias (met puntjes nder de consonanten).
1.2HetHebreeuwsealfabet

Vorm Naam Uitspraak Transl. Getal
Vorm Naam Uitspraak Transl. Getal
/leesm.

1
m
m
40
a
m~
alef
mem
v/b
v/b
2
n
n
50
bB
n!
bet
nun
g=good
g
3
s
60
g
s
gimel
samech s
d
d
4

70
d
[
dalet
ajin
h/leesm.
h
5
f/p
f/p
80
h
p P @ pe
he
w/leesm.
w
6
ts
ts
90
w
c#
waw
tsade
z
z
7
k
q
100
z
q
zajin
qof
ch

8
r
r
200
x
r
et
resj
t

9
s

300
j
f
et
sin
j/leesm.
j
10
sj
sj
300
y
v
jod
sjin
ch/k
ch/k
20
t
t
400
k K $ kaf
t
taw
l
l
30
l
lamed

Vorm

Naam

Klank

b'
b;
bi
ybi
be
b,
W
bu
bo

qamts

(of )

lang (ofkort)

pata

kort

rq

Lang/kort Vorm
kort

rqmagnum

lang

tsere

lang

s gol

kort

sjurq

lang

qibbuts

kort

olm

lang

b]
b/
b\
b.
B
`
b
b(
b_

Naam
a

tefpata
a

Lang/kort Functie
half

half

tefqamts

half

sj w

dgesj

verdubbelingof

sofpsuq

eindevanvers

zqefqon

kleineafscheiding

mtg

bijklemtoon

atn

acc.middenvers

tefs gol

halfofniet

of

Naast bovenvermelde tekens bevat de tekst van de Hebreeuwse Bijbel (neutrale aanduiding
voor het Oude Testament of tenach/ tanach (% n:T. of % nT
: ;)1) ook zangtekens en een vorm van
interpunctie die de verzen indelen en die aanwijzingen geven voor de voordracht in de synagoge
(t.b.v. correcte beklemtoning).2
Verder treffen we tekens aan
die weergeven of een bepaalde
ruimte leeg moet blijven (de
samech of s) of zelfs de rest
van de regel (de pe of p), als
mede soms ook opmerkingen
die kopiisten helpen om bij het
overschrijven geen fouten te
maken.

1.3Groepenbijzondereconsonanten
Kamnappets (c p n m k)
Deze letters hebben aparte vormen voor als ze aan het eind van een woord staan (# @ ! ~ $).

Begadkefat (t p k d g b)
Deze consonanten hebben een dubbele uitspraak, nl. een harde en een zachte. Als de harde
uitspraak is vereist, staat er een punt of dagesj lene in de begadkefatletters (T P K D G B).
De medeklinkers BGDKFT blijven vaak zacht als er een klinker voor staat. Merk op dat dit
ook aan het begin van een woord het geval kan zijn (vaak eindigt in dat geval het vorige
woord op een klinker). Wij volgen de moderne uitspraak van het Hebreeuws, wat inhoudt
dat een dagesj lene geen verschil maakt bij een gimel (dus niet ch i.p.v. g), dalet of taw. Bij de
bet, kaf en pe treedt de volgende klankverandering op:

b
k
p

<=>

ch

<=>

<=>

B
K
P

b
k
p

Matres lectionis (y w h a)
Toen het Hebreeuws nog geen klinkertekens had, dienden de zogeheten zwakke
medeklinkers alef, he, waw of jod als hulpklinkers (i.e. ze verloren hun functie als
consonant). We noemen ze daarom ook wel leesmoeders of vocaalletters. Ze dienden vaak als
lange klinker in het midden of aan het eind van een woord. Na de introductie van de
vocaaltekens (ca. zesde eeuw n.C.), zijn de leesmoeders doorgaans blijven staan. Dit noemen
we scriptio plena, ofwel de dubbele schrijfwijze van leesmoeder + klinker (in sommige
grammaticas weergegeven met een accent circumflexus).3

Acroniem voor tor of wet (Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium), nevm of profeten (Jozua, Richteren, 1&2
Samuel, 1&2 Koningen, Jesaja, Jeremia, Ezechil en de 12 kleine profeten) en ketuvm of geschriften (de rest van de Bijbelboeken).
2 Normaliter geeft een tekst zonder vocalen geen leesproblemen voor native speakers. Dat hier en daar een woord verkeerd wordt
uitgesproken, is geen probleem. Maar voor een heilige tekst als die van de Bijbel ligt dat anders, zo vonden de Masoreten.
3 Wanneer de leesmoeder is weggelaten in een woord waar deze meestal wel staat, is sprake van scriptio defectiva.
1

Aanvullende opmerkingen over de matres lectionis:



Letter
alef
he
jod
waw

Leesmoederna
qamts,rqmagnum,tsere,sjurq,olm
qamts,tsere,olm
irqmagnum,tsere
sjurqenolm

Opmerking
naallelangevocalen(dusnietnakorteklinkers!)
naenkelelangevocalen(mitshezondermappiq!)
nai eneklank
naa enoklank

Leesmoeders vallen midden in het woord snel genoeg op, aangezien de andere
consonanten vrijwel allemaal zijn voorzien van een klinkerteken of een sjew.
Als de alef of de he aan het einde van een woord staan, zijn ze altijd leesmoeder
(behalve als de he een punt of mappiq heeft (zie einde par. 1.7)). Van een jod of een
waw aan het einde is het lastig te bepalen of ze moeten worden uitgesproken of niet.
Deze letters krijgen in die positie nl. nooit een sjew. Vuistregel is dat jod
leesmoeder is na de verwante klinkers en e. Waw is een mater lectionis na een
u en o. Na elke andere klinker schrijven we een slotjod of waw uit als
medeklinker (terwijl we een diphtong lezen). Zie yAgl. (legoj) tot een volk.
Een bijzonder geval is het suffix dat de 3de persoon mannelijk sing. weergeeft: wy .'
Deze qmtsjodwaw combinatie wordt telkens als w uitgesproken, dus zonder de
jod. De jod lijkt dus leesmoeder voor in dit op zichzelf staande geval.

Keelklanken en resj (r [ x h a)
Gutturalen als de alef, he, et en ajin, alsmede de resh worden (bijna) nooit verdubbeld en
dus zien we bij deze letters zelden een dagesj. Wel kunnen in plaats daarvan bij wijze van
compensatie de klinkers die ervoor of erna staan worden verlengd.

:
i
u

pata

<=>

rq

<=>

qibbuts

<=>

"
E
O

qmts
tsere
olm

Verder verandert bij gutturalen de sjew vaak in een sjew mobile compositum (zie ook par.
1.5), nl. de atef pata ( } of a), de atef segol ( ? of ) of de hatef qmts ( | of o). We spreken ze
voor het gemak uit als hun volle evenknie pata, segol of qmts.
Soms wordt tussen een klinker en een keelklank (met name de he, et en ajin) een pata
geschoven om de uitspraak te vergemakkelijken. Deze noemen we een pata fortivum. Door
deze glijpata ontstaat een dubbele klinker, hoewel de pata fortivum n de medeklinker
wordt geschreven. Zie H:Ala/ (loah) God en x:Wr (rua) Geest, wind.
Merk op dat we de alef bijna nooit uitspreken, maar dat de ajin steevast een volwaardige
medeklinker is, zelfs al isie in onze modern Hebreeuwse uitspraak niet altijd te horen.

1.4Excursus:Semitischetalen
Hebreeuws behoort tot de familie van de Semitische talen, net als het:
OostSemitisch(Akkadisch):

ZuidSemitisch:

NoordwestSemitisch:

Assyrisch
Babylonisch
Eblatisch(Sumerisch)
Arabisch
OudZuidarabisch
Ethiopisch
Amoritisch
Aramees
Kananitisch

Kananitische dialecten bestaan onder meer uit Phoenicisch en Ugaritisch. Het Phoenicisch
kennen we dankzij inscripties uit Syri, Libanon en Isral (10e eeuw v.C. 3e eeuw n.C.). Verwant
hieraan is het Punisch uit Cartago en omstreken (8e eeuw v.C. 4e eeuw n.C.).
3

De teksten uit de havenstad Ugarit (in het noorden van de Syrische kust) zijn inhoudelijk
interessanter. Ze zijn ouder dan het Phoenicisch (14e13e eeuw v.C.) en bevatten epische teksten
in spijkerschrift die qua schrift en inhoud lijken op de oudHebreeuwse literatuur.
Het Aramees staat iets verder van deze groep af. Maar de taal is voor de studie van het OT van
belang omdat stukken van Ezra en Danil in het Aramees zijn geschreven. Ook schreef het
rabbijnse jodendom gedeeltelijk in deze taal de talmudim (joods recht en tradities), midrasjim
(Bijbelcommentaren) en targumim (vertalingen).
Het hoofdkenmerk van Semitische talen is dat de meeste woorden zijn voorzien van een stam
bestaande uit twee of (meestal) drie medeklinkers die de hoofdbetekenis van het woord
dragen. De klinkers en voor en achtervoegsels dienen om die betekenis te preciseren. Zie
bijvoorbeeld afgeleiden van de stam mlk (regeren):

(mlk/mlch) $lm



mlch
malk
mamlch
jimloch
mlacht

koning
koningin
koningschap
hijzalregeren
ikregeerde

Door het consonantschrift blijft in Semitische talen de stam van de woorden in vrijwel alle
vormen zichtbaar. De klinkers worden niet snel gemist omdat uit de context de juiste vocalen
wel kunnen worden gereconstrueerd. Zeker in werkwoorden laten de voor en achtervoegsels
een grote regelmaat zien.
Veel Hebreeuws is dankzij de Bijbel in onze taal terechtgekomen als spreekwoorden of
opschriften op gebouwen. Ook is het Nederlands verrijkt met het Jiddisch, een door joden
gesproken Duits dialect met Europese en Hebreeuwse leenwoorden, en het bargoens.

