You are on page 1of 65

B IJ D R A G in N

TOT DE

MUNT- en PENNINGKUNDE
VAN

FRIESLAND,
DOOR

Mr.

&J o

3D # # # S3 ,

Advocaat te Leeuwarden.

Tweede Wervolg, No. 47-12.

(Overgedrukt uit De Vrije Fries, IV, 4.)

GEDRUKT

TE WORKUM, BIJ H. BRANDENBURGH EN ZOON, 1846.

95

BIJDRAG EN
TOT DE

MUNT- EN PENNINGKUNDE
VAN

FRIES LA N D.

(Vervolg van W. III tot VI, blz. 90.)

WII.

Twee gouden muntjes (tiers de sol) te Duurstede,


in de zevende, of het begin der achtste, eeuw ge
slagen.

WIII. Munt onder Keizer KOENRAAD den tweeden, den

Salir, in Friesland, tusschen de jaren 3027 en


IX.

3039, geslagen.
Munten van BRUNo den derden, Graaf van Bruns
wijk, Staveren, Ooster- en Westergoo, Islegoo
enz., tusschen de jaren 3039 en 3047 geslagen.
Munten van EGBERT den tweeden, Markgraaf van

Thuringen, Graaf van Meissen, Staveren, Ooster


en Westergoo en Islegoo, tusschen de jaren 3068
en 3090 geslagen.
XI.

Munten van Leeuwarden, Sneek en Bolsward, uit

de vijftiende eeuw.
XII.

Gedenkpenning ter eere van IGRAM VAN ACHELEN,


8

96

BIJDRAGEN TOT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

als Voorzitter van het Hof van Friesland, in 3574


geslagen.

VII. TwEE GoUDEN MUNTJEs (TIERs DE soL), TE DUUR


STEDE, IN DE ZEVENDE, oF HET BEGIN DER
ACHTSTE, EEUW , GESLAGEN

Saksen,

Friezen en Franken, heetten de volkstammen,

die, van de Elbe tot de zeengte tusschen Frankrijk en


Engeland, in de vijfde en eenige volgende eeuwen, de
oostkust der Noordzee bewoonden.

De beide eerste bleven

Heidenen, ook nadat het laatste volk, het voorbeeld, door

deszelfs Koning Clovis, in 496, gegeven, volgende, het


Christendom omhelsde.

Uit dit verschil van godsdienst,

gepaard met eene onmatige zucht tot buit en overheer


sching, en de begeerte tot herkrijging van vroeger bezeten
streken, door volksverhuizing verloren gegaan, en door
Friezen en Saksen ingenomen, - uit deze drie oorzaken
ontsprong eene bron van bloedige oorlogen tusschen de
Franken, Friezen en Saksen. Met de onderwerping der
Friezen (734) en Saksen (805) eindigde deze, op leven en
dood, gedurende eene lange reeks van jaren, met afwis
selend geluk gevoerde strijd ".
Utrecht en Duurstede waren destijds de sleutels van
-

Friesland. Geen wonder dus, dat ook bij en om die,


bovendien reeds rijke, handelplaatsen menigwerf gestreden
werd, en nu eens Franken, dan weder Friezen, er

heerschten, al naar mate voorspoed ze schonk, of on


spoed, of vredesverdragen, ze ontnamen.
Van de bezetting dier Friesche plaatsen door Franken
*

Wij hebben dit breeder ontwikkeld in het 4de hoofdstuk,

$ 1, van

onze prijsverhandeling: Geschiedkundig onderzoek van

derz

koophandel der Friezen tot aan den dood van Karez den grooten.

DE
V

vAN FRIESLAND.

97

d, in ji.

zijn nog onloochenbare gedenkteekenen overgebleven. Het


zijn gouden muntjes, tiers de sol genaamd (zijnde het
derde gedeelte van den solidus *), door Frankische Ko
ningen van den Merovingischen stam aldaar geslagen.

Wanneer zulks geschied zij, laat zich met geene volkomene


juistheid bepalen, vermits zij wel de beeldtenis van eenen
Koning der Franken uit den Merovingischen stam, doch
niet diens naam, maar, in plaats daarvan, dien des Munt
stammen,

meesters, dragen *. Ook over de grenzen van het tijdvak,

nkrijks
wen, #
lehkin

ld, dat
de, h:
sdiens,

Terhef.
betelen

* Een Frankische solidus, met zijn derde deel, vindt men af-gebeeld bij LELEwEL, Numismatique du moyen age, Paris 1835,
Atlas pl. I, N. 18 en 19. Zie tom. I, p. 12.
8 LELEwEL zegt bovendien, 1. l., I, p. 12: On n'y cherche
mi portrait, ni ressemblance. L'art de ses sicles dlivre de
cette peime les laborieux scrutateurs, mais on est satisfait de ce
que la ceinture du front et la coiffure de la tte sont royales.
Eene menigte portraits geeft deze groote muntkenner, Atlas,
tab. XXXII. Indien men wist, welke Vorsten op deze Utrechtsche

n dor

en Duursteedsche munten voorkwamen, of wanneer de Muntmeesters

raakt,

leefden, dan wist men ook, wanneer de Franken die plaatsen bezet
hielden, en de chronologie der Friesche geschiedenis in die duis
tere eeuwen zoude er bij winnen. Het werk van (M. RoLLIN)

en de

g de

en e!

Montaires des Rois Mrovingiens, ecueil de 92o monnaies, en 62


planches, avec leur explication, Paris 1843, 4to, en J. LELEwEL's
Monnaies des Mrovingiens, in zijn Numismatique du moyen age,
t. I, p. 23-82, zijn bij zulk een onderzoek onmisbaar. Men zie

Wall

verder de uitmuntende Verhandeling over Duurstede van den Heer

die,

S. H. vAN DER NooRDAA, in het Tijdschrift voor munt- en pen


ningkunde, I, p. 838 enz. Munten van Utrecht en Duurstede, van
Koningen van den Merovingischen stam, vindt men (meest dezelfde)
afgebeeld bij vAN LooN, Aloude Hollandsche historie, I, 270; vAN

den

MIERIs, Munten van Utrecht, plaat I; CANNEGIETER, De Brit


tenburgo, p. 146 ; GHEsQUIRE, Trois points intressants, pl. I,

en zie p. 48-50; MAc AR, Verhandeling, pl. II, 22; LELEWEL,


l. l., pl. III, 38, IV, 9, en Atlas, tableau XXXVIII; LE BLANC,
Trait des monnoyes de France, pl. 78, 2; (RoLLIN) 1. 1. geeft

pl. 45 een tiental van Utrecht. Zie ook aldaar pl. 50, No. 7, en
57, No. 1, alsmede de Verhandeling over het oude muntregt van
af.

98

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

waarin zij geslagen werden, heerscht geene eenstemmigheid


van gevoelen bij schrijvers, van dit onderwerp gewagende.
Zoo bepaalt vAN MIERIs het tusschen 640 en 751, ECKHART

na 689, in welk jaar PEPIJN van Herstal aan RADBoUD


een gedeelte van Friesland (Frisia citerior) ontweldigde.
Zeker is het, dat met PEPIJN (75I), den vader van KAREL
den grooten, de type van de Frankische munt veranderde,
en dus deze munten van Utrecht en Duurstede niet door

Worsten uit den Carlovingischen, maar uit den Merovin


gischen, stam, en na 630, zijn geslagen, omstreeks wel
ken tijd Koning DAGoBERT eene kapel, aan Sint THOMAS
gewijd, in Utrecht stichtte. Twee dier munten, te Duur
stede geslagen, werden hoogst waarschijnlijk in Friesland,
in 1844 en 1845, gevonden. De eerste is, als onbeschre
ven (voor zoo verre mij althans bekend is), en vooral ook
om het omschrift, zeer merkwaardig; de tweede hebben
wij ter vergelijking er bijgevoegd, waartoe de uitmuntende
toestand van het muntje (fleur de coin) en het verschil,
hoewel gering, dat het met andere afbeeldingen opleverde,
gerede aanleiding gaven.
r

H. * Borstbeeld van eenen Frankischen Koning,

van

ZJtrecht in het Tijdschrift dier stad, 1837, alwaar een twaalftal


van Utrecht en Duurstede is afgebeeld. Ook in onze Prijsverhan

deling, hoofdst. IV, S 7, hebben wij over die munten gesproken.


LELEwEL, 1. I., I, p. 22, erkent de groote moeijelijkheid, om in
dezen afdoende resultaten te bekomen, maar zegt toch ten slotte:
Cependant je crois qu'il ne faut pas desesprer de pouvoir rus
sir, et qu' force d'observations ritres on parviendra d

terminer une liste chronologique des Montaires et les change


mens conscutifs de l'empreinte.''

* Plaat VI, Ne. 27. Zeer goed bewaard, op de keerzijde is de


stempel echter wat te veel op zijde geschoven, waardoor de reeds

misvormde
0,0012, 5.

letters nog gebrekkiger gestempeld zijn.


Verzameling Friesch Genootschap.

Gewigt

vAN FRIESLAND.

99

den Merovingischen stam, van de linkerzijde gezien *, ge


dekt met een helm. Omschrift, inverso gelezen :
DORESTATE

Zie daar de oude oorspronkelijke echt Friesche naam van


het tegenwoordige (Wijk bij) Duurstede. Elders vindt men
dien naam steeds als Dorestat, Dortstatus, Dorestadus,
en later als Dorestadium, Dorestadum, Dorstadum, Do

restade en Durstat, gespeld ", doch op deze overoude


munt komt het echt Friesche state voluit voor.

Dien uit

gang hebben nog vele Friesche stinsen en eigenerfde plaat


sen: want state zelf duidt een landgoed, een grondstuk ",
en van daar ook het huis, de stins, het kasteel, dat er
op staat, aan.

De keerzijde bevat een kruis, met twee stippen ter


wederzijden van het toppunt, omgeven met een uit parel

tjes gevormden cirkel.

Het omschrift, gedeeltelijk slecht

gesneden, en in een paar letters afgebroken, is moeijelijk


te lezen *. Wij maken er uit:
(LAIIV?)OMLOVS M(onetarius)

II. * Borstbeeld als boven, doch van de regterzijde

* De meeste Merovingische munten hebben het borstbeeld van


de regterzijde gezien. Zie LELEwEL, 1. 1., p. 26-28.
6 V. D. NooRDAA, 1. 1., p. 173.
7 Zie RICHTHoFEN, Altfriesisches Wrterbuch, Gttingen 1840,
in voce. B. v.: Wiarda state bij Goutum, Kingma state bij Fra
neker, enz., enz. Over de beteekenis van het eerste woord, Dor,
Dore, zie v. D. NooRDAA, l. I., p. 818, 819. Dore, oud-Friesch
deur, zie RICHTHoFEN, in voce : - is dus Dorestate, zoo veel als

de deurplaats (sleutel zouden wij nu zeggen), van Friesland ?


8 La monnaie Mrovingienne n'offre trs-souvent que des
fragmens de lettres, et occasionne des casse-tte quelquefois
indchiffrables pour les plus habiles.'' LELEwEL, I, p. 47.
* Zie plaat VI, N. 28. Zeer veel overeen komende met de
munt bij C. A. RETHAAN MAc AR, Verhandeling over de bij Dom

100

BIJDRAGEN TOT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

gezien, en de muts of helm veel minder duidelijk. Om

B.

schrift:

10 AOl.ESTAT FIT

N
dit

dat is: geslagen te Duurstede.


Keerzijde: Een kruis, verhoogd op zes parels''. Om

M',

schrift:

Wo

MAA'EL*NVS M(onetarius)
dat is:

MADELINUs, Muntmeester.

sc

Van dezen komen

ook munten voor te Utrecht geslagen **.

VIII. MUNT oNDER KEIZER KoENRAAD DEN TwEEDEN,


DEN SALIER, IN FRIESLAND, TUssCHEN DE
JAREN 1027 EN 1039, GESLAGEN.

Onder het opschrift: Unedirte deutsche Mnzen aus

der Zeit der sachsischen und frnkischen Knige, be


schreef Dr. B. KHNE, destijds (1843) te Berlijn, nu te
St. Petersburg, woonachtig, in zijn uitmuntend Zeitschrift
fr Mnz-, Siegel- und Wappenkunde, 3ter Jahrgang,
1843, p. 166-192, een 55tal zeldzame Germaansche en
Frankische munten, waarvan ook eenige aldaar op plaat VI
zijn afgebeeld. Drie stuks van dit 55tal werden onder
burg gevondene munten, Middelburg 1839, pl. II, No. 22, afgebeeld.
Gewigt 0,0012,75. Verzameling Friesch Genootschap.
19 Le d triangulaire, A, est d'une invention recente.'' LE
LEwEL, I, 1. 1. p. 4l.
11 LELEwEL, 1. I., I, p. 29, zegt er van : Sur les mon
-

naies dUtrecht et de Dorestad la croix surmonte les ranges


ou une groupe de perles . . . . . . . qu'on ne remarque pas
autre part; c'est une attitude diffrente de la croix hausse, qui
parait tre de localit.
12

J'admettrai

d'Utrecht.

l'identit

LELEwEL I. I.

de

MADELINUs de

Te Bodesium

Duurstede et

(Bodese in Lotha

ringen?) sloeg een andere MADELINUs munt (zie L ELEwEL, 1. I.,


I. p. 46, 58, 59) tusschen 656 en 670.

vAN FRIESLAND.
Illa

101

Beijeren, en wel bepaaldelijk onder het bisdom Freisingen,


gerangschikt, als zullende aldaar onder Keizer CoENRAAD

den tweeden, den Salir (1024-1039), geslagen zijn. Op


de eerste dier zilveren munten, N. 43, aldaar plaat WI,

N. 16, afgebeeld, en p. 188 beschreven, ziet men ** :


Woorzijde: Een gekroond borstbeeld, regts gewend. Om
schrift:

CH?SNRAD REX
Keerzijde: Een kruis, met kleine driehoeken in de vier
hoeken van hetzelve.
-

Omschrift:

FRIGISINGA ENGH
Deze munt, waarvan slechts n exemplaar bekend is,

berust in het Koninklijk Kabinet te Koppenhagen, en is uit

den vond, te Roeskild, in Julij 1889, gedaan, afkomstig.


Het laatste woord van het omschrift der keerzijde duidt,

zegt de Heer KHNE, waarschijnlijk den Muntmeester aan.


Eene tweede munt, uit denzelfden vond afkomstig, is
aldaar, onder N. 44, beschreven **. Zij heeft: Woorzijde:
Het gekroonde hoofd van Keizer KoENRAAD den tweeden,

den Salir, en het omschrift :


+ CONRAD IMPE(ra)T(or)
De keerzijde:

Een kruis, tusschen welks hoeken een

kogeltje of parel. Omschrift:


+ FRESONIA
Reeds de Heer KHNE vermoedde, dat deze munt niet
te Freisingen te huis behoorde, zoo wel om het niet ge
bruikelijke Fresonia, voor Frigisinga, als ook om den
van de Beijersche munt verschillende type.
13 Ter vergelijking ook overgebragt op onze plaat VI, N. 29,

volgens eene afteekening naar het oorspronkelijke stuk, ons wel


willend door den Heer C. THoMsEN, te Koppenhagen, toegezonden.

1 * Zie plaat VI, N. 30, Koninklijk Kabinet te Koppenhagen.


De Heer THoMsEN bezit zelf ook een tweede, doch zeer afgesleten,
exemplaar er van.

102

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

Wij herkenden er eene zeer merkwaardige Friesche munt


in, en zagen deze meening ook door den Heer THoMSEN
omhelsd, toen deze, op onze aanvraag, ons eene afteeke
ning van deze, tevens allerzeldzaamste, munt welwillend
toezond.

Onder de namen Fresonia, Frisonia, Fresones, Frisones,

vindt men Friesland en de Friezen, zelfs nog diep in de


middeleeuwen, aangeduid, terwijl men hierbij tevens het
oog had op de bewoners van meer zuidelijke streken, die
in vroegere dagen tot Friesland behoord hadden **. Zon
der twijfel behoort dus de munt met Fresonia in Friesland
te huis. Moeijelijker is de vraag te beantwoorden, wie

di 1

i in
MAll

' 0 0

Mills
(II)

te l

desi
(8
4 Ju
Wall

dezelve geslagen heeft? Wele gissingen kan men hierover

th
Rde

te berde brengen. Wij zullen die kortelijk optellen en

Illllll

toetsen.

