You are on page 1of 118

Copyright: © 1996 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd , opgeslagen

of openbaar gemaakt, in enige vorm of enige wijze, hetzij elektronisch ,


mechanisch, door fotokopieën , opnamen, of op enige andere manier, zonder
voorafgaande schriftelijke toestemming van de betreffende auteurs .

Lay-out: Conny Dikhoff

Uitgave : Vakgroep Bouwtechnologie, Faculteit der Bouwkunde, TU·Delft


Prof .. ir. P.G. Luscuere/dr .ir. P.J .W . van den Engel

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG

Luscuere P.G./Engel van den P.J .W .

Ventilatie via de gevel:


TU-Delft, vakgroep Bouwtechnologie,
Faculteit der Bouwkunde.
ISBN 90-5269-211-4 geb.
Trefw .: ventilatie .
INHOUD PAGINA

1. VENTILATIE EN BINNEN MILIEU 1-0


Ir. C.W.J. Cox,
TNO-Bouw

2. VENTILATIE, ENERGIEGEBRUIK EN 2-0 t/m 2-07


ENERGIEPRESTATlE
Ing. E.A. Blankestijn,
Novem

3. SIMULEREN VAN VENTILATIE 3-0 t/m 3-18


Ing. J.C. Phaff,
TNO-Bouw

4. VENTILATIE EN REGELGEVING 4-0 t/m 4-14


Ing. W.F. de Gids, "-

TNO-Bouw

5. KOELING EN VENTILATIE MET REGELBARE 5-0 t/m 5-19


RAAMOPENINGEN
Dr.ir. A .H.C. van Paassen,
Faculteit Werktuigbouwkunde en
Maritieme Techniek, TU-Delft

6. PRODUKTEN EN PRODUKTONTWIKKELING VAN 6-0 t/m 6-19


VENTILATIEVOORZIENINGEN
Dr.ir. P.J.W. van den Engel,
Faculteit der Bouwkunde, TU-Delft, Bouwtechnologie

7. VENTILATIE, GELUIDBELASTING EN GEVELONTWERP 7-0 t/m 7-20


Ir. A. Schuur,
Faculteit der Bouwkunde, TU-Delft, sector Bouwfysica
VOORDRACHT 1

De tekst van deze voordracht was op 1 mei 1996 niet beschikbaar en is


daarom niet opgenomen in deze syllabus, waarvoor onze excuses.

VENTILATIE EN BINNENMILIEU

ir.C.W.J.Cox, TNO-Bouw

1-0
VOORDRACHT 2

VENTILATIE, ENERGIEGEBRUIK EN ENERGIEPRESTATIE

ing. E.A.Blankestijn, accountmanager sector Utiliteitsgebouwen Novem,


de Nederlandse Onderneming voor Energie en Milieu.

2-0
VENTILATIE, ENERGIEGEBRUIK EN ENERGIEPRESTATIE
ing. E.A.Blankestijn, accountmanager sector Utiliteitsgebouwen Novem,
de Nederlandse Onderneming voor Energie en Milieu.

Energiebesparing en de kwaliteit van het binnenmilieu kunnen op gespannen voet met


elkaar komen te staan als er bijvoorbeeld niet integraal ontworpen wordt, onvoldoende
onderhoud wordt gepleegd aan klimaatinstallaties of onvoldoende gebruik wordt gemaakt
van de kennis die er op dit terrein is.

ENERGIEBESPARING EN KWALITEIT BINNENMILIEU

Novem ondersteunt ontwikkelingen die leiden tot energiebesparing en de kwaliteit van het
binnenklimaat op een aanvaardbaar niveau brengt.
De mate van energiebesparing hangt voornamelijk af van de prestaties van technieken en
de acceptatie van deze technieken door de betrokkenen in het bouwproces.
Deze acceptatie hangt af van vele zaken, zoals prioriteitsstelling ten opzichte van ander
investeringen, en het hebben van meerwaarde, door bijvoorbeeld naast kostenbesparing
ook kwaliteitsverbetering te leveren, maar ook kennis en houding van betrokkenen.

Novem ondersteunt dan ook nieuwe kansrijke technieken, zoals temperatuurregeling met
automatisch verstelbare raamopeningen. De heer van Paassen van de TU Delft zal hier
vanmiddag uitvoerig op in gaan.
Ook werkwijzen die leiden tot kwalitatief betere installaties zoals vastgelegd in het model
Kwaliteitsverbetering Klimaat installaties MKK worden door Novem gestimuleerd.

GEZONDE KANTOORGEBOUWEN

Naar aanleiding van gebruikersklachten over het binnenklimaat is in 1 991 de Beleidsgroep


Gezonde Kantoorgebouwen (BGGK) gestart. Hierin hebben onder andere SBR, ISSO, TVVL,
RGD, TNO en Novem zitting .
Taak van deze groep is programmering van onderzoek en kennisoverdracht. In dit kader is
in 1995 de publikatie Keuzedocument gezonde kantoorgebouwen verschenen.
Een aanbeveling in deze publikatie is de klimaatinstallatie zo eenvoudig mogelijk te houden.
Dit in verband met de risico's dat door foutief gebruik of verkeerde inregeling klachten
ontstaan is groter naarmate er meer gecompliceerde installaties in het gebouw worden
opgenomen .

ONTWERPHULPMIDDELEN VOOR INTEGRAAL ONTWERPEN

Het is noodzakelijk een integrale aanpak na te streven om energie-efficiënte gebouwen te


ontwerpen. Met steun van Novem zijn diverse hulpmiddelen tot stand gekomen. Enkele
voorbeelden hiervan zijn :

ISSO/SBR 213 Ontwerpen van energie-efficiënte kantoorgebouwen; integratie van


gebouwen installatie, 1990/1994 Per fase van het ontwerpproces worden indicaties
gegeven van de invloed van ontwerpbeslissingen op de hoogte van het energiegebruik.

2-1
ISSO/SBR 300 Energie-efficiënte kantoorgebouwen, binnenklimaat en energiegebruik,
1994.
Een hulpmiddel voor bestaande en nieuwe kantoren om het energiegebruik en
binnenklimaat te kunnen beoordelen . Hiertoe zijn 10.000 thermodynamische
berekeningen gemaakt met een gebouwsimulatieprogramma. Via keuze tabellen worden
bouwfysische en installatietechnische eigenschappen ingevoerd en kan men het
energiegebruik en het aantal GTO uren aflezen worden.

ISSO 37 Energiewijzer Kantoorgebouwen, 1995.


Op basis van de EP-eis in het Bouwbesluit of aanvullende eisen van de opdrachtgever
is een energiedoelstelling te formuleren. De publikatie is een instrument om in het
voorontwerp op eenvoudige wijze een selectie van een klimaatsysteem, componenten
en opwekkingsinstallatie worden gemaakt.
ISSO 37 geeft bijvoorbeeld ook een indicatie van het aantal GTO uren dat een
klimaatsysteem oplevert bij een bepaalde interne warmtelast, zontoetreding en interne
werkzame massa.

De getalswaarden in deze publicaties hebben een globaal karakter. Het gebruik van
gedetailleerde ontwerphulpmiddelen, zoals temperatuuroverschrijdingsberekeningen, blijven
vaak noodzakelijk .

Deze hulpmiddelen geven ook inzicht in de randvoorwaarden voor het mogelijk toepassen
van natuurlijke en mechanische ventilatiesystemen al of niet met koeling en welk
energiegebruik daarmee gemoeid is .

Het volgende voorbeeld is met ISSO/SBR 300 bepaald .

Vraag: Welk klimaatsysteem geeft een laag energiegebruik en een comfortabel binnenkli-
maat bij de volgende randcondities ?

Dichte constructies R = 3 m2 .K/W


35% glas (dubbel)
Oriëntatie is ZfW van het beschouwde vertrek
35 W/m2 interne warmteproductie
interne massa is laag

Het tabellen boek geeft aan dat klimaatsysteem 2, mechanische luchttoe-en afvoer,
aanvullende natuurlijke ventilatie en radiatorenverwarming, een energiegebruik van 11,1
m3 a.eq/m2 en 300 GTO uren. Het binnenklimaat is in de zomer dus niet acceptabel.
Welke alternatieven geeft de publikatie?
Deze worden in figuur 1 weergegeven .

2-2
E- efficiente kantoorgebouwen
binnenklimaat en energiegebruik
m3 a.eq.lm2 GTO uren
20,----------------------------------------------,400

1 5 1- ----..------.----..-.-... .....- . -.-..---......-.. .-.-...-..-.. . ........- . .-- ...., 300

10

5 100

o o
energie & comfort

_ klimaatsysteem 2 _ open pl,zware wanden


v:::::: 1 kllm.s.3 topkoelIng _ kllm.s.2 IW·20W /m2

Figuur 1

ENERGIEPRESTATIENORMERING EN ENERGIEGEBRUIK

Energiezuinige nieuwbouw moet een substantieel aandeel leveren in de energiebesparings-


doelstellingen van het Nationaal Milieubeleidsplan en de derde Energienota.
Daartoe zijn er energieprestatie-eisen per 15 december opgenomen in het Bouwbesluit, met
als doel ca. 20% energie-efficiency tot stand te brengen.
In 1998 zullen de EP-eisen voor diverse gebouwcatagorieën waarschijnlijk aangescherpt
worden.
De methodiek van de energieprestatienormering dwingt een integrale optimalisering van
bouwkundige en installatietechnische maatregelen af. Dit is mogelijk omdat een berekening
wordt gemaakt van het totaal te verwachten energiegebruik voor ruimteverwarming,
ventilatoren, verlichting, pompen, koeling en bevochtiging. De EP is hiervan afgeleid.
In verband met de inpassing in het Bouwbesluit zijn een aantal factoren waarbij de
gebruiker van het gebouw het feitelijk energiegebruik beïnvloed, als vaste waarde per
gebouwfunctie vastgelegd . Hierbij moet gedacht worden aan binnentemperaturen gebruiks-
tijden en verlichtingsniveaus .
De deelverbruiken voor koeling ventilatoren en bevochtigen worden gecorrigeerd met een
weegfactor omdat in het bouwbesluit met één EP waarde te kunnen volstaan voor
eenzelfde categorie gebouwen ongeacht of er koeling aanwezig is of niet.

EP+ PROJECT MET NATUURLIJK VENTILATIECONCEPT

Novem stimuleert het bouwen van gebouwen die aanzienlijk beter presteren dan de huidige
EP eisen in het Bouwbesluit middels haalbaarheidsstudies en demonstratieprojecten.

2-3
Eén van die projecten is een kantoorgebouw van 5800 m2 GO voor Arthur Andersen in
Amstelveen, dat gerealiseerd wordt door Multivastgoed bv. Het gebouw is ontworpen op
basis van een integrale visie mens- en milieuvriendelijk bouwen (M&M).
Met betrekking tot het thema energie leidt dit tot een concept waarbij de bouwfysische
kwaliteit van het ontwerp een zware rol krijgt. In eerste instantie is gestreefd naar een
passieve klimaatbeheersing door een juiste keuze van thermisch accumulerende
bouwmassa en gevel ontwerp en pas in tweede instantie door actieve beheersing met
behulp van klimaatinstallaties.

De volgende maatregelen zijn getroffen:


compact bouwen
verzwaard isolatiepakket schil
HR glas u = 1.4 W/m2K
30% glas, vormgegeven op daglichttoetreding
kalkzandsteen binnenwanden
thermisch open plafonds
Zak/knik schermen voor zonwering
HF- basisverlichting met daglicht en aanwezigheidsschakeling, aangevuld met werkplek
verlichting.
natuurlijke ventilatie met winddruk geregelde ventilatieroosters met suskasten
Mechanische afvoer, n = 2,5

In figuur 2 worden het energiegebruik en EP waarden van diverse ontwerpvarianten


weergegeven .

EP+ kantoor Arthur Andersen


Energiegebruik en EP
MJ/m2 EP

1200~11111[::::==========iiiiilllll~;;i[====~2'4
.
1000~[ - ~===== ------_.------.-.-

800
2
. .-------.
:J----.---..--.., 1,6

600 1,2
400 0,8

200 0,4

o o
4 varianten

_ basis met koeling _ basis zonder koeling


1:::1 +HRk,lsolatle,veeg _ +HRgl,HF,dlm,aanw.

Figuur 2

2-4
Hierbij valt op dat een basis variant met tot nu toe gebruikelijke isolatie, verlichting, VR-
ketels, lichte scheidingswanden, gesloten plafonds, mechanische toe-en afvoer met wtw
en topkoeling de EP-eis = 1 ,9 niet haalt.

Zoals al eerder toegelicht maakt het bouwbesluit geen onderscheid in de vereiste EP voor
een actief en een passief gekoeld gebouw. Dit is terug te zien bij de basisvarianten.
Uiteraard maakt het wel uit in het primaire energiegebruik, ca. 1 5 % minder energiegebruik.

Het definitieve ontwerp is ca. 45% energie-efficiënter dan de basis variant en ca. 24%
efficiënter dan de EP = 1 ,9 variant.

In figuur 3 is het energiegebruik uitgesplitst naar energiefuncties .

EP+ kantoor Arthur Andersen


Deelenergiegebruik varianten
MJ/m2
600,----------------------------------------------,

500

400

300

200

100

o koeling warmtapwater
verwarming ventilatie verlichting pompen

_ Basis met koeling _ Basis zonder koeling


t:,;,:::: j +HRk,lsolatle,veeg _ +HRgl,HF,dlm,aanw.

Figuur 3

Opgemerkt wordt dat het verbruik voor koeling in de basisvariant in dit geval laag is omdat
slecht een deel van het gebouw gekoeld zou worden . Indien het gehele gebouw gekoeld
zou zijn wordt het verbruik ca . 65 MJ/m2 per jaar.

In figuur 4 worden resultaten weergegeven van een EP + kantoor te Utrecht waar wel
mechanische toe-en afvoer met top koeling wordt toegepast.

Vergelijken we de EP en energiegebruiken met het kantoor te Amstelveen dan is het


energiegebruik hoger bij een ongeveer gelijke EP.

2-5
EP+ kantoor Oosting
Energiegebruik varianten
MJ/m2 EP
1200.-----------------------------------------~3

1000 ---------------.----.-------------.----.-.--------.-.------.-~2,5

800 ----.--....-.---.------...--..-.-1 2

600

400 1

200 0,5

o
varianten

_ Basis met koeling _ +HRglas, HF verl.


I'}}}I +toerenr,dlm,zonneb.

Figuur 4

Het is dus duidelijk dat ventilatie via de gevel energie besparing oplevert maar hoe staat
het met de binnentemperatuur in de zomer?

Het volgende overzicht laat de resultaten zien van temperatuuroverschrijdingsberekeningen


met VA 114. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat volgens RGD maatstaven
« 150 GTO uren) een acceptabel binnenklimaat is wordt gecreëerd .

KOSTEN

Wegen de kosten nu op tegen de baten?

Kalkzandsteen binnenwanden in plaats van metal stud +f62/m2


Open plafonds +f42/m2
Gevelventilatie + mechanische afzuiging - f44/m2
Vervallen topkoeling - f30/m2

+f30/m2

Door minder onderhoudskosten aan de installaties kan dit bedrag nog wel iets omlaag .
Vooral het arbeidsloon maken de kalkzandsteen binnenwanden zo duur. Ook is in dit geval
voor een vrij exclusieve afwerking van het open plafond gekozen.

2-6
Comfort in de zomer
GTO uren vertrekken Arthur Andersen
GTO-uren
160r-----------------------------------------------~

140r··-·-------------------------------_·--·-·----------.- ..-----------------------------.----
120r----·-----------·------------------------
100
80
60
40
20
o
orientatie

- 1 hoek ZfW _ 1 hoek W/Z 1<>1 1 hoek N/W _ 1 hoek O/Z


kCHH 1 tussen 0 0 5 tussen 0 _ 5 hoek O/Z

Figuur 5

CONCLUSIE

Ventileren via de gevel levert vergeleken met een variant met koeling met eenzelfde EP een
lager energiegebruik op. De meerkosten die gemoeid zijn met het gebruik maken van
interne massa om een comfortabel binnenklimaat te creeëren zijn nog aanzienlijk .

2-7
VOORDRACHT 3

SIMULEREN VAN VENTILATIE

Computerrekenmodellen voor ventilatie van gebouwen en


verspreiding van luchtverontreinigingen binnen gebouwen.

J,C, Phaff TNO Bouw 015 2608462 J,Phaff@bouw,tno,nl

3-0
SIMULEREN van VENTILATIE
Computerrekenmodellen voor ventilatie van gebouwen en
verspreiding van luchtverontreinigingen binnen gebouwen.

J.C. Phaff TNO Bouw 015 2608462 J.Phaff@bouw.tno .nl

TNO-Bouw bezit een aantal computerprogramma's voor het simuleren van ventilatie van
gebouwen en de verspreiding van verontreinigingen in de binnenlucht. Het gaat hierbij
om zowel natuurlijke als mechanische ventilatie .
Van individuele personen en van groepen personen kan de belasting door luchtverontrei-
nigingen en de dosis worden bepaald . De modellen lenen zich hierdoor goed voor het
analyseren van de effecten van ontwerp-veranderingen aan gebouwen of beleidsmaat-
regelen. Het gaat hier om effecten op het gebied van ventilatie en energieverbruik door
ventilatie en effecten ten aanzien van concentraties van verontreinigingen in de
binnenlucht en belasting van personen, individuen maar ook doorsneden van grote
groepen van personen of werknemers.

Door de lange ervaring van TNO op het gebied van ventilatie van gebouwen, zowel uit
metingen in de praktijk als metingen in proefkamers, windtunnels en elektrische venti-
latie-analogons, kon al vroeg een bruikbaar model worden gerealiseerd, dat voortdurend
wordt verbeterd .

De afdeling Binnenmilieu, Bouwfysica en Installaties van TNO-Bouw is enthousiast over


de mogelijkheden van deze modellen en voorziet dat de kwaliteit van de gebouwde
omgeving zal profiteren van de kennis die ermee zal worden verkregen .

WAAROM VENTILATIE?

·ventilatie • • is·••het··. ververs.e·n •••van • de· binn.e nlucht • in• • g.e bouwen•.•• · Het • • is • • nodig••••om • • ver-•• •
ontreinigingeninde .birinenluchtafteyoerenotte .verdunnen· > .•.••..• • • • • •. •. •
Verontreinigingsbronnen moeten op de eersteplaatszoveel. rl1ogelijkvvorde~. veF /
meden, .gemini.maliseére . .~. n • • ?oor • ll1a~tregelen..dicht ••bij . de. lJrb? • \"J0rd.e n • • aa~gepakt ..·•
Indezolllerkan,doorgrpti:}QPpervlakkenteppenen,zpalsdeurenoframen,rpet
grotestromenyoorpatuurlij~~koeling'JV0rciengi:};!orgd, >
Met .zulk.e grotestromenkanmeneerlgebouw()ok·•. ·doorspuiel1'bijv()orbéelcLbij. •......
piekbelél~tingenenonderhoudswéikïaamhedenzoalsschild~ren· . ... .

Mensen gebruiken bij het ademhalen zuurstof (0 2 ) en produceren onder andere kool-
dioxide (C0 2 ) en waterdamp. Zonder ventilatie of bij te weinig ventilatie zou men het
eerst last krijgen van een te hoge CO 2 concentratie, geuren en vermoedelijk ook con-
densatie van vocht op de ramen als het buiten koud is .

Ventilatie is in kantoren en woningen nodig voor het afvoeren van verontreinigingen uit
de binnenlucht, geuren en schadelijke stoffen . Deze zijn bijvoorbeeld afkomstig van
bouwmaterialen en interieur, schoonmaakmiddelen, onderhoudsmiddelen, apparaten en
processen, toiletruimten, kantines, sigarettenrook, verbrandingsgassen en vocht.
In industriële gebouwen gaat het ook om de verdunning van de concentraties ten gevol-

3-1
ge van onvermijdelijke bronnen, soms om de werknemers te beschermen en soms ver-
eist het proces dit of zijn hogere concentraties onveilig.

In alle gevallen geldt eerst dat de verontreinigingsbronnen waar mogelijk tot het mini-
mum gereduceerd moeten worden. Dit kan door maatregelen aan de bron zelf, het niet
meer toepassen van sterk emitterende materialen of het veranderen van een produktie-
proces. Maar ook door lokale afscherming, omkasting en lokale afzuiging van de lucht
rondom bronnen en beheersing van de stromingsrichting van lucht.
Eisen voor de ventilatie in woningen komen vaak neer op een volumestroom van 7
dm 3 /s (25 m 3 per uur) verse buitenlucht die per persoon bereikt moet kunnen worden.

In kantoren gaat het meestal om zo'n 11.1 dm 3 /s (40 m 3 per uur) verse buitenlucht die
per persoon moet worden toegevoerd. Als er rokers in het vertrek zijn gaat het om 27,8
dm 3 /s (100 m 3 per uur) of meer.

De filosofie is dat van de overige bronnen de emissie zo klein moet worden gemaakt dat
de concentraties voldoende laag blijven. Vooral in gebouwen met een relatief lage be-
zetting van personen wordt echter vaak juist voor die overige bronnen een hogere venti-
latie aangehouden .

In de industrie worden eisen gesteld door de ARBO-wet (Arbeidsomstandigheden) en


het VeiligheidsBesluit Fabrieken en werkplaatsen. Daarnaast wordt per bedrijfstak een
Bedrijfsnorm opgesteld. Hierin wordt rekening gehouden met de verschillende stoffen
en verontreinigingsbronnen waarmee wordt gewerkt, waarbij gebruik gemaakt wordt
van de MAC-Iijst (Maximale Aanvaarde Concentraties) en het Arbo Informatie Systeem
Toxische Stoffen. Deze bedrijfsnorm wordt veelal getoetst door de Arbeidsinspectie en
in speciale gevallen andere organen van toezicht . Hierbij wordt in het algemeen een
strategie gehanteerd voor de prioriteit van maatregelen . Deze prioriteiten zijn :

1 Beperk de bronsterkte, emissie, straling, warmte, geluid, door de bron weg te


nemen, kleiner te maken of af te schermen .
2 Afvoeren verontreinigde lucht, plaatselijke en algemene ruimte ventilatie .
3 Beperk de blootstelling van personen door de werkuitvoering, werktijden aan te
passen. Houd schadelijke stoffen uit de nabijheid van personen .
4 Pas persoonlijke beschermingsmiddelen toe .

Voorts worden eisen gesteld aan veiligheid, bijvoorbeeld door LEL-waarden (Lower
Explosion Limits) met een bepaalde veiligheidsfactor als grenswaarde te nemen. Er
worden ook eisen gesteld aan de emissie vanuit het gebouw naar buiten door de
Hinderwet. De bedoeling van deze maximaal toelaatbare emissies is, er voor te zorgen
dat in het omringende gebied de MIK-waarden (normen voor concentraties in de bui-
tenlucht) niet worden overschreden en geurhinder beperkt blijft.
Ventilatie in de industrie wordt, als we de prioriteiten volgen, eerst toegepast voor
lokale maatregelen bij bronnen zoals afzuiging en afscherming door luchtgordijnen maar
ook lokale toevoer van lucht bij personen, verdringingsventilatie, luchtdouches en af-
zuigkappen. Dan volgt de algemene ruimte ventilatie. Ventilatie komt ook voor bij per-
soonlijke beschermingsmiddelen, zoals maskers met toevoer van verse lucht of de
lasrookverdrijver .

Een onderscheid kan worden gemaakt tussen de hierboven genoemde ventilatie om


lucht te verversen en ventilatie in de zomer om te koelen, de zo genoemde natuurlijke
koeling .

3-2
Het is de bedoeling dat een gebouw niet veel warmer wordt dan de buitentemperatuur.
Om met ventilatielucht te koelen zijn grote luchtstromen nodig. Om een warmtestroom
van 1 kW met ventilatielucht af te voeren, als het binnen 5°C warmer is dan buiten, is
een luchtstroom van ongeveer 170 dm 3 /s of 600 m 3 per uur nodig. Zulke grote stromen
kunnen ontstaan als grote ramen en deuren worden open gezet.

Daarnaast wordt nog het begrip 'doorspuibaarheid', 'spui-ventilatie' of 'piek-ventilatie'


gebruikt. Dit zijn grote ventilatiestromen bij bijzondere activiteiten zoals bijvoorbeeld
momenten in een batch proces waarop een grote produktie van verontreiniging plaats-
vindt, of bijvoorbeeld schilderwerkzaamheden. Hiervoor moeten grote openingen of
deuren van enkele vierkante meters te openen zijn.

In grotere utiliteitsgebouwen worden eisen gesteld aan ventilatie om vluchtwegen op


overdruk te houden waardoor ze, bij brand, rookvrij kunnen blijven .
In grotere industriële gebouwen worden eisen gesteld aan rookventilatie bij brand. Hier-
bij gaat het er om dat bij calamiteiten grote openingen in het dak van hallen kunnen
worden geopend om er voor te zorgen dat en onderin de hal een rookvrije zone blijft
waardoor de brandweer slagvaardig kan optreden .

WAAROM REKENEN AAN VENTILATIE?

Ventileren kost geld in de vorm van voorzieningen : ventilatieroosters, ventilatiekanalen


en ventilatoren, met hun elektriciteitskosten. Maar ook energie in de vorm van stook-
kosten als het buiten koud is en er wordt verwarmd. Met het ventileren verdwijnt er
warmte uit het gebouw, en er moet verwarmd worden om de koude lucht die binnen-
komt weer op temperatuur te brengen .
Aan de ene kant moet ventilatie voldoende groot zijn om de concentraties van veront-
reinigingen laag te houden, en aan de andere kant moet ventilatie zo klein mogelijk zijn
om de stook- en installatiekosten laag te houden . In deze tegenstrijdige belangen (zie fi-
guur 1) is het nodig om een optimum te vinden . Omdat concentratie met de gezond-
heid van mensen te maken heeft en energieverbruik met geld en het milieu, is het niet-
mogelijk hiervoor één enkele afweging te maken .