1.5Vocalen
We komen terug op de klinkertekens die we al op pag. 2 hebben gentroduceerd. Een herhaling:

Vorm

Naam

Klank

Lang/kort

Vorm

Naam

b'
b;
bi
ybi
be
b,
W
bu
bo
b'

qamts

lang

tefpata

pata

kort

b]
b/
b\
b.
B
`
b
b(
b_
s(

rq

i(ie)

kort

rqmagnum

(ie)

lang

tsere

lang

s gol

kort

sjurq

u(oe)

lang

qibbuts

u(oe)

kort

olm

lang

qamtstuf

kort

Aanvullende opmerkingen:
De klinkers worden fonologisch in drie groepen
ingedeeld, naar de semitische grondvocalen nl. de a
klanken (qamts en pata, eventueel aangevuld met
de segol), de i en eklanken (rq, tsere en sgol) en
de u en oklanken (sjurq, qibbuts, olm en qamts
tuf).5
De qamts wordt doorgaans als een lange a
uitgesproken (vocaal van de eerste groep). In een
enkel geval verandert de klank in een korte o (vocaal
derde klasse) of qmts tuf (tuf betekent
haastig of verkort (uitgesproken)).

a
a

Lang/kort

Functie

half

half

tefqamts

half

sj w

dgesj

verdubbelingof

sofpsuq

eindevanvers

zqefqon

kleineafscheiding

mtg

bijklemtoon

atn

acc.middenvers

silluq

acc.eindevers

tefs gol

of

halfofniet

A
qamts(aa)
pata (a)
segol(=e)
tsere(ee)
irq(ie)

qamts atuf(o=)
atefqamts(o)
olm(oo=au)
qibbuts(oe)
sjurq(oe)

Ook wel beschouwd als aklank met Umlaut (). Zie Gesenius (1881), 30.
De in elkaar overlopende zeven klankkleuren van de klinkers kunnen worden weergegeven langs de benen van een driehoek. De A
klank (top) is het meest open, de I en de U (basis) zijn het meest gesloten: ie, i, ee, e, a, aa, o, oo, oe (waarbij de qamts en de qamts
tuf op de kruising liggen en de overgang vormen tussen de a en de oklanken). Zie Joon, par. 6b en c (vgl. Gesenius par. 7).
4
5

Dat gebeurt:
in een onbeklemtoonde gesloten lettergreep (i.e. eindigend op een consonant): hm'k.x'
(okm) wijsheid.
bij het woord kol (alle, elke, de hele) als dat door een maqqef (-) met het volgende
woord is verbonden (-lK').
in het qal impf. van ajinwawwerkwoorden, zoals ~q'Y"(w : (wajjqom) en hij stond op.
als de qamts direct vr een atef qamts komt (die altijd als o wordt
uitgesproken). Zie bijvoorbeeld: Alh\a' (oholo) zijn tent.
De sjurq W is eigenlijk een leesmoederwaw met qibbuts (wU). De uitspraak is van de W is oe.
De olm is het enige klinkerteken dat boven de letter staat. In het lettertype van de BHS
valt het teken samen met de punten van een eventueel naastgeplaatste sin en sjin.
Enkele klinkers kunnen niet alleen met een vocaalteken worden weergegeven, maar ook met
een leesmoeder. Soms verandert dan de betekenis: vgl. !Be (ben) zoon en !yBe (ben) tussen.
De rq is vaak lang (rq magnum of ) als de klinker ook door een leesmoederjod is
aangegeven. Maar, om het makkelijk te maken, de jod wordt ook wel eens weggelaten.
In de door ons aangehouden uitspraak verschillen de eklanken tsere en segol niet van
elkaar, net zo min als de aklanken qmets en pata. Maar vanwege hun betekenis voor het
onderscheiden van verschillende vormen, moeten we ze wel goed uit elkaar houden.
Let op de drie zogeheten halve vocalen of atefvocalen (of sjew mobile composita), die,
zoals we al zagen, vooral bij keelklanken en de resj optreden. Ze komen voor op plaatsen
waar je bij andere letters een uitgesproken sjew simplex zou verwachten (zie hieronder).6
De sjew of sjew simplex drukt de afwezigheid van een klinker uit. De regel is dat de sjew
onuitgesproken blijft (sjew quiescens). Traditioneel wordt echter een uitzondering gemaakt
voor een aantal gevallen, waarin het tekentje wordt uitgesproken met een nauwelijks
hoorbare e. We spreken dan van een sjew mobile (in transcriptie weergegeven met een e in
superscript of ). Om de sjew mobile te herkennen, gebruiken we de volgende vuistregels:7
Als er een mtg in een woord staat (verticaal streepje onder een letter), dan wordt
de volgende sjew uitgesproken. Maar dit gaat niet altijd op.
De sjew wordt altijd uitgesproken na de eerste medeklinker van een woord
(vrijwel de enige uitzondering is ~yIT;(v. (sjtajim) twee).
Als twee opeenvolgende consonanten beide een sjew hebben, dan is de eerste
quiesens en de tweede mobile: Wlj.q.yI (jiqelu) zij zullen doden.
Een sjew is altijd mobile na een verdubbelde consonant: WrB.DI (dibberu) zij
spraken.
Staat een sjew aan het einde van een woord, wordtie nooit uitgesproken. Meestal
wordt hij op die positie weggelaten, behalve (a) onder een slotkaf (%) om
verwarring met de slot! te voorkomen, (b) als de laatste twee consonanten van een
woord een sjew krijgen en (c) in bepaalde vormen, zoals: T.a; (at) jij.
Een sjew wordt meestal niet uitgesproken na een korte klinker zoals pata, segol of
rq (zonder leesmoederjod): ~h'r"b.a; (vrhm) Abraham.
Een sjew voorafgaand aan een begadkefatletter met dagesj lene wordt nooit
uitgesproken: dB;k.yI (jichbad) hij zal zwaar zijn.

Schematisch kunnen we het sjew gebruik als volgt samenvatten:


sj wmobile(korteklinker)

Naeenlangeklinker(qamts,tsere,sjurq enolm)

Naeendagesj
e

Naeenanderesj wmiddenineenwoord
e
e

Voorb gadk fatletterzonderdagesj lene

Nadeeerstelettervaneenwoord

sj w quiescens(onuitgesproken)
e

Na eenkorteklinker(pata,s gol,qibbutsenrq)

Vooreendagesj
e

Vooreenanderesj w middenineenwoord
e

Naeenanderesj w (aanheteindvaneenwoord)

Nadelaatstelettervaneenwoord

6
7

Halve vocalen heten ook wel vluchtige of indifferente vocalen (of Murmelvokal (Duits) of indistinct vowel (Engels)).
De regels zijn niet absoluut. Voor een discussie over de uitspraak van de sjew, zie: Joon, par. 8b.
5

De dagesj lene (of dagesj qal) geeft begadkefatletters hun oorspronkelijke harde uitspraak
(zie par. 1.3). De dagesj forte (of dagesj azaq) verdubbelt een consonant (ook begadkefat
letters).
Hoe onderscheiden we de beide dagesjvormen?
Een dagesj in nietbegadkefatletters (gutturalen (a h x [) en r uitgezonderd) is
altijd een dagesj forte.8
Een dagesj in een begadkefatletter waaraan een klinker voorafgaat is een dagesj forte.
Een dagesj in een begadkefatletter waaraan geen klinker voorafgaat is een dagesj
lene.
Een sjew vr de dagesjletter duidt op een dagesj lene.
Een sjew n de dagesjletter duidt op een dagesj forte (de sjew is dan nl. altijd
mobile).
Een W na een vocaal (en eventueel voorzien van een eigen klinkerteken) is altijd een waw met
dagesj forte (dubbele waw), terwijl een W na een consonant altijd een sjurq is. Zie
bijvoorbeeld WWc; (tsawwu) beveelt!.
Een punt in de letter he heet niet dagesj maar mappiq (H). De mappiq geeft aan dat de he
geen leesmoeder is, maar een medeklinker. Meestal staat zon he met mappiq aan het eind
van een woord. Zie het suffix 3 vr. enk. H-" (h) haar (wat we gewoon uitspreken als ).


1.6Interpunctie,zangtekensentranslitteratie
In de Masoretische tekst zijn tal van tekentjes aangebracht ten behoeve van de voordracht in de
synagoge. Voorlezers kunnen aan de hand van de symbooltjes zien welke woorden bij elkaar
horen (of niet) en welke muzikale accenten moeten worden gelegd.

Punctuatietekens (ook in ongevocaliseerde teksten!):


De sof psuq of de grote dubbele punt (`) drukt de afwezigheid van geluid uit en duidt op het
einde van een vers. Het teken vertoont daarmee overeenkomsten met de sjew. Merk op dat
de sof psuq een niet perse het einde van een zin weergeeft!
De maqqef is de hoge verbindingsstreep tussen twee woorden die beide tot een eenheid
maakt. De woorden hebben dan samen maar n klemtoon, nl. die van het laatste woord.