Keizer KoENRAAD, wiens naam de munt draagt, verdient

het eerst in aanmerking te komen; en de vraag: sloeg hij


deze munt, op eigen naam, voor Friesland 2 komt hier
te berde. Voor de bevestigende beantwoording er van
pleiten zijne betrekking als leenheer van die landen, waar

uit grootendeels oudtijds het ducatus Fresoniae, het her


togdom Friesland, bestond. KAREL de groote had het wel
versnipperd, en in pagus (goon), met Comites (Graven)
aan het hoofd, opgelost, waarvan vele namen nog bekend

zijn (zoo als van Staveren, Ooster- en Westergoo, Fivel


goo, enz.); doch nog na zijnen dood, bij voorbeeld, in
839, komt het ducatus Fresoniae voor **, en dat wel in
een stuk, van den Keizer uitgegaan. De oude naam kan
15 Bij voorbeeld, in de 13de eeuw, OLIvERIUs Scholasticus,
in zijne Historia Damiatina. Zie De vrije Fries, II, p. 285.
Gesta Fresonum is de titel van eene kronijk, door het Friesch
Genootschap uitgegeven.
1 6 Giftbrief van LoDEwIJK den vromen, bij KLUIT, Historia

critica, II, 1, p. 1 sqq.

wiel
100

vAN FRIESLAND.

103

dus nog lang bestaan hebben, al was de Dux (Hertog)


verdwenen. Er is dus niets vreemds in, dat Keizer KoEN

RAAD voor dat Fresonia eene munt sloeg. Zijne betrekking


tot ons vaderland was naauwer, dan die van menig ander
Duitsch Keizer. Zoo vinden wij hem, in 1027, te Utrecht,
om den twist over de keus van eenen nieuwen Bisschop
te beslissen. Zijne gemalin, GISELA, schenkt hem zelfs
destijds eenen zoon te Oosterbeek 17. Vier jaren later
(1031) vierde hij het Paaschfeest te Nijmegen, ja, den
4. Junij 1039 stierf hij zelfs zeer onverwacht hinnen Utrechts
wallen, waarheen hij zich met zijne geheele hofhouding
en gezin, ter viering van het Pinksterfeest en om andere
redenen, begeven had **. In Utrecht was bovendien eene
munt gevestigd, hoewel van den Bisschop BERNULPHUs,
wiens munt echter van de onze in type geheel verschilt **,
zoodat zij aan hem, even min, als aan de Bisschoppen
van Freisingen, moet toegewezen worden. Ook Wijmegen,
de rijksstad, waar KoENRAAD zich in zijn paleis ophield,
komt hier als muntplaats ter sprake.
Maar tegenover dit gevoelen kan men nog een tweede
stellen, waarvoor ook goede gronden zijn aan te voeren.
Men vindt toch DIRK den derden, Graaf van Holland, die
juist in het zelfde tijdvak leefde, waarin deze munt ge

slagen werd (f 27 Mei 1039), in buitenlandsche Latijnsche


stukken dier dagen, THIEDERJcus, THEoDoR1cus FReso
NIAE, DIRK van Friesland, genoemd *". Bovendien was
17 VAN LooN, Aloude historie van Holland enz., II, 289, en
de aldaar aangehaalde schrijvers.
18 VAN LooN, 1. 1., II, p. 293.
19 Zie LELEwEL, 1. 1., t. II, p. 191, Atlas, pl. XX, N. 3,
en vooral de nadere opheldering van den Heer J. H. BALFooRT,

Utrechtsch tijdschrift, deel IX, 2de stuk, tweede twaalftal, N. 1.


20

In Vita MEr ww Encr, Episcopi Paderbornensis, cap. 93.

Aldaar leest men, A. 1024, van eene rijksvergadering, te Hirsch

104

BIJDRAGEN TOT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

de naam van Graaf van Holland destijds nog niet bekend,

lf de

en men noemde zelfs hen, die om Dordrecht woonden,


nog Friezen. Zijn graafschap kan dus nog onder den
naam van Fresonia alleen bekend zijn geweest **.
Maar hierbij komt nog een berigt, bij SchoTANus** geboekt,
te weten, dat Graaf DIRK de derde in 1026, met hulp van

Will 0|

hn d

lft

#Sch
Het

anderen, Oost-Friesland, dat is, Friesland beoosten het

delen

Vlie en bewesten de Lauwers, onder zijne gehoorzaamheid

100d

zoude gebragt hebben, en dat hij zijnen zoon FLoRIs voor

lTNOI

Potestaet ende Landtsheer, ofte Grave aldaer, deed huldi

Wese

gen. Indien men dit berigt geheel konde vertrouwen, dan


zoude onze munt door FLoRis aldaar kunnen geslagen zijn,
ten zij men dien liever aan DIRK den derden zelven wilde

hite

toekennen, als Graaf over een groot gedeelte van het


oude hertogdom Fresonia **. Maar er kunnen bedenkin
gen tegen deze verovering in het midden gebragt worden.
Indien toch DIRK de derde zulks verrigt had, dan zoude
hij in onmin met Keizer KoENRAAD geraakt zijn, wiens
gemalin, GISELA, uit een vroeger huwelijk, een zoon had,
LUDoLF, Graaf van Brunswijk (f 1038), wien zijne ge
malin, GEERTRUI, dochter van ARNoUD, Graaf van (het
latere) Holland, de graafschappen Staveren, Ooster- en
Westergoo, enz., ten huwelijk medegebragt had. DIRK de
derde zoude alsdan de leengraafschappen van de stiefdoch
feld gehouden, in praesentia ..... TrrrEPERrcr Fresoniae, en
ibid., cap. 102, A. 1030, bij eene dergelijke gelegenheid, astanti
bus legitimumque huic rei testimonium perhibentibus ..... THEo
zo'Rrco Fresoniae.

Zie vAN LooN, 1. 1., Il, p. 288 (1), en

290 (12), en AREND, Geschiedenis des Vaderlands, II, 1, p. 63.


21 AREND, I. 1., p. 56, 57, 93.
22 Geschiedenissen van Friesland, p. 81.
2 * Van zijnen broeder SIG FRIED, SIKKo, Landvoogd (Praeses)
van West-Friesland (zie AREND, 1. I., p. 61, 62), is zulks minder
waarschijnlijk, als een persona inferior.

hUMC
Illlllllt

vAN FRIESLAND.

105

ter des Keizers aangetast hebben, terwijl men geene sporen


van onmin tusschen Keizer KoENRAAD den tweeden en DIRK

den derden, maar wel die van goede verstandhouding,


aantreft, alhoewel het bekend is, dat KoENRAAD zeer den

Bisschop van Utrecht genegen was.


Het ontbreken van alle andere kenteekenen maakt in

dezen slechts gissingen mogelijk, terwijl men als eene


zoodanige nog de vraag zoude kunnen opwerpen, of ook
LUDoLF, Graaf van Brunswijk, Staveren, Ooster- en
Westergoo en Islegoo (f 1038), deze munt kan geslagen

hebben, te meer, daar van zijnen zoon en opvolger,


BRUNo den derden (1039-1047), zulk een aantal Friesche
munten voorhanden zijn?
\.

IX. MUNTEN VAN BRUNo DEN DERDEN, GRAAF VAN BRUNS


WIJK, STAVEREN, OosTER- EN WESTERGoo, MSLEG00
ENz., TussCHEN DE JAREN 1039 EN 1047 GESLAGEN.

Wij hebben in de eerste en derde Bijdrage tot de

Munt- en Penningkunde van Friesland de gronden,


waarop ons gevoelen rustie, dat BRUNo de derde, als
Graaf van Staveren, Ooster- en Westergoo, te Dockum
en Staveren, tusschen de jaren 1039 en 1047, munten
liet slaan, zoo breedvoerig en tevens, zoo als wij hopen,
overtuigend ontwikkeld, dat wij thans, bij het te voor
schijn brengen van andere BRUNo munten van gelijken
type, met eene verwijzing naar het aldaar, betrekkelijk
den persoon, die ze sloeg, en den tijd, wanneer, ter neder
gestelde, vermeenen te kunnen volstaan. Al de munten,
waarvan wij nu zoo wel de afbeelding en beschrijving, of
alleen de laatste, mededeelen, zullen wel niet door BRUNo
den derden in Friesland geslagen zijn, maar sommige in

Brunswijk, of in een ander leengraafschap van dezen

I06

BIJDRAGEN TOT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE


Wirth

Vorst, te huis behooren; desniettemin vinden zij bij de,


zonder eenigen twijfel, voor Friesche en als van BRUNo
den derden afkomstig te erkennen munten eene geschikte

In: H
#Mtil
" Mtnl

plaats, vermits men door deze bijeenvoeging, met n oog


opslag, de geheele overeenkomst in type van de, het zij
in of buiten Friesland, door BRUNo den derden geslagene

hij t
Wh

munten kan opmerken; eene overeenkomst, die onze


stelling, dat juist BRUNo de derde, die met beide landen
in aanraking kwam, ook beide, tusschen 1039 en 1047,
liet slaan, kan ruggesteunen.

stijl
Wj
mijn

Drie der afgebeelde munten zijn door het Friesch G

EU-gd

nootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, bij de


openbare verkooping van een gedeelte der, bij uitstek,
groote verzameling van den Heer WELZL DE WELLENHEIM,
te Weenen, in het jaar 1845, gekocht **.
De vier overigen bevinden zich in het Koninklijke Deen
sche Muntkabinet te Koppenhagen **. Van deze zijn,
blijkens eene mededeeling van den Heer THoMsEN (die in
zijn eigen, bij uitstek rijk, kabinet 17 varianten van
BRUNo munten bezit), drie (zie plaat W, N. 17, 18 en

21) bij Valloo, en eene (plaat W, N. 19) bij Trring, in


Jutland, gevonden. De handel heeft ze voorzeker der
waarts gebragt.
In den catalogus WELzL DE WELLENHEIM, II. 1. p. 328,
worden deze BRUNo munten halve (?) denarii (penningen)

IRChill

W., I
#how

Keel

#Om

Be

B(

D
08Il

hesd

wij
II
Well,

genoemd, omdat zij kleiner en ligter, dan andere munten


van die soort en uit dien tijd, zijn. Al de zeven munten,
2 * Het zijn de N. 6405, 6406, 6407, van het eerste stuk van
het tweede deel van den catalogus. Wij zullen later zien, dat
No. 6405 zeer verschilt van de beschrijving, aldaar p. 329 voor
komende. In wiens bezit N. 6404 (in Bijdrage III, N. 3, be

lit

schreven) is gekomen, is ons onbekend.

bi

2 5 De afteekeningen zijn door den Heer L. LAssE, op ver


zoek van den Heer Justitieraad C. THoMsEN, aldaar, vervaardigd.

vAN FRIESLAND.

107

zoo even vermeld, hebben op de voorzijde het borstbeeld van


Koning HENDRIK den derden, onder welken titel deze Duit
sche Keizer, gedurende de jaren 1039-1047, als nog niet
tot Keizer in Rome gekroond, voorkomt. De Koning

draagt eene getakkelde kroon, en is regts ziende afgebeeld.


Voor hem staat een kruisstaf, of scepter, dien hij vast
schijnt te houden.
Wij zullen de zeven, onder N. 15-21 afgebeelde,
muntjes, naar mate zij in de omschriften der keerzijde
verschillen, of overeenkomen, ook afzonderlijk, of bijeen
gevoegd, behandelen.

N. I. Zie plaat W, N. 15 **. Woorzijde: Borstbeeld


als boven omschreven.

Omschrift:

HERICWS RE+ (HENDRIK de derde)


Keerzijde: In het midden tusschen twee uit pareltjes
gevormde lijnen:
BRWN (BRUNo de derde)
-

Beneden: Omschrift: DOCC


WCCA

Boven :

De geheele naam is dus: DOCCVCCA, en het muntje


een variant van het onder N. 1 in de eerste Bijdrage
beschreven en afgebeeld muntje van Dockum, waarheen
wij alzoo in dezen, ter nadere opheldering, verwijzen.
II. Plaat W, N. 16*7. Woorzijde: Borstbeeld als bo
ven.

Omschrift:

HeHRICWS ER+ (sic voor REX)


Keerzijde: In het midden: BRWN
Omschrift: Beneden :
o IWI o of IVW

of IAI

of VAI

* * De voorzijde goed bewaard gebleven, de keerzijde minder.


Zie WELzL, II, 1, p. 598, N. 6406. Gewigt aldaar 9 Grain,
hier 5 korrels.

27 Goed bewaard gebleven, doch de keerzijde flaauw gestem


peld. Gewigt 12 Grain; 7 korrels. N, 6407, WELzL., II, 1.

108

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE


WIR-O o

Boven :

ging,

De uitgang WIRO herinnert dien van STAWWERO, op


eene munt van Stavoren, plaat I, No. 2, afgebeeld.
Misschien is het eene slecht gesneden Staversche munt.
III. Plaat W, N. 17. Woorzijde: Borstbeeld als boven.
Omschrift:
HEINR... S RE+
Keerzijde: In het midden : BRWN
*

Boven:

Beneden :

Keerzijde.

pak k
in lege

k, Kh

Het i

, Rijs

BODTIS

, en g

VVE(RT?)

i lent

Iv. Plaat v, N. 18. voorzijde: borstbeeld als boven.


HENRICWS RE+

Omschrift:

d 00r

halster

(l mul

In het midden: BRVN


(retrograde gelezen)

Omschrift: Boven: BODTI

Int, t
Milroom

Beneden :

dkaste

SWER

Wij hebben dus hier twee munten, die kennelijk in


dezelfde plaats zijn geslagen, alhoewel men de letters der

Wtemd:

naam bij de eene op de gewone wijze, en bij de andere

ff van

retrograde, moet lezen, welk laatste aan de onkunde en


onhandigheid van den stempelsnijder is te wijten, van
welke op de munten dier eeuwen, zoo wel in dit opzigt,
als in andere, bij voorbeeld, scheve, of geheel omgekeerde,
plaatsing der letters, enz., tallooze voorbeelden voorkomen.
De opschriften der boven- en beneden-keerzijde, zamen
gevoegd, leveren op:

300,

BODTISVVE(RT)
en

schilt

te gro

welig!
ing,
halsle

#dure

tl ZOl

BODTISWER.

laar

Welk Fries denkt hierbij niet terstond aan de stad Bols


ward ?

Wanne

MAmst

WER
Maar kan die stad op zulk eene hooge oudheid roemen,
dat reeds in de elfde eeuw (1039-1047) munten van haar

ka u
al

voorkomen ?

"an,
Alvorens wij deze vraag beantwoorden, moeten wij op

"

merken, dat het voorkomen van den naam van eene plaats
op munten uit zulk eene eeuw, waarin die plaats nog

l? l

hn,

vAN FRIESLAND.

J09

gering, ja bijna onbekend, was, niet tot bewijs tegen


den oorsprong dier munten uit die, destijds nog kleine,
plaats kunnen aangevoerd worden. De voorbeelden van

het tegendeel zijn menigvuldig. Zoo zegt, bij voorbeeld,


Dr. KRNE, voorzeker een bevoegd getuige in dezen **:
Het zoude gemakkelijk zijn, een aantal onbeduidende
stadjes aan te voeren, alwaar in de middeleeuwen mun

ten gevestigd geweest zijn, ja zelfs in dorpen en kas


telen werd dikwerf munt geslagen. De Keizer, of zijn

plaatsvervanger, de Zeengraaf, stond bovendien het regt,


om munt, en bijzonder om kleine koperen en zilveren
munt, te slaan, meermalen aan den Heer, of Hoofdeling,
Patroon, enz., van het een of ander stadje, vlek, dorp,
of kasteel, af, die dan aldaar op zijnen naam munt sloeg.
Wanneer men dit in het oog houdt, dan is er niets

vreemds in, dat reeds in het midden der elfde eeuw, door,
of van wege, BRUso den derden, als Graaf van Wester
goo, munten in Bolsward geslagen zijn. Doch het ver
schil tusschen Bolsward en Bodtisvvert, of Bodtiswer, is

te groot, om de zelfde plaats te kunnen aanduiden, werpt


welligt een onzer lezers ons tegen. Doch de eerste spel
ling, bedenke men, is de spelling der negentiende, de

laatste die der elfde eeuw. Hoe menige stad veranderde,


gedurende die acht eeuwen, niet bijna geheel van naam
en zoude dan Bolsward hierin eene uitzondering maken? .
Maar wij behoeven niet alleen te gissen, de wijze der
naamsverandering kan men aantoonen. Dat de uitgang

WWE(RT), of WER, op de beide munten, gelijk staat met


den uitgang WERT op de beide volgende BRUNo munten,
zal wel aan geenen twijfel onderhevig zijn. Die zelfde
uitgang is zeer gemeen aan vele namen van Friesche plaat
** In zijn Zeitschrift fr Mnz-, Siegel- und
II, p. 122.