3-3
Onder andere voor het zoeken
van dit optimum is het nodig
om te kunnen rekenen aan
ventilatie. Daarnaast blijft het
nodig om ventilatie te kunnen
meten en de berekeningen te
kunnen controleren.
Verder gaat het om vragen als:
Kan er in een hoog gebouw wel
t energie

een raam worden geopend?


Wat worden de drukverschillen
over deuren, en bij brand?
Is de drukhierarchie in de
operatieafdeling bestand tegen
storm?
ventilatie lIJ
Welke drukstoten komen er in
ondergrondse gebouwen
aansluitend aan een metro of Figuur 1 Ventilatie, Concentraties en Energie.
ondergronds station?

Hoeveel uitlaatgassen uit de parkeergarage komen er in het gebouw? Kan er


warmteterugwinning via dynamic wall worden toegepast? Hoe luchtdicht moet de gevel
zijn en wat gebeurt er als er te openen ramen in zitten?

Als voorbeeld is
in figuur 2 de ..... Setpoint 0.4 mis td=2 s Ventilatoren 80
T4. 2
uitvoer van een
dynamisch ven-ti- 12
latie program-ma 1
van een treintun- lucht
nel gegeven . Elk snel-8
heid
plotje geeft het mis 6
verloop van de
luchtsnelheid
door een van de
ventilatieopenin-
gen die vanuit de
tunnel naar bui-
ten leiden. Een
trein rijdt links de -6
tunnel binnen,
-8
stopt bij het per-
ron en vertrekt
weer .
o 1000 2000 3000 4000 5000
----t.~ afstand in de tunnel m

Figuur 2 Verloop van luchtsnelheden in de ventilatieopeningen


op een treintunnel.

Met dit model is


daarnaast ook het extra energieverbruik van treinen in lange tunnels te berekenen en
bijvoorbeeld drukgolven bij ondergrondse gebouwen .

3-4
CONCENTRATIES BEREKENEN OM VENTILATIE TE BEOORDELEN

Het rekenen aan ventilatie van gebouwen levert gegevens omtrent luchtstromen en
luchtdrukverschillen tussen het gebouwen buiten en tussen ruimten onderling op.
Vooral als er veel ruimten zijn of langlopende berekeningen van simulaties, van in de tijd
variërende ventilatiestromen, dan ontstaat al snel een enorme hoeveelheid gegevens en
uitkomsten . Met speciale programma's kunnen daar weer interessante delen uitgehaald
voor verdere analyse .

Een uitermate handige manier om deze grote hoeveelheid uitkomsten te analyseren is


het berekenen van de concentraties van verontreinigingen in de verschillende ruimten.
Hiervoor zijn nodig: de grootte van bronsterkten en eventuele verliestermen (waar de
verontreiniging wordt afgebroken, gefilterd of geadsorbeerd). Vaak variëren deze ook in
de tijd.
De vele stromen per ruimte leveren, als we aannemen dat de lucht binnen een ruimte
redelijk gemengd is, één concentratie per ruimte op. Dat is al een flinke reductie van
gegevens . Om deze concentratie ging het eigenlijk bij het verversen van de binnenlucht.

Als er geen volledige menging in een ruimte optreedt dan kan zo'n ruimte worden opge-
splitst in meerdere zones . Zo kan een simulatie worden gemaakt van lokale bronnen,
plaatselijke afzuiging, ruimtestroming en ventilatieëfficiëntie binnen één ruimte. Vaak
moet hierbij worden teruggevallen op de uitkomsten van veel ingewikkelder drie di-
mensionale stromingsprogramma's .

Nog een stap verder is het analyseren van de belasting van de personen binnen het
gebouw door de verontreiniging. Als bekend is in welke ruimten deze personen zich van
tijd tot tijd bevinden, wordt het beoordelen van de ventilatie nog directer. Een simulatie
in de tijd levert dan bijvoorbeeld één getal op: de totale belasting van de personen in
het gebouw.
Het rekenen met concentraties heeft een groot aantal voordelen om dat de beoordeling
van ventilatie meer op een manier gebeurt die de werkelijkheid benadert.

MODELLEN

3-5
In figuur 3 is een
schema gegeven VENTILATOREN TEMPERATUUR-
VERSCHIL
dat de invloed
van een aantal
parameters bij
ventilatie laat
zien . Personen
en gebouw
staan centraal,
de wind en
temperatuur als PERSONEN .
invoer bovenaan GEBRUIKER

en de resultaten,
VERONTREI-
volumestromen, NIGING
energieverbruik
en concentraties CONCENTRATIE VENTILATIE-
ENERGIE
onderaan . Wind
wordt afhanke-
lijk van de ob-
Figuur 3 Samenhang tussen de variabelen die de ventilatie van
stakels stroom-
gebouwen bepalen .
opwaarts van
een gebouw
afgeremd . De winddrukken op een gebouw zijn weer afhankelijk van die lokale wind-
snelheid en de grootte en vorm van het gebouw . De drukken in de ruimten van het
gebouw ontstaan onder invloed van deze winddrukken, het effekt van mechanische
ventilatie en drukverschillen ten gevolge van temperatuurverschillen.
De bewoner heeft via de regelingen in het gebouw invloed op de binnentemperatuur, de
stand van de ventilatoren en de stand van ramen en deuren.
De grootte van de openingen en de drukverschillen bepalen de luchtstromen tussen de
ruimten en door de gebouwschil. De warmteïnhoud van de luchtstromen bepaalt hoe-
veel er per ruimte moet worden bij verwarmd of juist gekoeld. De produktie van de
verontreinigingen en de concentratie van de luchtstromen vanuit andere ruimten bepa-
len de concentratie die per ruimte ontstaat.

VENTILATIE IN WERKELIJKHEID EN IN DE MODELLEN

Ventilatie in werkelijkheid is, als het in detail wordt bekeken, een complex driedimen-
sionaal proces van luchtstromen, warmtestromen en verontreinigingsstromen.
Soms is het nodig om ook in het model driedimensionaal te rekenen, bijvoorbeeld dicht
bij verontreinigingsbronnen .
In veel gevallen is het echter mogelijk om een ruimte als één cel of 'knooppunt' op te
vatten, waarbinnen volledige menging geldt. Dat betekent dat er geen concentratiever-
schillen binnen die ruimte zijn. Dit is een vereenvoudiging die het rekenen aanzienlijk
versnelt.
Toch blijft het mogelijk om één of enkele ruimten op te splitsen in een aantal zones als
het nodig is om onvolledige menging, ruimtestroming en ventilatieëfficiëntie binnen één
ruimte te simuleren.

3-6
VENTILATIEMODEL

De belangrijkste invoer voor het ventilatiemodel is:

gegevens over de winddrukken op de buitenkant van het gebouw;


2 plaats en grootte van de ventilatieopeningen en 'luchtlekken';
3 temperaturen binnen en buiten .

Bij punt 2 gaat het om het invoeren van alle belangrijke stromingspaden voor lucht,
tussen de verschillende ruimten en tussen ruimten en buiten. Zo'n stromingspad is de
verbinding tussen twee knooppunten (ruimten), waarbij 'buiten' ook als knooppunt
wordt opgevat.
De luchtstroom door een verbinding is een functie van het drukverschil tussen de twee
knooppunten.
De luchtdrukken van de knooppunten buiten worden berekend op basis van wind en
winddrukfactoren, die bijvoorbeeld in een windtunnel kunnen zijn gemeten.
De druk in de knooppunten binnen het gebouw wordt iteratief bepaald, waarbij als
criterium geldt dat er in elk knooppunt evenveel lucht in als uit moet stromen. De mas-
sabalans per ruimte moet kloppen .
Eigenlijk geldt dit alleen in stationaire toestand. Als de temperatuur in een ruimte veran-
dert, dan verandert ook de totale massa van de lucht in die ruimte. Dit is bijvoorbeeld
belangrijk bij simulatie van een ruimte waar zich een brand ontwikkelt.

In het ventilatieprogramma kan de lucht door een verbinding gelijktijdig beide kanten op
stromen . Dat klinkt wat vreemd, maar het treedt bijvoorbeeld op als in een overigens
dichte ruimte één grote opening voorkomt, bijvoorbeeld een open raam of deur. Als het
binnen warmer is dan buiten, zal aan de bovenkant lucht naar buiten stromen, en aan
de onderkant lucht naar binnen. Vooral bij (relatief) grote openingen is dit een belangrijk
verschijnsel dat een sterke invloed heeft op de verspreiding van verontreinigingen.

Vereenvoudigde beschrijving van het ventilatiemodel

3-7
De formule die de luchtstroom door een verbinding beschrijft is in eenvoudige vorm:

(1)

waarin:

de volumestroom (m 3 /s)
coëfficiënt die te maken heeft met de grootte van de ope-
ning (m 3 /s bij 1 Pa)
!lp het luchtdrukverschil over een verbinding, ventilatieopening
of luchtlek (Pa)
n exponent die een benadering is van de aard van de stro-
ming. n = 1 bij laminaire stroming( kleine openingen, filter-
doek), n = 0,5 bij volledig turbulente stroming (grote
openingen). n kan alle waarden tussen 0,5 en 1 hebben .

In het ventilatiemodel wordt met de massastroom gerekend, qm = qv·p . Hierin is p de


soortelijke massa van lucht, die bij 20 oe ongeveer 1,2 kg/m 3 is .
Vergelijking 1 is door zijn gebroken exponent geen fysische vergelijking, maar wel een
praktische benadering.
In kieren blijkt altijd een mix op te treden van laminaire en turbulente stroming zodat n
ergens in de buurt van de 0,7 komt te liggen.
Bij heel nauwkeurig nameten van het verband tussen stroom en druk door een opening
blijken er afwijkingen te zijn met de waarde die met vergelijking 1 wordt berekend. De
afwijking is het grootst rond n=0,75 en kan in extreme gevallen 1 à 2% in de lucht-
stroom zijn als we een druktrajekt van 1 tot 100 Pa nemen . In praktische gevallen is
een dergelijke onnauwkeurigheid zelden een bezwaar.
Groter dan de net genoemde 1 à 2 % kan de invloed zijn van bijvoorbeeld kieren die
door de winddruk worden open- of juist dichtgedrukt. De waarde van e kan dan plotse-
ling veranderen. Dit verschijnsel komt niet vaak voor, maar kan bij bepaalde
constructies, zoals los hangende afdichtingsflappen, van belang zijn en kan een veel
grotere invloed hebben dan de juist besproken onnauwkeurigheid van vergelijking 1.
Er bestaan diverse varianten van vergelijking 1. Vaak gaat het daarbij om het corrigeren
voor temperatuurinvloeden op de soortelijke massa van lucht, die vooral van belang is
bij grote openingen en turbulente stroming. Er bestaan ook correcties voor tempera-
tuurafhankelijkheid van de viscositeit van lucht, die van invloed is bij verbindingen met
meer laminaire stroming.
Voor ventilatoren , luchtkanalen en volumestroomregelaars worden andere formules
gebruikt.
In figuur 4 is een voorbeeld gegeven van een gebouw in zijn meest simpele vorm . We
nemen even aan dat er maar één opening in elke gevel zit en één opening in het dak.

In figuur 5 is het ventilatienetwerk van het gebouw van figuur 4 gemaakt. Hierin stellen
de rondjes de winddrukken voor, de rechthoeken zijn de luchtstroompaden, de verbin-
dingen waardoor de luchtstroom kan worden berekend met vergelijking 1.

Stel dat de winddrukken links en rechts + 5 en -5 Pa zijn en de druk op het dak -5 Pa


dan zal de druk in het gebouw zich daar ergens tussenin bevinden. In het voorbeeld
moet voor de juiste druk in het gebouw gelden dat q, = q2 + q3·

3-8
1-

cr
( i ~

"

p1 p2
1 I
- rJ
T q1 q2

Figuur 4 Voorbeeld van een eenvoudig Figuur 5 Schema van het ventilatienetwerk
gebouw. van het gebouw van figuur 4 .

Bij onderzoek dat TNO op dit gebied uitvoert, gaat het meestal om gebouwen met
meerdere - tot enkele honderden - ruimten, maar het principe blijft gelijk aan het hier
geschetste voorbeeld .
Figuur 6 geeft uitvoer van een
ventilatiemodel in een plattegrond
van een kleine woning .
I KAMER
WlNOORUK I ii:J
-----:17 -
A. ' effectief ventilatieoppervlak.
l
De term C in vergelijking 1 heeft
een wat moeilijk voorstelbare
eenheid van m 3 /s . (Pa)n of vaak
uitgedrukt in m 3 /s bij 1 Pa. Terwijl
ventilatieopeningen en kokers
afmetingen en een doorsnede
loodrecht op de stromingsrichting
hebben die meer tot de verbeel- Figuur 6 Plattegrond van een kleine woning met
ding spreekt. Bijvoorbeeld een daarin aangegeven de ventilatiestromen .
dakrooster van 10m 2 een deur
van 10m 2 of bij een klapraampje
in een kantoor op een kierstand 70 cm 2 • In vergelijking 2 is Aa , het effectieve venti-
latieoppervlak, gebruikt in plaats van C.

De factor waar Aa mee vermenigvuldigd wordt, bij n = 0,5 , is niets anders dan de lucht-
snelheid uit de vergelijking van Bernouilli . Er staat dus : volumestroom = oppervlakte
maal luchtsnelheid .

q
v
= Ae • V (2)

waarin A. de effectieve oppervlakte is en v de luchtsnelheid . Voor de luchtsnelheid v


kunnen we invullen (2 • f1p Ip)n . Dit is de vergelijking van Bernouilli als n = 0,5 . De
term met p wordt hier met een exponent 0,5 geschreven .

(3)

3-9
waarin de eenheid van A. m 2 is. In principe is deze vergelijking alleen fysisch juist voor
turbulente stroming. Daarbuiten is het een praktische benadering.

In de literatuur komen ook andere definities voor van de effectieve oppervlakte van
ventilatieopeningen. Omdat het om praktische benaderingen gaat kan niet worden ge-
zegd welke per se fout zijn en welke goed.
Voor complex gevormde ventilatie-openingen of kieren moet veelal gebruik worden
gemaakt van meetresultaten.

Winddrukken

cp

Wlndrtchtlng

Figuur 7 Cp berekend met Cp-wind , radiaal Figuur 8 Cp's lineair uitgezet.


uitgezet, met invloed van obstakels.

Winddrukken worden in de windtunnel gemeten, door (CFD)programma's berekend of


voor eenvoudige gebouwvormen uit handboeken gehaald. Er wordt gewerkt met coëffi-
ciënten die Cp worden genoemd (Coëfficiënt 'of Pressure') .
De winddruk is gedefinieerd volgens :

1
p = C - " P"(v. )2 (Pa) (4)
W P 2 wInd

De hier in te vullen windsnelheid, v wind ' is de meteorologische windsnelheid die op 10


meter hoogte boven ongestoord (vlak) terrein wordt opgegeven. De afremming van de
wind door de omgevende gebouwen en de ruwheid van het daarbuiten liggen de terrein
is hierbij verdisconteerd in de gemeten Cp-waarden. De <;-waarden zijn afhankelijk van
de windrichting . De hoogste onderdrukken komen niet aan de lijzijde gevels voor maar
juist aan de gevels waar de wind langs strijkt of bij dakranden van platte daken aan de
windzijde van een gebouw. Ook in de nok boven schuine daken heerst vrijwel altijd een
onderdruk onafhankelijk van de windrichting. Dat is voor natuurlijke ventilatie van be-
lang bij het kiezen van de plaats van de uitmonding van de ventilatiekanalen. Overdruk-
ken ontstaan bij invalshoeken tussen de 0 en 60 0 •
In de literatuur worden ook vaak lokale waarden van de windsnelheid op dakhoogte
ingevuld. De Cp-waarden moeten dan voor deze snelheid zijn berekend. De lokale wind-
snelheid op dakhoogte kan wel de helft of minder bedragen van de meteorologische
windsnelheid. Maar voor een hoog gebouw dat ver boven zijn omgeving uit steekt, kan
deze snelheid op dakhoogte hoger zijn dan de meteorologische windsnelheid . Voor deze
omrekening van de windsnelheid naar andere hoogten bestaan formules.

3-10
Voor kleine gebouwen liggen de Cp-waarden in de buurt van -0,2 .. . + 0,2 en voor zeer
hoge gebouwen in relatief vlak terrein kunnen waarden van meer dan -',0 ... ',0 optre-
den.
Uurlijkse gemiddelde waarden van de winddrukken om gebouwen liggen in de orde van
grootte van , tot 50 Pa. Bij weinig wind, en een minimaal temperatuurverschil tussen
binnen en buiten, komen drukken voor van minder dan , Pa. Tijdens windvlagen bij
storm kunnen de winddrukken tot ver boven de '00 Pa oplopen. Toch komen ook bij
storm de winddrukken zelden boven uurlijkse waarden van 50 Pa, behalve bij zeer hoge
gebouwen .

Barometrische druk in de hoogte

De absolute barometrische luchtdruk is een (sterke) functie van de hoogte. Deze druk
ligt rond de '00 kPa met trage fluctuaties door het weer van ongeveer 5 kPa. De lucht-
druk neemt ongeveer '2 Pa per meter in de hoogte af. Deze drukafname heeft echter
geen stroming tot gevolg.

Thermische druk, schoorsteeneffekt

Indien de lucht in een ruimte warmer is dan buiten, treedt het schoorsteeneffekt op.
Warme lucht is lichter dan koude lucht. In laag gelegen openingen zal lucht naar binnen
stromen en in hoog gelegen openingen naar buiten. De grootte van de schoorsteenef-
fekt of thermische druk is ongeveer 0,04 Pa/(m'OC) . Het gaat hierbij om het hoogte-
verschil tussen de openingen en het temperatuurverschil tussen binnen en buiten. In
formule vorm :

IJ . (Pa) (5)
o

waarin :

thermische druk (Pa)


soortelijke massa van lucht bij O°C, Po = ',293 (kg/m 3 )
temperatuur van de ruimte (K)
temperatuur buiten (K)
273,'5 (K)
zwaartekrachtversnelling 9,8065 (mis')
hoogteverschil tussen openingen (m)

Een gebouw van 10 meter hoog met openingen op 0 m hoog en openingen op '0 m
hoog heeft bij O°C buiten en 20°C binnen een thermische druk van :

1,293'(293,15-273,15)/(293,15'273, 15)'273, 15'9,8065" 0 = 8,65 Pa .

Bij het drukverschil tussen de knooppunten van een verbinding worden de thermische
drukken aan beide kanten van de verbinding opgeteld. Deze thermische druk aan beide
kanten wordt berekend op basis van het hoogteverschil van de verbinding tot de beide
knooppunten . Per definitie, volgens vergelijking 5, is de thermische druk buiten altijd
nul.

3-11
Stroming door (grote) openingen

Met de term 'grote openingen' wordt bedoeld dat de stroom door die openingen niet
meer één kant op gaat maar gelijktijdig in- en uitstroomt. Deze in- en uitstroom treedt
vrijwel altijd op als de grote opening de enige grote opening in een ruimte is . Staan er
twee ramen 'tegen elkaar' open dan kan de stroom weer gewoon één richting hebben in
de hele opening. In dat geval is rekenen met uitsluitend vergelijking 1 voldoende. Dat
komt dan omdat er bijvoorbeeld een winddrukverschil van een paar Pa tussen beide
grote ramen is, of een hoogteverschil en thermiek.
De gelijktijdige in- en uitstroming treedt alleen op als er een betrekkelijk gering druk-
verschil over een opening staat.
Voor een ventilatierooster van 1 m hoog bij 20°C binnen en O°C buiten is een druk van
0,4 Pa al voldoende om de stroom één kant op te laten gaan. Bij 0,4 Pa over een
ventilatieopening van 1 m 2 stroomt er al gauw zo'n 0,5 m 3 /s (1800 m 3 per uur) door.
Het gaat dan - in vergelijking met gebouwventilatie - om zeer grote stromen.

Ventilatie door grote openingen wordt in het model gesimuleerd op basis van een groot
aantal metingen in ruimten waarin telkens één raam is geopend onder verschillende
temperatuur- en meteorologische condities. De luchtsnelheden waarom het bij deze
open ramen gaat, ligt in de orde van grootte van 0,1 tot 0,5 mIs. Door de ene helft van
de raamopening naar binnen en door de andere helft naar buiten.
Voor verspreiding van verontreinigingen heeft dit grote consequenties, bijvoorbeeld in
operatiekamers in ziekenhuizen of clean-room technologie. Daar wil men verspreiding
van verontreinigingen naar schone zones voorkomen door deze op overdruk te zetten .
Bij het openen van deuren is het echter niet meer mogelijk om deze drukhierarchie van
enkele pascals te handhaven. Dan moet het systeem een zekere luchtsnelheid in zo'n
deuropening opdrukken om de 'tweerichtings opendeurstroom' te voorkomen .
Over een deur kan bij een temperatuurverschil van 1 K al een stroom ontstaan van
ongeveer 0,08 m 3 /s of ruim 300 m 3 per uur. Om nu te voorkomen dat er een tweerich-
tingsstroom over deze deur ontstaat moet er een (mechanische) opgedrukte stroom van
ruim 0,25 m 3 /s of ongeveer 1000 m 3 per uur worden ingesteld. Door deze grote stro-
men kunnen de temperatuurverschillen tussen de beide ruimten kleiner worden , waar-
door toch met een kleinere opgedrukte stroom kan worden volstaan .
Dit aspect wordt door de routine voor grote openingen in het model voldoende gesimu-
leerd om er correcte resultaten voor de verspreiding van verontreinigingen mee te kun-
nen berekenen .

Ventilatoren

De ventilatorkarakteristiek wordt in het model als een polynoom benaderd.

q = C + poC + P 2·C + (m (6)


vOl 2

waarin :
Co tlm Cm de polynoomcoëfficiënten. m is de maximale macht die
meestal tussen de 3 en 6 ligt.

3-12
Omdat de stroom
als functie van Ventilator karakteristiek Functie in Vencon
de druk moet
Contra flexture
worden bere-
E
kend, kan een o
ventilator met ~
(/)
Q)
'contra flexture' E
niet worden ::J onmogelijke
o> functie
gesimuleerd (zie
figuur 9). Dit zijn
ventilatoren waar
in bij toenemen-
de volumestroom
de druk van af
I
een maximum
waarde bij q, = 0
- _....~ volumestroom • druk
eerst afneemt,
dan toeneemt tot Figuur 9 Ventilatorkarakteristiek en de functie ervan in Vencon .
een lokaal maxi-
mum om vervol-
gens tot nul af te nemen. In de beschrijving van vergelijking 6 zou er bij hogere drukken
een gebied zijn waar de functie meer dan één waarde (namelijk 3) op zou moeten leve-
ren, en dat kan wiskundig niet. De inverse functie is wiskundig wel juist.
Als een dergelijke ventilator toch moet worden gesimuleerd zou dat kunnen door de
karakteristiek door twee functies te laten benaderen, die afwisselend in het model wor-
den gezet. Hieruit kan een indruk worden verkregen over het effect van dit gebied in de
ventilatorkarakteristiek. Overigens is het in de praktijk ongebruikelijk om ventilatoren in
dit gebied te laten werken.
Er bestaan vergelijkingen die de ventilatorkarakteristiek beschrijven bij afwijkende
waarden van p en andere ventilatortoerentallen .

Volumestroomregelaars

Het model kent een groot aantal volumestroomregelaars die een volumestroom opleve-
ren die afhankelijk is van het drukverschil over de regelaar. De bedoeling hiervan is om
het effect te kunnen simuleren van een gebouw met 'automatische' ventilatieroosters.
Veel problemen in het binnenmilieu worden veroorzaakt door het niet tijdig openen of
sluiten van ventilatieopeningen . Personen in een gebouw kunnen niet continu, 24 uur
per dag, de ventilatieopeningen regelen. Een regelaar kan dat, zelfs zonder hulpenergie,
heel goed. Er hoeft dan alleen nog de gewenste ventilatie op de regelaar in gesteld te
worden .
Een stap verder en de ingestelde waarde kan een terugmelding zijn van een luchtkwa-
liteit-sensor bijvoorbeeld in kantoren. Dit wordt in de literatuur 'demand controlled ven-
tilation' genoemd (behoefte afhankelijke ventilatie).
De eenvoudigste vorm van de volumestroomregelaar levert boven een bepaald drukver-
schil een konstante stroom op . Onder dat drukverschil werkt de regelaar als een ge-
fixeerde ventilatieopening .
Het ingewikkeldste type heeft voor positieve en negatieve stromen een andere karakte-
ristiek en een kompensatie-instelling voor de lucht die door de overige lekken in dezelf-
de gevel stroomt.
Delen van de karakteristieken kunnen als polynomen worden ingevoerd .

3-13
CONCENTRATIEMODEL

Het concentratiemodel gaat uit van de luchtmassastromen die met het ventilatiemodel
zijn berekend.
Het zwaartepunt van dit programma is de administratie van bijvoorbeeld de veranderen-
de ventilatiestromen, personen die van ruimte naar ruimte gaan, bronnen die aan- en
uitgeschakeld worden , veranderende buitenconcentraties, activiteitenniveau's van de
personen.
In het programma worden enkele tabellen met gegevens over de personen en verliester-
men in kieren gebruikt. Er is een centrale tijd-tabel. In deze tabel staan alle verandering-
en van de condities met daarbij de tijd. Deze condities kunnen de meteocondities zijn,
maar ook rooster en raamstanden, verontreinigingsbronnen die aan- of uitgeschakeld
worden en het regelen van de uitvoer.
Het programma berekent dynamisch, in de tijd, het verloop van de concentraties aan de
hand van de centrale tijd-tabel.

Vereenvoudigde beschrijving van het concentratiemodel

In het concentratiemodel worden tijdstappen gebruikt die kleiner zijn dan de ventilatie-
tijdkonstante. De ventilatietijdkonstante is de reciproke van het ventilatievoud maar dan
in seconden uitgedrukt. Voor ruimten is de orde van grootte van de ventilatietijdkon-
stante 4000 s maar voor kleine kanaalstukken kan dit wel minder dan 1 s worden. Een
ruimte met een ventilatievoud van 1 per uur heeft een ventilatietijdkonstante van 1
uur=3600 s.
Voor elke tijdstap wordt de massabalans van de verontreiniging per ruimte gemaakt
door de in en uitgaande stromen vermenigvuldigd met de concentratie, waar ze van-
daan komen, op te tellen bij de al in elke ruimte aanwezige totale massa van de
verontreiniging. De werkelijke formulering is vrij complex maar dat heeft voornamelijk te
maken het de administratie van de data .
Hierbij komen per ruimte de bronnen. De verliestermen worden in mindering gebracht .
Deze massabalans wordt door de massa van de lucht in de ruimte gedeeld om de (mas-
salconcentratie te krijgen .