Zangtekens:
Hebreeuwse woorden hebben naast klinkertekens soms ook een zangteken ten behoeve van de
cantilerende voordracht (luister op: http://www.mechonmamre.org/p/pt/ptmp3prq.htm). Van
alle soorten die op het inlegvelletje in BHS staan, zijn er drie voor nu het belangrijkst, omdat ze
klemtonen leggen en daardoor de schrijfwijze van woorden kunnen benvloeden.
De atn ( =) toont het midden van het vers. Deze translittereren we met een puntkomma.
Het einde van een vers wordt aangeduid met een silluq, een verticaal streepje onder de
letter met het accent van het laatste woord ( *). In translitteraties gebruiken we hiervoor een
dubbele punt. In woordenlijsten geeft de silluq de klemtoon weer.
De zqef qon ( ) verdeelt de hoofddelen van een vers (d.w.z. de delen voor en na de
atn). Wesselius geeft deze niet weer in zijn translitteraties.

Pausavormen:
De zangtekens geven niet alleen een sterkere klemtoon aan het woord waar ze bijstaan, maar
brengen zoals gezegd soms ook veranderingen teweeg in de schrijfwijze ervan. Vaak wordt
onder invloed van de gewenste nadruk een korte klinker verlengd (weergegeven door een
klinkerteken binnen dezelfde vocaalklasse (vgl. par. 1.5)). We nemen als voorbeeld #r<a, (rts)
aarde. Met een atn wordt dit #r<a_" en met een silluq: #r<a(". Er staat dus ineens rts als het
woord aan het eind van een zin of zinsdeel staat. We zeggen dan dat het woord in pausa staat
(lett. op het einde), i.p.v. in context.

NB. Keelklanken en resh worden nooit verdubbeld (zie par. 1.3)!


6

Veel Hebreeuwse woorden hebben afzonderlijke pausavormen. Dit komt vooral voor bij:
het suffix 2e pers. masc. sing. (sjew verandert in segol). Zie bijv. ^s.Ws (susech) jouw hengst,
pausavorm ^s(,Ws (susch).
segolaten in het enkelvoud (zie hierboven rts en rts).
het perfectum 3e pers. masc. plur. Zie gewone vorm (in de qal) Wlj.q" (qelu) zij doodden,
pausavorm Wlj'(q" (qlu).
de klinker pata, die in pausa vrijwel altijd tot een qmts wordt: hc'r>a(; (arts) naar het land
toe (met de van richting), pausavorm: hc'r>a( ' (rts).
Voor nu volstaat het om te constateren dat wanneer we een silluq, atn of qon zien, we er
vanuit kunnen gaan dat we met een pausavorm te maken hebben.

Overige tekens:
Sterk op de silluq lijkt de mtg ( *). De mtg geeft de bijklemtoon aan in sommige langere
woorden en dat is vaak de tweede lettergreep vr de hoofdklemtoon (zie par. 1.9). De silluq
staat alleen bij de laatste klemtoon van het vers, de mtg nooit.
Een psq () is een grote verticale streep tussen woorden die moet voorkomen dat ze te
snel na elkaar worden opgelezen en er dus fouten in de uitspraak ontstaan.
In enkele gevallen moet een woord in zijn geheel niet worden gelezen. In dat geval staan er
vaak puntjes boven.
Er zijn in de BHS ook tekentjes boven de letters die verwijzen naar de Masora in de marge of
onderaan de bladzijde (zie Scott, A simplified guid to BHS (2007)).
De BHS bevat tot slot net als Griekse grondtekstedities een kritisch apparaat. Merk op dat het
apparaat van de BHS een geheel eigen tekensysteem heeft.

1.7Excursus:geschiedenistotaanDavid
Tot aan de koningentijd is de geschiedenis van de
Isralieten in mythische nevels gehuld. En ook de
boeken Samul, Koningen en Kronieken moeten
eerder als prediking dan als historie worden
beschouwd. De schrijvers van het OT nemen de
geschiedenis van Isral op in die van de wereld,
wat een continue vertelling oplevert van de
schepping af aan.
Volgens de traditionele joodse telling vindt de
schepping plaats in 3759 v.C.9 Nadat God na drie
zondenvallen heeft besloten niet langer de aarde te
reinigen, maar de mensheid te verheffen door zich
n volk te kiezen, roept Hij Abram wiens
nakomelingen tot zegen zullen worden voor heel
de wereld. Die roeping geldt als de mythische
oorsprong van het volk Isral.
Of Abram werkelijk heeft bestaan weten we niet.
Als zijn leven historische wortels heeft, moeten die
worden gedateerd rond 2090 v.C. In de 19e eeuw
v.C. komt er een voorlopig einde aan de vestiging
in Kanan, wanneer Jakob naar Egypte trekt
wegens de hongersnood die dan heerst. Na een
slavenbestaan in het gastland, keren de Isralieten
halverwege de 15e eeuw terug naar Kanan.

Helemaal parallel aan de Gregoriaanse jaartelling loopt de joodse kalender overigens niet. Zo begon het jaar 5772 op 29 september
2011, aangezien het joodse nieuwjaar in de herfst valt (september of oktober). Verder hebben de joden een maankalender met
periodiek een 13e maand. Zie voor een omrekentabel: http://www.jewishgen.org/jos/josdates.htm.
9

In de daarop volgende periode van de rechters zien we onderdrukking van Isral door
omliggende volkeren als de Ammonieten, Filistijnen, Midianieten en Moabieten in een zich
steeds herhalende cyclus van afval van God, invallen van de volkeren en redding door een
rechter.
Wat er in feite aan de hand is, is dat de stammen die later samen het volk Isral gaan uitmaken,
wars zijn van centraal gezag. Pas als er totale ondergang dreigt, besluiten ze samen een
legeraanvoerder aan te stellen. Steeds is dat een tijdelijke benoeming, zonder enige burgerlijke
bevoegdheid. De leiders noemen we rechters, hoewel de meesten nooit recht hebben
gesproken.
De laatste rechter is Samuel, priester en profeet, die groot geestelijk gezag geniet, maar geen
militaire macht heeft. Het land blijft gevaar lopen en het geduld van Israls oudsten raakt op. Zij
besluiten dat het nu eindelijk tijd wordt voor een staatshoofd, een figuur die hen kan
samenbinden en kan voorgaan in de strijd. Het is dan Samul die toegeeft aan de eis, nadat hij
daartoe door de Heer zou zijn aangespoord.

1.8Praktijkvoorbeeldtranslittereren:Genesis12

wajjomr adonj lavrm lchlech meartsech


umimmoladtech umibbet vch ; lhrets
asjr arkk
wech legoj gdol waavarachech waagaddel
sjemch ; wheje berch :
waavrech mevrchch umeqalllch or ;
wenivrechu vech kol misjpeot hadm :
wajjlch avrm kaasjr dibbr elw adonj
wajjellch itto lo ; weavrm bnmesj sjnim
wesjivm sjn betseto mern :
wajjiqqa avrm sraj isjto wtlo bnw
wtkolrchusjm asjr rchsju wt hannfsj
asjru vrn ; wajjetsu llcht arts
knaan wajjvou arts knan :
wajjaavor avrm brts ad mqom sjchm ad
elon mor ; whakknaani z brts :
wajjer adonj lvrm wajjomr lzarach tten
thrts hazzot ; wajjvn sjm mizbea ladonj
hannir elw :
wajjateq misjsjm hhr miqqdm lvetel
wajje oholo ; betel mijjm whaj miqqdm
wajjvnsjm mizbea ladonj wajjiqr bsjem
adonj :
wajjissa avrm hloch wnsoa hanngb :
wajh rv brts ; wajjerd avrm mitsrajm
lgur sjm kchved hrv brts :
wajh kaasjr hiqrv lvo mitsrjm ; wajjomr l
srak isjto hinnen jdat k isjsj jfatmar t :
whj kjiru otch hammitsrm wmru isjto
zot ; whrgu ot wotch jajju :
imrn aot t ; lmaan javl vaavurech
wjt nafsj bigllech :
wajh kvo avrm mitsrjma ; wajjiru hammitsrm
thisjsj kjf h mod :
wajjiru oth re faro wajhallu oth lparo ;
wattuqqa hisjsj bet paro :
ulavrm etv baavurh ; wajhlo tsonuvqr
waamorim waavadim usjfot waatonot
ugmallm :
wajnagga adonj l tparo ngam gdolm wt
beto ; aldvar raj esjt avrm :

^c.r>a;me ^l.-%l, ~r"b.a;-la, hw"hy> rm,aYOw:


`&'a,(r>a; rv,a] #r<a"h'-la, ^ybi_a' tyBemiW ^T.d>l;AM)miW
`hk'(r"B. hyEh.w< ^m,_v. hl'D>g:a]w: ^k.r<b"a]w: lAdG" yAgl. ^f.[,a,(w>
txoP.v.mi lKo ^b. Wkr>b.nIw> rao+a' ^l.L,q;m.W ^yk,r>b"m. hk'r}b")a]w:
`hm'(d"a]h'
jAl+ ATai %l,YEw: hw"hy> wyl'ae rB,DI rv,a]K; ~r"b.a; %l,YEw:
`!r")x'me AtaceB. hn"v' ~y[ib.viw> ~ynIv' vmex'-!B, ~r"b.a;w>
wyxia'-!B, jAl-ta,w> ATv.ai yr:f'-ta, ~r"b.a; xQ:YIw:
!r"+x'b. Wf['-rv,a] vp,N<h;-ta,w> Wvk'r" rv,a] ~v'Wkr>-lK'-ta,w>
`![;n")K. hc'r>a: WaboY"w: ![;n:K. hc'r>a: tk,l,l' Wac.YEw:
hr<+Am !Alae d[; ~k,v. ~Aqm. d[; #r<a'B' ~r"b.a; rbo[]Y:w:
`#r<a")B' za' ynI[]n:K.h;*w>
#r<a"h'-ta, !Tea, ^[]r>z:l. rm,aYow: ~r"b.a;-la, hw"hy> ar"YEw:
`wyl'(ae ha,r>NIh; hw"hyl; x:Bez>mi ~v' !b,YIw: taZO=h;
lae-tyBe( hl{+h\a' jYEw: lae-tybe(l. ~d<Q<mi hr"hh' ' ~V'mi qTe[.Y:w:
`hw")hy> ~veB. ar"q.YIw: hw"hyl;* xB: ez>mi ~v'-!b,YI)w: ~d<Q,mi y[;h'w> ~Y"mi
1

p `hB'g>N<)h; [;Asn"w> %Alh' ~r"b.a; [S;YIw:


~v' rWgl' hm'y>r:c.mi ~r"b.a; dr<YwE : #r<a"+B' b['r" yhiy>w:
`#r<a")B' b['r"h' dbek'-yKi(
ATv.ai yr:f'-la, rm,aYOw: hm'y>r"+c.mi aAbl' byrIq.hi rv,a]K; yhiy>w:
`T.a'( ha,r>m;-tp;y> hV'ai yKi yTi[.d:y" an"-hNEhi
Wgr>h'w> tazO= ATv.ai Wrm.a'w> ~yrIc.Mih; %t'ao War>yI-yKi( hy"h'w>
`WY*x;y> %t'aow> ytiao
yvip.n: ht'y>x'w> %rEWb[]b; yli-bj;yyI) ![;m;l. T.a'_ ytixoa] an"-yrIm.ai
`%le(l'g>Bi
hV'aih'-ta, ~yrIc.Mih; War>YIw: hm'y>r"+c.mi ~r"b.a; aAbK. yhiy>w:
`dao)m. awhi hp'y"-yKi(
xQ:Tuw: h[o+r>P;-la, Ht'ao Wll.h;(y>w: h[or>p; yrEf' Ht'ao War>YIw:
`h[o)r>P; tyBe hV'aih'
~yrImox]w: rq'b'W-!aco Al-yhiy>w: Hr"+Wb[]B; byjiyhe ~r"b.a;l.W
`~yLi(m;g>W tnOtoa]w: txop'v.W ~ydIb'[]w:
rb;D>-l[; At+yBe-ta,w> ~ylidoG> ~y[ig"n> h[or>P;-ta, hw"hy> [G:n:y>w:
`~r")b.a; tv,ae yr:f'
9

10

11

12

13

14

15

16

17

wajjiqr faro lavrm wajjomr mazzot t ll ;


lmm lohiggadt ll isjtch h :
lm mart aot h wqqa oth l lisjsj ;
watt hinne isjtch qa wlech :
wajtsaw lw paro ansjm ; wajsjallu oto wt
isjto wtkolasjrlo :

hM'l' yLi_ t'yfi[' taZO-hm; rm,aYow: ~r"b.a;l. h[or>p; ar"q.YIw:


`awhi( ^T.v.ai yKi yLi T'd.G:hi-al{
hNEhi hT'[;w> hV'_ail. yli Ht'ao xQ:a,w" awhi ytixoa] T'r>m;a' hm'l'
`%le(w" xq: ^T.v.ai
ATv.ai-ta,w> Atao WxL.v;y>w: ~yvi_n"a] h[or>P; wyl'[' wc;y>w:
`Al)-rv,a]-lK'-ta,w>

18

19

20

1.9Klankontwikkelingen
In het Hebreeuws kunnen klanken op elkaar reageren, waardoor een andere klank ontstaat dan
verwacht (zie ook par. 1.3 over de begadkefatletters, de keelklanken en de resj).

Lettergrepen
Om de klankveranderingen te volgen, moeten we de lettergrepen goed onderscheiden. Er
bestaan open, gesloten en dubbelgesloten lettergrepen die telkens met een consonant beginnen
(of soms met twee consonanten, met een sjew ertussen):10

Open(CV)
begintmetmedeklinker(C)
eindigtmetklinker(V)
zonder klemtoon is klinker
vaaklang

Dubbelgesloten(CVCC)11
begintmeteenmedeklinker
eindigtoptweemedeklinkers
bestaat eigenlijk uit een
gesloten en open lettergreep,
waarbij deze laatste zn
klinkerisverloren
met klemtoon is klinker kort slotklinker is vaak occlusief
(hardebegadkefatletter)
oflang

Gesloten (CVC)
begintmetmedeklinker(C)
eindigtmetmedeklinker(C)
zonder klemtoon is klinker
vaakkort

met klemtoon is klinker lang


(zeldenkort(Joon,par.28))


Merk op dat leesmoeders, hoewel het medeklinkers zijn, een lettergreep niet sluiten. Alleen een
he voorzien van mappiq maakt een lettergreep gesloten.

Veranderingen van de vocalen
Klinkers kunnen onder invloed van zowel de vorm van de lettergrepen (open of gesloten) als de
klemtoon de volgende veranderingen ondergaan:
Woorden die beginnen met een harde begadkefatletter (dus met een dagesj lene erin)
veranderen wanneer er een klinker vr komt: de harde consonant wordt zacht. Denk aan
ar"q.YIw: (wajjiqr) en hij riep + h[or>P; (paro) = h[or>p; ar"q.YIw: (wajjiqr faro) en Farao riep.
Als het bepaald lidwoord h; (ha) wordt gevolgd door een gutturaal of een naamwoord met
resh, dan wordt de pata van het artikel een qmts: vae (esj) + h; = vaeh' (hesj) het vuur.
Wanneer een nun tegen een volgende medeklinker aankomt, verdwijnt de nun vaak, met als
gevolg dat de volgende medeklinker wordt verdubbeld. Zie bijv. !t;n" (ntan) geven. Het
imperfectum begint met een jod en luidt !Tey I (jitten) hij zal geven. Eigenlijk zou hier jinten
moeten staan (stam = ntn), maar de nun is opgenomen in de verdubbelde taw. Zie ook het
voorzetsel !mi (min) uit, waarvan de slotletter vaak versmelt met de beginletter van het
volgende woord: !mi (min) + tyBe (bet) = tyBemi (mibbet) uit het huis van.
Als op het wawvoegwoord w> ((w) en) een woord volgt dat een sjew in de eerste
lettergreep heeft of dat begint met een zogeheten bumafletter (de labialen p m w b), dan
verandert het voegwoord in een sjureq. Zoals bij w> + tyBemi uit (het) huis van = tyBemW
(umibbet) en uit (het) huis van.

Uitzondering is het verbindingswoordje w> (w) en, dat in het door ons gevolgde Tiberinsische punctuatiesysteem kan veranderen
in W (u), maar dat in het Babylonische systeem altijd w> blijft (Gesenius, par. 26).
11 Er bestaat ook een categorie halfgesloten lettergrepen, waarbij de vocaal zozeer is verdwenen dat er zelfs geen sjew meer
staat. Toch speelt die virtuele nonvocaal nog wel een rol, omdat een eventueel erop volgende begadkefatletter altijd zacht blijft
(Joon, par. 27c; Gemser, 19 nt 2).
10

De veelvoorkomende onlosmakelijke voorzetsels (praepositiones praefixae), die nooit als


afzonderlijke woorden voorkomen, kunnen eveneens tot een verandering van beginklinker
leiden. Ze bestaan steeds uit n consonant en een sjew (de voorzetsels zijn m.a.w. zwak
gevocaliseerd):

B.
l.
K.

b(in,op,met,door(ookintemporelebijzinnen))
l(aan,naar,tot,voor(datiefengenitief))
k(zoals,ongeveer(vergelijkingspartikel))


In bijvoorbeeld K. + %m,l, = %m,l,K. (kmlch) zoals een koning treedt geen wijziging op. Maar
dat gebeurt wel in de volgende gevallen (zie Gesenius, par. 102):
Staat een onlosmakelijk voorzetsel vr een ander woord dat met een sjew begint,
verandert de sjew van het voorzetsel in een hreq (want twee sjews naast elkaar mag
niet). Vervolgens vormt het voorzetsel samen met de beginletter van het naamwoord een
gesloten lettergreep. Vgl. B. + ~wOqm. (meqom) plaats (van) samen ~wOqm.Bi (bimqom) in
plaats van.
Begint het tweede woord met een jod, dan dient deze als leesmoeder voor de hreq die
ontstaat (hreq magnum). De jod spreken we dan niet langer uit als een medeklinker
(d.w.z. de consonant wordt quiescens). Bijvoorbeeld B. + ~k,yd>y< (jdechm) jullie handen =
~k,ydeyBi (bdechm) door jullie handen.
Als het tweede woord begint met een begadkefatletter, dan verliest deze de eventuele
dagesj lene (aangezien het voorzetsel een sjew bij zich draagt, zie eerste punt van deze
paragraaf): l. + tyIB ; = tyIb;l. (lvajit) naar een huis en B. + tyBe = tybeB . (bvet) in een huis
van.
Wanneer het tweede woord begint met een gutturaal plus een van de halfvocalen atef
pata, atef sgol of atef qmts (sjew mobile composita!) dan verandert de sjew van
het onlosmakelijke voorzetsel in hun volledige evenknie (resp. pata, sgol en qmts).
Ook hier geldt: twee sjews naast elkaar mag niet. Dus l. + lwOka/ (chl) wordt lwOka/l,
(lchl) om te eten.
Soms treedt dit verschijnsel ook op als de gutturaal van het tweede woord wordt gevolgd
door een sjew i.p.v. een atefvocaal. Zie de imperatief hyEh.w < (whje) en wees! van de
qal van hy"h' (hj) zijn.
Een enkele keer verandert de atefvocaal na een onlosmakelijke voorzetsel in een tsere,
namelijk wanneer er onder de beginaleph van het tweede woord een atef sgol staat:

lemor(omtezeggen,zeggende)
uit: l. en rmoa/
rmoale

lelohm(voorGod)
uit:
l. en ~yhiloa/
~yhiloale

Maar ook een pata is mogelijk bij de Godsnaam:



ladonj(voordeHeer)

uit:

ladonj(voordeHeer)

uit:

~AYB;
~aeK'
~yrih'l,

bajjom(opdedag)

uit: B.. en ~AYh;

kem(zoalsdemoeder)

uit: K. en ~aeh'

lhrim(naardeheuvels)

uit: l. en ~yrih'h,


Wanneer een onlosmakelijk voorzetsel voor een woord staat dat met het bepaalde
lidwoord he begint, vervalt de sjew en wordt de he vervangen door de consonant van
het voorzetsel (de klinker na de he schuift onder de medeklinker van het voorzetsel):


Als een van de onlosmakelijke voorzetsels direct voor de klemtoon van het volgende woord
staat, verandert de sjew in een qmts. Dus l. + ~Wq (qum) wordt (lqum) om op te staan en
w> + %le (lech) wordt %lw" e (wlech) en ga!.
10

l. en hw"hy>
l. en yn"doa]

hw"hyl;
yn"doal;

Klemtonen zijn in het Hebreeuws heel belangrijk, ook met het oog op klankverandering (zie
onder meer het voorgaande punt). De hoofdklemtoon ligt in het Hebreeuws vaak op de
laatste lettergreep, die we ook wel milra noemen (hoewel de nadruk ook kan vallen op de
voorlaatste lettergreep, milel genaamd).12 Er zijn, zoals al opgemerkt, ook bijklemtonen, die
worden onderscheiden door een mtg (teugel) om de voorlezer te laten inhouden bij het
reciteren van de tekst. Het tekentje is belangrijk bij het onderscheiden van woorden als
hm'k.x ' (okm) wijsheid en hm'k.x'( (km) zij is wijs. Klemtonen die met zangtekens zijn
aangegeven kunnen pausavormen met zich brengen (zie par. 1.6). Het komt tot slot ook
voor dat de klemtonen van twee woorden in opeenvolgende lettergrepen liggen. In dat geval
kan de klemtoon van het eerste woord worden teruggetrokken (dit verschijnsel noemen we
hg"ysin> (nsg) terugwijken). Bijvoorbeeld: yti(xoa] (aot) mijn zuster + T.a; (at) jij = T.a;
ytix(oa] (aot at) jij (bent) mijn zuster (let op de plaats van de mtg).
Als er een sjew staat na een verdubbelde medeklinker (dagesj forte), vaak bij y, l, m, n en q,
dan verdwijnt de sjew (elisie) en wordt de verdubbeling van de consonant opgeheven. Zie:
rBed:y>w : (wajdabber) en hij sprak i.p.v. wajjdabber en Wll.h;yw) (wajhallu) en zij prezen i.p.v.
wajjhalllu. Dit kan het lastig maken om werkwoordsvormen te onderscheiden die we juist
aan de hand van de verdubbeling zouden moeten herkennen!
Soms wordt de eerste medeklinker van een woord verdubbeld onder invloed van een
voorafgaand woord (vaak bij de maqqef, het tekentje dat b.v. voorzetsels verbindt met
daaropvolgende woorden tot een klemtooneenheid). Dan is sprake van secundaire
verdubbeling. Bijv. t'yfi([' (t) jij hebt gedaan + yli (l) voor, tegen mij= yLi-t'yfi([ (t
ll) jij hebt mij (aan)gedaan (let op verdubbeling van de lamed). Zie ook yLi-T'd>G:h i (higgadt
ll) jij hebt mij verteld (hifil pf. 2e pers. man. sing. van dg:n" en voorzetsel l. met suffix 1 sing.).


1.10Excursus:geschiedenisvanafDavid



De geschiedenis van Isral lijkt wat meer vaste grond te krijgen vanaf de koningentijd, d.w.z. de
periode vanaf koning David. In 1993 is een Aramese stle gevonden in Tel Dan uit de negende
eeuw v.C. waarop de uitdrukking dwdtyb is te vinden. Sommige archeologen lezen daar dwID" tyBe
(bet dwid) huis van David in. Maar er zou ook kunnen staan dwOD tyBe (bet dod) huis van de
geliefden. Nu is uit tal van archeologische vondsten wel vast komen te staan dat er in de vroege
ijzertijd zekere machtscentra hebben bestaan in het noorden van Isral en rond Jeruzalem. Maar
de Bijbelse verhalen over n rijk onder het bewind van de koningen David en Salomo als de
vorsten al historisch zijn zouden schromelijk zijn overdreven (I. Finkelstein en. N.A. Silberman,
David and Solomon: In Search of the Bible's Sacred Kings and the Roots of the Western Tradition
(New York 2006)).

Ook valt de nadruk vrijwel steevast op het laatste woord in een zin, wat zinnen de klank geeft van aanrollende golven (Gemser).

12

11

Iets ouder dan de Aramese stle is een in 2008 gevonden


potscherf met een tekst die door hebrasten is aangeduid als
Hebreeuws in een protoKananitisch schrift. Er zou staan: [...]
zul je niet doen. En dien d[e ] Doe recht aan de [..]...[..] en de
wedu[we], doe recht aan [...] [en] aan de vreemdeling. [Spr]eek
recht over het kind, spreek recht over de [behoe]ftige [en] de
we[d]uwe. Tegen de vijandigheid in de hand van de koning
beschut de a[r]me [en] de slaaf; on[dersteun] de vreemdeling.13
Enkele archeologen lezen in met name de laatste regel een bewijs
voor de historiciteit van het koningschap van David en de
betrouwbaarheid van de Bijbel. Inderdaad kan er in de 10e eeuw
sprake zijn geweest van een staatkundige structuur. De inhoud van het geschrevene sluit
bovendien aan bij sociale noties die we ook elders vinden, zowel in de Hebreeuwse Bijbel als in
Ugaritische, Marische en Mesopothamische tekstfragmenten. Maar een bewijs voor het bestaan
van koning David vormt het ostracon niet (B. Becking & P. Sanders, De inscriptie uit Khirbet
Qeiyafa, in: NTT 64/3 (2010) 238252).
De Bijbelse verhalen over David hebben een overwegend mythisch karakter. Zo bevat de
Hebreeuwse tekst twee introducties van David. Hij zou als harpspeler aan het hof van koning
Saul hebben gewerkt om met zijn muziek het labiele gemoed van de vorst te verzachten (1 Sam.
16,1723). Maar een hoofdstuk verder lijkt David opnieuw te worden gentroduceerd, dit keer
als overwinnaar van Goliath (1 Sam. 17,31). De boeken Samul en Kronieken schrijven tal van
heldendaden op het conto van David. Ook allerlei Psalmen worden op zijn naam gezet. Maar
opmerkelijk genoeg staan ook Davids fouten breed uitgemeten in de Hebreeuwse Bijbel. Een van
de mogelijke verklaringen is dat de negatieve verhalen over David afkomstig zijn van het kamp
van de Benjaminieten (de stam van Saul) waar David het geregeld mee te stellen heeft (zie 1
Sam. 1831; 2. Sam. 34; 20).
Salomo is de Bijbelse annalen ingegaan als de rijkste vorst van zijn tijd, de bouwer van de
tempel, de schrijver van een indrukwekkende hoeveelheid wijsheidsliteratuur en als de man van
vele vrouwen. Aan die laatste liefhebberij gaat hij uiteindelijk ook ten onder. Na hem, onder het
bewind van zijn zoon Rehabeam, valt het rijk uiteen in het Tienstammenrijk (Isral) in het
noorden en Juda in het zuiden. Het grotere Tienstammenrijk wordt een lokale mogendheid die
een actieve rol speelt op het internationale toneel en allerlei wisselende allianties sluit. Die
pakken uiteindelijk verkeerd uit, wat tot de wegvoering van de elite leidt door de Assyrirs (720
v.C.).
Juda bestaat meer in de marge van de politiek. Het koninkrijkje blijft mede daardoor een eeuw
langer bestaan dan zijn noorderbuur. Na een aanval van de Assyrische koning Sanherib in 701
kent het staatje nog eenmaal een periode van bloei. In diezelfde tijd vindt ook een religieuze
herorintatie plaats richting een strikter monothesme. Maar in het krachtenveld tussen het
zojuist opgekomen NieuwBabylonische rijk en Egypte houdt ook Juda geen stand. Al in 597
komt het tot een ballingschap van een groot aantal belangrijke figuren. Tien jaar later wordt
Jeruzalem ingenomen en de tempel verwoest.
In 539 v.C. valt het NieuwBabylonische rijk in handen van de Meden en de Perzen. De Perzische
koning Cyrus staat vervolgens de joodse ballingen toe om terug te keren naar Jeruzalem en de
tempel te herbouwen. Dat gebeurt onder leiding van Zerubbabel. Een eeuw later worden onder
Ezra en Nehemia godsdienstige en politieke hervormingen doorgevoerd en krijgt Jeruzalem
weer een ommuring (459432 v.C.).
Juda ontvangt echter geen zelfstandigheid. Na 333 v.C. behoort de provincie eerst tot het rijk van
Alexander de Grote, later bij de rijken van zijn opvolgers (de Ptolemeen in Egypte en later de
Seleuciden in Syri en Mesopothami). Rond 165 v.C. waagt de Seleucidische koning Antiochus
IV het om de joodse godsdienst te helleniseren. Dat resulteert in de opstand van Hasmoneen
of Makkabeen. Zij stichten een dynastie die tot 63 v.C. regeerde. Daarna vallen de Romeinen
Palestina binnen.