Wappenkunde,

110

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

sen; en geen wonder, ver, vert, wer, wert, is eene


wierde, waard, dat is, terp, of hoogte, geschikt, om
bij hooge vloeden zich vrij te waren van de in het land

opdringende, opgeruide zee. Op zulk eenen weerd ligt een


gedeelte van Bolsward. WINSEMIUs, in zijne Beschrijving
van Bolswert, zegt **: Het is ghelooflyck, dat de stadt
ghenoemt is van eenen weert (twelcke gevoelen ook aen
ons overgesonden heeft de Edele en Hoochgeleerde AUso
NIUs PoPMA **), ofte hoochte, in het water, ofte moras
landen, leggende, ghelyck verscheyden dorpen daer
omtrent gelegen, haren naem van een weerdt hebben......

Aen desen hoeck van den Middelantsche zee (Middelzee,


Boerdiep) ** zyn voermaels geleyt de fondamenten van
desen stadt, ghelyck de situatie van dien noch uytwyst:

want op het zuy-oosten, daer de straten ghenaemt die


Polstraet, Hooghstraet, Sand en de Dyck, veel hoogher
ligghen als de andere straten van de stadt, dewelcke tot
na den grooten kercke op het waterpas afghemeten zyn,
onghelooflyck leger bevonden werden.
Ook het eerste gedeelte van beide namen kwam in vroe
ger tijden meer overeen. WINsemius toch verhaalt, l.l,
dat in zijnen tijd (1622) nog de afdruk van een oud zegel
voorhanden was, hetwelk tot omschrift had: Sigillum **
29

Achter zijne Chronique van Vrieslant, Franeker 1622, fo.

30 AUsoNIUs PoPMA, beroemd letterkundige en regtsgeleerde,


wiens libri IV, De differentiis verborum caet. door J. V. HEKELIUs

(Lipsiae et Dresdae 1708) nog op nieuw uitgegeven werden. Zie


ook FoPPENs, Bibliotheca Belgica, in voce.

*1 Zie de ligging op de kaart dier zee, bij P. BRouwER Pz.


en W. EEKHoFF, Nasporingen over de Middelzee, en aldaar p. 46.
** Hoe dit zegel, of het volgende, er uitgezien heeft, kan men
opmaken uit een nog voorhanden zegel van het jaar 1640, eene
kennelijke navolging van een middeleeuwsch zegel van Bolsward.

vAN FRIESLAND,

1| 1

Burgensium de BODELSWERT **, en dat het groote


stads geheim zegel tot omschrift had : Sigillum Civium de
BODELSWART.

ScHoTANUs **,

UBBo EMM1Us **, MENso

ALTING **, de schrijvers der Oudheden en gestichten van


Vriesland **, die van den Tegenwoordige staat van Fries
land **, enz., ontleenen het eerste gedeelte van den naam,
Bols, Bodels, van zekeren BoDEL, wij zouden nu zeggen
BoELE, den stichter, of heerschap, dier plaats. Wanneer
zulks plaats vond, vindt men niet vermeld, en indien
Het stelt den H. MARTINUs voor, hoe hij, te paard zittende, ten
behoeve van eenen mederknielenden bedelaar, een stuk van zijnen
mantel afsnijdt. St. MAARTEN, aan wien de hoofdkerk was toe
gewijd, was de Beschermheilige van Bolsward. De meeste St.
Maartenkerken in ons vaderland zijn zeer oud, en in de eerste
tijden van de invoering des Christendoms gesticht. De schok
hiertoe ging toch van Utrecht, als bisschopszetel, uit, hetwelk
nog de afgesneden slip des rooden mantels van St. MAARTEN als
wapen voert.

* * Wy steden, als ..... Bodelswert. Charter van 1423, bij


ScHoTANUs, in tablino, p. 77. Frater ALBERTUs, vice-Gardia
nus Fratrum Minorum Conventus Bodils werdiensis. Testamen

tum anni 1407, ibid., p. 69. Zie Tegen w. staat van Friesland,
IIl, p. 183 (b). Nog zegt men Boolsert, en schrijft in de landtaal
Boalswert.

**

Beschryving (1664).

Bolswerdt, p. 233:

't Gaet vaster,

dat de naem so veel beteeckent als Bodeles-weerdt.''

* * De Frisia, Lugd. Bat. 1626, p. 55. Non a Bodel, qua


olim profundum maris aut fluvii significatum fuit*, sed a Bo
lone aut Bodelone, ut vetustas locuta est, conditore aut loci
istius quondam domino.
* * Notitia Germaniae Inferioris, pars II, p. 26.

*7 II, p. 10.
** III, p. 183. Van zekeren BoDELo, bij verkorting BoELE,
die waarschijnlijk op het hoogste gedeelte der stad een stins ge
bouwd heeft.''

* Zie FURMERII Annales Frisiae, I, p. 20l.

I 12

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

werkelijk, op deze wijze, Bolsward aan zijnen naam kwam,

dan kon ook hiervan, als eerst allengskens geschiedende,


geene zekere dagteekening worden opgegeven.
Er is evenwel eene opteekening van Occo van Scharl,

die een bepaald jaar voor de stichting van Bolsward, en


tevens eene andere naamsafleiding, aangeeft.
Anno 7.13, luidt het aldaar **, bouwede BOLSWYNA,

Coninc RADBoDus [des eersten] dochter, ende naeghelaten


huysvrouwe van HARIALT (een Deen), een cleyn stede

ken, een half uure gaens vant beginsel des Middelzees,


ende noemdese nae haer selven

Bolswert:

want

de

Coninck haer daer een schoon lusthuys gegeven hadde,


omme te woonen; ..... ende het worde mettertyt een
seer neerachtich stedeken: want al het landt opt west
van den Middelzee haer goeden daer henen voerden,
van waerse voort nae die hooftstadt Stavoren geschicket
worden; die Denen ende Moormannen hebbent namaels
ghedestrueert, doch ist veel schoonder weder opghebout.

Deze aanteekening bij Occo van Scharl is nog onlangs, op


goede gronden verdedigd **; terwijl wij, hoe het hier dan
ook mede zijn moge, met WINSEMIUs, zeggen : 't Is, in
allen ghevalle, een seer olden stadt, ende voor etlycke
hondert jaren getimmert. Wij vinden hiervan eene
89 Occo Scharlengis, Chroniicke van Vrieslant, Leeuwerden
1597, p. 14. Volgens het opschrift op het stadshuis te Bolsward
moet men het jaartal op 715 stellen. Zie Tegenwoordige staat,
1II, p. 182 (a).
*0 Door Mr. D. FocKEMA, Schetsen van de Friesche geschie
denis, I, p. 199, 200, voornamelijk op grond der maam BoELTTE,
BoEL, BooEL, voor vrouwen, en de gunstige ligging der stad aan
een veel bezocht vaarwater, waardoor Bolsward, in 1422, eene
-

hansestad werd. Reeds in 1380 hielden zich. Hamburgsche koop


lieden aldaar op. V. D. BERG, De Nederlanden en het Hanse
verbond, p. 140. Zie ook J. H. BEUCKER ANDREAE, Dissertatio.

de origine juris municipalis Frisici, p. 444 sq.

1 (3

vAN FRIESLAND.

bevestiging in de beide door ons opgespoorde munten,


welke wij geene de minste zwarigheid maken, aan Bols
ward toe te kennen.

W. Plaat V, N. 19.

Woorzijde:

Keerzijde: In het midden :


Omschrift:

Borstbeeld als boven.

HENRICWS RE+

Omschrift:

Beneden :

BRVN

L"IWN

(inverso en retro

grade gelezen).

WoRT

Boven :

VI. Plaat V, N. 20''. Voorzijde: Borstbeeld als bo


ven. Omschrift: HENRICWS ER+ (sic voor REX).

Keerzijde: In het midden: BRWN.

Omschrift: Beneden, (inverso gelezen): LIVN


Boven :
WRT (retrograde gelezen).

Wij hebben dus hier, even als bij de beide vorige Bols
warder, wederom twee munten, die uit de zelfde plaats,

afkomstig zijn, blijkens de omschriften LIVNVeRT


-

en LIVN WeRT

Hoogst opmerkelijk is hier weder de overeenkomst met

den naam van Frieslands hoofdstad, Leeuwarden, nog


heden ten dage in de Friesche landtaal Liuvert geheeten.

Dat het woord WeRT toch hier, even als op de beide

vorige munten WWERT, of WER, ons woord weerd uit


drukt, zal wel niet betoogd behoeven te worden. Grooter
is het verschil tusschen Leeu(warden) en Livn(vert). Maar
wanneer wij de oudste stukken, van het jaar 1149, waar
in van Leeuwarden gewag gemaakt wordt, raadplegen,

dan vinden wij aldaar den naam dier stad Lien(ward)


* 1 Verzameling Friesch Genootschap. Volgens het N. 6405,

WELzL, moest men op de voorzijde HEHRICVS ERX, en op de


keerzijde BRVN en DOCCVICCA lezen, de grootte 8, en de
zwaarte 12 Grain zijn. Het exemplaar, dat duidelijk is, weegt
echter slechts 5# korrel. Grootte 8.
x.

l 14

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

gespeld **, hetwelk met Livn(ward) slechts ne letter


verschilt, terwijl de u, blijkens Liuvert, kennelijk er in
te huis behoort. De latere naam Leeuwarden schijnt zich
naar den leeuw, het wapen der stad, gevormd te hebben.
Men nam, op grond der overeenkomst van uitspraak van
den naam van dat dier met die der eerste lettergreep van
de stad, de leeuw als wapen aan, eene nieuwe reden, om
op twee honderd verschillende wijzen Leeuwarden aan te
duiden **. Het verschil van naam levert dus geene zwarig
heid op, om deze munten aan Leeuwarden toe te kennen;
doch het is gemakkelijker de naamsovereenkomst aan te
duiden, dan wel zekere bewijzen aan te voeren, dat in
het midden der elfde eeuw reeds munten aldaar kunnen
geslagen zijn.
Wij zouden ons tot dat einde kunnen beroepen op het,

volgens SGHwARTzENBERG (l. l., I, p. 97), in het jaar 1276


opgestelde boetregister, waarin van Lyodera, of Liordera,

panninghen (en onze afgebeelde denarii zijn immers pen


ningen) en Liordera grate merck gewag gemaakt wordt,
doch, behalve dat RICHTHoFEN ** dit stuk als later opge
steld beschouwt, zoo zoude, de waarheid van deze be
wering in het midden gelaten, zulks ons slechts tot 1276,
of hoogstens het midden, of begin, der dertiende eeuw
terugvoeren, terwijl wij twee eeuwen hooger moeten op
klimmen. Dien tijd kunnen wij, met geschiedkundige
zekerheid, tot op honderd jaren bereiken, wanneer (l 149)
de naam Lienward het eerst voorkomt, zoo als wij zoo
even aanstipten, en waarop wij later zullen terugkomen.
* * Zie ScHwARTzENBERG, Charterboek van Friesland, I, p. 76
en 77.

* * In de Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden, 1846,


I, p. 30 en 31, Bijlage C, van den Heer W. EEKHoFF, zal men
die opgeteld vinden.
* * Friesische Rechtsquellen, p. 384 (*).
g

vAN FRIESLAND.

115

Trachten wij nu ook die klove van eene eeuw aan te


vullen.

Tot dat einde moeten wij de zaak wat hoog ophalen,


en ons in het Friesland der negende eeuw verplaatsen. Door KAREL des grooten voorgangers overheerd, had het
land, door meerdere rust, gedurende een tijdvak van

tachtig jaren (734-814), in bloei en aanzien gewonnen.


Met den dood van KAREL den grooten (f 814), ja reeds
kort voor denzelven, begon eene der ijsselijkste plagen,
die immer ons vaderland teisterden, de invallen der Woor

mannen. Friesland leed er bijzonder veel van. De jaar


boeken dier eeuwen en de oude Friesche wetten leveren er

de bewijzen voor op. Ook door de Middelzee, of het


Boerdiep, drong de Noorman diep in het tegenwoordige
Friesland door, en vond aan beide zijden gelegenheid,
om zijnen rooflust bot te vieren. Wat was nu natuurlij
ker, dan dat de inboorlingen aan de oevers dier Middelzee
stinsen oprigtten, om tot toevlugtsoorden voor de omwo
nenden te dienen ?

Van daar het aantal stinsen , nu

staten, dat de Middelzee omzoomt. Men moest destijds in


een verweerbaar huis wonen, wilde men eenigzins veilig
voor den, soms jaarlijks terugkeerenden, Noorman zijn.
De door weerden, of terpen, luwe ** hoek der Middelzee,
waar het tegenwoordige Leeuwarden ligt, moest eene der
eerste plekken zijn, waar zich die stinsen vestigden, het
was toch de beste landingsplaats voor den Noorman. Groot
was dan ook het aantal er van in, of bij, die plek,
waarop Leeuwarden zich verheft. Alleen het overoude
geslacht CAMMINGHA bezat er acht, van ieder van welken
* 5 Liumvert, of Lium werd. Beluinen is kleiner, zachter wor
den, van daar in de Zuinte, luinig weder; kan dus ook Luin werden
zijn, de luinte geven de weerden ? Er waren er meer dan een. Zie
de kaart bij EEKHoFF, 1. 1., I, p. 16. Een huis ter Luine, in
Kollummerland, aan het strand, is bekend.

116

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

eene afzonderlijke geschiedenis geschreven is **. Een dier'


stinsen komt hier vooral in aanmerking; hij schijnt de kern
van het Lienward van 1149 geweest te zijn, en den naam
aan de latere stad gegeven te hebben, welken naam hij eerst

zelf van de gelegenheid der plek welligt ontleend had.


Nog toont men de plek aan, waar hij stond ; en het Aed
Lewerd, met het jaartal 1171, onder de afbeelding van
eenen stins, op eenen, in 1762, vernieuwden steen in den
gevel van een huis in de Groote Kerkstraat, te lezen, heeft
er de geheugenis ook in den mond des volks van bewaard.