3-14
\200

~ '~~
E
a.
a.
0
0
N
~
,
e-
G>
"'C

"
\200

'~k ~ ---I
.2
"'C
ëi
0
lol::

.!!!
i;j
-=c::G>
0 \200

'~b, ~~
c::
0
U

t 00
2 1 reb \992
06

tijd (24 uur)



12 J8

"
00

Figuur 10 Verloop van de concentratie van CO 2 in een gebouw .

In f iguur 10 is een voorbeeld van de uitvoer van het concentratiemodel gegeven . Het is
het concentratieverloop van CO 2 , dat door personen wordt uitgeademd, in drie ruimten
van een gebouw .

Personen zelf kunnen bijvoorbeeld als bron van CO 2 fungeren . Het model is voorzien
van uitgebreide routines die als functie van geslacht, leeftijd, afmetingen of gewicht, de
aard van de activiteiten van de personen en hun aantallen de CO 2 afgifte bepaalt. Voor
groepen personen waarvan de leeftijd en het aktiviteitenniveau bekend is kan met een
onnauwkeurigheid van minder dan 6% de CO 2 -afgifte worden berekend . Voor gebou-
wen met een grote personeelsbezetting, bijvoorbeeld een warenhuis, kan zo een nauw-
keurige ondersteuning van de bepaling van de ventilatiestroom worden gegeven, door
de CO 2 concentratie in het werkelijke gebouw te meten .

Per persoon kan de gemiddelde concentratie of de totale belasting worden berekend en


uitgevoerd . Dit is vergelijkbaar met de term 'dosis ' , maar dan zonder de biologische
effecten en filtering in de ademhalingswegen in rekening te brengen .

De effectieve ventilatiestroom kan per ruimte maar ook per persoon worden uitgevoerd
in de vorm van een histogram . De effectieve venti latiestroom wordt berekend uit de
berekende concentratie per ruimte en de opgegeven bronsterkte verminderd met de
verliesterm. Zo wordt in deze effectieve ventilatiestroom het dynamische aspect van
het concentratieverloop verdisconteerd maar ook het effect van cumulatie van de
concentraties die uit andere ruimten een ruimte binnen komen . Dit laatste geldt ook
voor concentraties in de buitenlucht.

3-15
De effectieve ventilatiestroom qett wordt algemeen gebruikt en is gedefinieerd als:

(7)
Conc ruimte ( t)

waarin:

qbron(t) = bronsterkte in een ruimte variërend in de tijd (t)


Concruimte(t) = concentratie (C) in een ruimte variërend in de tijd (t)

In het rekenmodel wordt een variant gebruikt via vergelijking 8 en 9:

Cgrens
( -) (8)
Conc ruimte (t)

waarin :

Cgrens = grenswaarde voor de gesimuleerde concentratie

q - q . C (9)
e ff en 1

met Cl = qnorm/Cgrens
waarin :

= de bronsterkte per persoon of m 2 vloeroppervlak

Hierbij betekent een waarde van qen = 1 dat de concentratie gelijk is aan de grenswaar-
de. qen is de reciproke van de genormeerde concentratie . Deze is :

Conc ruimte (t)


Cn ( -) (10)
Cgrens

De werkelijke ventilatiestroom kan groter zijn dan qett als deze ventilatiestroom al is
verontreinigd .

De effectieve ventilatiestroom is een eigenschap van het gebouw, die afhangt van :

indeling van het gebouw (plattegrond, schakeling van de ruimten)


luchtdoorlatendheid en de verdeling daarvan
ventilatiesysteem
raam- en deurstanden
meteocondities
verdeling van de bronsterkten over de ruimten, dus het brontype dat in de simu-
latie is gekozen.

3-16
Er kan een histogram worden gemaakt van de in te tijd variërende waarde van q.ff of de
concentratie.
De effektieve ventilatiestroom q.ff is onafhankelijk van de keuze van de bronsterkte
tijdens de simulatie. Dat wil zeggen dat in de resultaten van een simulatie een bepaalde
percentielwaarde, zoals die in de histogrammen (zie figuur 11) wordt gebruikt, altijd bij
eenzelfde q.ff blijft horen als de bronsterkte wordt gevarieerd .
Dit geldt bij een gelijk
blijvend patroon van
bronnen in tijd en in

I
lijdfractie
welke ruimte de bron-
nen zich bevinden.
~
.6
Als q.n kleiner dan 1 is,
dan is de ventilatie on- .4

voldoende om de .2
verontreinigingen zo te o
verdunnen dat de 1.5
concentraties onder de
- - - - qen
grenswaarde blijven. In
principe moeten simu-
laties waarbij dit Figuur 11 Histogram van de effektieve ventilatiestroom
gebeurt met zorg wor- (genormeerd) .
den geanalyseerd om-
dat grenswaarden niet mogen worden overschreden . Het programma heeft een index
die waarschuwt voor de overschrijding van grenswaarden, de 'te Lage Ventilatie Index'
(lvi).
De lvi is een index die zowel het overschrijdingspercentage als de mate van overschrij-
ding in termen van 'te geringe volumestroom' combineert. Uit de index kan worden
berekend hoeveel extra ventilatielucht er tenminste nodig is om juiste geen overschrij-
dingen van de grenswaarde te krijgen .

Het is mogelijk om de ventilatie-efficiëntie te berekenen uit q.ff' Bij dit soort herleidingen
moet wel worden bedacht dat waarden van q.n die veel groter dan 1 zijn (b.v. > 100)
de ventilatie-efficiëntie rekenkundig zullen beïnvloeden terwijl zulke hoge ventilatiestro-
men geen invloed meer op de belasting van personen door verontreinigingen zullen
hebben.
De ventilatie-efficiëntie zou kunnen worden gedefinieerd door:

q eff
2 . 100 ( %) (11 )
a

waarin :

q = de totale infiltratie van het gebouw

Hierbij moet q.ff de waarde voor het hele gebouw zijn .


De term e. komt overeen met de internationaal gehanteerde term Air Change Efficiency.
Men drukt e. uit als de verhouding tussen de nominale ventilatietijdkonstante, Tn , en de
ventilatietijdkonstante (Air Change Time), T, ' die wordt berekend of gemeten uit de
concentraties in de ruimte .

3-17
1
Ea = n • 100 (%) (12)
1
r

Hier in is Tn = V/q, waarin V het volume van de ruimte is en q de toe of afgevoerde volu-
mestroom. De tijdkonstante Tr = V/q.tt (AIVC TN28, 1990).
Door ASHRAE (ASHRAE 1989) wordt de term Ventilation Effectiveness gehanteerd,
deze is 2 *&./1 00 .
De ventilatie-efficiëntie zal afhankelijk zijn van het gesimuleerde type bron, de verdeling
over de ruimten en de verdeling in de tijd.

ANALYSE

Het analysemodel bewerkt de uitvoer van het concentratiemodel. Hierdoor kan een
eenmaal gedane simulatie op verschillende manieren worden verwerkt en kunnen de
uitkomsten van verschillende simulaties worden gecombineerd, of juist het verschil
worden geplot. Zo kunnen de resultaten voor een aantal gebouwen en bewonerstypen ,
in termen van belasting/dosis, worden gewogen om uitspraken te doen over grote groe-
pen van de bevolking. Bijvoorbeeld van alle werknemers in een bepaalde bedrijfstak, of
mensen die in hoge kantoorgebouwen werken, of het verschil tussen voor de wind
beschut liggende gebouwen met gebouwen op open of vlak terrein . Deze mogelijkheid
geeft de programma's beleidsondersteunende capaciteiten .

CONCLUSIE

Ventilatie rekenprogramma 's kunnen bijdragen aan een beter gebouwontwerp. Ze lenen
zich voor vergelijking van verschillende ontwerpen . Bij bestaande probleemgebouwen
worden oplossing vaak gevonden door simulaties uit te voeren met deze programma's .

Door de betere voorspelbaarheid van stromingsrichtingen en mogelijke extra luchtstro-


men zijn de effecten energiebesparende maatregelen als warmteterugwinning goed in te
schatten en kunnen oplossingen worden getoetst voor het voorkómen van nadelige
neveneffecten .

De programma 's gaan veel verder dan uitsluitend de simulatie van ventilatiestromen en
luchtdrukken .
Met de berekende concentraties van verontreinigingen en dosis voor bewoners is het
effect van ventilatie en efficiënt gebruik van de beschikbare ventilatieluchtstroom door
een gebouw, zeer direkt af te wegen tegen mogelijke energiebesparing door verminde-
ring van ventilatie .

3-18
VOORDRACHT 4

VENTILATIE EN REGELGEVING

STATE OF THE ART

W.F. de Gids
TNO BOUW
april 1996

4-0
VENTILATIE EN REGELGEVING
STATE OF THE ART

W.F. de Gids
TNO BOUW
april 1996

1 VENTILATIE VAN GEBOUWEN

1.1 VENTILATIE

Ventilatie is luchtuitwisseling tussen binnen en buiten. De in het gebouw "vervuilde"


lucht wordt naar buiten afgevoerd terwijl "schone" buitenlucht wordt toegevoerd.
Ventilatie van gebouwen komt tot stand door luchtdrukverschillen, die via openingen in
de gebouwconstructie, luchttranssporten veroorzaken.
De luchtdrukverschillen kunnen worden veroorzaakt door natuurlijke krachten, dus door
wind en temperatuurverschillen, maar ook door mechanische krachten zoals ventilato-
ren .

1.2 WAAROM VENTILEREN

In de eerste plaats wordt er geventileerd omdat levende wezens zoals mensen en dieren
zuurstof nodig hebben om in leven te kunnen blijven. De hiervoor benodigde luchtvolu-
mestroom is echter, vergeleken met de stroom die nodig is om tevens de door de mens
geproduceerde geuren en ander stoffen effectief te verlagen tot een aanvaardbaar ni-
veau, klein. Uit hygiënische overwegingen worden dus zwaardere eisen aan de ventila-
tie gesteld dan strikt noodzakelijk is om te overleven. Ook door de menselijke activitei-
ten in huis geproduceerde verontreinigingen, bijvoorbeeld afvoergassen bij het koken en
verflucht bij het schilderen, dienen naar buiten te worden afgevoerd. Bovendien kan ook
warmte, bijvoorbeeld ten gevolge van zonbelasting in de zomer, als een belastende
"verontreiniging" worden beschouwd.
Deze warmte wordt voor een belangrijk deel via de ventilatielucht afgevoerd .

Enkele gevolgen van ventilatie zijn :

* Luchtbeweging

Als lucht een ruimte binnenstroomt, kan dat de in de ruimte aanwezige lucht in bewe-
ging brengen. Dat kan positieve effecten te weeg brengen, maar het kan ook negatieve
gevolgen hebben. Door het in beweging brengen van lucht ontstaat er meestal
vermenging met de omgevingslucht en dus zullen de verontreinigingen die in de ruimte-
lucht aanwezig zijn, worden verdund.
Enige luchtbeweging zorgt er ook voor dat er geen zogenaamde "dode hoeken"
ontstaan.
Te sterke luchtbeweging geeft grote kans op tocht. Eigenlijk wordt bij woningventilatie
altijd geprobeerd de binnenkomende lucht zo snel mogelijk en zo volledig te vermengen
met de ruimtelucht, zodat er geen of slechts een klein verschil in temperatuur en

4-1
luchtsnelheid overblijft zodra de binnenkomende lucht in de nabijheid van mensen komt.
De luchtbeweging in een ruimte wordt echter niet alleen bepaald door de binnenstro-
mende lucht maar ook door verschillen in temperatuur tussen ruimtelucht en verticale
vlakken .

In de zomer wordt van een sterke luchtbeweging gebruik gemaakt als ten gevolge van
open ramen de luchtsnelheid wordt verhoogd. Hierdoor kan afkoeling van de huid optre-
den, hetgeen onder die omstandigheden als plezierig wordt ervaren.

* Energiegebruik

De temperatuur buiten is een belangrijk gedeelte van het jaar lager dan de gewenste
binnentemperatuur. De naar buiten stromende lucht heeft meestal ongeveer de bin-
nentemperatuur aangenomen. Om dit te bereiken is energie in de vorm van warmte
nodig. Deze energie wordt voor een belangrijk deel door de verwarmingsinstallatie gele-
verd. Met name de ongecontroleerde infiltratie van buitenlucht is hierbij van belang.

1.3 DRIJVENDE "KRACHTEN"

1.3.1 Wind

Ten gevolge van de aanwezigheid van luchtdrukverschillen in de atmosfeer treedt


luchtverplaatsing op die wind wordt genoemd. De ruwheid van het aardoppervlak,
dichtheid van bebouwing of bebossing bepaalt in hoeverre de wind nabij het aardopper-
vlak wordt afgeremd . Wanneer de wind een gebouw treft zal een deel van de snelheids-
energie worden omgezet in druk. Een naar de wind toegekeerd vlak (loefzijde) zal een
overdruk verkrijgen ten opzichte van een van de wind afgekeerd vlak (lijzijde) en ten
opzichte van een min of meer horizontaal vlak (dak). De vorm van het te beschouwen
gebouwen zijn directe omgeving spelen hierbij een belangrijke rol.

1.3.2 Temperatuurverschillen

Temperatuurverschillen tussen binnen en buiten veroorzaken verschillen in de soortelijke


massa van de lucht en resulteren in drukverschillen . Warme lucht is lichter (kleinere
soortelijke massa) dan koude lucht.
Lichtere warme lucht heeft de neiging op te stijgen en bovenin het gebouw te ontwij-
ken, terwijl de koudere en zwaardere
buitenlucht beneden zal toetreden.

1.3 .3 Plaatselijke luchtwervelingen

Door openingen kan echter ook tegelijkertijd lucht worden toe- en afgevoerd. Deze vorm
van ventilatie ontstaat ten gevolge van lokale luchtwervelingen, die op hun beurt weer
ontstaan als gevolg van lokale thermische krachten en/of stroming langs scherpkantige
obstakels in de beurt van de betreffende openingen.

4-2
aangebrachte openingen als beweegbare ramen, deuren, roosters en kanalen of
ontluchtingsschachten. Deze dienen in het algemeen goed regelbaar en afsluitend te
zijn.
De bewust aangebrachte openingen worden ventilatievoorzieningen genoemd .

1.4.2 Niet bedoelde openingen

Hierbij wordt gedacht aan de min of meer bij toeval ontstane, niet bedoelde openingen
zoals kieren, naden, spleten, doorvoeren van leidingen etcetera .
De eigenschap van een constructie lucht door te laten via de onbedoelde kieren, naden,
spleten en dergelijke wordt aangeduid met de begrippen:

* luchtdoorlatendheid
* ond ichtheid

of met het tegenovergestelde begrippen namelijk:

* luchtdichtheid
* kierdichtheid .

Om tot een beheersbare situatie van de ventilatie te kunnen komen, is het gewenst om
aan de luchtdoorlatendheid van gebouwen grenzen te stellen. Hierbij zijn zowel maxima-
le als minimale grenzen noodzakelijk . Een maximale om het energieverbruik en de
binnentemperaturen te kunnen beheersen. Een minimale om
bijvoorbeeld kanalen voor natuurlijke ventilatie nog goed te laten functioneren in de
situatie waarin alle ventilatieramen en andere ventilatievoorzieningen gesloten blijven.

1.5 DE TOEPASSING VAN VENTILATIESYSTEMEN

Vóór 1960 kwamen er nauwelijks woningen met mechanische ventilatiesystemen voor.


Nu wordt bijna 80% van de nieuwbouw hiermee uitgevoerd. Slechts 2% van de nieuw-
bouw wordt op dit moment met een gebalanceerd ventilatie systeem uitgevoerd. De
verwachting is echter wel dat in de nabije toekomst, zeker na aanscherping van de
energieprestatiecoëfficiënt, dit percentage zal toenemen.

Tabel 1 Toepassing van ventilatiesystemen

eengezinswoningen meergezinswoningen

bestaande nieuw· bestaande nieuw·


bouw bouw bouw bouw

A: natuurlijke toe· en afvoer 62% 20% 37% 20%

B: mechanische toevoer 0% 0% 0% 0%
natuurlijke afvoer

C: natuurlijke afvoer 38% 78% 63% 78%


mechanische toevoer

D: mechanische toe· en afvoer 0% 2% 0% 2%

4-3
1.6 VENTILATIEVOORZIENINGEN

Ventilatievoorzieningen zoals ramen kunnen eenvoudig worden gecontroleerd op hun


capaciteit. Eenvoudig opmeten van de vrije doorstroom oppervlakte geeft een goede
mogelijkheid om aan de NPR 1088 te toetsen. Moeilijker wordt het met ventilatieroos-
ters en bijvoorbeeld suskasten. Suskasten zijn ventilatievoorzieningen die tegelijkertijd
een zekere geluiddemping bezitten. De vrije doorstroomoppervlakte is vaak niet eendui-
dig te bepalen, terwijl daar nog bij komt dat de lucht vaak enkele bochten en/of verwij-
dingen en vernauwingen ondergaat bij het doorstromen. De capaciteitsbepaling kan al-
leen via meting geschieden. Het vrije doorstroomoppervlak dient echter tenminste gelijk
te zijn aan dat van bijvoorbeeld een klapraam.

1.6.1 Regelbaarheid

Ventilatievoorzieningen dienen conform de voorschriften continu regelbaar te zijn. Voor


een goede werking en een goed gebruik is dit ook noodzakelijk. Vooral de regelbaarheid
schiet in de praktijk vaak te kort. Te ver open betekent een te grote
luchtstroom en dus kans op tochtklachten .

1.6.2 Bereikbaarheid

De bereikbaarheid van ventilatievoorzieningen dient uit het oogpunt van bediening en


reinigbaarheid goed te zijn . Als men eerst op een stoel moet klimmen om een ventilatie-
raampje open te zetten zal dit niet snel gebeuren .

1.6.3 Gebruik van voorzieningen

Het gebruik van de ventilatievoorzieningen is afhankelijk van de gezinssamenstelling en


de activiteiten van de bewoner. Indien er bijvoorbeeld wordt gerookt, dient men de ven-
tilatie daaraan aan te passen. Over de vraag hoe bewust ventileert de Nederlandse be-
woner is lang niet alles bekend .

Circa één derde van de bewoners ventileert te veel, circa één derde redelijk en circa één
derde te weinig. De vraag blijft natuurlijk of de mensen die te weinig ventileren ook in
de luchtdichte woningen wonen . Voor zover nu bekend, kan worden gemeld dat er
geen directe relatie blijkt te bestaan tussen de mate van luchtdichtheid van de woning
en het gebruik van ventilatievoorzieningen .

Het raamgebruik blijkt in hoge mate afhankelijk van de buitentemperatuur.


Ofschoon ook de windsnelheid en richting natuurlijk hun invloed hebben, is toch de
buitentemperatuur het belangrijkste. Typisch is ook het verschil in gebruik van ramen
gedurende de dag en de nacht. 's Morgens rond negen uur gaan de meeste ramen
open. 's Nachts zijn de meeste ramen dicht.
Overdag staan draairamen in slaapkamers vaak urenlang open terwijl 20 minuten tot
een halfuur voldoende is. Hierdoor ontstaat onnodig verbruik van energie, ook als de
radiator uitstaat.

Een energiebesparing van enkele honderden kubieke meters aardgas per woning is bij
een juist gebruik van ramen en andere voorzieningen mogelijk. Elke bewoner heeft zo
zijn eigen typische ventilatiegedrag dat voornamelijk op basis van eigen ervaring tot een
gewoonte is geworden. Het veranderen van bestaande gewoonten is zeer moeilijk en

4-4
vereist behalve een goede instelling van de bewoners ook een duidelijk gebruiksinstruc-
tie van de voorzieningen. De resultaten van het gebruik van ventilatievoorzieningen
moeten duidelijk waarneembaar zijn, anders geloven bewoners er niet in. De regelmoge-
lijkheden van de ventilatievoorzieningen zijn in de praktijk vaak zodanig slecht dat be-
woners hun voorzieningen helaas niet optimaal kunnen gebruiken .

2 REGELGEVING
2.1 ALGEMEEN

Vanaf 1 oktober 1992 is het Bouwbesluit in werking getreden. Het Bouwbesluit is


voortgevloeid uit het actieprogramma "Deregulering" dat door het ministerie van VROM
een aantal jaren geleden is opgestart. Een van de doelstellingen van dit programma is
dat de gehele bouwregelgeving vereenvoudigd en eenduidig moet worden. Het Bouwbe-
sluit bevat voor alle mogelijke soorten bouwwerken bouwvoorschriften voor zowel
nieuwbouw als bestaande bouw. Een belangrijke wijziging ten opzichte van de oude
Model bouwverordening is dat het Bouwbesluit landelijk uniform geldig is.

2.2 GRONDSLAGEN EN UITGANGSPUNTEN

De grondslagen van het Bouwbesluit liggen vast in de Woningwet. Zo wordt in artikel 2


gesteld dat er bij AMvB een Bouwbesluit moet komen. Het bouwbesluit moet techni-
sche voorschriften bevatten voor het bouwen en de staat van bestaande bouwwerken
en standplaatsen. In artikel 5 wordt gesteld dat alle technische voorschriften met elkaar
in overeenstemming moeten zijn. In artikel 120 tenslotte wordt de mogelijkheid gege-
ven voor aansluiting bij internationale verplichtingen, b.V. een Europese afstemming van
de bouw-regelgeving .

Bij het opstellen van het Bouwbesluit zijn er een aantal criteria gesteld. Deze zijn:

- De woning moet in bepaalde mate vrij indeelbaar zijn. Bij elke indeling, ook na het
verlenen van de bouwvergunning voldoet de woning aan de voorschriften.
- De voorschriften mogen geen vrijheidsbeperkingen geven en nieuwe innoverende
technieken in de weg staan.
- De voorschriften moeten alle meetbaar en controleerbaar zijn.
- De voorschriften moeten een zo groot mogelijke rechtsgelijkheid en rechtszekerheid
bieden .

De voorschriften uit het Bouwbesluit zijn altijd te herleiden tot vier uitgangspunten te
weten :

- veiligheid
- gezondheid
- bruikbaarheid
- energiezuinigheid

Deze uitgangspunten zijn in artikel 2 van de Woningwet vastgelegd .

In het Bouwbesluit wordt veelvuldig verwezen naar normen of naar gedeelten daarvan,
vooral wat betreft de toe te passen bepalingsmethoden. Door middel van ministeriële
regelingen wordt geregeld welke gedeelten van normen van toepassing zijn of aange-
meld/gewijzigd zijn.

4-5
2.3 VORM VAN DE VOORSCHRIFTEN

De voorschriften van het Bouwbesluit zijn zo veel mogelijk gesteld in de vorm van
prestatie-eisen, welke gekoppeld zijn aan zgn. functionele eisen. Een prestatie-eis geeft
een duidelijk omschreven en gekwantificeerde grenswaarde.

Vervolgens wordt een bepalingsmethode gegeven waarbij op eenduidige, ondubbelzinni-


ge wijze gemeten of gecontroleerd kan worden of aan het voorschrift wordt voldaan .
De prestatie-eis is altijd gekoppeld aan een functionele omschrijving waarin de motive-
ring en de reden van de eis wordt gegeven. Wat per definitie niet wordt gedaan is het
geven van een receptuur, dat wil zeggen, een exacte omschrijving hoe men aan de
prestatie-eis kan voldoen .

Gesteld is al dat het Bouwbesluit niet belemmerend mag werken voor nieuwe, innova-
tieve ontwikkelingen. Bij het opstellen van het Bouwbesluit is rekening gehouden met
het ontwikkelen van innovatieve oplossingen en is onderkend dat deze niet bij voorbaat
in een regelgeving vervat kunnen worden. Daarom is het mogelijk om van de prestatie-
eisen af te wijken door middel van de zogenaamde gelijkwaardigheidsbepalingen.

2.4 BOUWBESLUIT EN INFILTRATIE

Ook het Bouwbesluit maakt een onderscheid tussen ventilatie en infiltratie .


Het Bouwbesluit stelt regels voor infiltratie, of beter gezegd, het beperken van de
warmteverliezen door infiltratie. Dit gebeurt voor te bouwen woningen en woongebou-
wen in artikel 71. Voor bestaande woningen en woongebouwen worden geen eisen ten
aanzien van de beperking van infiltratie verliezen gesteld.
De mate van infiltratie wordt bepaald door de luchtdoorlatendheid van de woning of het
gebouw . De begrippen luchtdichtheid en luchdoorlatendheid worden in het spraakge-
bruik vaak door elkaar gebruikt. Het zijn in feite elkaars tegenovergestelden . In de regel-
geving wordt in het algemeen de term "luchtdoorlatendheid" gebruikt.
De luchtdoorlatendheid wordt uitgedrukt in de qVlO-waarde . Dit is de luchtlekvolumest-
room door de gebouwomhulling bij een drukverschil over de omhulling van 10 Pa .
Het Bouwbesluit stelt in artikel 71 als eis dat de qV1o-waarde van een woning of
woongebouw maximaal 200 dm 3 /s mag bedragen, betrokken op een bruto-volume van
de woning van 500 m 3 en onafhankelijk van het type ventilatiesysteem .