$mt rg $X db[w !yba 5 $lm dby ~qm !mla 4 w ld br ll[ br rgw 3 y jpX !mlaw b jpX 2 ta db[w X[t la 1

13

12

1.11Geschreven(ketiv)engelezen(qere)tekst
De medeklinkers van de Hebreeuwse Bijbel zijn al vroeg als heilig beschouwd. Maar dat wil niet
zeggen dat lezers nooit van de tekst afwijken. In de loop van de tijd zijn door de Masoreten
afspraken gemaakt om bij bepaalde woorden iets anders te lezen dan er staat. Op die manier
blijven de consonanten onaangetast, terwijl de tekst toch anders klinkt. De afspraken zijn in de
BHS doorgaans opgenomen als een soort kanttekening, die in de marge of voettekst weergeeft
wat in plaats van een bepaald woord dient te worden gelezen (in de hoofdtekst aangeduid met
een sterretje of kringetje, in de voettekst met een Q en in de marge met een qO). Maar de
conventie blijft soms ook ongeschreven. In beide gevallen spreken we van yreq . (qere) het
gelezene. De onveranderlijke medeklinkertekst heet bytiB. (ketv).
Een bekend qerevoorbeeld is de Godsnaam hwhy. In de synagoge maakt de voorlezer (baal
qoree) van het Tetragrammaton altijd yn"doa] (adonj) mijn heer. Hier is sprake van een qere
perpetuum of voortdurende qere. Opvallend is dat in de Masoretische tekst hwhy het
klinkerpatroon heeft gekregen van yn"doa,] hoewel er in plaats van de atef pata vaak een sjew
staat en de olm wordt weggelaten (we komen in de BHS zowel hw"hy> als hw"Ohy> tegen). Duidelijk is
dat de vocalen tot de qere behoren. Alleen de consonanten vormen de ketv.14 In het geval van de
combinatie hw"hy> + yn"doa] lezen we het Tetragrammaton als ~yhiOla/ (lohm) God, waarbij hwhy de
ireq krijgt van lohm: hwIhy> yn"doa.]
Andere voorbeelden van qere perpetuum zijn:

~Il;v'Wry>
awhi
r"[}n:

j rusjlajim (Jeruzalem)

h(zij)(pers.vnw.3.pers.vr.sing.)

na r(meisje)

lezen:~yIl;v'Wry>(jodtussenlamedenmem)
lezen:ayhi(jodinplaatsvanwaw)
lezen:hr"[n} :(methealsleesmoeder)


Naast deze voortdurende qere bevat de BHS nog enkele honderden gewone qere. Zo staat
bijvoorbeeld in Gen. 14,2 de plaatsnaam ~yIyObc. (tsevojm) Zebom, terwijl we in de marge zien:
~ywbc (zonder klinkers dus). Het is dan de bedoeling dat we de consonanten in de marge lezen
met de vocalen van de hoofdtekst, dus: ~yIwObc. (tsevjm). De uitspraak verandert in dit geval niet
hoorbaar. De reden waarom de Masoreten soms andere consonanten voorstellen is dan ook
vaak onduidelijk.
Ter verduidelijking nog wat gewone qere, die we kunnen aantreffen in de Masoretische Tekst:

Hoofdtekst:

wvip.n:b.
^yr.b'D>
dx'a, "
~yhiOla/
^yD.b.[;
~yv'lv.
dx'a,
yIx;(
ydodo
~yrIBoGI ;
wl'['w>
Yl'

q re:

Lezenals:

Yvpnb
$rbd
dxah
~yhla
$db[
hvlv
txa
lyx
wdwd
~yrbgh
wyl[w
Wnl

yvip.n:b.
^r>b'D>
dx'a,h'
~yhiOla/
^D>b.[;
hv'lv.
tx'a,
lyIx;(
wOdwOd
~yrIBGo hI ;
wyl'['w>
Wnl'


1.12HebreeuwsenNederlands
Het Hebreeuws behoort tot de noordwestSemitische taalfamilie en deelt daarmee enkele
eigenschappen (zie par. 1.4). Veel ervan zijn we al terloops tegengekomen. We lopen in deze
paragraaf de kenmerken een voor een kort langs:

Dit verschijnsel heeft in het verleden tot de foutieve uitspraak Jehova geleid. In feite hebben we geen idee hoe JHWH ooit moet zijn
uitgesproken. Misschien als Jahweh, maar de consonanten komen we ook tegen in de namen Jehojkm (Jojakim) en Jirmejhu
(Jeremia).

14

13

Klankleer
De spreekbasis van het Hebreeuws ligt diep in de keel. De taal telt enkele emfatische
medeklinkers die, typisch voor semitische talen, verder achterin de mond en met nadruk
worden uitgesproken. Daarnaast kent het Hebreeuws veel keelklanken:

Voornaamwoorden
In het Nederlands geeft de vorm van een persoonlijke voornaamwoord de rol in de zin aan:
hij wanneer het voornaamwoord onderwerp (nominatief) is, zijn bij bezit (genitief) en
hem bij meewerkend of lijdend voorwerp (resp. datief en accusatief). In het Hebreeuws
bestaat het pronomen personale alleen in de nominativus als afzonderlijk woord. In de
andere naamvallen maakt het Hebreeuws gebruik van (a) vormen die aan het voorafgaande
woord worden vast geschreven, de zogeheten suffixen, of (b) door een combinatie van het
voorzetsel tae met een suffix (al dan niet verbonden door een maqqef).
In een volgende hoofdstuk gaan we nader in op de persoonlijke voornaamwoorden. Om
bovenstaande alvast te verduidelijken, kijken we even naar hT"a; (att) jij (mannelijk):

hT"a;
^t.yBe
^l.
^l.j;q'

att(jij,nominativusmasc.)

bet ch(jouwhuis,genitivus masc.)

uit: ^(ch=jouw)en tyIB;( (bajit=huis)

lch((aan)jou,dativus masc.)

uit: ^(ch=jou)en l.(l =aan,voor)

qalch (hijdooddejou,accusativusmasc.)

uit:^(ch=jou)enlj;q" (qal=hijdoodde)
of:

^t.ao lj;q'

of:
e

qalot ch (hijdooddejou,acc.masc.)

oorspronkelijk:ant(nunisgelideerd)
e

uit: ^ (ch = jou), tae (voorzetsel als zgn.

notaaccusativi)enlj;q" (qal=hijdoodde)

Naamwoorden
De Hebreeuwse woordstammen of wortels (radices) bestaan grotendeels uit drie
medeklinkers (waaraan later klinkers zijn toegevoegd), waarvan de eerste twee
consonanten het meest bepalend zijn. De medeklinkers dragen de betekenis van het woord.
14

Het Hebreeuws kent geen samengestelde (werk)woorden, zoals huisdeur, grootmaken of


neervallen.
In het Hebreeuws ontbreken onzijdige woorden (zoals Gemser schrijft: niks is leweloos vir
die Semiet nie (Gemser, Spraakkuns, 4)). Ook bevat de taal nauwelijks abstracte begrippen.
Het Hebreeuws is een overwegend vertellende taal met veel nevengeschikte zinnen
(verbonden door het voegwoordje w> (we) en). VroegIsraelitische verhalen zijn steevast
concreet en beeldend.
Het Hebreeuws kent net als het Nederlands de singularis en pluralis. Voor zaken die van
nature in tweetallen voorkomen (bijv. benen, ogen en oren) bestaat de zogeheten dualis.
Een handelende zin begint doorgaans met het werkwoord (waarin het onderwerp reeds is
inbegrepen), gevolgd door een nader bepalend naamwoord en het lijdend voorwerp. Dus
een zin als David heeft Jonathan bemind, wordt in het Hebreeuws: Hij heeft bemind, David,
[nota accusativi]Jonathan.
Bij genitiefverbindingen gaat het algemene begrip voorop, gevolgd door het naderbepalende
naamwoord. Er staat dus altijd het huis van David, nooit: Davids huis. Het algemene begrip
(huis) verandert in een dergelijke relatie van klinkers. We zeggen dat het woord in de
status constructus staat (NB. de losse vorm noemen we de status absolutus):

dwId" tyBe

betdwid
(huisvanDavid)

uit:tyIB;( (bajit(statusabsolutus)=huis)endwId"(David)

Werkwoord
Hebreeuwse werkwoorden worden, net als naamwoorden, afgeleid van een wortel of sjoresj. Zo
kunnen we uit de medeklinkers mlk zowel mlch (koning) vormen als mlacht (ik regeerde).
Aan klinkerpatronen en affixen (prefixen, suffixen en infixen), de zogeheten stamformaties,
herkennen we wat een werkwoord uitdrukt. Neem nu h'WKY:w : (zij sloegen het) uit Richteren 1,8.15
We lezen hierin:

Getal
Persoon
Geslacht
Lijdendvoorwerp
Vorm
Valentie
Grammaticaalaspect
Lexicaalaspect
Wijs

numerus
persona
genus
obiectivum
genusverbi
valentia
aspectus
Aktionsart
modus

meervoud(pluralis)vs.enkelvoud(singularis)endualis.
e
e
e
3 persoon(deJudeers)vs.1 en2 persoon.
mannelijkvs.vrouwelijk.
het(i.e.destadJeruzalem).
actiefvs. passief en reflexief.
16
transitief vs.intransitief.
voltooidvs.onvoltooid.
fientief (hier:slaan,straffen(hkn))vs.statief.
indicatief vs.infinitief,tegenwoordig& voltooiddeelwoord,imperatief.