Doch ware dat het jaartal der stichting, dan zoude ons
zulks niet veel baten, om het Liumvert van 1039-1047 er

in te vinden. Hoogst waarschijnlijk is het de tijd van


herbouwing, welligt van steen. Men weet, hoe zeldzaam
steenen gebouwen oudtijds in deze landen waren. De tijd
van stichting gelooven wij tot dien der invallen van de
Noormannen te mogen terugvoeren. Zie hier onze gron
den. - In het jaar 839 hergaf Keizer Lodewijk de vrome

aan zekeren GERULFUs (GERLoF zouden wij hem nu noe


men) eenige van zijne eigendommen, gelegen in het her
togdom Friesland, in de goo (pagus) Westergoo (VWestra
cha), onder de state (villa) Camminge, Hundert, en onder
andere daaromstreeks gelegene staten *7. GERULFUs had die
* * Door den Heer EEKHoFF, voor het aangehaalde werk,
thans (December 1845) gedeeltelijk in het licht verschenen.
* 7 Quia ante aliquod annos (na 814, toen KAREL de groote
stierf) concessimus cuidam fideli nostro vocabulo GERULFo
quasdam res proprietatis nostrae quae sunt in ducatu Frisiae

in pago V Vestracha in villa CAarmrNGE (,) HvNDERr et in aliis


villis circumquaque se positis. LEoPoLD vAN LEDEBUR, in
zijne Fnf mnstersche Gaue und die sieben Seelande Friesland's,
Berlin 1836, p. 61, das Haus Kamminga,'' bij KLUIT en FALKE

voorkomende, vermeldende, zegt: im Kirchspiel Arum, in Wonse


radeel; '' maar in de noot N. 122 voegt hij er bij: Camminga,
ure/ches ich auf Karten nicht finde, wird im Kirchspiel Arum

1 17

vAN FRIESLAND.

goederen door nalatigheid in het vervullen zijner pligten


verloren; zij waren verbeurd verklaard, en de schatkist
had ze zich toegeigend **.
genannt in WIERICHs (Staat von Friesland, S. 254). WIE
RICHs (wie was deze ?) ontleende dit voorzeker uit ScHoTANUs,

Beschryvinge van Frieslandt (in 1664 gedrukt), p. 211, alwaar men

leest Hier (bij Arum) ligghen de staten Cammingha, nu by den


in de
Ed. Heer Jr. TAco rAN CAMMrrNGA, Grietman zynde, bewoond,

1, ret

ETr,

##

-|||||g

# n!

Sytsma ende Beyem of Beyma.. Doch deze state droeg waar


schijnlijk destijds (1664) niet langer, dan 12 jaren, dien naam, en
wel sedert 1652, toen TAco vAN CAMMINGHA Grietman van Won
seradeel werd (zie Jr. Mr. H. BAERD vAN SMINIA, Naamlijst der
Grietmannen, p. 272), en de platte naam Hoog Huystra in Cam
mingha omdoopte. Van daar, dat noch bij Sc HoTANUs, 1664,

##

noch bij OTTENs, zoo als LEDEBUR te regt opmerkte, op de kaar


l: #
tant
. --

ten Cammingha, ten zuiden van Arum, maar wel Hoog Huystra,
voorkomt, en dat dan ook in den Tegenwoordige staat van Fries
land (1787), III, p. 160, die state Kamminga oF Hooghuistra ge
noemd wordt. Verder hebben wij geen Camminga state in Wes
tergoo kunnen opsporen.
** Sed quia intervenientibus quibusdam turbinibus per ipsius
GERULFI negligentiam (had welligt de Noorman hem overrom
peld?) ab ejus potestate et dominatione caedem res abstractae
fisco regio sociatae sunt, placuit nobis easdem res illi restituere
et quem admodum pridem fuerat in ejus potestatem et dominati
onem transfundere.'' Men vindt dezen gitbrief reeds bij ScHATEN,
Annales Paterbornenses, in 1693 uitgegeven, p. 119; verder bij Ec
CARD, Rerum Francicarum Orientalium, t. II, p. 317; bij J. F.
FALKE, Codex traditionum Corbejensium, Lipsiae 1752, p. 290; en
bij A. KLUIT, met aanteekeningen verrijkt, in zijne Historia critica
comitatus Hollandiae et Zeelandiae, t. II, p. I, 1780, p. 1 sqq
FALKE zegt 1.1. : Tabulae, quas ex origimum litteris undiquaque
illaesis beneque conservatis addimus. Hij deelt ook, tabula II,
N. 7, eene afteekening van het zegel mede. Alhoewel men bij het
gebruiken van uit de abdij van Corvey gekomen stukken niet te
schroomvallig ten aanzien der echtheid kan zijn, zoo is de echt
-

Ft:
t:
dit
vii

heid van dit stuk, zoo wel om het aangevoerde, als om het verband
tusschen den inhoud zelven en latere daadzaken en stukken, bij ons

1 18

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

Ruim twee honderd jaren later vinden wij die zelfde

goederen in het bezit van de destijds rijke abdij van Cor


vey, in Westphalen. Een register, door SARACHo, Abt
van Corvey, tusschen de jaren 1053-1071 (de jaren van

deze zijne waardigheid), opgemaakt, telt die goederen in


de zelfde volgorde op, als waarin zij in het diploma van
839 voorkomen, zoodat het geheel het voorkomen heeft,
als had de giftbrief (die trouwens nog zeven eeuwen later

te Corvey voorhanden was) hierin tot leidraad gediend **.


Het was ook natuurlijk, dat de titel van bezit den
aan geene bedenking onderhevig. Over de vervalsching, ten opzigte
van Corveysche geschiedbronnen, zie men S. HIRsc H und G. WAITz,
Kritischer Prfung des Chronicon Corbejense, in de Jahrbcher des
deutschen Reichs, von L. RANKE (gekrntes Preisschrift), Berlin 1839,
Dr. ScHAUMANN, Ueber das Chronicon Corbejense, Gttingen 1839,
en vooral Dr. P. WIGAND, Die corveyschen Geschichtsquellen. Ein
Nachtrag zur krit. Prfung des Chronicon Corbejense, Leipz. 1841.
* * Registrum SARAC HoNIs bonorum et proventuum abbatiae
Corbejensis, achter FALKE, 1. 1., p. 43.
N. 743. In Camminge in pago V Vestracha et in Frisie du
catu BRIo et D1G Go (namen der landgebruikers) habent CXX
jugera et quilibet quotannis persolvere debet XXX modios sili
ginis, XXX modios aveme et II lineos pannos.
744. In Hundert in eodem pago V Vestracha VADER habet bi
vangum et quotannis persolvere debet II boves et XX modios
siliginis.
745. In eadem regione habitant HAUUART (,) ADALGo (,) RED
DAG (,) BEro et UBBI et quilibet quotannis persolvere debet XX
modios siliginis, XX modios a vene, IIII pannos lineos et III oves.

Deze vijf laatste gebruikers bewoonden dus de villae circumquaque


se positae van den giftbrief van LoDEwIJK den vromen, van 839.
Over de echtheid van dit register van SARACHo laat, WIGAND,
1. 1., p. 16, zich aldus uit Von den ltesten Gterregistern
und Heberollen haben wir blos Abschriften. (Cf. p. 60.) P. 17:
Dieses Gterverzeichniss hat aber zu viel innere Wahrheit und

Farbe seiner Zeit, als dasz wir es fr ein Machwerk des PAUL
r, 1N1 haltcn drften.

Historische Facta konnten solche Histori

vAN FRIESLAND,

119

overgang van eigendom volgde. Hoe deze plaats had, is


onzeker.

FALKE,

dezen GERULFUs met eenen GERoLDUs

verwarrende *", laat dezen, oud geworden, de abdij van

Corvey betrekken en daardoor tot bezitter dier Friesche


goederen worden. Het feit zelf heeft echter niets onwaar
schijnlijks. Het was destijds eene zeer gebruikelijke ge
woonte, waarin Keizer LoTHARIUs voorging, en op eene
andere wijze laat het zich moeijelijk verklaren, hoe eene
zoo ver van Friesland gelegene abdij in het bezit van

goederen aldaar kwam, ten zij dat bij kinderloozen dood


van GERULFUs, of van zijne afstammelingen, deze goede
ren, als aan den fiscus teruggekeerd, door den Keizer
aan Corvey zijn geschonken. Dit is zeker; Corvey bezat
vastigheden in en bij Westergoo (wij zeggen opzettelijk in
en bij Westergoo), dat is, ook in het tegenwoordige Oos
tergoo, bij welker grensscheidingen Leeuwarden, in het
laatste, ligt.
Zulks blijkt toch uit twee brieven, door dem Abt W1
BALD, in het jaar 1 149, aan de Christenen in de parochie

Lienward en den Bisschop HERIBERT van Utrecht geschre


ven, uit welke brieven blijkt, dat de [parochie] kerk van
Leeuwarden, sedert lang, eene bezitting van de abdij van
Corvey was "'.
X9

ker verflschen und erfinden, aber nicht Verfassungszustnde

eines lteren Zeit schilderen,

X9

50 WIGAND, 1. 1., p. 120, zegt : ScH AU MANN, 1. 1., hat


die falschen Conjecturen FALKE's (Codex tradit., p. 288 sqq.)

treffend erlutert.''

51 WIBALDUs Dei gratia Corbejensis Abbas, fidelibus Chris


tianis, qui sunt in parochia Lienward, salutem et benedictio
mem. - Notum facimus vobis, quod nullus illorum quatuor,

qui in ecclesia vestra praebendas habent, ad nos adhuc venit,


nec possessionem ecclesiae nostrae a nobis accepit, cum jam
duobus annis abbatiam Corbejensem tenuerimus,'' etc. Werkelijk
werd WIR ALD, Abt van Stabulo, ook Abt te Corvey, in 1147. In

120

BIJDRAGEN TOT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

Had dan die rijke abdij deze kerk gesticht, en lag zij
in hare goederen, vroeger door Camminga, Hundert en
daaromstreeks gelegene staten, aangeduid? Wij gelooven

van ja: want St. VITUs, de beschermheilige van Corvey,


wiens beenderen lang aldaar rustten, was ook de patroon

van Leeuwarden, doordien hij de patroon van de St.


Vitus of kerk van Oldehove was **. Wat was nu natuur

lijker, dan dat de dochter den zelfden patroon als de


moederkerk had? Een verschijnsel, dat men bij de St.

Maartenskerken van Utrechtschen oorsprong terugvindt **.


Uit dit alles blijkt, dat de plek, waar Leeuwarden nu

staat, hoogst waarschijnlijk in 839 reeds bewoond, ja


reeds eenigen tijd geweest, was **;

dat het bovendien

den tweeden brief is sprake de ecclesia de Lienward ..... quae est


Corbejens is ecclesiae possessio; '' en over census, ex antiquo
jure debitum. De echtheid dezer brieven is boven allen twijfel
verheven.

MARTENs en DURAND vonden te Stabulo een

codex

brieven van dezen Abt WIBALD, en namen dien op in hunne


Veterum scriptorum et monumentorum historicorum amplissima
collectio, Parisiis 1724. VAN MIERIs nam ze uit de Collectio
nova, tom. II, p. 296, in zijn Charterboek, I, p. 99, en uit dezen
Sc HwARTzENBERG, 1. 1., I, p. 76 en 77, weder over, WIGAND
zegt, p. 8: Der Zustand des Klosters war durch schlechte
Verwaltung etc. tief gesunken. VVIB ALD stellte wieder Ordnung
her. Er suchte verlorene Gter wieder zu erlangen. Onder
deze behoorde de kerk te Lienward.

52 Zie het leven van den H. VrTvs, patroon van vele landen en
steden, en eertijds van de godvrugtige inwoners en burgers van de
overtreffelijke stad Leeuwarden, enz., door W. F. T., Amst. 1687.
5 * Meerdere gronden, uit handelingen van latere dagteekening
ontleend, voert Mr. A. vAN HALMAEL aan, in zijn Iets omtrent
Sint VrTvs, den patroon van de hoofdkerk der stad Leeuwarden,
Provinciale Friesche courant 1844, N. 58.

54 Leest men voor V Vestracha, Ostracha, of Oestracha, dan


valt alle zwarigheid weg ; zoo niet, dan bedenke men, dat het
diploma in Cruciniaco (Kreutznach), in 839, gegeven is, op verren

vAN FRIESLAND.

121

hoogst waarschijnlijk is, dat een stins, en wel bepaalde


lijk die van Leverd, welligt met meer anderen, zich in
de elfde eeuw reeds aldaar verhief, en eindelijk, dat die
stins in het bezit der CAMMINGHA's geweest is, welk geslacht
reeds in de negende eeuw voorkomt, en nog bestaat **.
Doch er is nog eene omstandigheid, die eenig licht over
deze zaak kan verspreiden. Zij is deze: het voorkomen
der CAMMINGHA's als Muntmeesters in de oude Friesche

wetten. In deze overoude gedenkteekenen van het regts


wezen bij de Friezen leest men **: Het pond zal zijn

van zeven Agrippijnsche penningen: want Keulen heette,


in oude tijdem,.... (Colonia) Agrippina..... Toen was de
munt al te ver en de penning al te zwaar. Toen kozen
de luiden eene nadere munt en een ligteren penning *",
afstand van de geschonken wordende goederen, met welker ligging

in Ooster- of Westergoo men minder bekend moest zijn, terwijl de


uitdrukking b et in aliis villis circumquaque se positis, ''

zelfs met

behoud van Westracha, Leeuwarden, als op de grenzen (nu nog


als de Suette bekend) gelegen, in den kreits kan doen vallen.
55 Jr. VITUs VALERIUs v AN CAMMINGHA is thans nog Griet
man van Leeuwarderadeel. Zie verder het geslacht CAMMINGHA
in het Stamboek van den vroegeren en lateren Frieschen Adel, door
Jr. Mr. M. DE HAAN HETTEMA en Mr. A. VAN HALMAEL, 1845-1846.
56 Volgens de vertaling van WIERDs MA en BRANTsMA, I, p. 123.
Vijf andere teksten heeft RIC HITHOFEN, I. 1., p. 4 en 5. De Rus

tringer tekst zegt: Rednath and Kawing (vergelijk WIERDsMA,


1. 1., in de noot 123), alsa hiton tha forma twene, ther to Fris
londe the pannig slogon; de Emsiger II: Rednachtes munte
ofte Kawynghes munte, dat weren twee munters eersten in Vrees

lande. Vergelijk eene andere plaats, Kest 9. W1ERDs MA, 1. I.,


p. 133. RICHT HoFEN, 1. 1., p. 14 en 15. BEUCKER ANDREAE,
l. 1., p. 99 en 131. Foc KEMA, Schetsen, II, p. 312 sqq
*7 Ligteren penning. Ook de BRUNo munten kenmerken zich
juist hierdoor. GTz, in zijn werk. Deutschlands Kaysermnzen
des Mittelalters, zeide reeds, blz. 64: Der feinere stempel und
das ver n de r t e niedrige Geuricht bleibt merkwrdig.''

122

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

bepaalden de luiden. Tegen de twee en zeventig ponden


was 't hunne geschat op LXXII schellingen, REYNALDA's
muntslag, of KAMMINGA's muntslag.
Wanneer deze verandering in de munt plaats had, heeft
men tot nu toe met geene geschiedkundige zekerheid kun
men bepalen. Niets verhindert ons, den aanvang er van
in het laatste gedeelte van de eerste helft der elfde eeuw,
onder BRUNo den derden , 1039-1047, vast te stellen, te

#d
i,

meer, daar men uit de vergelijking der N. 15-2l met

den ouderen, onder N. 30 afgebeelden, Frieschen denarius


van Keizer KoENRAAD den tweeden een zigtbaar onderscheid
in grootte, en dus waarschijnlijk ook in zwaarte, zal

bespeuren **. Wanneer wij daarbij bedenken, dat uit dat


zelfde tijdvak, van slechts acht jaren, munten van Slave
ren, Dockum, Bolsward en

Leeuwarden, voorkomen,

den naam van den Leengraaf BRUNo den derden voerende,


en daarbij herinneren, dat hij, als een trouw aanhanger
en bloedverwant van Keizer HENDRIK den derden , dezen

in zijne oorlogen trouw zal bijgestaan hebben, en, als


veeltijds afwezig, zich met de afgelegen Friesche graaf
schappen weinig heeft kunnen bemoeijen; wanneer wij
eindelijk hierbij nog opmerken, dat in latere tijden door
de Duitsche Keizers aan afzonderlijke Friesche geslachten

het regt van te mogen munten werd gegeven, of een


Friesch Edelman tot Muntmeester benoemd werd **, dan
58 De munten van EGBERT den tweeden N. 3, 22-26, zijn weder

grooter. Hij schijnt de demarii op de grootte der keizerlijke

Gos

Iarsche teruggebragt te hebben. Voor halve demarii, zoo als de


BRUNo munten in den catalogus WELzL DE WELLENHEIM, II,
1, N. 6404-07, genoemd worden, zijn zij te zwaar.
!

59 Zoo verkreeg JoHAN RENGERs van ten Post (zie Stamboek


van den Frieschen Adel, p. 298), bij diploma van Keizer FREDERIK,
van 12 Jan. 1474, het regt, om gouden en zilveren munt te slaan. In
1485-1494, en welligt nog iets later, deden zulks de SJAERDEMA's te

vAN FRIESLAND.
0nden

123

kun

gelooven wij, met eenigen grond van waarschijnlijkheid,


te mogen gissen, dat Muntmeesters uit de geslachten CAM
MINGHA en REYNALDA, namens BRUNo den derden (en wel
ligt ook later namens EGBERT den tweeden), die munten te
Slaveren, Dockum, Bolsward en Leeuwarden, geslagen

N Wall

hebben.

ALDA's

heeft

euw,

Hoe het hiermede ook zij, wij vermeenen te hebben


aangetoond, dat het Livnvert van 1039-1047 het Leeu

me!

warden van thans is, en dus de munten met dat omschrift

arius

aldaar geslagen zijn.


WII. Zie plaat W, N. 21. Woorzijde: Borstbeeld als

cheid

boven.

zal

Omschrift:

HENRICWS RE+

Keerzijde: In het midden: BRVN

Omschrift: Beneden, retrograde gelezen: MILD

/V0

Boven: NAW, of, de laatste letters omgekeerd gelezen:


NVM, hetwelk MILDNVM geeft **:
Doch men kan uit deze letters ook nog andere namen
zamenstellen, bij voorbeeld : MILDNAW, MILDNVM,

lll,

idt,
n:
676l

DLIMNAW

als

enz., enz.

aaf.

wij

Volledigheidshalve moeten wij hier nog melden, dat


Gtz, in zijn werk Deutschlands Kaysermnzen des Mit
telalters, Dresden 1827, op tabula XXIII, N. 262-267,
Franeker. Zie Bijdrage IV. Van vroegere tijden vindt men ook
sporen in de oude Friesche kronijken.
*0 Zoude het ook Midlum kunnen zijn ? Een dorp, op de

hoogste der groote en vruchtbare Midlummer terpen, digt bij het


door oude sagen zoo bekende Almenum (nu in Harlingen versmol
ten), gelegen. Aen 't kerkhof, zegt ScHoTANUs, Beschryving

van Friesland, p. 206, is een pleyn, ghenaemt Frittema weer


stal, omdat aldaar onder den blauwen hemel 't recht plach ge
houden te worden.

