You are on page 1of 6

Inleiding

op De Knijffs boek,Tegenwoordigheid van geest als Europese uitdaging


Symposium Protestantse Theologische Universiteit, Amsterdam, 28 maart 2014

Dr. Pieter Vos, phvos@pthu.nl

Het vorig jaar verschenen boek van H.W. De Knijff, Tegenwoordigheid van geest als
Europese uitdaging. Over secularisatie, wetenschap en christelijk geloof, kan met recht zijn
opus magnum genoemd worden. In dit boek komen alle lijnen van zijn denken op
indrukwekkende wijze samen. Het is 1) een studie van de Westerse cultuur en
wetenschap, en vooral de secularisatie ervan, 2) het is een kentheoretische studie, 3) het
is ook een boek over theologie, inclusief hermeneutiek, bijbeluitleg en ethiek. Bij dat
alles herinnert de centrale betekenis van de menselijke geest en vooral de Geest van God
duidelijk aan Noordmans.

Bij wijze van introductie op deze middag zal ik aan de hand van de drie genoemde
themas trachten in kort bestek de hoofdlijnen van deze monumentale studie te schetsen.
De details (en ook de vragen) komen vooral in de volgende lezingen aan bod.

1
De Knijffs boek is allereerst een secularisatiestudie. In het eerste hoofdstuk wordt Geert
Maks bestseller, Hoe God verdween uit Jorwerd, als uitgangspunt genomen. Mak laat zien
hoe God door de modernisering en vertechnisering van het boerenbedrijf langzaam
maar zeker uit het leven van dorpelingen verdween. De Knijff wijst Maks identificatie
van geloofsverlies en het verdwijnen van God zelf af. Wel deelt hij Maks visie op
secularisatie als verwereldlijking van de kennis. Secularisatie betreft vooral de god-loze
kenverhouding tot de werkelijkheid, en niet bijvoorbeeld een optionalisering van het
geloof naast andere verklaringen, zoals bij Charles Taylor.

Er is een gapende kloof ontstaan tussen weten en geloven, tussen objectiviteit en
subjectiviteit. Deze kloof is problematisch en baart de Knijff grote zorgen:
Ons gehele moderne bestaan dreigt () op te gaan in een dubbelheid van
vervreemdende objectiviteit en machteloze private subjectiviteit (10).

Deze object-subject-splitsing is niet van vandaag of gisteren. Ze hangt samen met de


natuurwetenschappelijke ontwikkeling in de geschiedenis van het Westen die onze kijk
op kennis, waarheid en het dagelijks bestaan fundamenteel bepaalt. We leven in een
immens complex van objectieve kennis die in tal van technische toepassingen concreet
aanwezig is in het dagelijks bestaan. We zijn grootgebruikers geworden en dat eist zn
tol in het milieu, met alle ethische problemen van dien.

Om duidelijk te maken hoe het zo ver is gekomen beschrijft De Knijff in hoofdstuk III en
IV uitvoerig de historische ontwikkeling van de natuur-, de historie- en de
menswetenschappen. Ter wille van de juiste kennis wordt God gaandeweg geheel uit
deze wetenschappen gelimineerd. Alleen objectieve kennis beschouwen we als echte
kennis. De wereld wordt onttoverd. Dat wil zeggen, de totale werkelijkheid wordt
volledig gedentificeerd met zijn uitwendige fysicale gestalte. De Knijff spreekt van
fysicalisme, anderen ook wel van scientisme. De uiterste consequentie van deze
ontwikkeling wordt duidelijk in het werk van Dennett en Swaab, waarin niet alleen God
maar ook de menselijke geest wordt gelimineerd.

Deze ontlediging heeft grote invloed op onze dagelijkse ervaring. De buitenwereld is
een harde en gesloten werkelijkheid geworden met een objectivistisch, vervreemdend
karakter. Als reactie daarop richten we voor onszelf een sterk gevoelsmatige
binnenwereld in, die subjectivistisch is en waar we kunnen doen en vinden wat we
willen. Het christelijk geloof heeft alleen nog geldigheid in het domein van de
subjectiviteit.