Wat ontbreekt in het rijtje is tijd (tempus). Strikt genomen kent het Hebreeuws in
grammaticale zin geen tempora als verleden, heden en toekomst. Werkwoordsvormen drukken
allereerst het aspect uit, wat aangeeft of een handeling voltooid (perfectum) is of onvoltooid
(imperfectum). Het is de context die bepaalt in welke tijd een werkwoord staat. Dat betekent dat
zowel in de voltooide als onvoltooide vorm verleden, heden en toekomst kunnen worden
uitgedrukt! Weliswaar vertalen we het perfectum gemakshalve vaak met een verleden tijd, het
imperfectum met een toekomende tijd en het participium met een tegenwoordige tijd. Maar in
feite heeft de context steeds het laatste woord. Zo kan ook een voltooide handeling met een
toekomende tijd worden vertaald.
De (infinitief) kent in het Hebreeuws twee vormen. De infinitivus constructus is gelijk aan de
infinitief die het Nederlands ook heeft. Daarnaast onderscheiden we nog de lastig definieerbare
infinitivus absolutus (Joon, par. 123). Deze stellige onbepaalde wijs drukt de gedachte uit van
een handeling, gebeurtenis of toestand zonder meer en dient ter versterking van een
persoonsvorm (ik zal zeker doden).

De Judeers hadden namelijk tegen Jeruzalem gestreden, het ingenomen, het met de scherpte van het zwaard geslagen (h'WKY:w): en de
stad in brand gestoken.
16 Valentie drukt de verbindingsmogelijkheden van een werkwoord uit. Het geeft aan hoeveel nominale constituenten (onderwerp,
lijdend voorwerp etc.) een bepaald predicaat (werkwoord) normaliter met zich heeft. We onderscheiden in deze categorie
transitieve (overgankelijke) en intransitieve (onovergankelijke) werkwoorden. Bijvoorbeeld zuigen en zogen, drinken en drenken of
drinken en verdrinken.
15

15

Andere woordsoorten
Voorzetsels nemen in het Hebreeuws persoonssuffixen aan (zie ook par. 1.9). De meest
voorkomende voorzetsels zijn:

B.
l.
K.
la,
!mi
l[;

aan,naar,tot,voor(datiefengenitief)

zoals,ongeveer(vergelijkingspartikel)

naar,aan

min

uit

al

op,over

in,op,met,door(ookintemporelebijzinnen)


Een veelvoorkomend betrekkelijk voornaamwoord is rv,a ] asjr. Eigenlijk is dat geen
relativum in eigenlijke zin, maar een zogeheten resumptief pronomen of samenvattend
voornaamwoord. De letterlijke betekenis luidt: waarvan geldt, maar de context bepaalt voor
welke vertaling we kiezen.
Tot slot dient nog te worden gewezen op het frequent gebruikte partikel aOl (lo), dat een
gewone ontkenning weergeeft (niet).

1.13Excursus:joodsegodsdienstgeschiedenis
De geschiedenis van de godsdienst van Isral zit anders in elkaar dan de opeenvolgende
Bijbelboeken doen vermoeden. De Hebreeuwse Bijbel maakt melding van een ideale situatie ten
tijde van de Wetgeving op de berg Sina, waaraan al snel een einde kwam door afvalligheid van
het volk. Die afwisselende trouw en ontrouw aan het verbond met God, gevolgd door ingrijpen
van Hogerhand, vormt de rode draad van het zogeheten Deuteronomistisch geschiedwerk.17
Maar wanneer het volk Isral God weer eens de rug toekeert, wordt in de historische boeken
zelden verwezen naar de wetten van de Sina. Veeleer hebben de zonden van de Isralieten te
maken met het volgen van Kananitische goden. Pas in de boeken Ezra en Nehemia (in de
Hebreeuwse canon n boek) begint de tor een rol te spelen.
Veel theologen denken dat de Sinatraditie pas laat op papier is gezet. Weliswaar gaat de kern
ervan de apodictische decaloog ver terug, mogelijk zelfs tot de 12e of 11e eeuw v.C., maar in
de huidige vorm zou de wet in de zevende eeuw zijn samengesteld uit tal van casustische
bronnen. Daarom is het opmerkelijk dat het woord Jeruzalem niet voorkomt in de Tor. De stad
zou volgens de historische boeken door David op de Jebusieten zijn veroverd rond het jaar 1000
v.C. (2 Sam. 5). Ook komt de naam van de stad voor in oude Egyptische en Akkadische bronnen,
onder meer in de zogeheten Amarnabrieven van de gouverneur van Jeruzalem, AbdiCheba, aan
zijn baas de Farao uit ca. 1200 v.C.18 In de daaropvolgende eeuwen is Jeruzalem
achtereenvolgens hoofdstad van het ongedeelde Davidische rijk en van het zuidelijke koninkrijk
Juda. Toch laat de tor het bij n indirecte en bovendien omstreden verwijzing naar de stad,
wanneer Melchizedek koning van ~lev ' (sjlem) wordt genoemd (Gen. 14,18).19
Opvallend is verder dat de tor weinig zegt over gebruiken die later zo belangrijk zijn geworden
binnen het jodendom. Zo bevat de Wet vrijwel geen regel over kasjroet, de joodse spijswetten.
Alleen het gebod om geen bokje in de melk van zijn moeder te koken valt in de Hebreeuwse
Bijbel te lezen (Ex. 23,19; 34,26 en Deut. 14,21). En daarvan wordt bovendien vermoed dat het
niet zozeer met kasjroet te maken heeft, maar met het onderscheid met de Kananieten.

17 De boeken Deuteronomium t/m 2 Koningen worden door sommige theologen gezien als n geschiedwerk, dat grotendeels
geschreven is door n school die wordt aangeduid met Deuteronomist (D). De verhalen in deze boeken vertellen uiteindelijk
hetzelfde, namelijk hoe God zich een volk kiest, Isral, om door middel van dat volk de aarde te verheffen. Maar Isral kan alleen de
andere volkeren tot zegen zijn als het zich aan Gods geboden houdt (het Verbond). Wijkt het van de regels af, dan volgt straf, met als
ultieme sanctie wegvoering uit het land dat het volk door God is gegeven om in te wonen.
18 Abdicheba schrijft vanuit Jerusalem dat de steden Gezer, Askelon en Lachisj zijn overgelopen naar de rebellen, de Habiroe
(mogelijk de Hebreen). De Habiroe zaaien dood en verderf, zodat veel Palestijnen naar Egypte vluchten.
19 Salem wordt in de Targumim gedentificeerd met Jeruzalem (maar vgl. Gen. 33,18). Merk op dat de stad officieel ~yIl(;v'Wry>
(jerusjalajim) heet. Maar vrijwel steeds wordt in de Hebreeuwse Bijbel de jod weggelaten (~Il;v'Wry>, zie par. 1.11). Toch schrijft de qere
voor dat we de jod wl uitspreken. De naam van de stad was vermoedelijk oorspronkelijk Irusalem (uit yarah (vinden) en de naam
van de westsemitische godheid Shalim, die vermoedelijk de patroon van de stad was). In de oudste Egyptische tekstverwijzing lezen
we Rushalimum (19e of 18e eeuw v.C.). Traditioneel wordt de naam uitgelegd als grond(slag) van vrede (shalom).

16

2.VORMLEER

2.1Zelfstandigpersoonlijkvoornaamwoord
Het Hebreeuws kent alleen pronomina personalia separata in de nominativus, dat wil zeggen dat
het persoonlijk voornaamwoord alleen zelfstandig voorkomt als het onderwerp in de zin is. In
par. 1.12 zagen we al dat in de andere naamvallen gebruik wordt gemaakt van vormen die aan
het voorafgaande woord worden vast geschreven, de zogeheten pronomina suffixa, al dan niet in
combinatie met het voorzetsel tae.
De zelfstandige vormen zijn:

mannelijk

ynIx]20 ykinOa'(
hT'a;
aWh
Wnx.n: Wnx.n:a]
~Ta,;
~he hM'h(e

ik

att

jij

hu

hij

nanu/ nanu

wij

attm

jullie(gij)

hem/hemm

zij

21

n/noch

22

24

vrouwelijk

ik

at (of:a )

jij

zij

nanu / nanu

wij

attn /atten

jullie(gij)

henn

zij

ynIx] ykinOa'(
T.a;
ayhi
Wnx.n: Wnx.n:)a]
!Ta,; hn"Tea;
hN"h(e

n /noch
e 23

25

Merk op dat de alef in de derde persoon enkelvoud (mannelijk en vrouwelijk) niet wordt
uitgesproken. De leesmoeder is een overblijfsel van de vroegere uitspraak hua of ha. Daarbij
komt dat in de tor het woord ayhi (3e pers. sing. fem) vaak wordt geschreven als awhi. We lezen
het voornaamwoord dan echter toch alsof er jod staat (qere perpetuum).