Het was voorzeker een der oudste in de

kleistreken bewoonde plekken van Friesland.

's

I24

BIJDRAGEN TOT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

zes munten met BRVN heeft afgebeeld. Hetgeen hij over


dezen BRUNo giste, hebben wij reeds in Bijdrage I opge
nomen, terwijl wij thans, door de welwillendheid van
den Heer K. KAAN, te Haarlem, in staat gesteld werden,

de bij Gtz voorkomende zes afteekeningen en beschrij


vingen met de door ons gegevene te kunnen vergelijken.
Men weet het, die van GTz zijn zeer ruw en slecht,
terwijl zijne beschrijvingen niet altijd overeenkomen met
de op de afteekeningen zelve voorkomende letters. Hij
beschrijft ze aldus:
N. 262. Voorzijde H...IC.. REX. Zijn regts gewend
borstbeeld met de getakkelde kroon. Voor hem een kruis

staf. Keerzijde OER ... CIWA. Tusschen twee puntlijnen


B.R.VN. Ook afgebeeld bij BECKER, Zwei hundert sel

tene Mnzen des Mittelalters, Dresden 1815, N. 62".


No. 263. Denarius. Voorzijde gelijk No. 262 (HEN
RICWS REX). Keerzijde: BR.VN en STAW... Van bin
nen als boven omschreven.

Zie BECKER, l. l., N. 63 **.

61 De afbeelding bij BECKER hebben wij niet kunnen vergelij


ken. Welligt bekomt de volgende gissing daaruit eenigen meerde
ren grond van zekerheid. Als men, even als bij de Dockummer
munt, van onderen op leest CIVAOER (zoo heeft de afteekening),
en de onduidelijke A en O voor afkappingen van N en D houdt,

heeft men CIVNDER, de Kuinder, een zeeplaatsje, op de grenzen


van Friesland, in Overijssel gelegen. Men herinnere zich, dat
BRUNo de derde ook Graaf van Islegoo was, waartoe de Kuinder

behoorde, terwijl de Heeren van de Kuinder in de 13de en 14de


eeuw aldaar ook munt sloegen, waarvan de Heer FR.-VERACHTER,

in zijne Documens pour servir l'histoire montaire des Pays-Bas,


Anvers 1840-41, N. 1 en 3, een achttal heeft afgebeeld en opge

helderd. Zoo zegt ook JANcKo DouwAMA, in zijn Boeck der


partijen (JANcko DouwAMA's Geschriften, I, uitgegeven door het
Friesch Genootschap), p. 34: Ick heb wal gelt sien, den he (de
Grawe van de Cuner) hadden doen maecken,

62. De zelfde munt als de door ons plaat I, N. 2, afgebeelde


van Staveren.

vAN FRIESLAND.

125

join

N 264. Denarius. Voorzijde = 262-63 (HENRICWS

opge

RE+). Keerzijde BR.VN en ABEO-WAIT. Van onde


ren op buitenwaarts te lezen. Weegt 14 aas **.
N. 265. De zelfde, maar de letters op de voorzijde
wat door elkander. Op de keerzijde BRWN. Men moet

van

den,

hrij
ken,

het omschrift omgekeerd lezen T.. AH-TRA.

echt,

14 aas **.

Hij
velli
ruik

Weegt

N.266. De zelfde voorzijde (HENRICWS REX). Keer


, zijde BR.VN en DCOAIO. Weegt 14 aas **.
N. 267. De zelfde voorzijde: HENR. C.. RE+. Keer
zijde: BR.VN en ILDW-IWIA, zeer verschillend te lezen.
Weegt 13 aas **.

nel

NASCHRIFT.

61 !!
!

In het tijdschrift Frisia, N. 19, in November 1842 te

Emden uitgegeven, vond ik, na het stellen en ter perse


zenden dezer bijdrage, eenen brief van den Heer SUUR, te
Morden, getiteld: Etwas ber friesische Sagen. In het
eerste gedeelte van dien brief neemt de schrijver de ook
88 Zie MADER, Kritische Beitrge zur Mnzkunde des Mittel

alters, Prag 1811, 8vo, Theil V, N. 28. Gtz, Beitrge zur


Groschen Kabinet, N. 3315. Voor ABEO kan men op de aftee
kening lezen VREO, misschien voor VERO, en boven TIAV;
doch TIAVVERO weten wij evenmin te huis te brengen als OER

VVAIT en andere omzettingen.


** De afteekening heeft boven VIRT. Vergelijk hierbij onze
No. 19.

** De afteekening heeft D(?)O.COA, hetwelk een Dockummer


BRUNo munt schijnt aan te duiden.
** De afteekening komt zeer overeen met N. 20, en ik lees
er ook op: VIVI(=(?)LIVN)VeRT, het kan dus een Leeu
warder BRUNo munt zijn, ook om de gelijke plaatsing van het
TRBV bij beide,

126

BIJDRAGEN TOT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

door ons opgenomene vermelding der oude Friesche wet


ten over den veranderden muntslag op, en zegt daarna:
Met deze Muntmeesters heeft men zich bijzonder afge
sloofd.

Dan eens zouden UBBo RAINALDA en HARALD

CAMMINGA, reeds op het einde der achtste of in het begin

der negende eeuw, munten geslagen hebben, dan eens


zouden SAco RAINALDA en REGNER (REINIER) CAMMINGA

uit de twaalfde eeuw, bedoeld zijn.

Eene zoodanige

onzekerheid, bij welke zoowel de eene als de andere

meening evenzeer geschiedkundigen grond mist, duidt


aan, dat deze vermelding tot het gebied der sage be
hoort.

Ik zal mij nu slechts met REDNATH, of REYNALD, bezig

houden, vermits de zeer oude Latijnsche bewerking der


keuren, misschien de oudste van allen, hem slechts alleen

vermeldt. (Hoe CAwING, of KANGA, er bijgevoegd is,


kan ik niet zeggen.)

REDNATH, of REYNALD, dan sloeg

, penningen, welke minder gewigt hadden, dan de Keul


sche; van hem was dus ligt geld afkomstig. In zulk een
, onschuldig licht komt hij in de wetten voor, maar ver
, mits het slaan van ligter geld ook tevens het werk van
den valschen munter is, zoo komt hij als zoodanig op
, eene andere plaats voor, waar men hem niet zoude ge
zocht hebben.

In eene der Friesche (?) bewerkingen van Reinhard


, Fuchs, den Oud-Nederlandschen Reinaert de Vos, wordt

verhaald, hoe de vos den koning van eenen door zijnen


vader nagelaten, en bij de Kriekenputte, in het veen bij
Hlsterloo, verborgen schat voorliegt, en, met betrek

king tot de ligging dier plaatsen, zich op de getuigenis


, van den haas beroept. De haas getuigt:
Ic hebber gedoget grote pine
Op Kriekenputte so menegen dach,

vAN FRIESLAND.

JNDE

127

Dat ics vergeten niet ne mach.


Hoe mochte ic vergeten dies ,

#dew

# dan

Dat aldaer R x Irova de ries

Ik lig
Die valsche penninge sloech 7?
1 Hinn

lid legt

Eene nieuwere bewerking van het gedicht heeft, wel is

in en

waar,

den

naam van

den valschen munter anders,

(IIIE

maar geeft er dezen belangrijken toenaam bij:


SYMoNET, die rieke Vriess,

WOding
Plach daer t slaen syn valsche gelt.

tanden

t, dit

##

Desgelijks heeft het Oud-Nederlandsche proza SrMower


de Vries. Dat in den van lateren tijd zijnden, plat-Duit
schen Reineke,

In, ki

SYMoNET de krumme staat,

waaruit

eindelijk in den nog veel jongeren, met zedelessen voor


zienen, proza tekst, Der listige Reineke Fuchs ge
naamd, een valsche munter SIMEON is geworden, is mij
bekend, maar doet hier niets af. Ik maak slechts op den
naam van den onderhavigen persoon, REINoUT, en de
hem toegekende eigenschap, de Vries, opmerkzaam. Zij
stammen, wel is waar, van twee verschillende uitgevers
af, maar het is natuurlijk, dat men zich afvraagt, of de
oudste oorspronkelijke tekst niet ook DE (V)RIES gehad
heeft? Ten minste de beproefde verklaring van het woord
ries door het Fransche ribaud (een weelderig, ontuchtig
mensch), geeft aan onze plaats geenen haar passenden
X)

ki, de
halke

w: #
dan #
de Ml
Wilk
l?? Wel,

terk al

am, 0|
uitg.

Zll,

lamln

, w
rij:
telk
brk

De Friesche keuren werden, in die gedaante, waarin


zij ons nu voorkomen, omstreeks de twaalfde eeuw
bijeengebragt. Reinaert de vos behoort tot den zelfden
Is 7

li:

Daer hi hem mede bedroech

Entie gesellen sine?


Reinaert de vos. Episch fabelgedicht van de 12de en 13de eeuw,

met aenmerkingen en ophelderingen, door J. F. WILLEMs, Gent


1836, p. 108, vs. 2666 en volgende. Zie aldaar de noot, en op

het woord ries.]


10

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

128

tijd. Wanneer nu beide eenen bepaalden naam, met

een bepaald toevoegsel, vermelden, terwijl het zeer te


betwijfelen is, of de vervaardiger van het gedicht de
keuren gekend heeft, zoo mag men het vermoeden op

peren, dat beide zich op eene en de zelfde sage gron


den, welke den man in het algemeen als eenen munter
van vroegere dagen in het geheugen behouden had, ter
wijl zij hem ligter geld, dan het voor hem in omloop
En

zijnde, toekende, terwijl zij niet meer wist, of hij dit


geld met geoorloofde, of ongeoorloofde, bedoelingen
geslagen had. Voor het overige blijft het steeds mogelijk,
dat een werkelijk persoon der oudheid, zoo als meer

malen, ook hier tot grondslag van de sage ligt.

X.

MUNTEN VAN EGBERT DEN TwEEDEN, MARKGRAAF

vAN THURINGEN, GRAAF vAN MEISSEN, STAWEREN,


OosTER- EN WESTERGoo EN ISLEGoo, TUs
sCHEN DE JAREN 1068 ToT 1090 GESLAGEN.

I. Zilveren munt **. Denarius (plaat W, N. 22). Voor

zijde:

Een kruis, in welks vier hoeken een parel, of

kogeltje, alles omgeven door eenen uit pareltjes gevorm-.


den cirkel.

Keerzijde:

Omschrift:

Tusschen twee, even zoo gevormde lijnen

leest men de letters


Omschrift:

+ ECBERTVS.

NOTA o

Boven:

Beneden:

STVA

ERON

** Deze en de drie andere keurige afteekeningen, No. 23, 24 en 26,


danken wij aan den Hoog Welgeboren Heer C., M. DE JoNGH VAN

RoDENBURGH, wien deze allerzeldzaamste munten, bij zijn verblijf


in Kopenhagen, in Mei 1845, op ons aanzoek, hoogst welwillend

tot dat einde door den bezitter, den Justitieraad C. THoMSEN,


werden afgestaans

wi

-,
Ji

vAN FRIESLAND.

129

ilm, T:

Hetwelk als STAVERON moet gelezen worden.

| |E: |

Wij hebben dus hier eene munt, die door een der beide

##

EGBERTs, waarvan de eerste van dien naam van 1057 tot

# p.

1068, en de tweede van 1068 tot 1090 regeerde, in Sta


veren is geslagen, gelijk wij vroeger in Bijdrage I hebben
aangetoond. De type van deze munt verschilt echter ge
heel van de aldaar onder N. 3 afgebeelde munt, door
EGBERT den tweeden, omstreeks 1080, te Staveren gesla
gen, gelijk mede van andere EGBERTs munten, waarvan
wij, in deze Bijdrage, zoo wel de afbeeldingen als de

::M.
IE!

beschrijvingen,

of alleen de laatste,

zullen mededeelen.

Waarom men al die munten bepaaldelijk aan EGBERT den


tweeden moet toekennen, hebben wij ook ter aangehaalde

plaatse ontwikkeld; genoeg zij het te herinneren, dat


EGBERT de tweede, tegen Keizer HENDRIK den vierden
HIf

opgestaan, diens munten, en wel bepaaldelijk de keizer

Ei,

lijke te Goslar, met de beeldtenissen van St. Simon en St.


JUDAs, geslagen, met zijne eigene beeldtenis en naam,
in zijne leengewesten, als zelfstandig Vorst, liet naslaan.
Aan welken EGBERT moet echter deze munt worden toe

geschreven? De type der keerzijde, met NOTA tusschen


twee parellijnen, herinnert het even eens geplaatste BRWN
op de munten van BRUNo den derden, den broeder en
voorganger van EGBERT den eersten, en om deze rede
nen zouden wij deze munt wel aan EGBERT den eersten
durven toekennen, ware het niet, dat men er alle ken

12

teekens van de Keizers, onder welke hij leefde, op miste,


welke hij steeds houw en trouw bleef, zoo als wij vroeger
hebben aangetoond. Om deze reden moeten wij ook deze
munt aan EGBERT den tweeden toekennen. De voorzijde

WW

lei

komt dan ook zeer overeen met die van de munt, onder
CoENRAAD den tweeden, den Salir, 1027-1039, in Fries

land (zie de afbeelding N. 30, plaat VI), geslagen, terwijl


de keerzijde kennelijk eene navolging van de BRUNo mun
xt

130

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

ten van Staveren is, op welke het STAV, even als op deze

Egbert munt, in het bovenste gedeelte geplaatst is, gelijk


het VERO, of ERON, bij beide op de benedenhelft gevon
den wordt. EGBERT de eerste, of zijne Muntmeesters, heb
ben dus door de vereeniging van deze beide types, die het
volk kende, hunne munten gangbaar onder het volk, dat
geen geld aanneemt, hetwelk het niet uit den type zelven

kent, willen maken. Misschien kwam hier nog eene tweede


oorzaak bij, en zijn deze en de twee volgende munten door
EGBERT den eersten geslagen in zulk een tijdperk, dat hij
HENDRIK den vierden, zijnen leenheer, nog iets ontzag, althans
dezen niet onverzoenlijk wilde vertoornen, door geheel in
alle deelen keizerlijke munten, met eigen beeld en naam,
na te slaan, zoo als de N. 3, Bijdrage I, en No. 23-26,

op plaat V van deze Bijdrage, kunnen aantoonen. Hoe


het hiermede ook zij, kennelijk duiden deze munten eenen
overgang van type aan, waaruit men tot eenen overgang
van denkbeelden van EGBERT den tweeden, ten opzigte
vnn HENDRIK den vierden, zijnen leenheer, mag besluiten.
Wij houden ze dus voor iets ouder, dan de andere EGBERT
munten met de twee heiligen.
Op al de vorige munten lazen wij in het midden den
naam van BRVN, op deze echter NOTA. Is het een
eigennaam, gelijk daar, of niet? Wij gelooven het laat
ste, en houden met den bezitter, den Heer THoMSEN, het

woord NOTA, dat is not a, voor eene verminkte ver


korting van het woord m o net a. Zulks is geene zeld
zaamheid in die dagen, en welken anderen naam, of
woord, zoude EGBERT de tweede, die zijnen eigenen
naam, in plaats van dien van zijnen opperheer, den Keizer
HENDRIK den vierden, reeds op de voorzijde geplaatst had,

wilde hij de type der BRVN munten navolgen, op de


keerzijde, tusschen de beide parellijnen, zetten ? Munt
van Staveren beteekent dus het omschrift der keerzijde.
v

vAN FRIESLAND.

131
4

Behalve

deze allerzeldzaamste munt,

bezit

de

Heer
t
r

THOMSEN, blijkens eene daarvan aan ons gedane heusche


mededeeling, nog twee even zeldzame munten van den
zelfden type. Wij hopen later hiervan de afbeeldingen te
kunnen mededeelen, en geven voorshands deze beschrijving.