Kortom, de verhouding tussen weten en geloven, objectiviteit en subjectiviteit is
volkomen zoek. De mens kan zich de wereld niet meer toe-eigenen en is ervan
vervreemd. Daarom moeten natuur en geest weer op elkaar betrokken worden.
Daarmee komen we bij de tweede hoofdlijn: de epistemologie.


2
De gelijkschakeling van de werkelijkheid met haar fysicale gestalte berust volgens De
Knijff op een antropologische reductie: het elimineren van de menselijke geest. In de

hoofdstukken V en VI, die de kern van het boek vormen, maakt hij duidelijk dat de
menselijke geest inderdaad niet te lokaliseren is als materie. Hij laat het raadsel van de
menselijke subjectiviteit (namelijk dat de mens zich van zichzelf bewust is) staan zonder
het te verklaren. Subjectiviteit is niet te herleiden tot objectiviteit, maar een
verdubbeling waarin geestelijke betekenisgeving plaatsvindt.

De Knijff ontwikkelt een zogenaamde mediale kenleer, in aansluiting bij de
fenomenologische traditie en bij denkers als Plessner en Van Peursen. Bij alle
objectivering moeten we bedenken dat er een ik is dat al die fascinerende kennis over
natuur, geschiedenis en cultuur voortbrengt, ook al refereert deze kennis aan een
objectieve buitenwereld. Dat subject is vervolgens nooit alleen maar binnenwereld. Het
bezielt de buitenwereld. De scheppende betekenis van het subject is cruciaal voor alle
kennisontwikkeling in de wetenschappen. Bovendien geldt dat het subject al die
wetenschappelijke kennis ergens in de leefwereld moet plaatsen en betekenis moet
geven. De Knijff bepleit een integrale samenhang van geest en natuur voorbij een
cartesiaans dualisme. Wij denken de wereld niet primair, maar bewonen haar als
subjecten: de dingen worden ons eigen.

Op basis van deze visie pleit De Knijff voor eerherstel van de geesteswetenschappen, die
steeds meer onder druk zijn komen te staan van het dictaat van de harde objectiviteit en
zich daarom zijn gaan voegen naar natuurwetenschappelijke standaarden van
objectivering en meetbaarheid. Het dramatische gevolg daarvan is dat de inhoudelijke
geldigheid van morele en religieuze beweegredenen in deze wetenschappen niet meer
gesteld wordt. De wezenlijk historische dimensie van onze kennis (in de zin dat we
historisch-interpreterend in de werkelijkheid staan) verdwijnt in een door exacte kennis
gedomineerd wetenschapsparadigma.

Dwars tegen deze tendens in brengt De Knijff de omvattende betekenis van de
menselijke geest in. Dat betekent dat de natuurwetenschappelijke kennis gentegreerd
moet worden in de geesteswetenschappelijke en niet omgekeerd: alle
geesteswetenschappelijke kennis reduceren tot natuurwetenschappelijke kennis.

Hier worden de verhoudingen goed beargumenteerd dus radicaal omgekeerd! Het


subject is de basis van iedere objectivering. Het kennen omvat het gekende. Tegelijk kan
het kennen niet bestaan zonder het gekende. Een integrale subject-object wereld, dus.

De vraag is nu wat dit alles te maken heeft met de theologie. Een mediale kenleer waarin
het primaat van de menselijke geest verdedigd wordt, impliceert immers niet
noodzakelijk de geest Gods? Daarmee komen we bij de derde hoofdlijn, die vooral in
hoofdstuk VII wordt uitgediept.