2.4.1 NEN 2686

De luchtdoorlatendheid van woningen en gebouwen kan gemeten worden door middel


van een zogenaamde opblaasproef . Deze meetmethode staat omschreven in NEN 2686
"Luchtdoorlatendheid van gebouwen - Meetmethode". In het Bouwbesluit artikel 71
wordt NEN 2686 als bepalingsmethode aangewezen. De meetmethode berust erop dat
een woning of gebouw door middel van een ventilator op onder- of overdruk wordt ge-
bracht. Bij een aantal verschillende drukverschillen over de schil wordt gemeten wat de
luchtvolumestroom is die nodig is om dit drukverschil te handhaven. Door de gemeten
drukverschillen met bijbehorende volumestromen grafisch uit te zetten kan een zoge-
naamde drukvolumestroomkarakteristiek worden bepaald . Uit deze karakteristiek kan de
lekvolumestroom bij 10 Pa ofwel de qv10- waarde worden afgelezen of berekend.
Bij een meting wordt vaak niet alleen kwantitatief de qV1o-waarde bepaald. Ook wordt
kwalitatief gekeken waar de lekken in de scheidingsconstructies zitten.

4-6
2.4.2 NEN 2687

In 1986 verscheen naast NEN 2686 nog een tweede norm met betrekking tot de
luchtdoorlatendheid van woningen, namelijk NEN 2687: Luchtdoorlatendheid van wo-
ningen. Eisen. In NEN 2687 worden eisen aan de luchtdoorlatendheid gesteld. In deze
eisen wordt een onderscheid gemaakt tussen het type ventilatiesysteem alsmede het
woningvolume . Tevens wordt zowel een bovengrens als een ondergrens voor de
luchtdoorlatendheid gegeven, wederom afhankelijk van het type ventilatiesysteem.

Tabel 2 Eisen voor de beperking van luchtdoorlatendheid volgens NEN 2687

ventilatiesysteem woning volume q"O maximaal q"O minimaal


rm') [dm'/sl [dm'/sl

natuurlijke ventilatie < 250 100 30


natuurlijke toevoer en 250·500 150 50
mechanische afzuiging > 500 200 50

gebalanceerde ventila· <250 50


tie >250 80

Deze eisen zijn overigens niet overgenomen in het Bouwbesluit.


Toch zijn deze eisen aan te bevelen als uit oogpunt van energie-efficiëntie aandacht
wordt besteed aan de luchtdichtheid. Met enige inspanning is een veel betere
luchtdichtheid te bereiken dan het niveau van het Bouwbesluit.

2.4.3 Productnormen voor de luchtdoorlatendheid

NEN 3660 Ramen Luchtdoorlatendheid, Meetmethode


NEN 3661 Ramen luchtdoorlatendheid, Eisen

De hierboven genoemde normen zijn zogenaamde productnormen. Zij geven eisen voor
het eindproduct van een fabricage . Het zijn dus eisen die aan ramen zoals ze door een
fabriek worden afgeleverd worden gesteld .
De normen maken deel uit van de normen die kunnen worden gerekend tot het privaat
rechtelijke circuit .

2.4 .4 Luchtdoorlatendheid van nederlandse woningen

Ten gevolge van de eisen en toenemende aandacht voor de luchtdichtheid en


energiebesparing is in Nederland de laatste jaren de luchtdichtheid sterk toegenomen .
Om dit te illustreren is figuur 1 opgesteld .

4-7
Figuur 1 De verbetering van de luchtdoorlatendheid van het nederlandse eengezinswoningbe-
stand

luchtdoorlatendheid eengez woningbestand

CUMULATIEF
nieuw na 1980 oud
100
. . ~ . . . . ~ . . V . . ~ . . ·. ·t .. · .... j..~. :;~>t-~·~~·~r~·~. .
.... ~ ... .... ~ .1 ...;........~ ...j....:.. J<........~ . . . . :. .
90
1.. .. ; . . 1
: :/ - : : : / 1-: : : 1 :
80
....:~ ...j...LI.. .. ... i:.. .. I ....:~ .. ../. /:........ i:.. .. I' ····~··: · . ..::... ·1· .. i··: lI
70
. . :. . j1·~ . . . . ~. . I. . :. / . . ~ . . I. . ~ . . I. . :. . j.... :...
: : : :/ : : : :
1.... : ... 1
: 1
60
····i···· I. .. ~ .. .. ....:. ···1 ·/ .... j....j. "l"';' ···1····:· ··· j.... ;... -1- . . . ; . .. .
50
....:...i '" .! ...... ":"i '...:.... 1·.. ·; .. ····· ..:· .. ·1 ....:.... 1····;··· !-···.. ·.. I
40
.... :.. .1 .. .. i.. .. ....:./... ..:. .. . j.... ~ .........:....
: : :I : : :
I....:.... j.... i... I.....:.... iI
. : :
30
....:. t.1- ' ·· ~ ·· · ·f· /-.......:., .. j.... ~ ...... .. i .. .. I. ·-:- . · I· ···~ ·· .,... i .. ..j
20
....'IL.j.... :~ .... /. ::.... ....:~ ... j.. .. :~ ....I.... ::.... iI....::·.. ·1.. .. :: .. ..1.T .. ;·: .. 1

o 100 200 300 400 500 600 700 800 900

qv10 [dm3fsj

In figuur 1 zijn alle eengezinswoningen van voor 1980 vergeleken met die van na 1980.
Hieruit blijkt duidelijk dat een nieuwbouweengezinswoning vrijwel altijd aan de eisen uit
het Bouwbesluit kan voldoen. De circa 10 % van de nieuwbouwwoningen die een
luchtdoorlatendheid hebben van meer dan 200 dm 3 /s hebben typische kenmerken. De
woningen zijn vrijwel allemaal traditioneel gebouwd. Dat wil zeggen met gestelde kozij -
nen en gemetselde binnen- en buiten-spouwbladen. Bovendien zijn ze vrijwel allemaal
gebouwd in kleine aantallen door de kleinere aannemers. Daarmee wil niet gezegd zijn
dat alle kleine aannemers in dit opzicht falen.
Een meer industrieel vervaardigde woning heeft echter meer kans te voldoen aan het
Bouwbesluit dan de meet traditionele bouw.
Wil men echter een woning bouwen waarin gebalanceerde ventilatie met
warmteterugwinning tot zijn recht komt dan is een luchtdoorlatendheid uitgedrukt in
een qv1 0 waarde van tussen de 30dm 3 /s en 80 dm 3 /s noodzakelijk.

4-8
De kans dat zo'n woning ontstaat zonder bijzondere aandacht in zowel de ontwerpfase
als de uitvoeringsfase is echter klein. Alleen indien bijzondere aandacht aan de detaille-
ring en uitvoering in het bouwproces worden gegeven kan aan deze zware eisen wor-
den voldaan.
De luchtdoorlatendheid van flatwoningen is ruwweg een factor 3 beter dan die van
eengezinswoningen. De oorzaak daarvan moet voornamelijk worden gezocht in de
luchtdoorlatendheid van het dak van eengezinswoningen.

2.4.5 Begane grondvloeren

In het Bouwbesluit worden uit aan de luchtdichtheid van begane grondvloeren oogpunt
van gezondheid aparte eisen gesteld. Het Bouwbesluit vereist dat de luchtdoorlatenheid
van begane grondvloeren niet hoger mag zijn dan 20. 10- 3 dm 3 per m2 vloeroppervlak bij
een drukverschil van 1 Pa. Dit betekent dat de luchtdoorlatendheidscoëfficient van de
gehele vloer beperkt moet blijven tot 20.10-3 dm frrt s. In deze berekeningsmethode
wordt daarom voor de totale begane grondvloer dan ook met één c-waarde per m 2 gere-
kend . De uitvoerings- en ontwerpaanbevelingen uit SBR 200 zijn er op gericht dat deze
eis in de praktijk ook wórdt gehaald.

2.5 Bouwbesluit en ventilatie

In de afdeling "Gezondheid" van het Bouwbesluit worden eisen gesteld voor de


aanwezigheid van ventilatievoorzieningen. Ten aanzien van te bouwen woningen en
woongebouwen wordt de aanwezigheid van ventilatievoorzieningen geregeld in artikel
30 en 31. Voor bestaande woningen en woongebouwen wordt dit geregeld in artikel 92
en 93.
De eisen zijn echt minimale eisen in normen en andere richtlijnen, die meer aspecten
enfof overwegingen in beschouwing nemen, vaak zwaardere, gedetailleerder en verder
gaande eisen stellen .

2.5 .1 NEN 1087

Er is op dit ogenblik een geldende norm voor de ventilatie van woningen en


woongebouwen (NEN 1087) . Daarin staan behalve eisen voor de ventilatiecapaciteit
ook zogenaamde inrichtingseisen. Het Bouwbesluit verwijst voor de inrichtingseisen
naar NEN 1087.
De norm bevat verder alle bepalingsmethoden voor de ventilatie van gebouwen .

De filosofie van alle ventilatie- en luchtdoorlatendheidsvoorschriften is in feite de


volgende :

* Maak woningen in zodanige mate luchtdicht dat er geen onnodig energieverbruik


door ventilatie zal ontstaan en de verwarmingscapaciteit voldoende zal zijn om de
binnentredende lucht op te warmen .

* Geef de bewoners ventilatievoorzieningen waarmee de in de norm aangegeven


ventilatiestromen kunnen worden ingesteld .

4-9
Opmerking:

Het gebruik van de ventilatievoorzieningen zoals klapraampjes, roosters maar ook


ventilatoren dient in de hierboven aangegeven filosofie door de bewoner bewust
te worden gekozen. Dat bewoners hiertoe tenminste goede voorlichting zullen
moeten ontvangen, zal na het voorafgaande duidelijk zijn.

Er gaat echter één en ander veranderen.

Er komt in de nabije toekomst een norm voor de Ventilatie van Gebouwen NEN 1087.
Daarin staan uitsluitend de bepalingsmethoden die nodig zijn om de ventilatie-eisen van
grootheden die in het Bouwbesluit worden geeist, te kunnen beproeven.

In het Bouwbesluit komen zeer stringente regels voor het bepalen van de capaciteit van
ventilatie-voorzieningen die voor een belangrijk deel verwijzen naar NEN 1087. De eisen
in het Bouwbesluit komen neer op 0,9 dm 3 /s per m 2 oppervlakte van een verblijfsgebied
of verblijfsruimte met een minimum van 7 dm 3 /s. Uit een verblijfsgebied met een opstel-
plaats voor een kooktoestel dient 21 dm 3 /s rechtstreeks naar buiten te worden afge-
voerd. Uit badkamer en toilet dient respectievelijk 14 dm 3 /s en 7 dm 3 /s direct naar bui-
ten te worden afgevoerd.
Bovendien mag slechts 50 % van de capaciteit van de ventilatie uit andere
verblijfsruimten afkomstig zijn.
De eisen uit het Bouwbesluit zijn afgeleid uit de vroegere norm NEN 1087.

De inrichtingseisen die aan ventilatievoorzieningen worden gesteld betreffen :

- de verstoring van het thermisch comfort


- de regelbaarheid
- de richting van de stroming
- de plaatsing van ventilatievoorzieningen

Thermisch Comfort

De verstoring van het thermisch comfort door ventilatievoorzieningen mag in termen


van luchtsnelheid niet meer bedragen dan 0,2 mIs in de leefzone. Op maximaal 10 %
van de in NEN 1087 aangegeven meetposities mag de overschrijding niet meer dan
0,04 mIs bedragen. In NPR 1088 staat hiertoe een praktische oplossing namelijk dat de
luchttoevoer zich tenminste 1,8 m boven de vloer moet bevinden.

Regelbaarheid

Natuurlijke luchttoevoer-voorzieningen voor ventilatie moeten afsluitbaar en regelbaar


zijn. Voor natuurlijke toevoeren moeten tenminste twee regelstanden hebben tussen 0
en 25 % van de nominale capaciteit. De regelstanden moeten onderling tenminste 10
% verschillen .

Richting van de stroming

De richting van de stroming betreft voornamelijk de eis dat een toevoer moet kunnen
toevoeren en een afvoer moet kunnen afvoeren. Dit is in bepalingsmethoden in NEN
1087 geregeld.
Toevoeren moeten zich in gevels bevinden of in een vlak steiler dan 45 0 • Afvoeren die-
nen bovendaks uit te monden.
Voor dakhellingen kleiner dan 23 0 is 0,5 m boven het dakvlak voldoende . Voor

4-10
dakhellingen boven de 23° is een uitmonding in of nabij de nok met 0,5 m hoogte
noodzakelijk.

Plaatsing van de ventilatievoorzieningen

Teneinde de luchtkwaliteit te kunnen waarborgen moeten ventilatie toevoeren op


voldoende afstand zijn gesitueerd van afvoeren van zowel ventilatie als rookafvoeren.
Een bepalingsmethode daartoe is in NEN 1087 opgenomen.

De nog op te stellen norm "Ventilatie van Woongebouwen" zal eisen stellen die boven
die van het Bouwbesluit uitsteken. De eisen aan vrijwel alle ruimten in de woning zijn
uitgedrukt in een volumestroom.
De eisen zijn gebaseerd op menselijk handelen in de woning. Voor woon- en slaapruim-
ten zijn de eisen gebaseerd op het verblijf van mensen. Als uitgangspunt voor de venti-
latie is een luchtvolumestroom van 7 dm3/s (25 m3/h) per persoon gekozen. De keuze
is gebaseerd op een hygiënische grenswaarde van CO 2 van 0,12 % of 1200 ppm . In
feite zal bij een dergelijke stroom nooit zuurstof-gebrek optreden. De gekozen stroom
draagt er zorg voor dat de door het lichaam geproduceerde geurstoffen binnen redelijke
grenzen blijven.
Voor de badruimte en keuken is de vochtafvoer maatgevend .

Zeer beknopt samengevat komt de norm neer op de volgende eisen :

woonkamer
en slaapkamer per m 2 1 dm 3 /s (minimaal 7 dm 3 /s)

keuken 21 dm 3 /s

bad/doucheruimte 14 dm 3 /s

toilet 7 dm 3 /s

Doorspuibaarheidseisen

Behalve voorzieningen voor de zogenaamde permanente ventilatie zijn ook grotere be-
weegbare delen in de gevel nodig in verband met de mogelijkheid de woning goed te
kunnen doorspuien.
Verflucht, kookgeuren bij het aanbranden en overtollige warmte kunnen via deze grote
beweegbare delen worden afgevoerd . In NEN 1087 wordt een eis voor de doorspuibaar-
heid gesteld van 6,5 dm 3 /s per m 2 vloeroppervlakte . In NEN 1087 is ook een bepalings-
methode opgenomen waarmee kan worden gecontroleerd of aan de eisen wordt vol-
daan . Deze bepalingsmethode is in feite een berekening .

2.5 .2 NPR 1088

De bij de norm behorende Nederlandse Praktijk Richtlijn NPR 1088 is eveneens van
kracht. Hoewel deze NPR tot op heden nog slechts als groene versie is verschenen, is
het nadrukkelijk de bedoeling dat de NPR in de praktijk wordt gebruikt, omdat in deze
concept NPR reeds vele onnauwkeurigheden en afstemmings-problemen met het
Bouwbesluit zijn verwerkt .

4-11
De praktijkrichtlijn NPR 1088 "Ventilatie van woongebouwen" geeft "Aanwijzingen voor
en voorbeelden van de constructieve uitvoering van ventilatievoorzieningen" .
In de praktijkrichtlijn worden voorzieningen gegeven waarmede wordt geacht aan de
norm volumestromen te zijn voldaan.

Bij natuurlijke en mechanische ventilatie wordt geacht te zijn voldaan aan de eisen van
NEN 1087, indien de in de NPR 1088 aangegeven constructieve uitvoering van de
ventilatievoorzieningen in acht is genomen. Andere dan de in de NPR 1088 genoemde
uitvoeringen van voorzieningen voor natuurlijke ventilatie dienen aan de eisen te vol-
doen onder de volgende weerscondities:

* een windsnelheid van 2 mIs


* een temperatuurverschil tussen binnen en buiten van 10K

2.5.3 Verschillen tussen de eisen van het Bouwbesluit en NEN 1087

Het Bouwbesluit geeft een zogenaamde bovenwaarde als minimale eis. Voor de ventila-
tie speelt bij het Bouwbesluit de zogenaamde indeelbaarheid een belangrijke rol.
Dat wil zeggen dat er geen eisen meer aan afzonderlijke kamers worden gesteld, doch
dat de eisen worden gesteld aan een zogenaamd verblijfsgebied of verblijfsruimte. Dit
betekent eigenlijk dat men binnenwanden zou kunnen weghalen terwijl de eisen eigen-
lijk niet veranderen. De oppervlakte van een verblijfsgebied is meestal iets groter dan de
som van de kamers. De gang kan mogelijk deel uitmaken van het verblijfsgebied. Om
die reden heeft het Bouwbesluit als eis 0,9 dm 3 /s per m 2 oppervlakte van het verblijfs-
gebied of verblijfsruimte. De oude eis uit NEN 1087 maal negentiende dus. De andere
eisen zijn vrijwel gelijk. Ook met betrekking tot de doorspuibaarheid is er een klein ver-
schil met de eisen uit NEN 1087. De Bouwbesluit eis bedraagt namelijk 6 dm 3 /s per m 2
verblijfsgebied .
Het Bouwbesluit stelt ook inrichtingseisen, bijvoorbeeld ten aanzien van regelbaarheid
en comfort. Voor die eisen verwijst het Bouwbesluit naar NEN 1087, waarin ook alle
bepalingsmethoden zijn opgenomen .

2.5.4 Andere normen en voorschriften voor de ventilatie

NEN 2757 en NEN 1078 GAVO

Ook ten behoeve van verbranding van aardgasgestookte apparatuur bijvoorbeeld gasfor-
nuis, geiser en C.V.-ketel is ventilatie noodzakelijk.
In NEN 2757 worden hieromtrent eisen gegeven. Deze eisen zijn voor een belangrijk
deel afgeleid uit NEN 1078 (GAVO). Met betrekking tot de C.V.-ketel komen in verband
met de in de laatste jaren gebouwde woningen met een goede kierdichting de eisen
erop neer dat of een gesloten opstellingsruimte danwel een gesloten C.V.-ketel wordt
geëist. Geisers moeten van een afvoerkanaal zijn voorzien. Alleen het gaskomfoor of
gasfornuis blijven dan over als verontreinigende bron binnen de woning. Bij gebruik hier-
van dient de bewoner dus afdoende te ventileren.

2.5.5 Europese normen voor woningventilatie

In het kader van het wegnemen van handelsbelemmeringen tussen de verschillende EEG
staten wordt op dit moment gewerkt aan een harmonisering van de bepalingsmethoden
voor o.a. bouwproducten. Componenten van ventilatiesystemen zullen in de nabije toe-

4-12
komst in heel Europa op dezelfde manier worden getest. Eenmaal getest betekent dat
men in een ander Europees land niet kan verlangen dat het product ook voor dat land
apart moet worden getest.
Behalve deze zogenaamde verplichte normen wordt er ook gewerkt aan een aantal
vrijwillig door een land over te nemen normen. Deze betreffen voornamelijk de eisen en
het ontwerp van ventilatiesystemen, het berekenen van de ventilatie en infiltratie de
opleveringsbeproeving en het onderhoud van systemen.

3 BEOORDELINGSASPECTEN VOOR VENTILATIESYSTEMEN

3.1 ALGEMEEN

In de Nederlandse bouwpraktijk beslist in het algemeen de opdrachtgever over het type


ventilatiesysteem dat zal worden toegepast. De opdrachtgever laat zich hierbij soms,
zeker niet altijd, bijstaan door een adviseur of architect. Er kunnen uiteenlopende
beslissingscriteria gehanteerd worden om tot een keuze van een ventilatiesysteem te
komen. Deze criteria kunnen zijn:

kosten
noodzaak vanuit regelgeving
binnenluchtkwaliteit
energiegebruik
comfort
milieu
onderhoudskosten (zowel systeem als gebouw)
geluid
technische eisen en inpasbaarheid
gebruikersvriendelijkheid en -gevoeligheid
betrouwbaarheid .

Hoewel er een groot aantal beoordelingscriteria gehanteerd kunnen worden om tot een
weloverwogen keuze van een ventilatiesysteem te komen zijn in de Nederlandse bouw-
praktijk vaak de (investerings-)kosten en de noodzaak vanuit de regelgeving de
belangrijkste motivering voor een bepaalde keuze . Wel worden daarbij bepaalde trends
in de toe te passen ventilatiesystemen gevolgd .

3.2 ONTWIKKELINGEN

Ontwikkelingen en trends in woningventilatie kunnen vanuit verschillende richtingen


worden aangegeven . De noodzaak van ventilatie in een woning uit oogpunt van gezond-
heid is sinds lange tijd bekend. Zo vormde de noodzaak tot een gezond binnenmilieu de
aanzet tot de allereerste bouwvoorschriften in Nederland (Toetreding van "licht en
lucht"). In de loop der jaren is aan het begrip ventilatie een veranderende invulling gege-
ven waarbij de beheersbaarheid van de ventilatie altijd een belangrijke rol heeft
gespeeld . Deze beheersbaarheid was ten eerste gewenst vanuit het oogpunt van wer-
king en betrouwbaarheid, later ook uit oogpunt van comfort.
Recentelijk speelt vooral de beheersbaarheid, ook vanuit het oogpunt van energiege-
bruik, een rol. Als men de ontwikkelingen van de toegepaste ventilatiesystemen in de
loop der jaren bekijkt dan zijn als belangrijkste drijfveren achter de ontwikkelingen en
trends te onderscheiden:

4-13
- de regelgeving ten aanzien van ventilatie en beperking van luchtdoorlatendheid;
- de ontwikkeling van bouwmethoden, vooral ten aanzien van luchtdichtheid;
- onderkenning van het belang van energiebesparing;
- technische ontwikkelingen en vraag vanuit de markt.

Het niveau van de regelgeving is in belangrijke mate bepalend voor het kwaliteitsniveau
van de toegepaste ventilatiesystemen.

4-14
VOORDRACHT 5

KOELING EN VENTILATIE MET REGELBARE


RAAMOPENINGEN

A. H. C. van Paassen
WbMT - Proces en Energie
Koudetechniek en Klimaatregeling, TU Delft

5-0
KOELING EN VENTILATIE MET REGELBARE
RAAMOPENINGEN
A. H. C. van Paassen
WbMT - Proces en Energie
Koudetechniek en Klimaatregeling, TU Delft

SAMENVATTING

Een nieuw klimaatbeheersingssysteem is ontworpen en getest in een kantoorgebouw.


Zon en wind zijn positief aangewend voor het verkrijgen van een behaaglijk
binnen klimaat door het automatisch regelen van de zonwering, de verlichting, de
radiatoren en de raamopeningen . Het accent van dit artikel ligt op de koeling d.m.v.
natuurlijke ventilatie. Aan de orde komen de mogelijkheden en begrenzingen van
regelbare ramen voor koeling en ventilatie. Ook zal worden aangetoond dat veel energie
bespaard kan worden, wanneer de bewoner de keuze heeft tussen het regelen van
raamopeningen en mechanische koeling .

1 WELK BINNEN KLIMAAT WORDT DOOR DE BEWONERS


GEWENST?

In Japan werd recentelijk een interessant onderzoek uitgevoerd, [Haruyuki, 1992]. Een
groot aantal personen werd gevraagd een antwoord te geven op de volgende vragen.
"Stel u hebt de volgende mogelijkheden om uw binnen klimaat te beïnvloeden: een
airconditioningunit, een zonnescherm en een te openen raam. Stel dat het op een
zomerse dag binnen veel te warm geworden is. Wat is uw eerste aktie om verkoeling te
krijgen? 80% van de ondervraagden gaf te kennen het raam te openen! In figuur 1 is
het aantal personen af te lezen dat voor de andere mogelijkheden koos .

open raam zonwering raam dicht


naar beneden & airco aan
(80%) (15%) (5%)

I ",
. '.

Bron: H~~t*l Fujli. enefllY & BoIldings. 18 (';92)

Figuur 1
Wensen van mensen
5-1
Daarna werd gevraagd wat men zou doen als zou blijken dat het hierna toch nog te
warm zou blijven. Een bijna even groot aantal zou als tweede aktie de ramen sluiten en
de air- conditioning unit inschakelen. Dit onderzoek demonstreert, dat mensen een grote
voorkeur hebben voor het te openen raam. Dit was één van de redenen om het Passief
Klimaatsysteem te ontwerpen.

De bewoners moeten een binnen klimaat kunnen realiseren, dat ze zelf wensen, ook als
dit niet overeenkomt met het comfortmodel, dat bij het ontwerp is gebruikt. Kortom een
geagiteerde medewerker moet zijn frustraties kwijt kunnen door tijdelijk het raam ver
open te zetten. Dit betekent een individuele regeling, waarmee de automatische
regeling met de hand kan worden overgenomen.

2 ENERGIEBESPARING

Een ander punt, dat tot het Passief Klimaatsysteem leidde, is de noodzaak energie te
besparen. Zon en wind zijn bij uitstek geschikt om te gebruiken voor gratis verlichting,
verwarming en koeling. Het Passief Klimaatsysteem is vooral gericht om de wind te
gebruiken voor de toevoer van verse lucht en het afvoeren van overtollige warmte. In
dit artikel zal blijken dat vooral de laatste mogelijkheid een energiebesparende optie is
voor moderne kantoorgebouwen .

3 HET PASSIEF KLIMAATSYSTEEM

Het passief klimaatsysteem (figuur 2) tracht zo goed mogelijk het buitenklimaaat te


gebruiken om een aanvaardbaar binnenklimaat met minimale kosten te realiseren . Het
zal duidelijk zijn dat het onderzoek en de praktische uitwerking zich voornamelijk
geconcentreerd hebben op de buitengevel van het gebouw als zijnde de scheiding
tussen het buiten- en binnenklimaat.