II. Voorzijde: + ECBERTVs, in het midden +1+, het


kruis met de vier kogeltjes.
Keerzijde, Boven, VGGA
Beneden : DOCC

Dat is:

DOCCVGGA ,

en in het midden :

NOTA ,

kennelijk eene navolging der BRUNo munten van Dockum,


waarop het VGGA even zoo boven, en het DOCC beneden,
geplaatst is, iets, dat het te huis brengen dezer munten,
waarop men steeds VGGADOCC las, onmogelijk maakte.
III. Voorzijde **: In het midden het kruis met de vier
kogeltjes. Omschrift: BODLINVVE
Keerzijde: Omschrift: ECBE RTVS
In het midden : NOTA, tusschen twee parellijnen.
Deze laatste munt is slecht bewaard, zoodat de D en

eerste W moeijelijk te herkennen zijn. Evenwel maken wij


geene zwarigheid, deze letters, met den Heer THoMSEN,
aldus te lezen, vermits deze zelfde groote muntkenner ons
nog onlangs, (13 September 1845), ten geschenke zond eene

afteekening van eene andere hoogst zeldzame munt van


EGBERT den tweeden, in zijne eigene verzameling voorhan
den, en hem destijds uit Zweden toegezonden, die duide
lijk de zelfde letters bevat, en die wij beschrijven onder N.
** Wij zeggen voorzijde om het kruis, keerzijde om het NOTA,
moneta, munt. Van daar dat in het spel kruis of munt, wanneer
de jongens de munt omhoog werpen, of onder de hand, of voet,
verstoppen, en laten raden, wat boven ligt, ook het kruis het eerst
wordt genoemd, hoewel men op bijna alle middeleeuwsche en la
tere munten het kruis als op de keerzijde, dat is, als tweede ge
plaatst, rekent.

I32

BIJDRAGEN TOT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

IV. Zie plaat W, N. 25.


Voorzijde: Borstbeeld en face, gedekt met eene muts,
of platten helm. Omschrift: + WECBERTVS
Keerzijde: St. SIMoN en St. JUDAs; tusschen de hoofden

dier beide heiligen een kruisje. Omschrift: + (B)ODLINVV...


Wanneer wij deze omschriften met die der boven om
schreven BRUNo munten van Bolsward vergelijken, dan is

de overeenkomst groot genoeg, dat wij althans geene zwa


righeid maken, ook hierin Bolswarder munten te her
kennen.

V. De voorzijde = N. IV (plaat W, N. 23).


Omschrift :

+ WECBERTWS

Keerzijde = N. IV.
Omschrift: + DOCCIN(G)VN
VI. De voorzijde = No. III en IV (plaat W, N. 24).
Omschrift:

+ ECBERTWS

Keerzijde = No. III en IV


Omschrift: DOC(CI)NCWIN
Zonder twijfel zijn dit munten, door EGBERT den tweeden

in de pagus (goo) Doccinga '" (Dockum) geslagen.


De Heer ThoMSEN bezit ook nog eene dergelijke munt,
met de zelfde voor- en keerzijde, doch zeer versleten.
VII. Op de voorzijde leest men nog als omschrift de
letters + EME. . . .WS

en op de keerzijde + D... C

Welligt een variant van N. V en VI.


Van de Staversche munten van EGBERT den tweeden
bezit de Heer THoMSEN twee varianten.

VIII. Woorzijde = N. IW-VII.


Omschrift:

+ WECBERTWS

Keerzijde = N. IW-VII.
Omschrift:
70

+ STAVERONV

Zie over deze benaming Bijdrage I, N*. 11.

vAN FRIESLAND.

lul,

IX. Woorzijde = N. IW-VIII.


Omschrift: + VECBERTWS |
Keerzijde = N. IW-VIII.

den

Omschrift:

0Il

n is
Ws
16f

+ STAWERONW

133

Het streepje achter den naam EGBERTus, op de laatste


munt, doe niemand twijfelen, of hiermede ook EGBERTUs
de eerste (1057-1068) bedoeld zij, want het was destijds
bij Worsten geene gewoonte, zulks op hunne munten, of
zegels, te doen, zoo als ons de BRUNo (HII) munten met
HENRICVS (den derden) en BRWN(O) (den derden) kunnen
bewijzen; veel minder zoude EGBERT, als de eerste van
dien naam, zulks doen, om van zijne gehechtheid aan het
keizerlijke huis te zwijgen,
X. Woorzijde = N. IW-IX (plaat W, N. 26).
Omschrift:

+ ECDERTWS

Keerzijde = No. IV-IX.


Omschrift:

+ GEROIEVWRE

Welke plaats hiermede bedoeld wordt, is ons onbekend.


Kan het ook Gernrode, bij het Harzwald, of Grouw, een
aanzienlijk dorp in Friesland, zijn?
Ook bezit de Heer THoMSEN nog de volgende:
XI, Woorzijde = N. IW-X 7'.
Omschrift:

+ ECBERTWS

Keerzijde: + EMNIGH&M = No. IV-X.


Het is de zelfde munt als:

XII. (N. 6411, Catalogue WELzL DE WELLENHEIM '*.)


Voorzijde = N. IW-XI.
Omschrift :

EGBERT VS

Keerzijde = N. IV-XI. EMNI CohEM (laauw zigtbaar).


De uitgang HEM (hiem) is in Friesland zeer gemeen,
en duidt iets beslotens, dat is, door dijken, of grach
7 Afgebeeld bij MADER, Kritische Beitrge zur Mnzkunde
des Mittelalters (6 Theile, Prag 1803-13, 8), Band IV, N. 63, p. 93.
** Grootte 8; Gewigt 10 Gr. Hoogst zeldzaam.

134

BIJDRAGEN TOT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

grachten, omgeven, aan, bij voorbeeld, Eemswouderhem,


Morrahem, Schierwoldingerhem, en de meer bekende

grietenij Rauwerderhem, allen stukken aangeslibd en in


gedijkt land, langs den oever der Middelzee. Ook dor
pen hebben dien uitgang, bij voorbeeld, Oosthem ,
Westhem, enz.

Doch ook in Duitschland ** vindt men

dien uitgang, bij voorbeeld, Bockenheim, Gandersheim,


niet ver van Goslar, Hildesheim, dat EGBERT de tweede

in 1089 belegerde, enz.

Al deze munten van EGBERT den tweeden, van Thurin

gen, zijn zeer zeldzaam. Die, welke zich in de rijke


verzameling van den Heer THoMsEN bevinden, zijn dien groo
ten muntkenner, gedurende veertig jaren, uit vonden in
Skandinavin en in de nabijheid van Riga gedaan, gewor
den. Levendig was reeds in die oude tijden aldaar het han
delsverkeer: want de land- en waterweg van Constantinopel,
de zetel der toenmalige beschaafde wereld, naar het noor
den eindigde in de nabijheid van Riga, zoodat men hier te
lande, hetgeen het zuiden opleverde, van de kusten der
Oostzee ging halen, alwaar daarvan de stapelplaatsen waren.
Van daar dat dikwijls aan die kusten Arabische, Griek
sche en andere munten, uit zuidelijker streken, gevonden
worden **.

Geen wonder, dat dan ook de munten van

Friesche handelsplaatsen uit de elfde eeuw aldaar, hoewel


sommige hoogst zeldzaam, voorkomen.
73 Heim ist das Bedeckte, Geschlossene, Besondere, daher
die Wohnung, die Heimath, enz. WIG AND, Das Vehmgericht
Westphalens, Hamm 1825, en onze Dissertatio de Judiciis Vemicis,

Lugd. Bat. 1835, p. 69, (1), (2).


7* A. M. STRINNHoLM, Die Wikingszge, Staatsverfassung
und Sitten der alten Skandinavier, Hamburg 1839, p. 264 sqq.,

en vooral C. MINUToLr, Topographische Uebersicht der Ausgra


bungen griechischer, rmischer, arabischer und anderer Mnzen
und Kunstgegenstnde, wie solche zu verschiedenen Zeiten in den

vAN FRIESLAND.

135

XI. MUNTEN VAN LEEUWARDEN, SNEEK EN BOLSWARD,


UIT DE VIJFTIENDE

EEUW.

I. Zilveren munt van Zeeuwarden 7". Voorzijde: Het


wapenschild van Leeuwarden, met den klimmenden leeuw.
Omschrift, in zoogenaamd monnikkenschrift:
MONETA NOVA LEWERDEN(sis)
Keerzijde: De dubbele arend, in een wapenschild, dat
gelegen is op een kruis, hetwelk bijna tot aan den rand
der munt reikt.

Omschrift:

ANNO | DOMI | NI MC | CCC 87


De diameter van deze te Wijk bij Duurstede, in het
voorjaar van 1844, opgegraven zeldzame munt is 8 Neder
landsche strepen. Zwaar beschadigd zijnde, kan men de
oorspronkelijke zwaarte er van niet opgeven. Thans is
deze 9 korrels. Het zilver is van zeer slechte gehalte, of
zoogenaamd illoen. Alhoewel in het zelfde jaar, als de
bij VAN ALKEMADE, Grafelijke munten van Holland, plaat
XL, 4, No. 2, afgebeelde Leeuwarder munt, geslagen,
verschilt de type van beide zeer,
II. Munt van Leeuwarden "". Voorzijde: Een zittende
leeuw, die omziet, en in zijne klaauwen het wapenschild
van Leeuwarden draagt. Omschrift:

+ MONETA - NOVA - LEWERDENSIS

Kstenlndern des baltischen Meeres Statt gehatt, zugleich als


Andeutung ber den Handelsverkehr der nordischen und morgen
lndischen Vlkern, Berlin 1843. Zelfs bij Katwijk, in de runen
van Brittenburg, zijn Arabische munten gevonden. Zie onze Ver
handeling over den koophandel der Friezen.
75 Voorhanden in de verzameling van den Hoogleeraar Dr. P.
O. v AN DER CHIJs, te Leiden, die er ons welwillend de afteeke
ning van toezond, op plaat VI, N. 31, te vinden.
" " Afgebeeld pl. VI, N'. 32.

136

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

Keerzijde:
kruis.

Een zeer versierd, of gelelied, en gespleten

Omschrift:
EK ANNO # DOMINI # M # CCCC # XCIII

Deze munt is dus slechts een jaar later geslagen, dan de


bij vAN ALKEMADE, t. a. p., met Romeinsche letters, maar

eenen beeldenaar onjuist, pl. XL, 4, N. 3, afgebeelde,


met welke dezelve in type en omschriften dan ook zeer
overeenkomt.

3. Munt van Sneek 77.


stad Sneek.

Voorzijde:

Het wapen der

Omschrift:

+ MONETA o NOVA o SNEKENSIS


Keerzijde: Een gespleten kruis, het geheel vierendeelen

de; op deszelfs midden eene S. Omschrift:


ANNO | DNI M | CCCC | XCIII
4. Munt van Bolsward **. Voorzijde: Het wapen van
Bolsward, zijnde een dubbele arend 7. Omschrift:
MONETA - NOVA BOLSWERDE'

Keerzijde: Een gespleten kruis, het geheel vierendeelen


de; op deszelfs midden eene B. Omschrift:
ANNO | DNI : M | CCCC - L | XXVIII
De afbeelding van de drie laatste, hoogst waarschijnlijk
zilveren munten, zijn, op eene zeer toevallige wijze, be
waard gebleven. De Heer W. EEKHoFF, Archivarius der

stad Leeuwarden, vond ze tweemaal afgedrukt in eene


77 Afgebeeld plaat VI, N, 33.
78 Afgebeeld plaat V1, N. 34. Waarschijnlijk de halfscheid
der andere, pl. I, N. 5. 7, pl. II, N. 6, en pl. III, N. 11,
afgebeelde Bolswarder munten.
-

79

Over den dubbelen arend,

of adelaar, zie Dr. B. KHNE,

Zeitschrift fr Mnz-, Siegel- und Wappenkunde, Berlin 1842, II,

p. 179-182. Deze zegt: De dubbele adelaar kende men reeds in


de eerste helft der 13de eeuw; en vermits hij reeds op munten
van de Ortokiden-Vorsten van Amida, SALEH MAHMUD en Roc

NEDDIN MAsUp, uit de jaren der Hegira 614-621 (1217-1224),


voorkomt, zoo is het zeer waarschijnlijk, dat hij door de kruis

vAN FRIESLAND.

137

'splek

verzameling van stukken, betrekkelijk het langdurige twist


geding tusschen de steden en de drie deelen van Friesland,

an de

vierde deel te mogen uitmaken (vermits de steden vroeger


als deel der grietenijen stemden), gevoerd. Men wilde, ook
door het produceren van deze munten, de zelfstandigheid
der steden, afgescheiden van de grietenijen, bewijzen.
Onder het een, op los papier, afgedrukt bewijsstuk leest

over de bevoegdheid der eersten, om, qua corpus, een


lr

telde,
k ter

1 der

IIIGIls

De vier ** pennin van de boven geste vier afdruykzels

elen.

zyn op huyden onder andere brieven en munimenten van


wegen die steeden van Vrieslant in den Raedtcamere van

Wll

FRANCKENA en Mr. MEYNE LYCKLEs als Gedeputeerde en

, der Cancalerey verthoont en geexhibeert door ABELus

len

lijk

, mede vuyte name van platten lande, geadst, met hun


Advocaten als namentlicken Mrn. JAN MoNTSMA en HIDDE

FolsganA wesen de Intitulatien en Descriptien in vorigen


boven elcx van dien gescreven staet. Actum den XX

Augusti 1583. In kennisse en presentie van my.


Ter ordonnan. des hoffs van Vrieslant
T. HEEREs.

Men kan uit de overlegging van deze munten opmaken,


dat, omstreeks eene eeuw na de stempeling, zij reeds als
vaarders in Europa verbreid is. Sedert 1226, was hij het wapen
der stad Lubek, enz. ..... Tot het ontstaan van den keizerlijken
dubbelen adelaar gaven, zonder twijfel, de zegels van LoD EwIJK
van Beijeren en KAREL den vierden, met de beide adelaars ne
vens den keizerlijken troon, aanleiding. Deze zamenvoeging vond
onder Keizer KAREL den vierden plaats, die de dubbele adelaar
in zijne banieren voerde.
* 0 De vierde munt, aldaar afgedrukt, is de munt van Bolsward
van 1477, afgebeeld op plaat 1, N. 7.

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

138

geld, uit den handel verdwenen en zeldzaam geworden


Waren.

XII.

GEDENKPENNING TER EERE VAN


IGRAM VAN ACHELEN.

IGRAM VAN ACHELEN, geboren te 's Hertogenbosch *', in


het jaar 1534 **, uit een adellijk geslacht, was welligt een
zoon, of kleinzoon, van ANTONIE vAN ACHELEN, Schepen
dier stad, die den 27. Julij van dat zelfde jaar overleed,
en van ALIDA WoGELs **.

Zeer verschillend wordt zijn familienaam, in gedrukte


en ongedrukte stukken, gespeld, komende dezelve nu eens
als VAN ACHLEN, dan weder eens als vAN ACHLUM, of VAN

AcHELEN , voor **, doch aan dien van vAN ACHELEN, als

het meest gebruikt, en van het Belgische dorp Achelen


ontleend, hebben wij de voorkeur gegeven,
81

Blijkens zijn grafschrift, te vinden bij HoYNCK vAN PA

PENDRECHT, Analecta Belgica, I, p. 173. Het werkje Tombeaux


des hommes illustres, p. 48, zegt onjuist:

Natif de Frise.

Zie HoYNCK, 1. 1.

82 De penning, bij vAN LooN, Ned. historiep., deel I, blz. 186,


afgebeeld, en in 1574 geslagen, vermeldt, dat hij destijds 40 jaren
oud was.

88

CH ALMoT, Woordenboek, in voce.

8 * VI G L1Us AB AYTTA noemt hem steeds v AN, of AB AcHELEN;


Buc Ho MoNSMA, of MoNT zIMA, AB AcHLUM en AB AcHLEN ;

PETRus FRITEMA, AB AcHLEN; Buc Ho AYTTA, AB AcHLEN,


AGGAEUs A LB ADA, AB ACHLUM ; HEcToR AYTTA, AB AcHELEN
en VoLCAR DUs A YTTA, AB HACH LU M. Zulks bleek mij uit een

15tal Latijnsche en Fransche brieven, gedurende de jaren 1563


1576, door dezen aan hem geschreven, en ons goedgunstig ten
gebruike, bij het zamenstellen dezer levensschets, verstrekt door
Jr. Mr. M. DE HAAN HETTEMA. BoR, Ned. beroerten, 1, p. 580,
heeft zelfs IG R AM VAN DEHELEN, doch p. 582 AcHELEN. De

vAN FRIESLAND.

