Professional Documents
Culture Documents
hoofdstukken
V
en
VI,
die
de
kern
van
het
boek
vormen,
maakt
hij
duidelijk
dat
de
menselijke
geest
inderdaad
niet
te
lokaliseren
is
als
materie.
Hij
laat
het
raadsel
van
de
menselijke
subjectiviteit
(namelijk
dat
de
mens
zich
van
zichzelf
bewust
is)
staan
zonder
het
te
verklaren.
Subjectiviteit
is
niet
te
herleiden
tot
objectiviteit,
maar
een
verdubbeling
waarin
geestelijke
betekenisgeving
plaatsvindt.
De
Knijff
ontwikkelt
een
zogenaamde
mediale
kenleer,
in
aansluiting
bij
de
fenomenologische
traditie
en
bij
denkers
als
Plessner
en
Van
Peursen.
Bij
alle
objectivering
moeten
we
bedenken
dat
er
een
ik
is
dat
al
die
fascinerende
kennis
over
natuur,
geschiedenis
en
cultuur
voortbrengt,
ook
al
refereert
deze
kennis
aan
een
objectieve
buitenwereld.
Dat
subject
is
vervolgens
nooit
alleen
maar
binnenwereld.
Het
bezielt
de
buitenwereld.
De
scheppende
betekenis
van
het
subject
is
cruciaal
voor
alle
kennisontwikkeling
in
de
wetenschappen.
Bovendien
geldt
dat
het
subject
al
die
wetenschappelijke
kennis
ergens
in
de
leefwereld
moet
plaatsen
en
betekenis
moet
geven.
De
Knijff
bepleit
een
integrale
samenhang
van
geest
en
natuur
voorbij
een
cartesiaans
dualisme.
Wij
denken
de
wereld
niet
primair,
maar
bewonen
haar
als
subjecten:
de
dingen
worden
ons
eigen.
Op
basis
van
deze
visie
pleit
De
Knijff
voor
eerherstel
van
de
geesteswetenschappen,
die
steeds
meer
onder
druk
zijn
komen
te
staan
van
het
dictaat
van
de
harde
objectiviteit
en
zich
daarom
zijn
gaan
voegen
naar
natuurwetenschappelijke
standaarden
van
objectivering
en
meetbaarheid.
Het
dramatische
gevolg
daarvan
is
dat
de
inhoudelijke
geldigheid
van
morele
en
religieuze
beweegredenen
in
deze
wetenschappen
niet
meer
gesteld
wordt.
De
wezenlijk
historische
dimensie
van
onze
kennis
(in
de
zin
dat
we
historisch-interpreterend
in
de
werkelijkheid
staan)
verdwijnt
in
een
door
exacte
kennis
gedomineerd
wetenschapsparadigma.
Dwars
tegen
deze
tendens
in
brengt
De
Knijff
de
omvattende
betekenis
van
de
menselijke
geest
in.
Dat
betekent
dat
de
natuurwetenschappelijke
kennis
gentegreerd
moet
worden
in
de
geesteswetenschappelijke
en
niet
omgekeerd:
alle
geesteswetenschappelijke
kennis
reduceren
tot
natuurwetenschappelijke
kennis.