Lokaal weerstation ~
o

~~~~-~~~
...
bedieningspaneel centrale computer

Figuur 2
Het Passief Klimaatsysteem.

5-2
De aspecten, die hierbij een rol spelen zijn verwarming en koeling om een zekere
binnentemperatuur te handhaven, de toevoer van verse lucht en het handhaven van een
zeker verlichtingsniveau. Het is de bedoeling dat zonnestraling wordt gebruikt voor
verwarmingsdoeleinden en voor natuurlijke verlichting . De wind en het verschil in de
buiten- en binnentemperatuur worden gebruikt om natuurlijke ventilatie te realiseren .
Deze ventilatie is nodig voor de toevoer van verse lucht en kan in de zomer tevens
ingezet worden voor koeling.

Ofschoon dit een aantrekkelijke filosofie lijkt, liggen de problemen voor de hand . Het
voordelig gebruik maken van het buitenklimaat is niet altijd mogelijk, omdat het vereiste
gunstige effect niet op de juiste tijd of in de juiste hoeveelheid voor handen is.
Zonnestraling als verwarmingsbron is nodig in de winter, terwijl de hoogste waarden
juist in de zomer optreden. Koele buitenlucht is in de zomer meestal 's-nachts
beschikbaar, terwijl het overdag als de binnentemperatuur zijn hoogste waarden bereikt,
nodig is .

Aan het buitenklimaat kan niets veranderd worden. Het is dus nodig enige
voorzieningen in de gevel te treffen om de bijdrage van het buitenklimaat aan het
binnenklimaat te kunnen regelen en ten gunste van het binnenklimaat te kunnen
aanwenden, zie figuur 2 . De gevel is derhalve uitgerust met de volgende automatisch
bedienbare passieve componenten om de bijdrage van het buitenklimaat aan het
binnenklimaat te kunnen beinvloeden.

3 .1 COMPONENTEN

De passieve componenten zijn :

Zonwerende elementen , zoals een luifel, binnen- of buitenzonwering .

Bij voorkeur moet het bovenste deel van het raam niet worden afgeschermd in verband
met de natuurlijke verlichting .

2 Ventilatieramen voor koeling en verse luchttoevoer.

Boven- en onderramen worden toegepast. Het bovenraam wordt gebruikt in de winter,


terwijl het onderraam dient voor koeling in de zomer, wanneer gevaar voor tocht niet
aanwezig is. Daarnaast zijn in het gebouw nog de volgende actieve componenten nodig
voor situaties waarin de passieve componenten niet toereikend zijn . Deze zijn:

3 Een radiator voor verwarming of een koelunit voor de afvoervan overtollige warmte .

4 Verlichting

3.2 REGELING

Om al deze componenten zodanig te laten samenwerken dat inderdaad een


aanvaardbaar binnenklimaat ontstaat met minimale kosten, zal een regelsysteem nodig
zijn, dat waakt over de juiste gang van zaken. In wezen komt het erop neer dat
voorkomen moet worden dat de componenten elkaar gaan tegenwerken (bijvoorbeeld
tegelijkertijd verwarmen en koelen door ventileren) en dat op een gunstig tijdstip van de
voordelen van het buitenklimaat gebruik gemaakt wordt. Ook dient de mogelijkheid
aanwezig te zijn dat de gebruiker van het vertrek kan ingrijpen, indien hieraan behoefte
is (ramen openen, etc.).

5-3
lokale regeleenheid, welke
Het regelsy steem is als volgt opgeze t. Elk vertrek heeft een
binnenk limaat te realiseren.
de compon enten aanstuu rt om een bepaald gespec ificeerd
via dit paneel bepaalde compon enten
Tevens is het voor de gebruik er mogelij k om zelf
en met een centrale eenheid , welke zorg draagt
te bediene n. Alle regelaars zijn verbond
zoals meting van het buitenk limaat, optimal isering van de
voor algemene zaken,
is in figuur 2 schema tisch
regeling en en data-Io gging voor latere analyse. Een en ander
weerge geven.

van natuurl ijke ventilat ie


Het vervolg van dit verhaal zal hoofdza kelijk op de regeling
gericht zijn.

3.3 COMFORT

volgend e eisen:
Een aanvaa rdbaar binnen klimaat wordt gekenm erkt door de

tussen een gespec ificeerd e minimu m en


De binnent empera tuur moet liggen
maximu m temper atuur, zie figuur 3.

e minimu m waarde en
De verse luchtto evoer moet hoger zijn dan een gespec ificeerd
mag geen tocht veroorz aken.

ificeerd e minimu m waarde


Het verlicht ingsniv eau dient hoger te zijn dan een gespec
en mag geen verblind ing veroorz aken.

Regeling

-
temperatur tussen grenzen

24/22 oe 30 oe

24/22 oe

20 oe

15 oe
8.00 - 17.00 uur

_ tijd

2 Energie gebruik zo laag mogelijk

Figuur 3
Comfort.

eren
De gebruik er moet echter altijd zijn eigen wensen kunnen specific

5-4
4 WERKING VAN HET SYSTEEM

Het systeem werkt globaal gesproken als volgt.

4.1 BEWONER AFWEZIG

Als niemand aanwezig is zorgt het systeem ervoor dat het binnenklimaat optimaal
vooringesteld is voor de komende periode. Dit betekent :

Gedurende de zomer wordt de ramen 's nachts zo ver en zo lang open gezet, dat
het vertrek koel zal zijn als de bewoner binnenkomt. Om dit te kunnen voorspellen
wordt gebruik gemaakt van een voorspellend algoritme, zodat het gebouw alleen
wordt afge- koeld als een warme periode zich aandient. De zonwering zal worden
neergelaten als de zonnewarmte het gevaar oplevert voor te hoge temperaturen.
Overigens dient opgemerkt, dat het zonnescherm zodanig is geplaatst dat alleen het
benedendeel van het raam wordt afgeschermd. De achterliggende gedachte is de
volgende. Er moet voldoende zonnestraling via het bovenraam naar binnen stralen
om gebruik te kunnen maken van natuurlijk daglicht.

In de winter wordt het vertrek s'-morgens op het juiste moment opgewarmd tot de
zogenaamde "standby"-temperatuur is bereikt. Komt de bewoner binnen dan wordt
de temperatuur snel op het comfortabele niveau gebracht; bijvoorbeeld van de
"standby"- temperatuur van 18°C naar de comfortabele temperatuur van 20 °C.

Voor het uitvoeren van deze akties gebruikt de regeleenheid de informatie over het
weekprogramma dat door de bewoner is ingeprogrammeerd.

4 .2 BEWONER AANWEZIG

Betreedt iemand het vertrek dan wordt dit gedetecteerd door de aanwezigheids-
detector.

In de winter wordt als reactie hierop het bovenraam in de minimum positie gezet om
ervoor te zorgen dat er voldoende frisse lucht wordt toegevoerd en wordt de
temperatuurregeling geactiveerd om van de standby naar de gewenste temperatuur
over te gaan. Berekent de centrale dat het verlichtingsniveau in het desbetreffende
vertrek te laag is dan wordt de verlichting ingeschakeld. Deze wordt weer
uitgeschakeld als de voorspelde waarde gedurende een lange periode te hoog is.

In de zomer zal bij binnenkomst van de bewoner de temperatuurregeling overgaan


van een voorkoelsetpoint naar een hogere comfortabele waarde (bijvoorbeeld van 20
°C naar 24°C) . Uiteraard is dan de verwarming geblokkeerd. Het overdag continu
regelen van de ramen om de juiste teperatuur te realiseren werd door de bewoners
als zeer hinderlijk ervaren . Daarom is een sturing toegepast, waarover later meer.

4.3 HANDBEDIENING

Is de bewoner het niet eens met de regeling dan kan hij elk onderdeel via een
afstandsbediening in een gewenste stand zetten met uitzondering van de radiatorklep.

5-5
4.4 REGELING BOVEN EN ONDERRAMEN

Om het binnen klimaat te regelen zijn de posities van de boven- en onderramen te


beinvloeden (figuur 4). In de nu volgende paragrafen wordt beschreven wanneer en hoe
deze ramen gebruikt worden.

Natuurlijke ventilatie Binnentemperatuur [0C]

26 r---------------------------------~

25 100%

24 50%

23 25 %
0%
221m~~~:: opening
21 bovenraam

10uur 12 uur 14 uur 16 uur 18 uur

Koeling in de winter Tuit < 15°C njdstip verstellen bovenraam

Correctiefactor [0 ·11

I zomer Tuit> 15°C


lz 10 11 12 13 14 15 16 17 18

Buitentempera1uur [0C]
19 20 21 22 23

Figuur 4
Regeling boven· en onderraam.

4.4.1 Sturing opening bovenraam

Om tocht te vermijden wordt overdag alleen geventileerd met de bovenramen. Dreigt de


binnentemperatuur de bovenste comfortgrens te overschrijden dan wordt ook het
benedenraam geopend. In de winter wordt het bovenraam in een zodanige positie gezet
dat voldoende frisse lucht in het vertrek komt. Dit gebeurt op basis van kennis die we
met metingen van het ventilatievoud hebben verkregen. Deze kennis is in de vorm
regels in het regelsysteem verwerkt. De minimumstand wordt ingesteld afhankelijk van
de windsnelheid en windrichting volgens:

5-6
Kies als minimumstand min 20 [%)

Pas deze als volgt aan :

Is de windrichting van de gevel af(voor zw gevels zijn dit windrichtingen tussen


Noord en Oost; voor het vertrek 02 van Radex is dit 0 tot 90. Verhoog dan de
minimum stand bij lage windsnelheden volgens:

CX . = 2 . 20 - 10 . v . [%] als v wind 2 [mis]


mm wmd

Staat de windrichting op de gevel (voor Z-W gevel zijn dit windrichtingen tussen
180 en 270 verlaag dan de minimumstand bij hogere snelheden:

20 . 3
cx min = [%] als v wind 3 [mis]
v wind

Ter vermijding van tocht wordt de volgende regel toegevoegd :

Bij een van de gevel afstaande wind en buitentemperaturen onder de 10°C en een
gesloten radiatorklep verhoog dan het setpoint van de temperatuurregeling in een
verwarmingsperiode met 1 K. Door de laatste regel wordt vermeden dat de koude
lucht, die met een zeer lage snelheid het vertrek binnenstroomt, direct naar beneden
in de leefzone valt. Door het verhoogde setpoint zal de radiatorklep open gaan en
een warme luchtstroom veroorzaken, die dit naar beneden vallen zal verhinderen .

4 .4 .2 Regeling/sturing boven- en onderraam

Zijn er geen mensen in het vertrek gedetecteerd dan wordt met een PI-regelaar de
ramen zodanig versteld dat de binnentemperatuur gelijk wordt aan het gewenste
setpoint. Zijn er wel mensen aanwezig dan worden de ramen niet voortdurend versteld
door de regeling. In de praktijk gaf dit te veel hinder voor de bewoners . Er is daarom
gekozen om de ramen op vijf geschikte momenten op de dag te verstellen. In figuur 4 is
dit weergegeven . De verstelling is zodanig dat bij een hogere binnentemperatuur en bij
het vorderen van de dag de ramen verder worden opengezet.Tocht is een combinatie
van lage temperatuur en een relatief hoge luchtsnelheid. Om tochtproblemen te
voorkomen wordt de berekende raamstand gecorrigeerd voor de buitentemperatuur. Als
de buitentemperatuur lager dan 15 oe is, wordt het raam niet meer gebruikt voor extra
koeling. Het raam zorgt alleen dat de minimale ventilatie gehandhaafd blijft. De
correctiefactor vervalt als de buitentemperatuur stijgt boven de 19 oe, de kans op
tocht is nu zeer gering. Het raam wordt niet gesloten als de buitentemperatuur boven
de binnentemperatuur stijgt. Dit in verband met het verkoelende effect van de
opgewekte luchtstroming in het vertrek .Voor nadere informatie wordt verwezen naar
(van Paassen 1995) .

5-7
5 BEREKENINGSRESULTATEN

Uit het onderzoek is gebleken dat de opzet van het Passief Klimaatsysteem zich goed
leent voor het beheersen van het binnen klimaat met behulp van het Nederlandse
klimaat, mits men een aantal bouwfysische aspecten in acht neemt. Allereerst dient het
glasoppervlak van het raam niet te groot te zijn (30 á 40%). daar anders de
energiewinst ten gevolge van de zonnestraling weer verloren gaat door transmissie door
het raam . Tevens kan dit leiden tot een te grote warmtebelasting in de zomer, waardoor
te veel temperatuur-overschrijdingen zullen voorkomen. Ook gaat de voorkeur uit naar
een zwaarder type binnenwand (beton of baksteen). Dit reduceert niet alleen het
energiegebruik in de winter, maar zorgt vooral voor minder
temperatuur-overschrijdingen in de zomer. Deze zaken in aanmerking genomen maakt
het mogelijk met het Passief Klimaatsysteem een behaaglijk binnenklimaat te realiseren
mits de interne belasting niet uitstijgt boven 20 á 30 W/m 2 • Deze waarde is enigszins
afhankelijk van de constructie van het gebouwen de intelligentie van het regelsysteem.

5.1 KOELING DOOR GEOPENDE RAMEN OF MECHANISCHE


KOELING

Is de belasting hoger dan 30 W /m 2 dan is mechanische koeling noodzakelijk in de


warmere perioden van het jaar. Wordt de mechanische koelunit alleen ingeschakeld als
raamventilatie niet meer toereikend is, dan is een enorme energiebesparing te bereiken.
Het energiegebruik voor koeling is dan 20% van de hoeveelheid die nodig zou zijn in
eenzelfde gebouw met een gesloten gevel, [van Paassen en Lute, 1993] . In figuur 5
zijn de energiegebruiken voor koeling en de temperatuuroverschrijdingen weergegeven
voor drie situatie: A) volledig gesloten gevel en alleen mechanische koeling , B) als A
met alleen koeling via de open ramen gedurende de nacht, C) als A met de mogelijk om
gedurende de gehele dag te koelen via open ramen. Hieruit zijn de besparingen af te
lezen . Ook blijkt de keuzemogelijkheid van of koeling met open ramen of mechanische
koeling de vereiste capaciteit van de koel unit met 50% te reduceren, zodat er een extra
inversteringsruimte ontstaat voor de raamregeling .

energiegebruik [kWh] temperatuur·overschrijdingen (> 25.5 'C) [hl

tOOO r - - - - - - - - - - ' " " " 7 ' - - - - - - - - - - - - - , 2 0 0


2
interne belasting: 40 WIm
I
800 -I 150
2
koelcapaciteit: 50 Wim
I
600
I'
comfort-limiet! - 100

50

---"------":--' 0
A

A = mechanische koeling
B = A met geregelde ramen s'-nachts
C = A met geregelde ramen dag en nacht

Figuur 5
Koeling door geopende ramen of mechanische koeling.
5-8
In figuur 6 zijn de kosten en de maximaal weg te koelen belasting van het Passief
Klimaatsysteem vergeleken met een volledig airconditioning- installatie, waarmee 45
W/m 2 kan worden weggekoeld. Tevens is een mengvorm van beide systemen (C) in
beschouwing genomen. Te zien is dat deze laatste versie eenzelfde prestatie kan
leveren als de volledige airconditioning-installatie, echter met lagere kosten. De kosten
kunnen nog verder omlaag indien het systeem vereenvoudigd wordt tot een gelijktijdige
regeling van alle raamopeningen van een zelfde gevel. Uiteraard met behoud van de
mogelijkheid van een individuele handbediening (van Paassen 1995; de Wijs 1993).

Passief Klimaatsysteem Idem A + koel·unit Airconditioning

45

• Totale kosten per jaar in guldens per m2 vloeroppervlak

~ Interne warmtebelasting (bewoners & machines)


dat weggekoeld kan worden (w/rif vloeroppervlak)

Figuur 6
Vergelijking Passief Klimaatsysteem met volledige air-conditioning.

5-9
6 VELDTEST

6.1 HET RADEX-GEBOUW

Het passief klimaatsysteem wordt uitgetest in een deel van het Radex-gebouw, zie
figuur 7. Het Radex-gebouw is een bedrijfsverzamelgebouw met als doel betaalbare
kantoorruimte te creëren voor jonge ondernemingen in de kennisintensieve sector. De
twee lengtegevels van het gebouw zijn Zuid-West en respectievelijk Noord-Oost
georiënteerd.

Het gebouw bestaat uit drie verdiepingen en is opgebouwd uit betonnen kolommen,
vloeren en plafonds van betonnen kanaalplaten. De binnenwanden bestaan uit
kalkzandsteen en een gipsen scheidingswand. De buitengevel is zeer goed geisoleerd .

6.2 VERTREKKEN MET PASSIEF KLIMAATSYSTEEM

Het Passief Klimaatsysteem is in acht vertrekken op de eerste verdieping in het midden


van het Radex-gebouw geïnstalleerd. Van de acht vertrekken bevinden zich vier
vertrekken aan de Noord-oost zijde en vier vertrekken aan de Zuid-west zijde. De
vertrekken worden gescheiden door een gang.

Opbouw vertrekken
De buitengevel bestaat uit kalkzandsteen en baksteen met een spouw waarin een 12
cm van een isolatiemateriaal is aangebracht. De plafonds in de vertrekken kunnen naar
eigen keuze worden voorzien van een systeemplafond.

5-10
De afmetingen b x d x h van de vertrekken zijn :
Zuid-westzijde: 3,5 x 7,0 x 2,9 [mI
Noord-oostzijde: 3,5 x 5,2 x 2,9 [mI

Elk vertrek is voorzien van dubbel glas met de volgende afmetingen:


Raamafmeting: 1,7 xl, 7 [mI

Twee gedeelten van het raam kunnen worden geopend voor ventilatie, het raam bestaat
uit een onderraam en een bovenraam. De afmetingen van de te openen gedeelten zijn:
Bovenraam: 1,6 x 0,52 [mI
Onderraam: 1,0 x 0,79 [mI
Voor het berekenen van de grootte van de raamopeningen wordt verwezen naar
appendix 2.

Beide ramen zijn uitgerust met een elektromotor. Het bovenraam is voorzien van een
spindelaandrijving en opent naar binnen . Het onderraam is voorzien van een
ketting-overbrenging en opent naar buiten. De motoren kunnen door het regelsysteem
of met de hand worden bediend .

In figuur 8 is de toegepaste spindelaandrijving van het bovenraam en in figuur 9 is de


kettingaandrijving van het onderraam weergegeven .

De Zuid-west zijde is voorzien van een buitenzonwering, deze is geplaatst onder het
bovenraam. De zon wordt alleen geweerd op het onderste gedeelte van het raam, zie
figuur 10. Het bovenraam moet zoveel mogelijk onbedekt blijven omdat anders geen
gebruik kan worden gemaakt van het buitenlicht. Als de zonwering naar beneden is kan
er toch voldoende licht naar binnen komen en kan de verlichting uit blijven. Om
verblinding te vermijden is het bovenraam voorzien van een eenvoudige
binnenzonwering. De zonwering is voorzien van een elektromotor die door het systeem
of met de hand kan worden bediend .

5-11
De verlichting in het vertrek is verdeeld in twee groepen. Een groep aan de voorzijde en
een groep aan de achterzijde. De groep aan de voorzijde bestaat uit 2 x 36 Watt
TL-buizen. De achterzijde bestaat uit 4 x 36 Watt voor een vertrek aan de
Zuid-westzijde of 2 x 36 Watt voor een vertrek aan de Noord-oostzijde. De verlichting
kan onafhankelijk worden in- of uitgeschakeld. Ook deze wordt automatisch door het
systeem geregeld of kan met de hand worden bediend. Elk vertrek is uitgerust met een
radiator met een nominaal vermogen van 760 Watt (90/70). De elektrisch bestuurbare
radiatorklep wordt automatisch door het systeem geregeld .

Het vertrek

In figuur 11 is een aanzicht gegeven van het vertrek 1.20b waarin zich de centrale
eenheid Comp01 en de lokale regelaar Comp02 bevinden. Dit vertrek werd gebruikt
voor het uitvoeren van gedetailleerdere metingen .

(9) vertichling

vertaagd plafond

(7) ventilatie ramen (5) infrarood detector

~e:J
(2) centrale eenheid

Figuur 11
Het vertrek 1.20b
5-12
De overige vertrekken hebben dezelfde componenten met uitzondering van de centrale
eenheid. De centrale eenheid verricht de coördinerende en optimaliserende berekeningen
en vertaalt deze vervolgens in gewenste waarden en acties, die vervolgens door de
lokale regeleenheden in de vertrekken worden uitgevoerd. De akties van de regeleenheid
worden via de schakelkast omgezet in de juiste standen van de radiatorklep, de
raamopeningen, de zonwering en het wel of niet inschakelen van de verlichting. In
eerste instantie zijn er geen beveiligingen toegepast voor inbraak en het klemmen van
vingers . Een mogelijke oplossing is gegeven in appendix 1.

Zomersituatie 1993

De maand juli 1993 was een karakteristieke zomermaand . Voor de analyse is de periode
02-07/09-07 gekozen . Deze periode is onderverdeeld in het weekend 02-07/05-07 en
de werkweek 05-07/09-07 . Figuur 12a en 12b tonen de buitentemperatuur en de
zonnestraling in respectievelijk het weekend en de werkweek.

T ['C} globale zonnestraling [W/m~

30 r-- - - - - - -- - - - - - - -" '- - - - - - - - , 1.050

27.5 900
buitentemperatuur ['C]

25 750

22.5 600

20 450

17.5 300
. zon [Wim'}
15
/ ~. 150

16 20 00 04 06 12 16 20 00 04 06 12 16 20 00 04 06
hjd [uurl
Figuur 12a
Buitenklimaa t weekend 02·07 I 05'{)7.

T ['C} global e zonnestraling [Wlm'l


30 , - - -- - - -- - - - - - -- -- - - - - - - - - - , 1.050

. zon [Wim'}
27.5 900

22.5 600

20 450

17.5 300

15 150

10 14 18 22 02 06 ' 0 14 16 22 02 06 10 14 '8 22 02 06 10 14 16 220206 10


ti jd [uurj
Figuur 12b
Buitenklimaat werkweek 05·07/ 09'{)7.

5-13
De buitentemperatuur bereikt op zondag even de 30 °C. De daarop volgende werkweek
begint vrij koel met veel bewolking, maar aan het eind van de week begint de
temperatuur weer te stijgen.

Figuur 1 2c en 12d tonen de binnentemperaturen van de vertrekken die aan het


systeemverbonden zijn. Deze figuren laten zien, dat het optimaal geregelde vertrek
Comp02 duidelijk koeler is dan de andere vertrekken, waarin de handbediening was
toegepast. Dit is bereikt dank zij het 's-nachts openen regelen van de ramen
(nachtventilatie) .

T [" C)
30,---------------------------------------------,
vertrekken aan de NO gevet vertrekken aan de ZW gevet

27.5
~.

25

22.5
het geregelde vertrek Comp02

20

16 20 00 04 08 12 16 20 00 04 08 12 16 20 00 04 08
tijd [uur)

Figuur 12c
Binnentemperatuur weekend 02-07 / 05-07.

T[·C)
~ ,------------------------------------------------,
spreiding van de temperatuur
27.5 . . . '\ in de andere vertrekken
,,' " / ),",
'-- \ ' " .'-'
" \
.., . "
.. 'I
'.o "
,>.:. ../~.
v-v . v , \) r:}~.' t· '\
25 / """.,;." . "l:Y':!.,' {. I' \ '\ ,I

r.:.'. ! . . . ". -

.~::t: ·:~:::;.:~?;<tJ!;f'F;:/i~J:~~~;~'2::.
22.5
_,
.........- ""'" ....;. ';;;~ .... •
....~ ......... _.,. ".' .
.
;
20 het geregelde vertrek Comp02

~~~~88b~~~N8~b=:~NO~~=~~~O~~~
tijd [uur)

Figuur 12d
5-14 Binnentemperatuur werkweek 05-07/09-07.
Zomersituatie 1 994

De week van 29 juli tot 5 augustus was de warmste week in de buitengewoon warme
zomer van 1994. Een dergelijke zomer komt in Nederland hoogstens éénmaal in de 10
jaar voor.

In de figuur 13 zijn de binnentemperaturen van de verschillende vertrekken


weergegeven.Zowel voor de Noord- als de Zuidgevel zijn de temperaturen steeds boven
de norm van 25,5 °C . Het vertrek Comp02, het enige vertrek met automtische
raamregeling in bedrijf, is steeds koeler dan de overige vertrekken op Zuid. Men ziet dat
op de warmste dag het vertrek Comp02 niet koeler is dan de overige vertrekken. Toch
voelde het koeler aan door koudere wanden .

T[°G]
32,5 r - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - ,

30

27,5

25

het geregelde vertrek Comp02

12 18000612 18000612 18000612 18000612 180006 12 18000612 1800


tijd [uur]

Figuur 13
Binnentemperatuur 29 juli tot 5 augustus 1994.

5-15
CONCLUSIES VELDTEST

Nadat de kinderziekten waren opgelost, voldeed het regelsysteem in het vertrek


Comp02 met de automatische regeling zeer goed.

In de zomer van 1993 kon door het toepassen van nachtventilatie de ruimte-
temperatuur aangenaam laag gehouden worden. In de winter kon de verwarming tot
het minimum beperkt worden, door in de avond de ramen te sluiten en alleen bij
aanwezigheid van personen de raam op een kier te zetten voor de toevoer van de
minimum vereiste buitenlucht.

In de buitengewoon warme zomer van 1994 lag het aantal uren met temperaturen
boven de 25,5 °C beduidend boven de norm van 100 uren. Bijvoorbeeld gedurende de
week van 29 juli tot 25 augustus varieerde de binnentemperatuur in het vertrek 02 met
de automische raamregeling gedurende de dag tussen de 25 en 29 °C. Bij de overige
vertrekken zonder automatische regeling waren de binentemperaturen in die week
gemiddeld 1 tot 2,5 K hoger.

Het opwarmen van de omliggende vertrekken zonder raamregeling verhinderde een


sterke afkoeling geduren de nacht. Om een juist beeld te krijgen over de mogelijkheden
van het Passief Klimaatsysteem in een extreem warme zomer periode zou het gehele
gebouw 's- nachts geventileerd moeten worden.

REFERENTIES

Galen, P.J.M. van (1994)


"Automatische raamopeningen als bruikbaar onderdeel van de klimaatbeheersing" .
Afstudeerrapport KK-1070, TU Delft, WbMT, Koudetechniek en Klimaatregeling , juli
1994.

Hessing, R.A. en Smit, J .T.P . (1993)


"Testen passief klimaatsysteem"
Afstudeerverslag TH-stagieres , KK-l049 , TU Delft, WbMT, Koudetechniek en
Klimaatregeling, mei 1993.