139

IGRAM was niet het eenige lid van zijn, ook door andere
afstammelingen bekend, geslacht **, dat zich in Friesland
vestigde: want den 14. October 1572 werd RoELAND VAN
ACHELEN Grietman van Dantumadeel, en leide den 29.

dier maand den eed af in handen van zijnen neef, den


President IGRAM VAN ACHELEN, als daartoe door het Hof

gecommitteerd **.
Het geheele geslacht der vAN ACHELEN's, even als dat der
AYTTA's, kenmerkte zich door Spaanschgezindheid en vast
houden aan het Roomsch-Catholijke geloof.

Van IGRAM's jeugd vonden wij niets opgeteekend, doch


zijne groote, vooral regtsgeleerde, kunde schijnt hem
spoedig in kennis met VIGLIus AB AYTTA gebragt te heb
ben, door wiens destijds veel vermogenden invloed hij,
reeds in 1560, 26 jaren oud, tot Raadsheer bij den Hove
van Friesland benoemd werd. *7.
Friesche vrienden van HGRAM, die hem v AN ACHLUM noemden,

(een dorp van dien naam ligt in Franekeradeel), wilden hem wel
ligt daardoor tot een en landgenoot maken.
85

B. v., FoLKERT VAN ACHELEN, broeder van IGRAM, in

1587 Raadsheer in het Hof van Braband. CHALMoT, in voce.


86 CH ALMoT, in voce. Over zijne verdere lotgevallen zie al
daar, en Jr. Mr. H. BAERDT vAN SMINIA, Naamlijst der Griet
mannen, p. 244 en 118.

*7 26 October. In plaats van JAcoB RoussEL,


zegt de
Naamrol der Raden van Friesland, p. 19; deze komt evenwel nog
in 1571 en 1572 voor. Zie GABBEMA, Verhaal van Leeuwarden,
p. 532, en J. CARoLUs, De rebus CASPAR1s RoBzEs BrzLAEr in
Frisia gestis, p. 129-130, alwaar deze schrijver, die, als Procureur
Generaal bij het zelfde Hof, hem persoonlijk gekend heeft, zegt:

Eafere tempestate (1572) IGRAMo AB AcHLEN, Senatus Praeside


- febrium contagio correpto, primum in Senatu locum tenuit
JAcoBUs RoUssELIUs, Hannonia orium dus, sed longa annorum.
serie (sedert 1538, zie Naamrol, p. 11) apud Frisios, Senatoria

140

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

Kort daarna (1551) werd hij ook door banden van


bloedverwantschap aan VIGLIUs, door zijn huwelijk met
MINTs, of MEINTJE (CLEMENTIA), vAN HoYTEMA, dochter van
JELLE vAN HoYTEMA en MINTs (CLEMENTIA) vAN AYTTA,

R:
|t

zuster van VIGLIUs **, verbonden.

VIGLIUs, zonder wiens raadpleging in de familie AYTTA,

0W

zoo als men zegt, geen stroo over dwars werd gelegd, te

Ht

meer dewijl hij, als hoofd der familie, op dit punt zeer
kitteloorig was, had zoo veel met dit huwelijk van zijne
nicht op, dat hij, blijkens eene aanteekening in zijne
door hem zelven opgestelde levensschets, destijds in Fries
land zijnde, de bruiloft, met veel luister, op zijne state

dt

te Zwichem liet vieren **.


dignitate functus.

Over de wijze van benoeming, vooral met

betrekking tot het zitting nemen in het Hof van niet ingeborenen
(extranei), zie J. M. vAN BEYMA, Diss. continens historiam Curiae
Frisicae, Lugd. Bat. 1835, p. 18 sqq.
ook een werk

De

SUFFRIDUs PETRUs schreef

Praesidibus et Procuratoribus

Generalibus in

Regio Senatu Frisiae. Zie Dr. J. G. OTTEMA, Over het leven


van S. PET nvs, in De vrije Fries, II, p. 448 enz. Hij hield brief

wisseling met IGRAM vAN ACHELEN, zie de Praefatio (van P.


WEssELING) voor J. CARoLUs, l. 1., p. 14, en vergelijk SUFFR.
PETRUs, De scriptor. Frisiae, p. 497 (XVII, 3).
88

Jr. Mr. M. DE HAAN HETTEMA en Mr. A. VAN HALMAEL,

Stamboek van den Frieschen adel, Geslacht AYTTA, N. 24, p. 15,


en Aanteekeningen, p. 13. Deze naam is door veel schrijvers zeer
verminkt, b. v., door v. LooN, 1. 1., I, p. 186, CH ALMoT, enz.
MINTs had eene zuster, IDA genaamd, die bij HoPPERUs, in zijne

Epistolae, Traj. ad Rhen. 1802, nog al eens voorkomt, zie aldaar


p. 17, 63, 64 sq., Stamboek, p. 13, en den brief van VIGLIUs,
1 Julij 1563. VI G LIUs vermaakte aan IGRAM v AN AcHELEN's
vrouw, gezamenlijk met vier andere bloedverwanten, zijn huis te

Brussel, en twee renten van f 250. Zie HoYNck v. P., 1. 1., 1,


p. 209. Ook IGRAM vAN ACHELEN komt in het testament aldaar,

p. 203, als scheidsman voor.


89 HoYNCK, 1. 1., t. I, p. 34, en in de Synopsis, alsmede
SUFFR. PETRus, De scriptoribus Frisiae, p. 340.

Wel

ht

vAN FRIESLAND.

142

Uit dit huwelijk sproten zes kinderen *".


Het tiental jaren,

Inl,

dat tusschen zijne benoeming tot

Raadsheer en bevordering tot Voorzitter van het Friesche


Hof (1560-1570) verliep, was verre van kalm te zijn.
Gedurende hetzelve toch kreeg de leer der Hervormden de
overhand, zoo wel in Leeuwarden als in geheel Friesland.

d, h

Het hof trachtte, door het opontbieden (11 Sept. 1561)

! Zet

der Priesters van de drie kerken van Leeuwarden,

ijt
ijn

hetzelve (I October 1566) uitgevaardigd, hielp niets **; ja

Frit,

zelfs nadat AREMBERG (in het midden van Januarij 1567)

3 Sil:

Leeuwarden weder in zijne magt had, zegt SchoTANUs


(l. I., p. 739), vertrouwde men de Regters, als meestal

film:
jofele

(nu
ch:
hn in
lijf,

te

vergeefs, dit te stuiten **. Ook het strenge plakkaat, door

vreemdelingen zijnde, niet. Geen wonder, dat dan


ook eene poging van hen, om, door van huis tot huis
rond te gaan (April 1568), ten einde de gemeente over te
halen, om eenen nieuwen eed van gehoorzaamheid aan
den Koning af te leggen, mislukte **. Toen de Voorzitter
KAREL VAN NITzEN, den 23. December 1569, stierf**, had,

hij.
in ?
FFR,

90 SUFFR. PETRUs, 1. 1., p. 355-56. 1. FoLKERT, J. U. L.


en Advokaat, eerst Raadsheer in Braband, en in 1624 Raadsheer
van den Geheimen Raad, gehuwd met MARIA MARGARETHA, doch
ter van JAcoB BoGAERT, Ridder, President van den Raad van

Vlaanderen, + 1631 (CHALMoT, I. l., Stamboek, l. I., HoYNCK,


l. l., I, p. 173). 2. WILLEM. 3. ANTooN. 4. MINTs. 5. AL
DeGoNDE, en 6. IDA. HoPPERus schrijft (13 Sept. 1563), 1. 1.,

p. 63: Transiens Mechlinid, IGRAMMI uxorem, (nam ipse prior


me adiit), salutavi, cum filiolo et sorore (IDA); terwijl BucHo
MoNSMA aan MINTs, 26 Oct. 1563, toewenscht felicem partum.

1 ScHoTANUs, Geschiedenissen, p. 736. GABBEMA, 1.1., p. 455.


** Over het regt van het Hof hiertoe, zie v. BEYMA, 1.1., p. 66-67.
** SC HoTANUs, l. 1., p. 149. GABBEMA, 1. I., p. 511. Over
andere maatregels van het Hof, tegen bijeenkomsten en op het
heffen van schattingen, zie ScHoTANUs, 1. 1., p. 755.
* * Naamrol, p. 17. GABBEMA, 1. 1., p. 521.

142

BIJDRAGEN TOT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

wel is waar, de Spaanschgezinde partij nog de overhand,


doch de tijden lieten zich zoo donker aanzien, dat IGRAM
vAN ACHELEN , alhoewel een zelfstandig, kundig en ook
aan staatkundige bemoeijingen geenszins vreemd man **,

niet zonder schroom de destijds dubbel gewigtige betrek


king van Voorzitter van het Hof van Friesland aanvaardde,
waartoe hij den 14, April 1570 benoemd werd **.
De magt van het Friesche Hof toch bepaalde zich in die

dagen niet alleen tot het vellen van vonnissen in burger


lijke of strafzaken *'. Neen, ook de behartiging van vele
andere gewigtige belangen was aan hetzelve toevertrouwd.
Daaronder telt men het defensiewezen, de waterstaat, al

thans gedeeltelijk, de keuze, of bevestiging, van Overheids


personen en Priesters, de te zamenroeping der Landsdagen,
95 Niet alleen toch familiebetrekkingen bragten IGRAM v AN
AcHELEN van tijd tot tijd in Braband, 'zoo als welligt in 1563,
zie HoYNCK, 1. l., I, p. 63, maar ook staatkundige zendingen.
Zoo zond de Hertog van Aremberg, in Februarij 1566, hem der
waarts, om verslag te doen aan de Hertogin van Parma van zijne
verrigtingen. Ep. VIGLII, 25 Febr. 1566, bij HoYNCK, 1. 1., I, p. 352.
Kort na de beeldstorming, (Aug. 1566), zoude hij wederom derwaarts
reizen. VIGLIUs ried het hem in eenen brief (d. d. 27 Aug. 1566)
af. In 1567 woonde hij op de Eewal (opschrift van een brief
van P. FRITEMA, 17 Jan. 1567) : later, toen hij President werd,
bij de cancellarij. Charterboek, III, p. 661, (b). GABBEMA, 1.1.,
p. 403, 443. Brief van VIGLIUs, d. d. 7 Novb. 1571.
96 Dit blijkt uit den brief van VIGLIUs, van 9 Febr. 1570

(niet 1569), bij HoYNCK v. P., 1. 1., I, p. 500. ALvA had de


voordragt aan den Koning opgezonden, opgemaakt door de Raden,
die in dezen geene keuze hadden, zoo als VVINsEMIUs, lib. II,
Histor., p. 134, onjuist vermeldt, en HoYNCK v. P. te regt, op
merkt 1. 1., n*. 2. Later kwam VIGLIUs, 14 Junij 1570, hier nog
eens op terug. Zie HoYNCK v. P., 1. 1., I, p. 569. Naamrol,

p. 22. WINSEMIUs, Hist., p. 132.


97 Zie vAN BEYMA, 1. 1., p. 28-38, jurisdictio civilis, p. 38-43.
jurisdictio criminalis.

vAN FRIESLAND.

143

land,

de afkondiging der plakkaten, de overdragt van onroeren


de goederen, enz. **. Daarbij kwam, dat de Spaansche
Stedehouders, over dit gewest gesteld, meestal Walen
waren, met het volk en de landtaal en landsregten geheel
onbekend, die zich dus, althans bij den aanvang van
hun bestier, veelal op den Voorzitter en de Raden van het
Hof moesten verlaten, wier leden de Regering zorgde, dat,

GRAM

Ook
(l 95

rek

dde,
1 dit

zoo veel mogelijk, ijverige Spaanschgezinden en vreemdelin


ger vele

gen waren . Geen wonder dus, dat IGRAM VAN ACHELEN,


gedurende de acht jaren, dat hij de hooge waardigheid
van Voorzitter van het Hof bekleedde, steeds als de regter

wd,

hand van den Stedehouder voorkomt. Als zoodanig voerde


ids

hij het woord op de Landsdagen, en deed er de pro


posities, waarbij hem zijne welsprekendheid en groote
kunde niet weinig te stade kwamen. Veel goeds, waarvan

'Il ,

AN

wij nu nog de vruchten plukken, heeft hij, in die acht


63,

jaren, in Friesland helpen tot stand brengen, en wanneer


men bedenkt, dat hij hierin met de grootste tegenkanting

en,
61'

had te worstelen, door verschil van

Godsdienstige

en staat

jne

kundige gezindheid, die twee magtige drijfveren van des


menschen handelingen, ontstaan; wanneer men daarbij
overweegt, hoe moeijelijk het moest zijn, om zich in een
land, door zulke twisten verdeeld, door den oorlog ge
teisterd, en door vriend en vijand, te land of over zee
komende, gebrandschat, hiertoe de middelen te verschaf

52,

6)
ef

fen, dan voorzeker zal IGRAM VAN ACHELEN, hoe Spaansch


gezind ook, onze achting moeten afpersen. Wat hij ver
rigtte, verdient dan ook hier wel eene korte uiteenzetting.
In 1571 vinden wij hem, met zijnen ambtgenoot ADRIAAN
VASTART, in Groningen, waarvan Gedeputeerden van het

s v. BEYM A, l. l, cap. II, p. 44-70, jura et officia regiminis


politici.
* * ScHoTANUs, 1. I., p. 739.
1I

144

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

platte land gebruik maakten, om hem te verzoeken, om


bij den Luitenant Stedehouder CASPAR RoBLEs aan te drin

gen op het beteugelen van den moedwil van het krijgs


volk. - Destijds bestond er in dit gewest een groot en
langdurig verschil, over het onderhoud der zeedijken,
tusschen de Buiten- en Binnendijksters, welks uiteenzetting
ons, in deze beknopte levensschets, te verre zoude voeren,

doch waarvan het gevolg was, dat het onderhoud en de


herstelling der zeedijken verwaarloosd, en Friesland door

de ongelukkig destijds herhaaldelijk plaats hebbende water


vloeden zeer geteisterd werd ***.

De Stadhouder, de Graaf van Megen, committeerde, in


1571 , den President vAN ACHELEN en PETRUs FRITTEMA,

Raadsheer, om partijen te accorderen, doch de Binnen


dijksters waren hiertoe niet te bewegen "'. Men beleide
daarop eenen Landsdag, waarop vAN ACHELEN (19 Mei
1571) *** de propositie deed, om de kosten van her

stelling der zeedijken, op drie ton geschat, en nog dagelijks


aangroeijende, voor gezamenlijke rekening te hoeden.
Hiertoe betoonden zich echter de Binnendijksters, ouder

gewoonte, ongenegen, zoodat de Buitendijksters, zoo goed


en kwaad zij konden, de dijken herstelden ***, doch de
zaak bleef onbeslist ***.
100 De verschrikkelijke Allerheiligen vloed, van 1570, was de
eerste oorzaak van de vernieling der dijken. Nog zes watervloeden

volgden in 1572-1573, 1575, 1577 en 1578. Zie den Heer J. v AN


LEEUwEN, Tafereel van den Watervloed in 1825. Leeuw. 1826,
p. XXXV-XL, en over den twist aldaar, p. XLI; en J. CARo
LUs, ll., p. 1-4.

101 SchoTANus, 1. I., p. 758.


102
1 03
***

Idem, 1. 1., p. 759.


L. 1., p. 760.
In dit jaar (1571) werd de Kanselarij (het gebouw voor

het Hof), te Leeuwarden, voltooid, en, den 7 November door het


Hof betrokken, blijkens het, nu verdwenen, opschrift, daarvoor

vAN FRIESLAND.

, m

145

In het volgende jaar ontbood het Hof CASPAR RoBLEs,

drin.

Heer van Billy, Luitenant Stedehouder van Gillis vAN BAR


(rijgs.
0f en

LAIMONT, Heer van Hierges, opvolger van den destijds over


ledenen Graaf van Megen ***. Deze (later in 1574 ***

ken,
Eling

Stadhouder geworden), vastberaden, en zich jegens Fries


land zeer verdienstelijk gemaakt hebbend krijgsman, be

eren,

werkte, in overeenstemming met het Hof **7, dat eindelijk,


den 23 December 1572, de Binnendijksters eene schriftelijke
bewilliging gaven, van in de uitspraak van arbiters, waar

in de
door

'aler,

onder IGRAM vAN ACHELEN, te zullen berusten ***, welk


compromis door ALvA, den 28 Maart 1573, werd goedge

, in

keurd 19*.

