You are on page 1of 3

Volksmenners en De Republiek der Ongeletterden

Waarde Erasmus!

In mijn vorige brieven heb ik je reeds uitgebreid geschreven over de technologische


ontwikkelingen van de laatste anderhalve eeuw en de fantastische mogelijkheden die er heden
ten dage bestaan om kennis over te dragen en te vergaren zonder daarvoor, zoals in jouw tijd,
te paard heel Europa door te hoeven reizen. Men kan nu zonder zijn studeerkamer te verlaten
kennis vergaren, zo overvloedig als zandkorrels aan de oever der zee.

Ondanks die mogelijkheden lijken vele bewoners van onze Lage Landen, gelijk de Zotheid,
nog altijd aan de borst van Apaedia gevoed. Het heeft er werkelijk alle schijn van, dat wij
sinds de milleniumwende leven in de Republiek der Ongeletterden. Met de komst van internet
hebben ook ongeletterden een stem gekregen die zij dagelijks kunnen laten horen. Maar het
feit dat hun stem de wolken niet kan bevelen maakt hen woedend en teneergeslagen. Zij
voelen zich niet gehoord en niet begrepen. Velen lopen daardoor over van zwarte gal, die ze
zonder nadenken spuwen in de wijn der wijzen om zich er vervolgens over te verbazen, dat
dezen weigeren hiervan te drinken.

Deze mensen zijn niet geïnteresseerd in feiten, maar slechts in meningen en dan nog
uitsluitend in hun eigen mening en die van anderen die diezelfde mening zijn toegedaan. Niet
zelden zien ze hun eigen mening aan voor de Waarheid en iedereen met een andere mening
maken zij uit voor leugenaar. Ze zien zichzelf als machteloze slachtoffers van een
omvangrijke samenzwering. De overheid en haar dienaren zijn in de ogen van deze
eenvoudigen van geest niets anders dan plucheplakkers en geldgraaiers en er slechts op uit om
de gewone man, de eenvoudige belastingbetaler het leven zuur en zijn geld afhandig te
maken.

Zonder veel nadenken geeft nu ongeveer een kwart van de bevolking (in sommige streken wat
meer, in andere streken wat minder) zijn stem aan de moderne volksmenners in het zuiden en
het noorden der Lage Landen die zonder scrupules deze Arcananische biggen voor hun
karretje spannen om vervolgens met zwaard en boog de zwakken en armen te doden en allen
die eerlijk hun weg gaan. De volksmenners zeggen als enigen de gewone burger, het gewone
volk te begrijpen. En bedenk, waarde Erasmus, dat 'gewoon' in deze kringen wordt
beschouwd als een eretitel. De volksmenner van het zuiden prijst zichzelf op internet aan als
degene die zegt wat u denkt en met u doelt hij dan op de 'gewone' man en vrouw. Aandachtig
luisteren deze 'gewone' mensen op partijbijeenkomsten naar hem om te horen wat zij zelf
denken en zij applaudisseren voor hem, maar dankzij de Zotheid vooral voor zichzelf, want
anderen doen dat niet.

De volksmenners zijn niet dom en prijzen met een serieus gezicht de wijsheid van het gewone
volk en bespotten vol vuur de visie der wijzen. In het kamp van de volksmenner weet men,
dat de Arcananische biggen slechts gevoed zijn met melk van Apaedia, maar dat houden zij
wijselijk voor zich. Op 10 november 2009 klonken in het hoofdkwartier van de volksmenner
van het noorden deze woorden: "Hier snapt de gewone burger niks van, laat staan de PVV-
stemmer." En met die laatste, waarde Erasmus, wordt dus gedoeld op de eigen aanhang!

De volksmenners zijn niet dom en weten, dat zij zoveel onzin kunnen uitkramen als zij willen,
zolang zij dat maar doen in de taal van het gewone volk. Het volk wil bedrogen zijn. Neen, er
is niets nieuws onder de zon. Schreef je niet in Lof der Zotheid, dat hoe onnozeler iets is, des
te meer bewonderaars het krijgt, evenals het slechtste altijd de meesten bekoort, omdat het
grootste deel der mensen onderworpen is aan de Zotheid?