Haruyuki Fujii, Loren Lutzen Hiser (1992)


"Japanese Residential Air-Conditioning Natural Cooling and Intelligent Systems" .
Energy and Buildings, 18 (1992) p. 221-233 .

Lute, P.J. (1992)


"Veldtest passief binnenklimaatsysteem "
Fase 1 - Voorbereiding, Rapport K-182 , TU Delft, WbMT, Koudetechniek en
Klimaatregeling, 1992.

Lute, P.J. (1992)


"The use of predictions in temperature control in buildings"
A passive climate application
PhD thesis TU Delft, WbMT, Koudetechniek en Klimaatregeling, oktober 1992.

Paassen, A .H.C . van, Lute, P.J., Liem, S.H. (1991)


"Het Passief Klimaatsysteem" .
Ventileren en koelen met regelbare raamopeningen. Rapport TU Delft,
Koudetechniek en Klimaatregeling, K-169, 1991 .

5-16
Paassen, A.H.C. van, Lute, P.J (1993)
"Energy saving through controlled ventilation windows".
3rd European Conference on Architecrure 17-21 Florence Italy, May 1993, pp 208-211.

Paassen, A.H.C. van, and Lute, P.J. (1993)


"Performance and Feasibility of Passive Climate Systems."
Proceedings Clima 2000, Int. Congress, november 1-3, 1993, London, United
Kingdom.
(The "Pilkington Prize" has been awarded to the authors)

Paassen A.H.C . van, (1995)


"Veldtest Passief Klimaatsysteem"
K-207. In opdracht van NOVEM-Sector Bouw. Maart 1995.

Paassen A .H.C. van, (1995)


"Rules for cooling through motorized vent windows" .
19th Congress IIR/IIF, August 1995, The Hague, The Netherlands

Phaff, J.C. (1980)


"Onderzoek naar de gevolgen van het openen van een raam op het binnenklimaat van
een kamer".
IMG-TNO, maart 1980.

Warren, P. J. (1978)
"Ventilation through openings on one wall only"
Building Research Establishment, Garston, Batford, England .
Energy Conservation in Heating, Cooling and Ventilation Building, 1978.

Wijs, P., (1993)


"Toepassing van regelbare raamopeningen".
Afstudeerrapport KK-1047, mei 1993,
Koudetechniek en Klimaatregeling, Technische Universiteit Delft.

APPENDIX 1

Vingerbeveiliging en inbraakpreventie

Via de software is het gevaar voor het klemmen van de vingers of andere lichaamsdelen
te verminderen door bij het sluiten van het raam enige tijd een minimumstand in acht te
nemen alvorens tot volledige sluiting wordt overgegaan. Dit is niet volkomen veilig. In
het laboratorium is een eenvoudig systeem bedacht. Het bestaat uit een strip
(tapeswitch) dat op de randen van het raamkozijn is aangebracht. Bij aanraking zal de
stroomtoevoer naar de raamverstelmotor onderbroken worden. In figuur 14 is dit op
aanschouwelijke wijze weergegeven . De tapeswitch is op de markt in allerlei
uitvoeringsvormen verkrijgbaar (Guardscan) .

5-17
vingerbeveiliging inbraakpreventie

schakelaar

Figuur 14
Vingerbeveiliging en inbraakpreventie.

Dit systeem kan ook worden gebruikt als inbraakpreventie. Hiervoor is het nodig dat het
uitschakelen gedetecteerd wordt door de regeleenheid. Valt een detectie van een
aanraking van het raam buiten kantoortijd en zijn er geen personen door de
aanwezigheidsdetector waargenomen dan zal bij het weer loslaten van het raam deze
via de regeleenheid definitief gesloten worden. Dit kan eventueel gepaard gaan met een
(stil) alarm .

APPENDIX 2

Grootte van te openen raamdelen

Uitgangspunten

Het is van belang de raamopeningen te dimensioneren voor een warme dag met
weinig wind. Aangezien op de zomerse dagen er altijd wel enige wind staat, wordt
voor de dimensionering uitgegaan van een windsnelheid van 2 mIs.

Het temperatuurverschil tussen de binnen- en buitentemperatuur wordt gelijkgesteld


aan een gemiddelde waarde . Op een warme zomerse dag varieert het
temperatuurverschil sterk. Gedurende de dag is het verschil klein en kan het verschil
zelfs negatief worden omdat het buiten warmer is geworden. 's-Nachts varieert het

5-18
verschil tussen de
2K gekozen .
° en 6 K. Hier wordt als uitgangswaarde voor de dimensionering

Overigens bleek het effect van het temperatuurverschil op de hoeveelheid ventilatie bij
extreme zomerse condities veel kleiner dan die van de wind. In het Radex gebouw bleek
het ventilatievoud dus 50% kleiner dan eerder in een test cel was bepaald. De waarden
0,38 voor de parameter is gebaseerd op de meetresultaten van de test cel. Een lagere
waarde bleek noodzakelijk voor het Radex-gebouw, namelijk 0,19.

Globale ontwerpregel :
grootte van te openen raamdelengebaseerd
op metingen in het Radex gebouw.

Uitgangspunt:

De hoeveelheid ventilatie, <I>"nt wordt bepaald, waarbij het aantal uren met binnentemperaturen
boven de 25,5 oe niet hoger is dan 100 uren.
Dit wordt bijvoorbeeld gedaan met een temperatuur·overschrijdingsprogramma.

Berekening van het totaal oppervlak (boven en onder) van de te openen raamdelen:

2 .<1> vent I
A 'tIlaai =
ii r sin ct max

met :
v, = 0,19 à 0,38 gemiddelde luchtsnelheid in raamopening
CI m.. = maximale openingshoek raam

Voor een nadere beschouwing wordt verwezen naar (Paassen 1995).

5-19
VOORDRACHT 6

PRODUKTEN EN PRODUKTONTWIKKELING
VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN

Dr.ir.P.J.W.van den Engel, TU-Delft, Faculteit der Bouwkunde, Bouwtechnologie

6-0
PRODUKTEN EN PRODUKTONTWIKKELING
VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN
Dr.ir.P.J .W.van den Engel, TU-Delft, Faculteit der Bouwkunde, Bouwtechnologie

SAMENVATTING
Technische en architectonische uitgangspunten moeten vanaf de beginfase van het
ontwerpen van ventilatievoorzieningen worden geïntegreerd. Een strategie wordt
geformuleerd om meerdere ontwerpeisen simultaan in het ontwikkelingsproces te
betrekken. De wens is om, uitgaande van een aantal bouwkundige standaardsituaties, per
project aangepaste oplossingen en produkten beschikbaar te hebben. De produkten moeten
altijd voldoen aan een aantal fysische uitgangspunten om een gunstig comfort te kunnen
realiseren .

1 INLEIDING
Er komt een toenemend aantal ventilatieprodukten op de markt. In de ontwikkeling daarvan
wordt door fabrikanten en produktontwikkelaars steeds meer tijd en geld gestoken. Het
aantal produkten is vooral toegenomen na de energiecrisis in 1973, toen de huizen kier-
dichter en dus vochtiger werden. De relatief meest eenvoudige en effectieve vorm van
ventileren is het toevoeren van lucht door de gevel en afvoer daarvan door kanalen naar
het dak.
De wijze van toevoer en afvoer is op vele manieren mogelijk en vindt doorgaans plaats met
industrieel vervaardigde ventilatievoorzieningen . Bij een wat ruimere kwaliteitsdefinitie dan
nu wordt gehanteerd , vragen vooral het voorkomen van tocht, het beheersen van het
energiegebruik en goede architectonische integratie meer aandacht. Een goede
architectonische integratie maakt het bovendien mogelijk om met een relatief eenvoudig
industrieel produkt te kunnen volstaan . In dit artikel wordt op ventilatievoorzieningen
ingegaan die op meer dan 1,8 m boven de vloer worden toegepast .

2 BOUWBESLUIT
Bij nieuwe of te renoveren woningen en kantoren moet worden voldaan aan de eisen van
het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit verwijst wat betreft de nadere omschrijving naar de
ventilatienormen NEN 1087 en NPR 1088. De eisen t.a.v. ventilatie hebben betrekking op
de hoeveelheid verse lucht en het energiegebruik . Tevens worden eisen gesteld aan de
ventilatievoorziening zelf. .

2.1 HOEVEELHEDEN VERSE LUCHT

De volgende hoeveelheden verse lucht per m 2 verblijfsruimte moeten worden toegevoerd:

- voor een woning: 0,9 dm 3 /s .m 2


- voor een kantoor : 1,2 dm 3 /s.m 2

De maximale doorlatendheid van de "schil" van de woning is, als geen gebruik wordt
gemaakt van ventilatievoorzieningen, ca. 48 dm 3 /s bij 1 Pascal (= Pa = 2 NIm)
drukverschil. Deze ventilatievolumestroom is al voldoende voor een hele woning. Dit kan

6-1
worden afgeleid uit de eis dat de luchtlekkage van de woning bij 10 Pa drukverschil maxim-
aal 200 dm 3 /s mag zijn (verg. 1):

q C l1p n (1)

q ventilatie- of infiltratievolumestroom
C doorlatendheidscoëfficiënt
l1P drukverschil tussen binnen en buiten
n turbulentiecoëfficiënt: 0,5 = turbulent, 1 = laminair;
voor naden en kieren wordt n = 0,625 aangehouden (lit. 8)

Als tevens wordt voldaan aan de NEN 2687 (lit. 10) dan is de maximum doorlatendheid
bij 1 Pa van een woning met een inhoud tot 250 m 3 24 dfl'il Is (klasse 1) of 12 dm Is
(klasse 2). Het is mogelijk om deze luchtdichtheid bij traditioneel gebouwde
eengezinswoningen te bereiken (lit. 8), als gebruik wordt gemaakt van de richtlijnen uit de
SBR 200 (lit. 13).

2.2 ENERGIEGEBRUIK

Woningen en kantoren moeten ook voldoen aan de energieprestatienorm, zodat het totale
transmissie- en ventilatiewarmteverlies wordt beperkt.

2 .3 EISEN VENTILATIEVOORZIENINGEN

Vindt de toevoer van verse lucht op natuurlijke wijze plaats dan moet aan het volgende
worden voldaan:

1. de doorlatendheid in dm 3 /s van een ventilatievoorziening bij 1 Pa drukverschil is


in principe maatgevend
2. kleine kierstanden moeten mogelijk zijn: 2 standen bij 25 % van de
doorlaatcapaciteit
3. de luchttoevoer en -afvoer moeten aparte voorzieningen zijn
4. de luchttoevoer moet zich minimaal op 1,8 m. boven de vloer bevinden, tenzij
volgens een meetprocedure genoemd in de NEN 1087, kan worden aangetoond
dat bij plaatsing op een lagere plek geen tocht ontstaat .

3 WELKE WERKWIJZE MOET WORDEN GEVOLGD BIJ HET


MAKEN VAN EEN KEUZE VOOR HET VENTILATIESYSTEEM?

Bij architecten vormt het architectonische beeld van de gevel meestal het vertrekpunt van
waaruit zij tot de keuze van een ventilatievoorziening komen. Daarbij zijn zij grotendeels
afhankelijk van de produkten die op de markt worden aangeboden. Van deze produkten zijn
de gewenste prestaties deels bekend, waarbij de verantwoordelijkheid voor de technische
kwaliteit van de voorziening bij de fabrikant ligt (produktaansprakelijkheid). Deze produkten
zijn voornamelijk ontwikkeld om boven het glas in een raamkozijn te worden geplaatst,
hoewel de toenemende omvang van de voorzieningen en eisen t.a.v. het comfort een
plaatsing elders meer voor de hand liggend maken (§ 5 en § 6). Ventilatievoorzieningen
zouden daarom veel vaker moeten worden ontworpen in relatie tot een bepaalde bouwkun-
dige context, zowel wat het exterieur en als het interieur betreft . De functie van een

6-2
gebouw is bovendien medebepalend (§ 4) .
Om een verantwoorde keuze te kunnen maken moet ook eerst bekend zijn of het produkt
een gunstig comfort oplevert. Comfort omvat hier thermisch comfort, luchtkwaliteit en
akoestisch comfort (§ 3). Beheersing van het energiegebruik in relatie tot de luchtkwaliteit
is een andere belangrijke factor (§ 7).

3.1 ANALYSE FYSISCHE RANDVOORWAARDEN VERBLIJFSRUIMTEN EN


LUCHTSTROMINGEN

Informatie of er al dan niet tocht kan ontstaan is meestal niet beschikbaar. Dit hangt
bijvoorbeeld ook af van de plaats waar de ventilatievoorziening wordt toegepast. Uitgaande
van een aantal basisprincipes is hier toch iets over te zeggen. Om een gunstig thermisch
comfort te kunnen bereiken is een gedetailleerde fysische analyse van luchtstromingen in
ruimten nodig. Vooraf kan door metingen en simulaties een beeld van deze stromingen
worden verkregen .

3.2 HOEVEELHEDEN VERSE LUCHT

Om in een verblijfsruimte een goede luchtkwaliteit te bereiken is het nodig voldoende verse
lucht toe te voeren. Wat "voldoende" is wordt o.a. bepaald door:

- het aantal aanwezige personen


- de vervuiling door uitwaseming van bouw- en inrichtingsmaterialen
- de wijze van toevoer- en afvoer van lucht.

De eisen uit het Bouwbesluit zijn minimum eisen. Bij een vloeroppervlak van 10m 2 per
persoon maken deze eisen 9 dm 3 /s (woning) tot 12 dm 3 /s (kantoor) verse luchttoevoer per
persoon nodig. Om een gunstige luchtkwaliteit te bereiken moet evenwel meestal minstens
10 -20 dm 3 /s per persoon worden toegevoerd, omdat naast mensen vooral bouw- en
inrichtingsmaterialen potentiële vervuilers zijn (lit . 5). Bij nieuwe en gerenoveerde
gebouwen vormen vluchtige organische stoffen een belangrijke bron van vervuiling. Een
te hoge vochtigheid kan tot ongewenste schimmelconcentraties leiden. In beide gevallen
zal meer ventilatie het probleem verminderen . Voor een kamer waarin 2 personen werken
is daarom ca. 20 tot 40 dm 3 /s verse lucht nodig. Voor een gemiddelde woning (4
personen) is een ventilatievolumestroom van 40 dm 3 /s voldoende. Voor woonkamers leidt
de eis van het Bouwbesluit al gauw tot de keus voor een ventilatievoorziening met een
capaciteit van 20 dm 3 /s bij 1 Pa .

3 .3 THERMISCH COMFORT

Het toevoeren van 20 dm 3/s of meer verse lucht kan tot tochtklachten leiden, zodat bij de
keuze van een dergelijke ventilatievoorziening een analyse van het thermisch comfort nodig
is. Op basis van metingen bij de TU-Delft kan gebruik worden gemaakt van een aantal
vuistregels, maar per produkt of project kan ook aanvullend onderzoek worden gedaan.

Metingen
Een goede mogelijkheid om het thermisch comfort (lit. 6) en de luchtkwaliteit (lit. 4) te
beoordelen is het registreren van het aantal met het binnenklimaat ontevreden personen:
Predicted Percentage Dissatisfied (PPD-waarde) . De meest gebruikelijke methode is het
doen van metingen naar het thermisch comfort en de luchtkwaliteit en het vaststellen van
de bijbehorende PPD-waarde. Dit gebeurt vaak in combinatie met het inventariseren van

6-3
de waardering van het binnen klimaat door de werkelijke gebruiker.
Om te kunnen vaststellen of het thermisch comfort gunstig is kan worden gemeten op 1,1
m boven de vloer, dit is de nekhoogte van een zittend persoon . Op deze plaats zijn mensen
het meest gevoelig voor tocht. Tocht kan diverse oorzaken hebben en wordt hier
gedefinieerd als een onaangename luchtbeweging op hoofdhoogte. Met rook kunnen de
luchtstromingen eerst in beeld worden gebracht om een indruk te krijgen hoe de lucht naar
binnenkomt. De zone dichtbij de gevel is het meest kritisch, zodat metingen op 1 m
afstand vanaf de gevel, onder en naast een ventilatievoorziening, meestal al voldoende
inzicht geven in de kwaliteit van het thermisch comfort. Om dit te beoordelen kan gebruik
worden gemaakt van de formule van Fanger (lit. 6, verg. 2 en 3):

PPD (34 - Ti) (U - 0,05)°·62 (3,14 + 0,37U . I) (2)

Ti gemiddelde binnenluchttemperatuur °C
U gemiddelde luchtsnelheid mis
I turbulentie-intensiteit %

Waarbij O.!1 x 100 % % (3)


U

aU standaardafwijking van de gemiddelde luchtsnelheid mis

Ti, U, en I worden gemeten op 1,1 m boven de vloer. Als de luchtsnelheid U lager of gelijk
is dan 0,05 mis is het thermisch comfort optimaal. De theoretische PPD-waarde is dan 0
%. In de praktijk is de PPD-waarde evenwel nooit lager dan 5 % omdat er altijd mensen
zijn die extra gevoelig zijn voor bepaalde aspekten van het binnenklimaat. Om deze
metingen te kunnen doen zijn een data-acquisitiesysteem en instrumenten met een
bepaalde gevoeligheid nodig. Een grote gevoeligheid is vooral gewenst bij het meten van
de afwijkingen van de gemiddelde luchtsnelheid t.b.v. het vaststellen van de turbulentie-
intensiteit. Luchtsnelheidsveranderingen in een tijdsbestek kleiner dan ca. 0,1 seconde
dienen daarbij te worden geregistreerd. Deze zijn voor een belangrijk deel verantwoordelijk
voor het "tocht'-gevoel. De meetinstrumenten moeten eveneens voldoen aan de NEN-ISO
7726 (lit. 12).
Volgens de methode van Fanger zijn in een klimaatkamer op Civiele Techniek diverse
vormen van ventilatievoorzieningen gemeten (lit. 3) .

Vuistregels
Daarbij is gebleken is dat bij toegevoerde koude buitenlucht (0 °C) boven de 20 dm 3 /s de
volgende randvoorwaarden nbdig zijn om tocht tegen te gaan en een gewenste PPD-
waarde onder de 20 % te bereiken:

- de luchttoevoer moet zich direct onder het plafond bevinden


- de instroomopening mag niet hoger dan 20 mm zijn
- de luchtafvoer moet zich ook onder het plafond bevinden

6-4
Wordt de opening groter dan 20 mm dan kan bij de zijwand van de kamer een ongunstig
comfort ontstaan omdat het deel van de luchtstraal dat naar onderen valt en uitwaaiert,
door het coanda-effect naar de zijwand afbuigt. Bij een lage plaats van de afvoer is zelfs
al bij minder dan 10 m 3 /s tocht mogelijk (lit . 7). Om dit te voorkomen moet:

- de instroomsnelheid meer dan 2 mis zijn


- de toevoer zich in de omgeving van het plafond bevinden en gericht zijn op het
plafond.

3.4 FYSISCH GERELATEERDE EIGENSCHAPPEN KUNNEN WORDEN BENUT


OM MET NATUURLIJKE LUCHTTOEVOER VIA DE GEVEL EEN GUNSTIG
COMFORT TE BEREIKEN

Dit zijn o.a.: turbulentie, coanda-effect, vorm en plaatsing van de toevoer en afvoer,
isolatie glas, temperatuur, lucht kwaliteit en geluidwerendheid.

3.4.1 Turbulentie bij de toevoer, inductie en temperatuurgradiënt

Turbulentie
Turbulentie ontstaat bij een plotselinge verwijding van een doorstroomopening, zoals bij:

- een kleine hoogte of diameter van de toevoer; dit vergroot ook de instroomsnelheid
- door een geperforeerd rooster voor de toevoer; in de perforaties wordt de diameter van
de luchtstroom eveneens verkleind en de snelheid vergroot
- door snelheidsverschillen in de luchtstraal (fig. 2)

Bij voldoende turbulentie wordt een ventilatievolumestroom van 20 dm 3 /s koude


buitenlucht snel - binnen 1 m vanaf de instroomopening - gemengd met warme
binnenlucht, tot het niveau van de kamertemperatuur wordt bereikt. Hiervoor is een hoge
instroomsnelheid van ca. 2.4 mis nodig, waarvoor minimaal 3,7 Pa drukverschil over de
gevel vereist is (verg . 4). Ook kan een geperforeerd rooster voor de luchttoevoerope-ning
worden aangebracht .

FYSISCIIE I'IU:\CII'I': S
Figuur 1

vlociend vcrnauwcndc huis

coanda effekt

6-5
inductie en turhulentie
Inductie
De snelle menging van koude en warme lucht ontstaat ook door inductie (meevoeren) van
omringende warme lucht door de luchtstraal. Dit effect wordt belangrijk bij grotere
drukverschillen over de gevel dan 1 Pa. Bij 1 Pa drukverschil is de instroomsnelheid
maximaal ca. 1,25 mIs (verg. 3). Hierbij is het inducerend effect nog klein.
Dit is ook een reden om lucht bij voorkeur hoog toe te voeren. De instromende lucht heeft
dan een langer traject om te mengen met de aanwezige lucht.

Verticale temperatuurgradiënt
De temperatuur in de zone vlak onder het plafond is 2 à 3 °c hoger dan de gemiddelde
temperatuur van de ruimte. Hierdoor krijgt koude ingeblazen lucht eerder een hogere
temperatuur.

3.4.2 Coanda-effect

Een luchtstraal in de omgeving van een vlak buigt naar dat vlak toe, behoudt beter zijn
energie en kan daardoor dieper de ruimte instromen dan een vrije luchtstraal. Zeker 1.4
maal verder. Voorkomen kan worden dat de luchtstraal te veel naar onderen afbuigt door:

- een positie van de toevoeropening vlakbij het plafond, zodat het coanda-effect
wordt benut
- een beperkte hoogte van de instroomopening
- een hoge plaats van de afvoer

Door gebruik te maken van het coanda-effect kan een grote hoeveelheid koude lucht,
bijvoorbeeld 40 dm 3 /s of meer, in een kamer worden toegevoerd zonder dat er ongunstige
PPD-waarden voor het thermisch comfort ontstaan :

- Bij toevoeropeningen tot 20 mm hoog blijft de PPD- waarde onder de 20 %.


- Bij toevoeropeningen tot 10 mm hoog is de PPD-waarde maximaal 13 %.

Deze waarde wordt ook bereikt bij een sleuf van 15 mm voorzien van een geperforeerd
rooster.
De sleuf kan zich zowel direkt onder als op 100 mm afstand van het plafond bevinden .

Lengte luchtstraal (worp), luchtsnelheid en drukverschil


- Een instroomsnelheid van meer dan 1,5 mis is nodig om ervoor te zorgen dat
de luchtstraal meer dan 1 m diep langs het plafond de ruimte instroomt.
- Het is al mogelijk om bij een klein drukverschil van 3 Pa een instroom
luchtsnelheid boven de 2 mis op te wekken als de vrije doorgang van de
ventilatievoorziening van breed naar smal verloopt: het principe van de vloeiend
vernauwende buis (lit. 10).
- Bij een vloeiend vernauwende vrije doorgang met een uitstroomhoogte van 20
mm zal bij een drukverschil van ca. 3 Pa de luchtstraal meer dan 2 m diep langs
het plafond de ruimte instromen.
- Als er zich een radiator (70°C) onder de ventilatieopening bevindt kan al bij
minder dan 2 Pa drukverschil een worp van 2 m. worden bereikt.
- De ervaren luchtkwaliteit wordt gunstig beïnvloed als verse lucht boven hoofd
hoogte wordt toegevoerd.

Richting inblaasopening
Door de luchtstraal op het plafond te richten zal bij een toenemende
ventilatievolumestroom de luchtstraal langs het plafond stromen ook al wordt lucht lager

6-6
toegevoerd, bijv. op 0,2 of 0,3 m onder het plafond.
Ook naar onderen gerichte luchttoevoer is bruikbaar mits de volumestroom wordt beperkt
tot max. 10- 20 dm 3 /s. In dat geval wordt gebruik gemaakt van het coanda-effect langs
het gevelvlak.

3.4.3 Vloeiend vernauwende vorm van de buis

Om een hoge instroomsnelheid bij een klein drukverschil over de gevel te bereiken zijn bij
de TU-Delft ventilatievoorzieningen ontwikkeld, waarbij de vrije doorgang van breed naar
smal verloopt. Toevoegingen als vlakke regenwerende schoepen of gaas met een groot
oppervlak t.O.V. de kleinste maat van de vrije doorgang van de ventilatievoorziening hebben
nauwelijks of geen invloed op de doorlatendheid daarvan.
De luchtsnelheid die door vloeiende vernauwingen wordt opgewekt voldoet bij benadering ·
aan de vergelijking:

U (4)

U instroomsnelheid mis
f1p drukverschil over de gevel Pa
p volumieke massa buitenlucht kg /m 3 (lucht 0 oe

Er zijn drie verschillende trechtervormen gemaakt (fig. 2) met een rechte (1), een geknikte
(2) en een gebolde (3) onderzijde (klep). Als de hoogte van de uitstroomopening 20 mm
is, heeft de vorm van de trechter weinig of geen invloed op de doorlatendheid. De
doorlatendheid wordt vooral beïnvloed bij uitstroomopeningen van 5 of 10 mm (tabel 1) .
De vorm van de trechter bepaalt ook het profiel van de luchtstraal. Bij de rechte en gebolde
klep is het uitstroomprofiel vrijwel vlak en bij de geknikte klep bol. Bij de geknikte klep
wordt de meeste turbulentie opgewekt in de luchtstraal omdat hierin de grootste
snelheidsverschillen optreden. De geknikte klep levert daarom het gunstigste thermisch
comfort op met PPD-waarden onder de 10 %, zelfs bij een instroomhoogte van 20 mmo
Een voorwaarde daarbij is dat het plafond bij de instroomopening niet helemaal vlak is
(ruwheid enkele mm), zodat direkt zo veel mogelijk turbulentie wordt opgewekt.