2.2Aanwijzendvoornaamwoord
Net als in het Nederlands kent het Hebreeuws onderscheidende aanwijzende voornaamwoorden
voor dichtbij en veraf:

mannelijk

hz<
hLa,e(

aWh
hM'he(

sing

dit,deze

vrouwelijk

ell

plur

deze



hu



sing



dat,die

hemma

plur

die

taoz
hLa,e(
ayhi
hW"he(

zot

sing

dit,deze

ell

plur

deze



sing



dat,die

henna

plur

die

Over het aanwijzend voornaamwoord zijn de volgende opmerkingen te maken:


De alef in taoz (zot) is leesmoeder voor de holm.
Het pronomen demonstrativum staat gewoonlijk n het zelfstandig naamwoord waar het bij
hoort. Het gedraagt zich als een bijvoeglijk naamwoord. Krijgt het zelfstandig naamwoord
een lidwoord, dan krijgt het demonstrativum dat ook: hZ<h; ywOGh; (haggoj hazz) dit volk (lett.
het volk het dit). Zie ook: taWOh; hk'r"B.h; (habberch hazzot) deze zegening en hL,ae(h' ~yvin"a]h '
(hansjm hell) deze mannen.
In naamwoordelijke zinnen, als het aanwijzend voornaamwoord zelfstandig (predicatief)
wordt gebruikt, dan krijgt het pronomen geen lidwoord (~yvin"a]h' hL,ae( (ell hansjm)
deze/dit (zijn) de mannen)
De aanwijzende voornaamwoorden die voor veraf worden gebruikt zijn dezelfde als de
persoonlijke voornaamwoorden voor de derde persoon (singularis en pluralis): aWhh; ywOGh;
(haggoj hahu) dat volk; ayhih; hk'r"B.h ; (habberch hah) die zegening en ~heh' ~yvin"a]h '
(hansjm hhem) die mannen.

In latere boeken van de Hebreeuwse Bijbel vinden we ook ynIa' (vgl. vorm van eerste persoon meervoud).
Pausavorm 1e pers. sing. ykinOa(' of ynIa'.
22 Pausavorm 2e pers. sing. masc. hT'a'.
23 Pausavorm 2e pers. sing. fem. T.a'.
24 Pausavorm 1e pers. plur. Wnx.n"a ] of Wnx.n."
25 Als variant komt nog voor !Tea; (vgl. Joon, par. 39, p. 110).
20
21

17

2.3Vraagwoorden

Vragend voornaamwoord
Het Hebreeuws kent maar twee vormen van het pronomen interrogativum, een voor personen
en een voor zaken. Er wordt bij dit voornaamwoord geen onderscheid gemaakt naar geslacht of
getal.

ymi
hm'

wie?

wat?

Andere vraagpartikels
Vraagpartikels worden gerekend tot de adverbia, d.w.z. woorden die een nadere bepaling
geven van een werkwoord.

hM'l'(
hm'l'(
-h]
-h;
-h,
~ai -h;
yae
hYEa;
%yae
hk'yae
!yIa(;me
hN"a('

lmm

waarom?

lm

waarom?(voorgutturalenvervaltdedagesj,vgl.Gesenius,par.102)

algemeenvraagwoord(voornietgutturalenmetvollevocaal)

ha

algemeenvraagwoord(voorgutturalen ennietgutturalenmetsj wa)

ha...im

of...of(bijvraagmetmeerdannmogelijkheid)

waar?(basisvraagpartikel)

ajje

waar?(zonderbeweging)

ech

hoe?

algemeenvraagwoord(voorgutturalenmetqamts of tefqamts)

ech

hoe?(mindervaakvoorkomendalternatiefvoorech)

meajin

waarvandaan? (metbeweging)

nn

waarnaartoe? (metbeweging)

Opmerkingen:
Het vraagwoordje waarom bestaat uit het onlosmakelijke voorzetsel l. (aan, naar, tot,
voor) en het interrogativum hm'.
Het Hebreeuws maakt zinnen vragend door h' aan het begin van een stellende zin te
plaatsen. Het algemene vraagwoordje lijkt sterk op het lidwoord. Toch kun je het er
meestal niet mee verwarren, omdat er (a) geen verdubbeling op volgt en (b) het vraagwoord
meestal voor een werkwoordsvorm staat (het is immers een adverbium).
Voor vragen waarbij meer dan n mogelijkheid wordt geboden (zogeheten disjunctieve
vraagzinnen), vinden we ~ai -h; (ha ... im) of ... of (Joz. 5,13). De medeklinker na ha
wordt doorgaans verdubbeld.
Vraagwoorden worden doorgaans opgebouwd rond het algemene vraagwoord yae (e), dat in
feite waar? betekent, maar wat ertoe dient om partikels van plaats, tijd etc. een vragend
karakter te geven.
Het algemene vraagwoord kan ook met suffixen worden verbonden en zo een vorm van het
impliciete werkwoord zijn uitdrukken: wOYae (ajjo) waar is hij.

2.4Betrekkelijkvoornaamwoord
Het Hebreeuws kent hoofdzakelijk n betrekkelijk voornaamwoord, het reeds genoemde
rv,a] (asjr) lett. waarvan geldt dat. De betekenis van het resumptief pronomen hangt sterk af
van de context (zie b.v. de vier kolommen in Koehler & Baumgartner, LVTL, p. 9698).
Dan is er nog het weinig gebruikt pronomen relativum v, (sj), dat aan het daaropvolgende woord
wordt vast geschreven (met verdubbeling van de eerste medeklinker ervan). Dit betrekkelijk
voornaamwoord bestaat ook in de varianten v; (sja) en v. (sje).

2.5Wederkerendvoornaamwoord
Waar het Nederlands een apart voornaamwoord kent om uit te drukken dat een handeling
terugslaat op het subject van de zin (zich(zelf)), heeft het Hebreeuws aparte stamformaties
(nifal of hitpael) om het reflexieve karakter van een verrichting weer te geven (zie verderop).
18

Ook is het mogelijk om met persoonssuffixen aan te geven dat een werkwoord wederkerend is.
Zie bijvoorbeeld wOl xQ;YIw: (wajjiqqa lo) hij nam voor zich (wOl = lett. voor hem).

2.6Wederkerigvoornaamwoord
Het reciproque pronomen onderscheidt zich van het relativum doordat het op meerdere
personen slaat die vaak onderwerp van de zin zijn (elkaar). Het Hebreeuws kent echter geen
woord voor elkaar en gebruikt daarom omschrijvingen:

hz< hz<w>
dx'a,h' dx'a,h'
wyxia' vyai
twOxa' hV'ai
Wh[e(rE vyai
H"tW[r> hV'ai

z...z

deze...gene

hd...hd

deeen...deander,elkaar

sj...w

deman...zijnbroeder,elkaar(Gen.13,11)

sjsj...ot

devrouw...haarzuster,elkaar(Ex.26,3.17)

isj...reehu

deman...zijnnaaste,metgezel(Richt.6,29)

sjsj...reuth

devrouw...haarmetgezellin(Jes.34,15)

tyIb(;B.
tyIB(;B;

b vajit

ineenhuis(uit:tyIB(; (eenhuis)enB.(in))

babbajit

inhethuis(uittyIB(;h;(hethuis)enB.(in))


Ook is het mogelijk om een zin wederkerig te maken met behulp van de stamformaties nifal of
hitpael (net als bij het wederkerend voornaamwoord).

2.7Lidwoord
Het Hebreeuws kent slechts n lidwoord, nl. -h; (ha).26 Het artikel is altijd bepaald en wordt
gebruikt voor zowel mannelijke als vrouwelijke naamwoorden. Het lidwoord staat in het
Hebreeuws op die plekken waar we het in het Nederlands ook tegenkomen. Let wel op de
volgende bijzonderheden:
In par. 1.9 zagen we dat de he van het lidwoord verdwijnt als er een onlosmakelijk
voorzetsel voor staat. De klinker die we na de he zouden verwachten gaat over op de
medeklinker van het voorzetsel:

Het lidwoord staat telkens vast geschreven aan het erop volgende woord, waarvan
bovendien vaak de eerste medeklinker wordt verdubbeld. Dit is handig bij het herkennen
van het lidwoord als de he is weggevallen onder invloed van praepositiones praefixae.
Als verdubbeling niet kan (nl. bij de resh en de gutturalen alef, he, et en ajin), verandert de
klinker van het lidwoord bij wijze van compensatie in een qamts (verlenging) of een segol
(kleurwijziging). Ook dit maakt dat een lidwoord zichtbaar blijft als de he is verdwenen.
De status constructus heeft nooit een lidwoord. In dergelijke genitiefverbindingen bepaalt
het woord dat erna komt of we wel of niet met een lidwoord dienen te vertalen:

%l,m(, tyBe
%l,M(,h; tyBe

betmlch

huisvaneenkoning

bethammlch

hethuisvandekoning

Het lidwoord had oorspronkelijk een demonstratieve functie (Lettinga, par. 17f).

26

19

You might also like