De volksmenners zijn niet dom, maar net als hun aanhangers zijn zij uitsluitend geïnteresseerd
in hun eigen simpele mening en niet in feiten die daarmee strijdig zijn. Zij wensen ook niet
met hun tegenstanders een echt debat aan te gaan. Zij hebben daar geen enkel belang bij. Als
de volksmenners met hun tegenstanders in één ruimte worden samengebracht, dan
onderbreken zij hun tegenstanders bij voortduring, maar worden zij zelf een keer
onderbroken, dan eisen zij op verontwaardigde toon dat zij eindelijk eens uit mogen spreken.
Vervolgens gaan ze verder met hun monoloog die niet bedoeld is om hun tegenstanders te
overtuigen, maar slechts om hun achterban te plezieren.

De volksmenners zijn niet dom en weten, dat als zij een verkeerde beweging maken en van
hun strijdwagen vallen, zij voer voor de varkens zullen zijn. Daarom paaien zij het volk bij
voortduring door het voor te houden, dat zij het beste volk zijn, gelijk ouders hun kind kunnen
verwennen en vertellen dat het geweldig is, ook al kan het op school niet meekomen en pest
het andere kinderen en trekt het de vleugels van vliegen uit.

De volksmenners spreken zalvende woorden over de joods-christelijke traditie van hun volk,
maar verzwijgen voor het gemak, dat tweeërlei weegsteen den Here een gruwel is. Wat de
volksmenners afkraken in een ander volk, prijzen zij in hun eigen volk. Wie het waagt iets in
een ander volk te prijzen wordt beschouwd als een volksverrader. Zonder schaamte schrijven
mensen de verdienste van een land- of volksgenoot, men gebruikt die termen door elkaar, op
hun eigen conto. In Rotterdam zijn de weinigen die weten wie jij was er trots op, dat jij,
waarde Erasmus, in Rotterdam zou zijn geboren, alsof dat hun verdienste is. Ware het zeker
geweest, dat je in Gouda het levenslicht had gezien en had je Rotterdam nimmer bezocht, dan
was de universiteit van Rotterdam natuurlijk nooit naar jou vernoemd. Diezelfde mensen zijn
er, als ze er ooit van gehoord hebben, ook trots op dat jij de Lof der Zotheid hebt geschreven,
ook al hebben ze het niet eens gelezen, laat staan geschreven.

De volksmenners roepen graag "Eigen volk eerst" en zien zichzelf als de ware nationalisten.
Ze walgen van de etensluchten uit andere culturen, maar prijzen hun eigen darmgas als ware
het een exquise parfum. Deze lieden staan op in woelige tijden, in tijden van onzekerheid en
verwarring. Zij weten wat de oplossing voor de problemen is, en die is altijd veel eenvoudiger
dan die plucheplakkers en geldgraaiers het volk hebben proberen wijs te maken. En het volk
is blij dat te horen, want dat is precies wat ze zelf ook altijd al hadden gedacht, zo zeggen ze.

De tegendraadse denker Karel van het Reve publiceerde in 1990 het boek De ondergang van
het morgenland met daarin het essay Van vreemde smetten vrij. In dat essay schreef hij: "In
woelige tijden is nationalisme iets heel gevaarlijks. De mensen zijn ontevreden en opstandig.
Steeds meer problemen doen zich voor. Steeds moeilijker wordt het om een oplossing voor
die problemen te vinden. Steeds moeilijker wordt het om te aanvaarden dat er voor allerlei
problemen misschien wel helemaal geen oplossing is. En steeds groter wordt de neiging om te
denken dat men uit de moeilijkheden kan komen door iemand anders de schuld te geven, door
aan te nemen dat men de eigen 'identiteit' verwaarloosd heeft."

'Identiteit' is het centrale begrip in de publieke discussies van de laatste jaren en zal dat
voorlopig ook nog wel blijven. Laten we hopen, waarde Erasmus, dat er genoeg mensen zijn
die bereid zijn om zelf na te denken en niet achter de volksmenners met de eenvoudige
oplossingen aan te lopen, om open te staan voor anderen (ook als zij of hun ouders of
grootouders ergens anders zijn geboren, en een andere godsdienst of helemaal geen
godsdienst aanhangen) en om het belang van relativering in te zien. 'E pluribus unum', uit
velen één. Hopelijk zijn wij mensen bereid dat toe te passen op onze straat, onze buurt, ons
dorp, onze stad, onze streek, onze provincie, ons land, ons werelddeel, onze wereld.
Gegroet, waarde Erasmus!

Martin Harlaar

You might also like