Figuur 2
eigenschappen ventilatievoorzieningen

- doorlatendheid
- instroomprofiel

I. 2. 3.

6-7
Tabel 1 Ventilatievolumestromen bij 1 Pa drukverschil door de 3 onderzochte
prototypen ventilatievoorzieningen van 1 m. lang met trechtervormige
opening (incl. lucht via kieren klep)

1. rechte klep 2. geknikte klep 3. gebolde klep

hoogte opening dm 3 /s dm 3 /s dm 3 /s
% minder dan rechte klep % minder dan rechte klep

5 mm 7.26 3.92 85 6.51 12

10 mm 11.89 9 .39 26 10.67 11

Ook sleufvormige vrije doorgangen van ca . 20 mm breed met afgeronde toevoer- en


afvoeropening ondervinden relatief weinig weerstand. Bij een haakse hoek is een vloeiende
ronding gunstig.

Figuur 3

plafond
\ "- plafond

) -7
r=l~ gevel

hoogte doorlaat min. 20 mm

3.4.4 Isolatie glas

Behalve de ventilatievoorziening kan ook een koudevalstroming langs het glas een ongun-
stig effect op het comfort hebben. Het deel van de luchtstraal vanuit de
ventilatievoorziening dat naar beneden afbuigt kan daarbij de koudevalstroming versterken .
Een goede isolatie van het glas is daarom nodig, zoals bijv. het geval is bij het LE-glas . Bij
dit dubbel glas wordt de warmteweerstand van de luchtspouw verhoogd omdat een
opgedampte zilvercoating op het glas het warmteverlies door straling reduceert .

3.4.5 Hoge temperatuur

Door de betere warmte-isolatie van gebouwen wordt de warmte langer vastgehouden,


waardoor in de zomer zonder goede zonwering en zonder extra ventilatie te hoge
temperaturen ontstaan. Naast extra aandacht voor de kwaliteit van de zonwering is een
vorm van permanente spuiventilatie gunstig om de temperatuurpieken in de zomer te
beperken. Vooral ventilatie in de nacht is effectief, mits de koelte in voldoende mate kan
worden opgenomen door de materialen van een gebouw. Bij kantoren is in de nacht geluid
van buiten geen probleem en ook de luchtkwaliteit is dan meestal beter . Een koeling van
20 - 30 W/m 2 is mogelijk.

6-8
Figuur 4

winter
permanente ve ntilatie > 1.80 m

zomer
clwarsventilatie

3.4 .6 Luchtkwaliteit

Plaats afvoer
- Een afvoer boven de werkplek, bijvoorbeeld op 2 m vanaf de gevel, heeft als voordeel
dat de vervuilende stoffen van de mens direct worden afgevoerd. Er wordt op deze manier
effectiever met de hoeveelheid verse lucht omgesprongen. Een automatische regeling van
de volumestroom is dan wenselijk . Veel meer dan 20 dm 3 /s lucht toevoeren heeft in dit
geval nauwelijks zin omdat de lucht dan direct doorstroomt naar de afvoer.
- Ook een lage afvoer in de wand tegenover de gevel is gunstig voor een effectieve afvoer
van vervuilde lucht, als in een brede strook van 1 m breed boven de werkplek lucht wordt
toegevoerd . In dit geval mag zeker niet meer dan 20 dm 3 /s lucht worden toegevoerd om
tocht te voorkomen, zodat ook hier een zelfregeling van de volumestroom is vereist .
- Een hoge afvoer heeft het voordeel dat het in principe voor het comfort niet uitmaakt
hoeveel lucht wordt toegevoerd, als de lucht maar bij het plafond wordt ingeblazen. De
capaciteit van de verwarming is maatgevend voor de hoeveelheid lucht die kan worden
toegevoerd .

3.4 .7 Geluidwering

De aerodynamische principes van de vloeiend vernauwende buis, waarmee een goede


doorlatendheid en een hoge lichtsnelheid kan worden bereikt, lijken in eerste instantie
haaks te staan op een goede geluidwering . Toch zijn er ook positieve kanten, bovendien
kan de geluidwering van deze vorm als volgt worden verbeterd :
- De werkelijke opening kan relatief klein blijven, terwijl er toch een zeer gunstige doorla-
tendheid is: de kwaliteit van de geluidwering IRq.a.v-waarde) wordt zowel door de
geluidwering als de luchtdoorlatendheid bepaald.

6-9
- De begrenzende vlakken van de vrije doorgang kunnen worden voorzien van geluiddem-
pend materiaal als polyether of glaswol. waarbij de doorlatendheid nauwelijks of niet
wordt beïnvloed.
- De vrije doorgang kan aan de buitenzijde worden afgeschermd. Als dit op voldoende
afstand van de doorgang gebeurd. bijvoorbeeld op 100 mm heeft dit geen nadelige invloed
op de doorlatendheid .
- De vrije doorgang kan worden gekoppeld aan een bouwkundig kanaal van 100 mm breed;
hiermee kunnen ook lage tonen worden gedempt.

Figuur 5

I hoogte suskast bepaald


door vereiste geluidwering,
kanaalbreedte 100 mm

oppervlakte toevoer A bij


een hoogte van de
inblaasopening B van
20mm:
5 x de oppervlakte van de
inblaasopening
350mm

4 VENTILATIESYSTEEM OP GEBOUWNIVEAU

Hoe een ventilatiesysteem moet worden ontworpen hangt van van de functie en leeftijd
van een gebouwen de wijze van compartimentering .

4 .1 FUNCTIES GEBOUW

De functie van een gebouw is grotendeels bepalend voor de hoeveelheid lucht die bij koud
en warm weer moet worden toegevoerd. Hoe dieper de ruimten en hoe meer mensen daar
aanwezig zijn. hoe meer lucht via de gevel moet worden toegevoerd. Minimaal zijn de
volgende hoeveelheden verse lucht nodig.

6-10
Tabel 2 Ventilatiehoeveelheden, funkties en diepte verblijfsruimten

woningen kantoren leslokalen


per m 2 verblijfsruimte 0,9 - 2 1,2 - 4 ca . 4 dm 3 /s

5 m 2 per m' gevel 4,5 - 10 6 - 20 20 dm 3 /s


10m 2 per m' gevel 9 - 20 12 - 40 40 dm 3 /s

Bij 1 Pa drukverschil kan maximaal ca. 20 dm 3 /s per m' gevel lucht tochtvrij worden
toegevoerd, bij een hoogte van de instroomopening van 20 mmo Bij 3 Pa is dit 40 dm 3 /s.
Voor heel diepe verblijfsruimten is natuurlijke luchttoevoer via de gevel daarom minder ge-
schikt .

4.2 OUDE OF NIEUWE GEBOUWEN

Bij de meeste oudere gebouwen vindt de ventilatie voornamelijk plaats via kieren door de
gevel, de vloer en het dak. Als kierdichtheid volgens bijv . de NEN 2687 niet mogelijk is
leidt het gebruik van ventilatievoorzieningen ertoe dat bij grotere drukverschillen over de
gevel dan 1 Pa al gauw te veel wordt geventileerd. Bij de keuze van een
ventilatievoorziening mag ervan worden uitgegaan dat deze meestal op kierstand staan of
gesloten zullen zijn .

4.3 DOORSTROOMVARIANTEN EN COMPARTIMENTEN

Natuurlijke luchtstromingen
Door lucht via de gevel toe- en via verticale kanalen af te voeren wordt gebruik gemaakt
van natuurlijke eigenschappen van luchtstromingen, zodat een minimaal gebruik van
mechanische hulpmiddelen voldoende is .
Als de omvang van toevoer- en afvoeropeningen goed op elkaar zijn afgestemd zijn bij lage
en beschutte gebouwen voor een gebouwcompartiment afwijkingen van de gemiddelde
hoeveelheid gewenste ventilatie klein. Slechts zo'n 10 % (lit. 3, 14) . Zelfregeling heeft
vooral zin bij hoge en onbeschutte gebouwen en onvoorspelbaar gebruikersgedrag.

Horizontale en verticale verbindingen


Als er tussen de ene verdieping en de andere een open verbinding is via een trappenhuis
of een vide, zal lucht van de lager gelegen verdieping op de hoger gelegen etage naar
buiten kunnen stromen . Op natuurlijke wijze geventileerde verdiepingen moeten daarom
in verticale zin niet met elkaar in open verbinding staan .

Kamers en rijen van kamers


Hoe meer kamers er zijn, hoe groter de kans dat een gebruiker de ventilatieopening in de
gevel te groot maakt. Als geen zelfregelende ventilatievoorzieningen worden toegepast is
het beperken van de gang lengte aan te bevelen, zodat er relatief kleine compartimenten
ontstaan .

Deuren open of dicht; meer glas in binnenwanden?


In principe hoeft het voor het comfort niet nadelig te zijn wanneer de deuren worden open
gezet, op voorwaarde dat de ventilatieopeningen in de gevel elders maar klein blijven en
het compartiment niet te groot is. Als er een hoog geplaatste afvoer in de directe omgeving
is, zal de meeste lucht aan de bovenzijde van de deur wegstromen en geen tocht veroor-
zaken. Voor 100 % comfortbeheersing moeten deuren gesloten blijven. Dit kan een

6-11
aanleiding zijn om bij kantoren de wanden naar de gang vooral transparant te maken, zodat
in dat geval geen gevoel van opgeslotenheid gaat ontstaan. Dit is medebepalend voor de
plaats van kasten .

Doorstroomopeningen in de binnenwanden
Om lucht die via de gevel wordt toegevoerd af te voeren moeten er doorstroomopeningen
in de binnenwanden worden gemaakt. Deze kunnen een aanzienlijke weerstand hebben,
zeker als ook nog geluiddempende eigenschappen nodig zijn. De eisen zoals geformuleerd
voor de vorm van ventilatievoorzieningen in de gevel moeten ook op deze openingen van
toepassing worden verklaard. Rechtstreeks afvoeren van de lucht vanuit een kamer door
middel van een kanaal heeft de voorkeur.
Kasten bij binnenwanden belemmeren vaak de doorstroming van lucht zodat bij de plaats
van doorvoer- of afvoeropeningen daar rekening mee moet worden gehouden.

5 ANALYSE INVLOED PLAATS TOEVOER EN AFVOER

5.1 BOVEN HET GLAS

Wie een catalogus van een willekeurige roosterfabrikant openslaat zal zien dat verreweg
de meeste ventilatievoorzieningen in de gevel zijn gefabriceerd om boven het glas te
worden geplaatst.

Voordelen:
- eenvoudige wijze van aanbrengen
Nadelen:
- om esthetische redenen kan de ventilatievoorziening slechts zeer beperkt van omvang
zijn. Aangezien dit vanwege diverse faktoren (§ 5.2) meestal niet mogelijk is, is integratie
van de ventilatievoorziening in het kozijn de beste oplossing .
- omdat de toevoer niet altijd in de omgeving van het plafond is, bestaat er ook meer kans
op tocht, zodat een nauwkeurige regeling van de ventilatievolumestroom tot ca. 10 - 20
dm 3 /s nodig is. De richting van de luchtstroom en de inducerende eigenschappen moeten
zo op elkaar zijn afgestemd dat binnen ca. 1 m vanaf de gevel geen tocht kan ontstaan
(fig. 8).

5.2 BOVEN HET KOZIJN

De grootte van ventilatievoorzieningen voor luchttoevoer bij koud weer neemt toe i.v.m.:

- de noodzaak gaas of een rooster toe te passen


- toepassing van geluiddempende materialen en een afscherming aan de buitenzijde
- zelfregeling
- de wens om bij een klein drukverschil een versnelling van de luchtstroom mogelijk te
maken, waardoor omringende lucht beter wordt geïnduceerd
- het maken van een variabele doorlaat om in de zomer te kunnen koelen met buitenlucht

Door de toegenomen dikte van de isolatie is er ook meer ruimte in de gevel beschikbaar.
Toepassing boven het kozijn of integratie in het kozijn is daarom een logische ontwikkeling
(lit. 1).

6-12
6 ARCHITECTONISCHE RANDVOORWAARDEN
Om integratie van ventilatievoorzieningen optimaal te maken moet rekening worden
gehouden met het materiaal van de gevel, de locatie al dan niet bij het glas, de constructie
en met esthetische eisen. Niet alleen is integratie met het exterieur maar ook met het
interieur noodzakelijk. Hierbij gelden de volgende condities:

6.1 EXTERIEUR

6.1.1 Bouwkundige varianten gevels

Zwaar of licht
Gebouwen met zware materialen in de gevel hebben over het algemeen een breder
gevelpakket. Het maken van een goede geluid wering is dan eenvoudiger. .
Bij lichtgewicht gevels komt het steeds vaker voor dat een spouwconstructie wordt
toegepast . Via deze spouwconstructies kan lucht worden toegevoerd, op voorwaarde dat
de lucht in de zomer niet te veel wordt opgewarmd .
Ook moet worden voorkomen dat de lucht te vochtig wordt, zoals bij een baksteen buiten-
spouwblad nogal eens het geval is.

Raam
Het ontkoppelen van ventilatievoorzieningen en het glas kan aanleiding zijn tot een andere
gevelarchitectuur waarbij bepaalde zones in de gevel uitsluitend voor ventilatie bestemd
zijn.

Soort constructie: aanpassing ventilatievoorziening aan constructie of andersom?


Randbalken in de gevel hoeven geen bezwaar te zijn om lucht hoog toe te voeren. Lucht
kan erdoor of eromheen worden geleid. Dit laatste gaat meestal wel ten koste van de
inducerende mogelijkheden (meer luchtweerstand) maar maakt een zeer goede
geluid wering mogelijk.
Bij nieuwbouw kan van te voren al een sleuf in een gevelrandbalk worden opgenomen om
buitenlucht te kunnen toe- of afvoeren .

6.1.2 Architectonische integratie in de gevel

Zichtbaar of onzichtbaar
Ventilatievoorzieningen kunnen worden geaccentueerd of visueel worden weggewerkt. Bij
de ontwikkeling van het architectonische beeld van de gevel moet hiermee vanaf het begin
rekening mee worden gehouden.
Zichtbaar zijn speelt een rol zowel aan de buiten- als aan de binnenkant van de gevel.

Regenwering en winddemping
Als een ventilatievoorziening wordt weggewerkt achter een gevelelement is dit zowel
gunstig om inregenen tegen te gaan als voor het dempen van windvlagen. Als aparte
regenwering achterwege wordt gelaten kan bovendien met een relatief eenvoudige
ventilatievoorziening worden volstaan .

6-13
Figuur 6

afscher-
ming
vlakke
schoepen
100mm 150mm tot ca. 60 0

( x )

ventilatievoorziening ventilatievoorziening in opening


boven kozijn in gevelelement

,
!

ventilatievoorziening ventilatievoorziening
achter afscherming achter geperforeerd
gevelelement

6-14
Combinaties met zonwering
De meest gunstige plaats voor de buitenzonwering is vaak dezelfde plaats waar bij
voorkeur ventilatievoorzieningen moeten worden aangebracht. Zonwering kan op enige
afstand voor de gevel worden gemonteerd, zodat dit geen probleem hoeft te zijn. Warme
lucht achter de zonwering zal toegevoerde lucht voorverwarmen, wat in het stookseizoen
voordelig is .

Serre en klimaat gevel


Als buitenlucht via een serre of via een klimaatgevel wordt toegevoerd kan nuttig gebruik
worden gemaakt van zonnewarmte en van transmissiewarmte.

6.2 INTERIEUR

Gordijn
Een gordijn kan in gesloten toestand de naar binnenkomende lucht blokkeren. Voor het
gordijn moet van te voren een plaats voor worden gereserveerd. Aangezien veel bewoners
een voorkeur hebben voor gordijnen van plafond tot vloer is een oplossing waarbij lucht
boven het gordijn wordt toegevoerd voor de hand liggend .

Radiator
Door de komst van zeer goed isolerende glassoorten hoeft de radiator niet altijd onder het
raam en onder de ventilatievoorziening te worden geplaatst. Een voorwaarde daarbij is dat
de ventilatievoorziening geen tocht veroorzaakt. De lengte van de luchtstraal langs het
plafond (worp) wordt wel kleiner als er geen radiator onder de ventilatievoorziening
aanwezig is .

Vloerverwarming
Als vloerverwarming wordt toegepast kan bij natuurlijke luchttoevoer via de gevel ook
eerder tocht ontstaan. De convectiestromen van de vloerverwarming doen de luchtstroom
enigszins naar onder afbuigen terwijl een radiator onder de ventilatieopening de
luchtstroom juist meer naar boven drukt. Ook hier moeten tochtvrije ventilatievoorzieningen
worden gebruikt.

Figuur 7

Convectiepatroon bij radiator- Convectiepatroon bij vloer-


verwarming. verwarming .
Hoge toevoer van koude lucht Hoge toevoer van koude lucht
via de gevel en hoge afvoer. via de gevel en hoge afvoer.
De toegevoerde luchtstroom trekt De toegevoerde luchtstroom
zich samen bij het plafond en wordt naar onderen afgebogen.
komt dieper de ruimte in .

6-15
Integratie met gebalanceerde ventilatie
Als er een gebalanceerd mechanisch ventilatiesysteem met warmteterugwinning wordt
toegepast heeft dit het nadeel dat lange toevoer- en afvoerleidingen nodig zijn . Hiermee
wordt wel bereikt dat in alle verblijfsruimten verse lucht wordt toegevoerd, zoals het
Bouwbesluit vereist. Ook moet gezorgd worden voor een goede doorstroming van de
vertrekken. Door alleen vanuit het midden van de woning verse lucht toe te voeren kan dit
systeem sterk worden vereenvoudigd. Om dan toch een optimale doorstroming van de
ruimte en een goede luchtkwaliteit te bereiken heeft aanvullende natuurlijke ventilatie via
de gevel voordelen. De luchtweerstand van het kanalen-systeem kan hierdoor laag blijven.
De kosten van investering, onderhoud en ventilatorenergie voor het gebalanceerde
mechanische ventilatiesysteem behoeven dan niet hoog te zijn.

7 PRODUKTEISEN EN ONTWIKKELINGEN

De eisen die aan produkten worden gesteld spitsen zich in dit artikel toe op de punten
energiegebruik en luchtkwaliteit.

7.1 ENERGIEGEBRUIK

Teneinde het energiegebruik te beperken is een zelfregelend systeem voor de ventilatie


volumestroom gewenst. Hierbij zijn er diverse mogelijkheden:

Mechanisch
Een klep in de vrije doorgang kan zich automatisch meer sluiten bij toenemende winddruk.
Dit systeem moet bij voorkeur de inducerende eigenschappen van de ventilatievoorziening
niet verstoren en moet bij een kleine winddruk op de gevel van 2 - 5 Pa al in werking
treden om effectief te zijn. De op winddruk geregelde klep is in feite ook de sensor . Voor
een nauwkeurige regeling is een "drukkamer" nodig, zoals in het TNO-rooster (B. KnolI, fig .
8). De kosten voor deze vorm van zelfregeling zijn relatief laag : ca. 1,5 x de prijs van een
niet-zelfregelend rooster.

Sensorisch aangevuld met een motor


Hiermee kan de omvang van de ventilatievoorziening worden beperkt. Ook is een zeer
gevoelige regeling mogelijk. Volumestroomsensoren kunnen drukmeters zijn, zoals in de
volumeregelaars van airconditioning, of luchtsnelheidsmeters . Met behulp van een
ingebouwde microprocessor kunnen diverse regelstrategiën worden gevolgd . De kosten zijn
nog relatief hoog, ca. 4 x de prijs van een niet-zelfregelend rooster.

Regeling bij de gevel en/of bij de afvoer


Een regeling van de toevoer zal pas optimaal functioneren als ook via de afvoer de gewens-
te constante hoeveelheid lucht wordt afgevoerd . Dit is in kanalen goed mogelijk d.m.v. de
regeling van een bepaalde ventilatorsnelheid of door middel van kleppen. Een automatische
afvoerregeling is één van de meest effectieve mogelijkheden om bij natuurlijke luchttoevoer
via de gevel energie te besparen. Omdat in de zomer veel meer ventilatie nodig is dan in
de winter is een aparte zomer- en winterstand aan te bevelen .

7.2 LUCHTKWALITEIT

Belangrijke indicatoren en faktoren voor de luchtwaliteit zijn: Relatieve vochtigheid,


kooldioxide (C0 2 ), koolmonoxide (CO) en vluchtige organische stoffen (VOC's) (lit. 2) .

6-16
Deze elementen kunnen worden gemeten met behulp van een luchtkwaliteitssensor.
Tevens is de plaatsing en vorm van de ventilatievoorziening van belang i.v.m . de worp.

Luchtkwaliteitssensor
De toe te voeren hoeveelheid lucht zou in relatie moeten staan met de aanwezige
luchtkwaliteit in een verblijfsruimte. Er is behoefte aan eenvoudige sensoren die de PPD-
waarde voor de luchtkwaliteit kunnen registreren, waarbij vooral het adequaat registreren
van vluchtige organische stoffen (VOe's) van belang is. Op dit moment zijn hiervoor al
sensoren van op de markt (lit . 2).

Vochtsensor
Vooral bij woningen is het beperkt houden van de relatieve vochtigheid, bij voorkeur tot
waarden van rond de 50 %, wenselijk om de ontwikkeling van schimmels en allergenen
van de huisstofmijt tegen te gaan . Ook is het ventilatie-energieverlies van vochtige
woningen veel hoger dan van droge woningen . Door de dalende gemiddelde
woningbezetting en bijv . door de komst van wasdrogers die het vocht direct naar buiten
afvoeren, daalt de gemiddelde vochtproduktie per huishouden de laatste jaren (Iit . 14). De
luchtkwaliteit in zijn algemeenheid wordt daarom de voornaamste indicator voor de
ventilatievolumestroom. Vochtsensoren zijn normaliter al geïntegreerd in luchtkwaliteits-
sensoren .

Worp
Om een maximale versheid van de lucht te bere iken is een toevoer boven hoofdhoogte
wenselijk. Enige luchtbeweging op hoofdhoogte versterkt bovendien het gevoel van
" versheid" van de lucht . Deze vorm van ventilatie is alleen mogelijk bij zeer kierdichte
bouw . Ook zijn relatief korte ventilatievoorzieningen van ca. 0,5 m breed wenselijk om te
voorkomen dat te veel lucht wordt toegevoerd bij 3 - 5 Pa drukverschil.

8 AANBEVELINGEN
De Bouw is van oudsher een sector waarbij ervaring de voornaamste basis is voor het
nemen van beslis-singen. De randvoorwaarden van gebouwen zijn de laatste jaren evenwel
sterk veranderd en er is meer inzicht ontstaan in de relatie tussen gezondheid en
gebouwen. Om tot een verantwoorde keuze van een ventilatiesysteem te komen is een
meer wetenschappelijk onderbouwde aanpak nodig . Het Bouwbesluit is hiertoe reeds een
aanzet. De relatie tussen bouwkundige kontext en ventilatie moet stapsgewijs op een
geïntegreerde manier in het (her)ontwerpproces worden onderzocht. Metingen in een
proefkamer en simulaties van luchtstromingen in ruimten kunnen vóór de (ver)bouw
voldoende informatie over het comfort geven, zodat achteraf geen ingrijpende
veranderingen nodig zijn . Goed geregelde natuurlijke luchttoevoer via de gevel biedt daarbij
vele mogelijkheden om een goed comfort te bereiken tegen relatief lage kosten .

6-17
- - - - - - - - - - -- - - -- - - - -- -

Figuur 8

~
druksensor en motor

Ji\
op wi~ddruk geregelde klep
~
\
Vomlcn van zelfregcling van de ventilatievoorziening.
waarbij de doorstroming niet wordt gehinderd door de
afsluitcnde klep. Hierdoor blijvcn dc indlI<:crcnde
eigcnschappen optimaal.

TI
I~
0. ,
-· ··.i.
.... .
. : ,
~A
v . ._..____'
-

D
Zelfregelende ventilatievoorziening (B. KnolI. TNO-Bouw).