3
Allereerst stelt De Knijff dat de opkomst van wetenschap en techniek historisch niet
denkbaar is zonder de theologie. Het christendom staat zelf voor een ontgoddelijking
van de werkelijkheid en heeft daarmee de wetenschappelijke bestudering van de
werkelijkheid mogelijk gemaakt. Kennis en kenleer hebben zich historisch gezien op de
bodem van het christendom ontwikkeld. Het geloof heeft altijd een zekere spanning met
het weten gehad. Tegelijk zijn er steeds pogingen geweest tot verantwoording. Uit het
credo ut intelligam werden precies de grote Europese universiteiten geboren die weer
aan de basis stonden van het steeds verder uiteenlopen van de wereld van de
objectiviteit en die van de subjectiviteit. De geschiedenis van de verwetenschappelijking
van de werkelijkheid is dus ook de geschiedenis van het Godsgeloof. Europa en
christendom zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Vervolgens laat De Knijff zien dat op deze ontwikkeling in de moderniteit vanuit de
theologie twee tegengestelde reacties zijn gekomen. Enerzijds een fundamentalistische
reactie waarin geloof als een vorm van weten wordt beschouwd op basis van een
letterlijk verstaan van het bijbelse wereldbeeld. Wetenschap wordt dan in de mal van
het geloof geperst. Deze benadering is in feite fysicalistisch omdat geloof op feiten
gebaseerd wordt.
Anderzijds ontstond de historisch-kritische benadering waarin de historische
feitelijkheid geheel wordt losgemaakt van de geloofswaarheid.
Hiertegenover pleit De Knijff voor een hermeneutische benadering waarin historisch feit
en interpreterende beschouwing onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Het is goed
mogelijk om resultaten van historisch-kritisch bijbelonderzoek te aanvaarden en tegelijk

vast te houden aan de geloofsbetekenis die de bijbelschrijvers aan het gebeurde


toekennen. Ook al toont de historisch-kritische Bijbelwetenschap bijvoorbeeld aan dat
hoogheidstitels als Zoon van God en Messias niet door Jezus zelf werden gebezigd
maar door de eerste christenen aan Jezus zijn toegekend, dan nog geldt deze laatste
opvatting als het eindpunt van een interpretatiegeschiedenis die serieus genomen mag
worden, namelijk dat in Jezus het heil van God voor de wereld is gekomen.

Kortom, volgens De Knijff is geloof een eigen interpretatie van de werkelijkheid, die
historisch is in de zin van een voortgaande interpretatiegeschiedenis, en als zodanig
object van geesteswetenschappelijk onderzoek is. Daarom moet de theologie een
volwaardige plaats hebben aan de universiteit (en niet als zelfstandige universiteit
ergens aan de zijlijn functioneren, zoals hij kritisch opmerkt over de huidige
constellatie!).

Bij alle waardering die ik inhoudelijk heb, vraag ik mij toch af of dit pleidooi voor een
centrale rol van de christelijke theologie overtuigend is. Want de vooronderstelling van
de theologie blijft toch dat God in de bijbelse teksten en hun historie gesproken heeft.
Het geloof is het vertrekpunt van de inhoudelijke theologische bijdrage aan de
geesteswetenschappelijke kennis. Maar als dat geloof geen gedeelde
ervaringswerkelijkheid meer is, wordt het ook heel lastig om het christelijk geloof als
legitieme interpretatie in de geesteswetenschappen een unieke plaats te geven. Het is
immers slechts een optie naast andere Taylors duiding van secularisatie blijkt hier
toch adequaat te zijn. De enige mogelijkheid voor academische verankering van de
theologie in de geesteswetenschappen is dan dat de inhoudelijke bijdragen vanuit al
deze opties object van wetenschap worden, niet alleen in empirische zin (dat ook) maar
als inhoudelijke bijdragen aan vragen van zin en betekenis, kortom: aan het geestelijke
karakter van het mensenbestaan.

Ik rond af. In hoofdstuk VIII en IX ontwikkelt De Knijff ten slotte gedachten over ethiek
als integrerend moment van alle kennen, waarin denken en handelen samengaan. Hier
blijkt De Knijffs grote engagement met de milieu-problematiek van onze tijd. Indringend
pleit hij ervoor om ons niet langer te laten dicteren door wat technisch allemaal mogelijk
is, maar door wat dienstbaar is voor zoveel mogelijk mensen. Met dit pleidooi voor een

ethiek van de verantwoordelijkheid sluit ook ik mijn bijdrage af en spreek ik nogmaals


mijn waardering uit voor deze grootse studie.

You might also like