MA,

Reeds den 7 Augustus 1573 volgde de uitspraak der ar


biters, door den Koning den 4 September geconfirmeerd ***,

|6l

tid:
Me

door IGRAM vAN ACHELEN enz., boven den ingang gesteld, te

her

vinden bij Gansema, l. 1, p. 581-82.

ijks

1 05 ScHoTANUs, 1. l., p. 762. BoR, Ned. beroerten, VI,


p. 382.
1 06 ScHoTANUs, 1. I., p. 787 b.

len,
der

Yd
de

1 07

Aan den Stadhouder en het Hof had A LvA de zaak ver

wezen. Zie SoHoTANUs, l. 1, p. 758, sqq.


108 SCHwARTZENBERG, Charterboek, III, p. 919. Sc HoTANUs 1.1.,

p. 786. Op den Landsdag van 6 Mei 1572 hield de President,


een welspreeckende man, een schoone reden.'' Sc HoTANUs, 1. 1.,
p, 762. IGRAM trachtte te vergeefs de Staten te bewegen meer geld
op te brengen. In dat jaar waren de Staatsgezinden, hoewel
voor korten tijd, zelfs bij magte, een Provinciaal Hof in
Franeker te vestigen. ScHoTANUs, 1. 1., p. 768. v. BEIJMA, 1-1.,
p. 25. Het verdriet en de groote zorgen, die deze hoogst onrus

tige tijden opleverden, waren welligt eene der oorzaken der hevige
ziekte, waarin IGRAM, in het najaar van 1572, stortte, en waarvan hij
slechts langzaam weder opkwam. Zie J. CARoLUs, 1.1., p. 129-130.
109 ScHwARTZENBERG, 1. l., III, p. 931. Zie ook het re
quest van de Buitendijksters, met het appointement van ALvA,
van 26 Junij 1573, aldaar, p. 940-943, en ScHoTANUs, l. l., p. 786.

11" SchwARTzENBERG, 1, 1, III, p. 946, 948.


x

146

BIJDRAGEN Tor DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

en den 18 November uitgesproken '''.

Zij luidde: dat

de uitspraak door SCHENck en anderen, in 1533 gedaan,


van kracht zoude blijven, weshalve de Binnendijksters
den dijk moesten onderhouden, van het Bild tot Harlin
gen, en de Buitendijksters de overige dijken. Deze
gewigtige zaak eens beslist zijnde, stelde de voortvarende
Stadhouder de volvoering er van niet uit, waarin VAN
ACHELEN hem getrouw bijstond ***.
Niet onbeloond bleven deze gewigtige verrigtingen, door
zijne, zeker voorname , medewerking tot stand gekomen.
Nog in dat zelfde jaar werd een gedenkpenning te zijner
eere geslagen. De voorzijde er van heeft zijn, in raads
heerlijk gewaad getooid, links ziend borstbeeld, blijkens het
omschrift: IGRAMUS ABACHLEN, Frisiae Praeses, A(nno)
Aet(atis) 40. De keerzijde vertoont HERCULEs, met zijne

attributen, den leeuwenhuid, knods en den gouden appel


tak, door hem uit den tuin van ATLAs geroofd. Het om
schrift is: ANIMUM REGE A(nno) D(omini) 1574) d. i. Be
stuur het gemoed; waarschijnlijk de zinspreuk van IGRAM
VAN ACHELEN ***.

1 11 Sc HoTANUs, 1. 1., 786 b, alwaar men voor op 't uytgaen


van Augustus zal moeten lezen Julij.

112 Zie WINSEMIUs, 1. 1., p. 585-589, en aldaar, p. 586-87, het


Reglement over het opmaken der dijken, den 25 Maart 1574, te
Harlingen gemaakt, en door I. vAN ACHELEN mede onderteekend.
11 * Zie de afbeelding en beschrijving bij vAN LooN, 1. 1., I,
p. 186, die dezen penning bepaaldelijk wil toepasselijk maken op den
eisch (propositie) van nieuwe middelen, voor het onderhoud der sol
daten, door hem, namens den Stadhouder, op den Landsdag, in Maart
1574, gedaan. Zie ScHwARTzENBERG, 1. 1., III, p. 964. WIN

sEMIUs, Hist, fol. 210, 215. ScHoTANus, p.788-89. BoR,VIIde boek,


p. 580-82, en over de propositie, den 1 Septb. 1574 en 30 Junij
1575, op de Landsdagen, door vAN ACHELEN gedaan, ScHwART
zENBERG, 1.1., III, p. 987 en p. 1014. Deze penning is nog eens in
het koper gesneden, welligt door bewerking van eenen penningham

VAN FRIESLAND.
||

daan,

(slers

rlin
lele

rende

lo0r
Ilil,

jft

147

In het volgende jaar werd, den 4 Julij, op den Lands


dag besloten: dat alzoe Doctor IGRAM VAN ACHELEN,
President in den Hove van Vrieslandt, in tyden van zyn
officie diverse diensten en de moeyten tot prouffyte van
den lande van Vrieslant gedaen en gehadt heeft; soe
hebben de gemeene Volmachtigen van Oestergoe, Wes
tergoe ende de Sevenwolden, op ten gemenen Lantsdach
als nu binnen Leeuwarden vergadert zynde, geordonneert
ende gecommitteert, ordonneren en de committeren midts
dezen, te weeten, die van Oestergoe IDsAERT VAN Douw
MA, van Westergoe RYURDT VAN RooRDA, en de van

ade

Sevenwolden , ERASMUs DoUwsMA, omme mit WATzE VAN

he!

CAMMINGA, HERo vAN BoURMANNIA , LYEUwE VAN BEIJMA


ende Doctor GHYSBERT AERNSMA, als Rekenmeesters van

10)

jnt

h.

RAW

Heere President, voor de voorsz. diensten, zoe veel te

0Il

den voorz. Lande (eerst ontfangen en de gehoort hebbende


de rekeningen van de ommegeslaegen penningen, van
't geene ten prouffite van den Lande in den Lants kiste
bevonden sall worden over te schieten), den voornoemden

passeren, ende mit sulcke somme van penning hen vuyt


't zelfde overschot, ende nyet anders, te vereeren, als

, zy in redelyckheyt bevinden sullen te behoeren '''.


RoBLEs ontving f 3,000, waarnaar men de som kan af
meten, die I. VAN ACHELEN gewierd.
delaar, om, als zeldzaam voorkomende, Penning verzamelaars in de

gelegenheid te stellen, goedkoop, op deze wijze, hunne collecties te


kunnen completeren, waarin dan zulke uitgeknipte papieren gedenk
penningen op hunne plaatsen, werden nedergelegd, vermits het ver

knippen der, bij het verschijnen eerst zeer kostbare, werken van
v. MIERIs en v. Loon, tot dat einde, wel zeldzaam geschied zal
zijn. De Hoogleeraar C. P. SERRURE vond deze plaatjes bij eenen
penningliefhebber te Gent, en liet dezelve door den Heer CH.

ONGHENA, ten behoeve van het Friesch Genootschap, bij wien


dezelve thans berusten, tot afdrukken weder geschikt maken,
11 * ScII wARTzENBERG, l, 1., III, p., 1023-24,

148

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

Geen wonder dan ook, dat zijn naam prijkte op het


gedenkteeken, den zoogenaamden Steenen Man, door de
Staten van Friesland in 1576, op den zeedijk bij Harlin
gen, op de scheiding tusschen Binnen- en Buitendijks,

ik,

opgerigt, en twee eeuwen later hersteld ***.

Op het einde van dit zelfde jaar, 1576, waarin zulk een
openlijk vereerend getuigschrift van de moeite en arbeid,

die hij en anderen zich voor het welzijn van Friesland


gegeven hadden, werd ten toon gesteld, veranderden de
zaken aldaar, en in Groningen en Drenthe, zeer ten nadeele
van de Spaanschgezinde partij. CASPAR RoBLEs werd door

zijn eigen, om soldij muitend, volk in Groningen gevan


gen gezet, en door die troepen ondersteund, kon GEoRGE
LALAIN, Heer van Rennenberg, zich als Stadhouder der Sta
ten in Vriesland staande houden. Het Hof nam, als zooda

nig, den 16 Januarij 1577, daartoe gedrongen, hem aan ",


en wij twijfelen er aan, of IGRAM vAN ACHELEN reeds den

volgenden dag, met evenveel welsprekendheid en hart als


voor dezen, de propositie, om geld aan LALAIN, den vriend
van WILLEM van Oranje, te verschaffen, zal gedaan hebben.
Nadat LALAIN (4 Maart 1577) te Leeuwarden plegtig was

ingehaald ''', deed het Hof (12 Maart) de pacificatie van


Gent aflezen. RoBLEs, hoewel gevangen, stookte echter
nog steeds onrust in Friesland, en toen zekere WYBE VAN
GoUTUM zich meester van het Blokhuis te Leeuwarden had

gemaakt, liepen de burgers te wapen, en dreigden den


President vAN ACHELEN, dat zij het geweer niet zouden
115 Afgebeeld en beschreven bij WINSEMIUs, 1. 1., p. 588-89
en elders. Zie ook vAN LEEUWEN, 1. I., XLIII. De beide kop

stukken (Janus hoofd) van den oorspronkelijken terminus of stee


men man staan, op een gemetseld voetstuk, in den tuin van het
Burmania huis te Leeuwarden,

1 16

ScHoTANus, 1. 1, p. 800.

117 Schot ANus, 1, 1, p. 809.

| |ll

vAN FRIESLAND.

J49

pk

afleggen, of eten of drinken, voordat zij het Blokhuis

dord
hrl,

weder in handen hadden. Men dreigde zelfs het leed op

Hills,
Mikel

hem te zullen verhalen. Na beraadslaging met het Hof,


vond men middel, door geld, het Blokhuis van de soldij

looze soldaten terug te bekomen ***.


LALAIN, tot vaste Stadhouder (29 September 1577) be
noemd, hield 1. October van dat jaar eenen Landsdag,

inhu

alwaar vAN ACHELEN, namens hem, de goedkeuring van zij

idhit

nen commissiebrief, van de pacificatie van Gent, en de

Mi

betaling van het Duitsche krijgsvolk, verzocht.

d"

In die zelfde maand werd het Collegie van Gedeputeer

#RI
MEI

den *** tot stand gebragt, ook met het doel, om de magt

#Sk.

beklaagde zich dit hierover, en natuurlijk ontstond hierdoor

Wh.

eene botsing tusschen deze twee staatsmagten,

van het Spaanschgezinde Hof te verzwakken. Vruchteloos


die niet

al ik

weinig in hevigheid toenam, toen het Hof verhinderde, dat


de verklaring, door de Staten (7 December 1577) gedaan,
om DoN JUAN als vijand van den Staat te beschouwen, ge

mi

publiceerd werd. Niet voordat LALAIN zelf in Leeuwarden

hen

overkwam, geschiedde zulks (16 Maart 1578 ***). Deze


nam kort daarna (21 Maart) een stout besluit. Hij liet

al

##

'W45

drie Raden op het Blokhuis brengen, en drie anderen,


waaronder vAN ACHELEN, in hunne huizen bewaren,

WA)

waarop weldra de verkiezing van een nieuw Hof volgde,

h
##

dat aan den Aartshertog MATTHIAs werd aangeboden


(18 April 1578 ***). Te vergeefs eischte men daarna van

uit!

IGRAM VAN ACHELEN de sleutels der Kanselarij en de ze

Will

118

Id., 1. l., p. 811.

11 ScHoTANus, 1. 1., p. 812. F. SjoERDs, Beschrijving van


Friesland, II, p. 209. Over het vroegere Collegie van Gedepu
W)

teerden zie v. BEIJMA, 1. l., p. 23 en 49.


120 DUMBAR, Analecta, Il I, p. 47.

121 WINSEMIus, 1, 1, p. 622-23. ScHoTANus, 1, 1, p. 817.


v, BEIJ MA, 1, 1, p. 25. BoR, XII, p. 95.
A

BIJDRAGEN ToT DE MUNT- EN PENNINGKUNDE

150

gels af, hoe hard de Abt van Klaarkamp, GERARDus

Jacobi, een der Gedeputeerden, hierop ook bij hem aan


drong, en zich op den wil van den Aartshertog beriep.

Eerst nadat die wil vAN ACHELEN kenbaar was geworden,


schijnt hij te hebben toegegeven, zoodat, den 14 Julij
1578, het nieuwe Hof zitting konde nemen ***, dat later

door WILLEM den eersten geconfirmeerd werd.


Tegen het oude Hof werden, in het volgend jaar, elf
punten van beschuldiging opgesteld, die men bij SchoTANUs,
l. I., p. 828-29, kan vinden opgeteekend. De uitslag was,
dat zij van hunne posten ontzet bleven.
IGRAM vAN ACHELEN, uit zijne hechtenis ontslagen, ver
huisde naar Braband, alwaar Koning PHILIPs de tweede
hem tot Lid van den Geheimen Raad te Brussel maakte,

welke waardigheid hij, den 18 Augustus 1598, met dien

van Voorzitter (in plaats van JAN VAN DEN Burch, f 1597)
van den Grooten Raad te Mechelen, verwisselde ***.

Hij overleed aldaar, den 28 October 1604, en werd in


de kerk van St. RoMBoUT begraven, alwaar men op zijnen

grafsteen deze opschriften vindt:


AMPLISSIMUS CLARISSIMUSQUE WIR
D. IGRAMUS AB ACHELEN,

EQUES AURATUS
PRAESES OLIM FRISIAE,
POSTEA SENATUS SUPMEMI,
OBIIT MECHLINIAE,

1604,

ANNO SALUTIS HUMAN.AE

18 OCTOBRIS.

HOCQUE SUB LAPIDE REQUIESCIT.

122

ScHoT ANUs, l. 1., p. 817-18.

12 3

Delices des Pays-Bas.

Paris 1786, II, p. 100,

le
let

vAN FRIESLAWD.

QUI TEGOR EXIGUA SITUS HIC IGRAMUS ARENA,

ERARIlly

ACHELEN A PROAWIS NOBILE STEMMA TULI.

Ill ll,

p.

I5l

SILWA DUCIS NATO , GENTILI TEUTONA TELLUS,


FRISIA PATRE ORBA EST, PRAESIDE MECHLINIA.

Worden
NON QUOD EQUES, QUODERAMMAGNIPARSSUMMASENATUS,

|4 luj
SAEVA TRUCIS POTUIT FLECTERE JURA STYGIS ;
lat lag

SED VIRTUS STUDIIS, DURISQUE EXERCITA REBUS


WIWERE ME FAMA, WIWERE MENTE DEDIT 12 *.

ar, #
JTANIS,

; Wii

Leeuwarden,

Mr. J.

DIRKS.

December 1845.
, VER

werk

lakt,
de

|||||||
>HENGre

Idin

jn

12 * HoYNCK v. P., 1. 1., I, p. 173-74. Deze, 1. 1., I, p. 570,


zegt nog nader, dat IGRAM in de Hoofdkerk van Mechelen, in de

kapel van den H. NicoLAAs, in het koor, begraven ligt, en dat


deze kwartieren op zijnen grafsteen zijn te vinden :
VAN ACHELEN, vAN R1ELLE, VoGELs, BANCK,
HoYTEMA, TIELSMA, AYTTA, HANIA.

Men vindt ook dit grafschrift, met eenige veranderingen, zoo als

18 Septembris voor Octobris, BALCK voor BANCK, TIELTsMA


voor TIELSMA, in het werk, Provincie, Stad en de Districkt van

Mechelen, opgeheldert in haere kercken, kloosters, enz., door (den


Graaf J. T. D. J. CUYPERs D' ALsINGEN en A. vAN DEN EYNDEN),
Brussel, 1770 4to, dl. I, bl. 49. IGRAM's vrouw overleefde
hem.

Stamboek, 1. 1.

E R R A T A.

Pag. 97, reg. 23, staat: ecueil, lees: Recueil.


105, 4 en 5,
zeer den Bisschop van Utrecht,
lees: den Bisschop van Utrecht
Zeer,

I 15,

34,

123,
134,
l42,

18,
19,
28,
25,

/57) ,

LZ_

aan het strand, lees: vroeger aan


het strand gelegen.
MILDNVM, lees: MILDNAM.

DLIMNAW,

DLIMNAW.

in te voegen: p. 301.
cancellarij, lees: kanselarij.

Zo

72# 4-2 z

Cz-z-r-r

Zzzz A - - - --r .

een c. z. C' ZrazzaZarzrace e Zeeze te cercezz.

, vzeenex v C. Brazzaz.cmcc Ze Zeeze twee ''er' .

You might also like