I. gebogen zelfregclende klep met daarboven een drukkamer


2. gebogen oppervlak waarlangs de klep draait: bij toenemend
drukverschil wordt de hock a groter
3. bodcmplaat om de gewenste volumestroom in te kunnen
stellcn

A. kleinste vrije doorgang: het doorstroomoppervlak A x de


luchtsnelhcid v blijft gelijk bij toenemende windsnelheid

90% o f time
'-o ------ - ---- ~

;0 ; , 1'::------,---,-----------
! .'
~--lli-.-.-. ~------:- ---
:::-
E
2- i !!!! ± 10% . i-·~· ···-m-e;SU'r·~ J -----
~ _, ~L _.:.~ __~~~~~_i.~__ -.:. ___
~
.,~
10

JL-~~ ______ ~~ _____________


0.4 10 100
pr~S.iur~ diffen:nc!! !Pa]

Bijbehorende druk-volulllestroomkaraktcristiek

de volumestroom blijft onder de 20 dm 3/s

6-18
9 LITERATUUR

1. Bakker PCLM. Akoestische ventilatievoorzieningen (suskasten) in gevels. Bouwfysica


1994;3:14-18

2. Bischof W, Herzog V, Finke U, Fitzner K, Clausen G, Reichel C. Ventilation control by


perceived air quality, facts and possibilities . International workshop Indoor Air, an
integrated approach, Gold Coast, Australië, 1995

3. Engel PJW van den. Thermisch comfort en ventilatie-efficiency door inducerende


ventilatie via de gevel. TU-Delft, 1995

4. Fanger PO. Introduction of the olf and decipol units to quantify air pollution perceived
by humans indoors and outdoors . Energy and Buildings 1988; 12: 1-6

5. Fanger PO, Lauridsen J, Bluijssen P, Clausen G. Air pollution sources in offices and
assembly halls, quantified by the olf unit. Energy and Buildings 1988; 12:7-19

6. Fanger PO, Melikov AK, Hansawa H, Ring J. Air turbulence and sensation of draught.
Energy and Buildings 1988; 12 :21-39

7. Heikkinen J, Kovanen K, Piira K, Siitonen V. Evaluation of draught risk from outdoor


air intakes above the window . Proceedings Indoor Air, Helsinki, 1993;voI.5:15-20

8. Hooijschuur JWM. Luchtdichtheid van woningen : de relatie tussen berekenings-


methode en praktijk . Bouwfysica 1995;4:8-12

9. KnolI, B. Advanced ventilation systems . State of the art and trends . AIVC Technical
Note 35 . 1992.

10. Leijdens H. Stroming en warmteoverdracht I. TU-Delft, 1990

11 . NEN 2687 . Luchtdoorlatendheid van woningen . Eisen . NNI , 1989

12 . NEN-ISO 7726 . Thermische binnencondities. Instrumenten en methoden voor het


meten van fysische omgevingsgrootheden . NNI , 1990

13 . SBR-publikatie 200. Energie-efficiënte details in de woningbouw . 1989

14 . Wouters P, Geerincks 8, L' Heureux D. Evaluatie van de prestaties van natuurlijke


ventilatie in 18 appartementsgebouwen en de impact van vochtgestuurde
ventilatieroosters . Bouwfysica 1995;6:9-14

6-19
VOORDRACHT 7

VENTILATIE, GELUIDBELASTING EN GEVELONTWERP

ir.A.Schuur, tac o der Bouwkunde TU-Delft, sector Bouwtysica

7-0
VENTILATIE, GELUIDBELASTING EN GEVELONTWERP
ir .A.Schuur, fac. der Bouwkunde TU-Delft, sector Bouwfysica

INHOUD:

INLEIDING

2 BEGRIPPEN EN REKENMODEL

2.1 Geluidwering
2.2 Karakteristieke geluidwering
2.3 Geluidisolatieweerstand van het gevelvlak

3 INVOERGEGEVENS

3.1 Geluidbelasting
3.2 Kierdichting
3.3 Ventilatievoorzieningen
3.4 Geluidisolatiegegevens

4 GELUIDBELASTING EN GEVELONTWERP

5 CONCLUSIES

6 LITERATUUR

BIJLAGEN

BIJLAGE 1: Tabellen met Ra-vlak bij vast glasoppervlak


BIJLAGE 2: Tabellen met Ra-vlak bij variabel glasoppervlak
FIGUREN 1 t/m 4

7-1
1 INLEIDING

Naast de gewenste luchtkwaliteit en een laag energiegebruik is de geluidhinder in


gebouwen voor het comfort van belang. Om geluidhinder in gebouwen zoveel mogelijk
te voorkomen, zijn in het Bouwbesluit diverse eisen opgenomen. Zo bevat het Besluit
eisen waaraan de geluidisolatie van de uitwendige scheidingsconstructie (of kortweg:
gevel) moet voldoen.

In het Bouwbesluit is voor de geluidisolatie van de gevel een nieuwe grootheid geïn-
troduceerd: de "karakteristieke geluidwering" (of kortweg: Gak).

In het volgende hoofdstuk wordt eerst aangegeven op welke wijze de Gak van één
geluidbelaste gevel, inclusief geluidlekken en suskasten, kan worden berekend. Vervol-
gens worden de voor het rekenmodel benodigde invoergegevens besproken.

In het laatste hoofdstuk wordt aangegeven tot welke geluidbelasting natuurlijke


luchttoevoer via de gevel met behulp van suskasten kan worden toegepast . Verder
wordt de invloed van glasoppervlak en de overige elementen, in relatie tot de suskast,
op de Gak van de gevel bepaald.

2 BEGRIPPEN EN REKENMODEL

2.1 GELUIDWERING (GA)

Wanneer in een verblijfsruimte wordt uitgegaan van een nagalmtijd die overeen komt
met de referentie nagalmtijd (To = 0.5 s bij woningen), dan komt de geluid wering Ga
overeen met het verschil tussen de geluid belasting (= B) op het gevelvlak en het
"werkelijke" binnenniveau in de verblijfsruimte, volgens:

Ga = B - Lbiw (1)

verder kan de geluid wering berekend worden met:

Ga Ra + 10 log V/(6.To.S) - 3 [dB(A)) (2)

met : B het niveau van het op de gevel invallende


geluid (=geluidbelasting) in dB(A)
Lbiw het werkelijk binnenniveau in de verblijfsruim-
te/-gebied in dB(A)
Ra ééngetalswaarde geluidisolatieweerstand van het
gevelvlak in dB(A)
V volume verblijfsruimte/-gebied
S oppervlak gevelvlak

Opmerkingen:

-De 3 dB(A)-correctie in formule (2) welke bij de berekening wordt ingevoerd is het
gevolg van een ander type geluidveld aan de buitenzijde van de vlakke gevel en corri-
geert de te hoog ingevoerde Ra-waarden (gebaseerd op meetwaarden: bepa.ald bij
alzijdige inval) bij schuin op de gevel invallend geluid .

7-2
schappen van de gevel en het volume van de achterliggende verblijfsruimte/-gebied. Bij
een gegeven gevel met een groot achterliggend vertrek zal de geluid wering stijgen en
het werkelijk binnenniveau dus dalen.

2.2 KARAKTERISTIEKE GELUIDWERING (GAK)

In het Bouwbesluit worden prestatie-eisen geformuleerd. Deze eisen zijn zo geformu-


leerd dat de prestatie van de gevel niet afhankelijk is van de wijze waarop het gebouw
is ingedeeld . De toetsing van het gebouw aan de bouwvoorschriften kan daardoor
onafhankelijk van de indeling plaatsvinden. Zoals uit formule (2) blijkt is de geluidwering
juist wel afhankelijk van de indeling van het gebouw.
Om onafhankelijk te zijn van de indeling van het gebouw kan het karakteriseren van de
gevel het best plaatsvinden met een Ra-achtige grootheid. In NEN 5077 is de
karakteristieke geluidwering (Gak) dan ook als volgt gedefiniëerd:

Gak = Ga - 10 log V/(6.To.S) (3)

substitutie van form. (2) in form. (3) geeft:

Gak = Ra - 3 (4)

Na berekening van Ra (zie 2.3) is de karakteristieke geluid wering met behulp van
formule (4) te bepalen .

Overeenkomstig (1) is de karakteristieke geluid wering te definiëren volgens:

Gak = B - Lbik (5)

Voor de karakteristieke binnen niveaus zijn in het Bouwbesluit grenswaarden vastgesteld


(verblijfsruimte/-gebied in woning bijv. 37/35 dB(A)), welke in samenhang met de
geluid belasting B resulteren in een eis van de karakteristieke geluid wering (volgens (5)) .

Opmerking:

Om de geluidhinder die de gebruikers ondervinden, te beoordelen is het raadzaam het


werkelijke binnenniveau te berekenen. Het werkelijk binnenniveau (Lbiw) is uit het
karakteristieke binnenniveau (Lbik) te berekenen volgens:

Lbiw = Lbik - 10 log V/(6.To.S) (6)

Uit formule (6) volgt dat het werkelijk binnen niveau in het achterliggende vertrek hoger
kan worden dan het karakteristieke niveau indien een relatief groot buitenoppervlak,
zoals bij hoekvertrekken, aanwezig is.

2.3 GELUIDISOLATIE WEERSTAND VAN HET GEVELVLAK (RA)

Voor een groot aantal elementen van gevels en suskasten is de geluidisolatieweerstand


Ra j bekend (zie lit.l). Met deze Réj waarden kan nu rechtstreeks de Ra en vervolgens
de Gak van het gevelvlak worden bepaald. De Ra-waarde van de enkele gevel, gezien
vanuit de verblijfsruimte, is te berekenen volgens:

7-3
(( Sj -Ral1 0 ) )
Ra - log L --- * 10 + K (7)
S

met:
Sj = oppervlak element j
S = totaal oppervlak gevelvlak
Raj ééngetalswaarde Ra van element j
Ra = ééngetalswaarde Ra van het gevelvlak

We voeren een hulpgrootheid Tj in volgens :

en/of K (8)

De numerieke waarde van de term T j achter het log-teken


is een maat voor het afgegeven geluidvermogen van element j. De term met de grootste
waarde is bepalend voor de geluidisolatie weerstand Ra van het gevelvlak. De bereke-
ning van Ra kan na bepaling van Ti (form.S) nu ook als volgt plaatsvinden :

eerst: a j - 10 log Tj [dB(A)] (9)

en dan: Ra = -101ogL10 (10)

3 INVOERGEGEVENS

3 .1 GELUIDBELASTING

Om de vereiste Gak met formule (5) te kunnen bepalen, zal eerst het invallend ge-
luidniveau (S) of kortweg de geluidbelasting op de gevel moeten worden vastgesteld.
De geluidbelasting (S), kan met behulp van het Reken- en Meetvoorschrift VerkeersIa-
waai (Wgh) bepaald worden.
De berekende geluidbelasting op een geluidgevoelige bestemming wordt door de
provincie getoetst aan wettelijk vereiste waarden. Voor toetsing mag de berekende
geluidbelasting op grond van art.1 03 Wgh . met 5 dS(A) (in stedelijk gebied) respectie-
velijk 3 dS(A) (in buitenstedelijk gebied) verminderd worden. Op de langere termijn
wordt verwacht dat het verkeer, door technische ontwikkelingen en aanscherping van
de typekeuringseisen, minder lawaai zal geven. Bij de bepaling van de karakteristieke
geluidwering mag de art.1 03-aftrek niet worden toegepast!

7-4
In het kader van de lezing verdelen we de geluid belasting (exclusief aftrek art.1 03 Wgh)
op de gevel in vier klassen:

I: 55 - 60 dB(A)
11 : 60 - 65 dB(A)
111: 65 - 70 dB(A)
IV : 70 - 75 dB(A)

De meeste geluidgevoelige bestemmingen hebben een geluidbelasting in de klassen I en


11. Verder wordt in het kader van verkeersmilieukaart-projecten naar wijzigingen in de
verkeersstructuur gezocht zodanig dat:
-het aantal woningen met een geluidbelasting boven de 65 dB(A}, vermindert met 30%
ten opzichte van de huidige situatie en
-geluid belastingen boven de 75 dB(A) worden geëlimineerd.

3.2 KIERDICHTING

Door de aanwezigheid van kieren en naden in gevels zal de geluidwering dalen . Naden
ontstaan bij aansluitingen tussen vaste delen ; kieren ontstaan bij aansluitingen tussen
een vast en een draaiend deel. De invloed van kieren en naden, tezamen kortweg
"kieren" genoemd, wordt in ons model frequentie-onafhankelijk ingevoerd. De waarde
van de frequentie-onafhankelijke kierterm K wordt bepaald door de lengte van de
"kieren" (Ij) in relatie tot het gehele geveloppervlak (S) en op de manier waarop de "kie-
ren" zijn afgedicht (kj), volgens :

kj.lj k-gem.1
(11 )
S S

met : kj kierdichtingskwaliteit van "kier"type j


Ij lengte "kier" van "kier"type j
I = totale lengte "kieren"
k-gem = gemiddelde kierdichtingskwaliteit gevel

Formule (11) zal met name bij meer specifieke situaties worden toegepast. Door de
kierfactor K bij een standaard gevelindeling te bepalen, kan voor veel voorkomende
situaties, rekenwerk volgens formule (11) achterwege blijven . Bij het in hoofdstuk 4 te
beoordelen gevelvlak (volgens fig . 2) met variabele raamgrootte, maar gelijkblijvende
kierlengte (t .p .v . het beweegbaar deel) wordt de kierfactor K constant verondersteld.

Bij een standaarddetaillering met enkele kierdichting en goede naaddichting is de


kierterm K = 3 * 10.4 of Q = 35 dB(A) (form.9). Bij goede enkele kierdichting
(indrukking tochtprofiel meer dan 4 mm) is een kierterm K = 10-4 of Q = 40 dB(A)
haalbaar. Bij speciale dubbele kierdichting en goede naaddichting is de kierterm K = 1
tot 3 * 10-5 of Q = 45 tot 50 dB(A).

3.3 VENTILATIEVOORZIENINGEN

Voor een goede ventilatie moeten de openingen in de gevel zo groot mogelijk zijn.
Gezien de grote invloed van openingen op de geluid wering van de gevel echter, moeten

7-5
de openingen voor een goede geluid wering juist zo klein mogelijk zijn. Het is dan ook
belangrijk de benodigde ventilatie-openingen door een gekozen ventilatievoorziening zo
dicht mogelijk te benaderen.
Overdimensionering van de ventilatievoorziening moet om geluids- en kostentechnische
overwegingen worden vermeden.
Voor de ventilatie-eisen wordt verwezen naar het Bouwbesluit en de ventilatienormen
NEN 1087 (1992) en NPR 1088.

Bij suskasten dient de vereiste capaciteit bij een drukverschil van 1 Pa . te worden
gehaald. De geluidisolatieweerstand Rqa van een suskast of ventilatierooster van één
meter lengte wordt gedefinieerd volgens:

Rqa Lz - Lo + (12)
A

met q' = capaciteit per meter in dm 3 /s bij 1 Pa.

Ten opzichte van de fictief netto doorlaat van q' * 10-3 (m 3 Is : 1 mis = ril ) wordt de
geluidisolatieweerstand Rqa van de suskast gedefinieerd, waarin ook de geluidover-
dracht via kastwanden is verwerkt. Dit houdt in, dat het gesloten deel van de suskast
bij de berekening van de geluidwering van de gevel niet als een afzonderlijk geveIon-
derdeel behoeft te worden meegenomen. Bij de bepaling van het totale geveloppervlak
moet wel het gehele bruto-kastoppervlak worden meegeteld. Door de Rqa waarden te
normeren op de fictieve netto doorlaat van q' * 10- 3 kunnen soms negatieve waarden
optreden .

Na bepaling van de benodigde capaciteit q in dm 3 /s met behulp van NEN 1087, kan de
in de praktijk minimaal benodigde lengte I-min. van de suskast worden bepaald (I-min. =
q/q'). Uit het voorgaande kan worden afgeleid, dat de term Tj (formule 8) voor een
suskast eenvoudig is te bepalen met:

q' * I-suskast * 10-3 - Rqa/1 0


T-suskast ----------------------------- * 10 ( 13)
S-vlak

en Q-suskast = - 10 log T-suskast (formule 9)

In figuur 1 zijn voornoemde relaties grafisch weergegeven. In kwadrant I is te zien dat


bij toenemende capaciteit q' van de suskasten (hor.as) de Rqa-waarde (vert.as) van in
de praktijk voorkomende suskasten in het algemeen snel daalt. Om bij een vereiste
capaciteit q een hoge Rqa-waarde te krijgen, heeft dus een langere suskast met een
kleinere capaciteit per m' de voorkeur (zie kwadrant I en 11).
De in de praktijk te leveren suskasten hebben Rqa-waarden, welke tussen de + 7 en
+ 17 dB(A) liggen (kwadrant I). Eenvoudige ventilatieroosters, al of niet van kap
voorzien, hebben Rqa-waarden tussen de + 1 en -5 dB(A).

3.4 BEGLAZING

Hierna worden enkele geluidisolatie-waarden van dubbelglas gegeven. Voorzetramen


zijn vergelijkbaar met dubbele ramen met een identieke opbouw. Door de rand koppeling
en de benodigde ventilatie-openingen zal de geluidisolatie van voorzetramen iets lager
liggen . De dikte van het glaspakket, het gewicht en de gewenste geluidisolatie zijn

7-6
bepalend voor de glaskeuze. De maximale glasdikte ligt voor het merendeel van de
kozijnen bij 30 mmo Bij grotere glasdikten zullen aangepaste kozijnen moeten worden
toegepast. Enige Ra-waarden van Dubbel Glas Luchtgevuld (DGL) zijn hierna weergege-
ven:

DGL 4/6/6 Ra = 28 dB(A) dikte totaal 16 mm


DGL 4/20/6 Ra = 30 dB(A) dikte totaal 30 mm

DGL 8/24/12 Ra = 34 dB(A) dikte totaal 44 mm


DGL 4/80/8 Ra = 37 dB(A) dikte totaal 92 mm
DGL 4/100/6 Ra = 37. 5dB(A) dikte totaal 110 mm
DGL 4/160/6 Ra = 40 dB(A) dikte totaal 170 mm
DGL 4/200/6 Ra = 41 .5dB(A) dikte totaal 210 mm

Het gesloten deel van het te beoordelen gevelvlak (fig.2) is uitgevoerd als spouwmuur
met een minimale massa van 400 kg/m 2 wandoppervlak. De Ra-waarde van de spouw-
muur van 51 dB(A) is duidelijk beter dan de overige gevelelementen.

4GELUIDBELASTING EN GEVELONTWERP
Om de invloed van de gekozen ventilatievoorziening op de geluidisolatie van het
gevelvlak te kwantificeren is een fictieve gevel met achterliggend vertrek volgens figuur
2 als uitgangspunt gekozen. De benodigde ventilatiecapaciteit is 20 dm 3 /s (vloeropper-
vlak = 20 m 2 ) en het geveloppervlak is 9.0 m 2 •

4 .1 INVLOED VENTILATIEVOORZIENING OP GELUIDISOLATIE

Bij een vast glaspercentage van 50% wordt in figuur 3 de invloed van de Rqa-waarde
(X-as) van de ventilatievoorziening op de geluidisolatie van het gevelvlak (V-as) weerge-
geven . De getrokken lijnen hebben betrekking op verschillende glastypen (28, 34 en 40
dB(A)) met toepassing van standaard kierdichting. Bij de onderbroken lijnen worden
deze glastypen gecombineerd met zeer goede kierdichting. Bij de berekende punten is
met symbolen (dikke punt, ruit, vierkant) aangegeven welk gevelelement bepalend is
voor de Ra-waarde van het gevelvlak (resp. suskast,glas,kieren).
In bijlage 1 is het "afgegeven vermogen" T per gevelelement en de Ra-waarde van het
gevelvlak per kierdichting, Rqa en Ra-glas tabellarisch weergegeven.

Uit de grafieken van figuur 3 en de tabellen van bijlage 1 kunnen de volgende conclu-
sies getrokken worden:

-Bij het toepassen van eenvoudige ventilatieroosters (Rqa + 1 tot -5) is het verbeteren
van de geluidisolatie van glas en kierdichting zinloos. Het ventilatierooster (= dikke
punt) is duidelijk bepalend voor de Gak van de gevel. Een verbetering van de geluid-
wering van de roosters zal daarom de Gak van de gevel sterk doen stijgen (zie fig.3: tg
a = groot).
-Met een eenvoudig ventilatierooster (Rqa ~ -3 dB(A) is de minimaal vereiste Gak van
20 dB(A) (of Ra = 23 dB(A)) voor een verblijfsgebied haalbaar.

7-7
-Indien een ander element van het gevelvlak duideljk bepalend is voor de Gak van de
gevel (zie bijv. de ruitjes = glas dominant: in vlak lopende grafiek 1 in fig.3) geeft het
toepassen van een betere suskast ( Rqa > 7 ) slechts een geringe verbetering (tg ~ =
klein). Het dominante element moet verbeterd worden.
Bijvoorbeeld: eerst glas verbeteren, zie pijl C in figuur en tabel; daarna kieren , zie pijl D;
vervolgens suskast, pijl E ; dan het glas, pijl F en dan weer suskast, pijl G.

-Bij goed geluidisolerend glas en dubbele kierdichting is het verbeteren van de geluidiso-
latie van de suskast het duidelijkst merkbaar op de Gak van de gevel (zie grafiek 6, fig.3
en de laatse tabel van bijlage 1) .
Een vereiste Gak-waarde tot 35 dB(A) (geluid belasting tot 70 dB(A)) is met een goede
suskast haalbaar.

4.2 INVLOED GLASOPPERVLAK OP GELUIDISOLATIE

In de bijlagen 2.1 t/m 2.5 met tabellen is de gevel met standaard glas, enkele kierdich-
ting en eenvoudig ventilatierooster stapsgewijs voor verschillende glaspercentages
verbeterd en doorgerekend. De grafische weergave van de tabellen is in figuur 4
verwerkt .

Conclusies tabellen 1 en 2 (B = 55-60 dB(A)) :

-Bij toepassing van standaard glas, standaard kierdichting en een lage geluid belasting
(= B) rond de 55 dB(A) is het toegepaste ventilatierooster bepalend ( zie pijltjes > )
voor de karakteristieke geluid wering van de gevel. De invloed van het glaspercentage
op geluidisolatie van het gevelvlak is minimaal.

Conclusies tabellen 3 t/m 6 (B = 60-65 dB(A)):

-Bij toepassing van dubbel glas met een beperkte totale glasdikte van 30 mm (Ra = 30
dB(A)). goed uitgevoerde enkelvoudige kierdichting (K = 10A -4) en een goede suskast
(Rqa = 12 dB(A)) is een geluid belasting op de gevel van een verblijfruimte met een
maximaal glaspercentage van 50 % tot 65 dB(A) toelaatbaar.
-Bij een geluid belasting van 65 dB(A) op alle gevels van een verblijfsgebied moet, bij
toepassing van voornoemde gevelelementen, het glaspercentage tot 30 % beperkt
blijven .

-Bij een grotere benodigde ventilatiecapaciteit moet de geluidisolatie van de overige


gevelelementen (suskast en het glas) verbeterd worden .

-De invloed van het glaspercentage op de geluidisolatie van het gevelvlak is beperkt
(meestal 1 dB(A)). De invloed is het grootst wanneer de overige gevelelementen goed
geluidisolerend zijn (grafiek 6 en tabel 6). De stijging van de geluidisolatie van het
gevelvlak door verkleining van het glasoppervlak is in dit voorbeeld maximaal 2.3 dB(A)
(tabel 6 ---> van 50% naar 20%) .

Conclusies tabellen 7 t/m 10 (B = 65-70 dB(A)):

-Door toepassing van goed geluidisolerend glas (bijv.glas met grote spouw (R-glas > 38
dB(A)). dubbele kierdichting en een zeer goede suskast is een geluidbelasting tot 70
dB(A) op alle gevels van een verblijfsgebied met een maximaal glaspercentage van 50%
haalbaar.

7-8
Mede op grond van de kosten van voornoemde akoestische maatregelen dient
bepaald te worden of bij een geluidbelasting tussen de 65 en 70 dB(A) de
achterliggende verblijfsruimte natuurlijk of mechanisch geventileerd zal worden.

5 EINDCONCLUSIES

In het algemeen kan voor een gevel van een geluidgevoelige bestemming geconcludeerd
worden:

Tot 70 dB(A) is natuurlijke luchttoevoer via de gevel in principe nog mogelijk.

Bij een geluidbelasting tussen 65 - 70 dB(A) moet een aangepast kozijn met
dubbele kierdichting, glas met grote spouwen een zeer goede suskast worden
toegepast.

De invloed van het glaspercentage is beperkt.

Bij een geluidbelasting tot ongeveer 65 dB(A) zijn met minder ingrijpende maatre-
gelen de vereiste Gak-waarden te bereiken .

Het grootste effect op de Gak-waarde van een gevel wordt verkregen door het
gevelelement met de duidelijk laagste Q-waarde cq. hoogst "afgegeven geluid-
vermo gen" T te verbeteren . Een berekening per concrete situatie is dus
noodzakelijk.

6 LITERATUUR

-Schuur .ir.A; "Geluidwering van uitwendige scheidingskonstrukties"; TU-Delft,


Faculteit derBouwkunde; november 1993 .

2 -Ministerie VROM; brochure 112 "Herziene rekenmethode geluidwering gevels" .

3 -Intergemeentelijke Werkgroep Bouwfysica; "Rekenmethode GGG"; september


1993.

4 -Documentatiemateriaal van leveranciers suskasten .

7-9
BIJLAGE 1 : Tabellen met Ra-vlak bij vast glasoppervlak

50% glas; zware muur; standaard kierdichting; opp. 9 m 2 A

Tabel met T*10 -4


A
Geluidisolatie glas

Gevelelement: 28 dB(A) 34 dB(A) 40 dB(A)

T-muur; Ra=51 dB (A) 0 . 04 0.04 0 . 04

T-glas 7 . 92 1. 99 0.50

T-kier (dub.kier=O.l) 3 . 00 3.00 3.00

S 1 Rqa = -5 70.27 70 . 27 70.27


U
S 2 Rqa = -1 27.98 27.98 27.98
K
A 3 Rqa = 9 2.80 2.80 2.80
S
T 4 Rqa = 13 1.11 1.11 1.11
E
N 5 Rqa = 17 0.44 0 . 44 0.44

7-10
STANDAARD KIERDICHTING: (grafieken 1 t/m 3)

Ra v/h gevelvlak Geluidisolatie glas

dominant: Rqa: 28 dB (A) 34 dB(A) 40 dB (A)

sus sus sus -5 20.90 21.23 21.32

sus sus sus -1 24.10 24.81 25.01

glas kier kier 9 28.61 31.06 31. 98

glas kier kier 13 29.18 32.12 33.33

glas kier kier 17 29.43 32 . 62 34.00

ZEER GOEDE DUBBELE KIERDICHTING: (grafieken 4 t/m 6)

Ra v/h gevelvlak Geluidisolatie glas

dominant: Rqa: 28 dB(A) 34 dB (A) 40 dB(A)

sus sus sus -5 21.06 21.40 21.49

sus sus sus -1 24.43 25.21 25 . 43

glas sus sus 9 29.64 33.07 34.63

glas glas sus 13 30 . 38 34.89 37.57

glas glas glas 17 30.71 35.90 39.67

---> zinvol; -----> zinloos

7-11
BIJLAGE 2.1 ( B = 55-60 dB(A) )

----
Standaard glas en kierdichting; zware muur (Ra>45 dB (A) )

Rqa-suskast = -5 dB (A) is eenvoudig ventilatierooster


--
Tabel met -10logT Glaspercentage
.-
Gevelelement 20 % 30 % 40 % 50 %
:=
Q-glas (Ra=28) 35.0 33.2 32.0 31. 0

Q-dicht (Ra=51) 52.0 52 . 5 53.2 54 . 0

Q-kier (K=3*10"-4) 35.0 35.0 35.0 35.0

Q-suskast (Rqa=-5) > 21. 5 > 21.5 > 21. 5 > 21. 5

Ra-vlak 21.1 21.03 20.95 20.86

Gak 21 min 3 =18 dB (A) (min.vr)-> Bvr=55 en Bvg=53 dB (A)

Tabel 1

Standaard glas en kierdichting; zware muur (Ra>45 dB (A) )

Rqa-suskast = 0 dB (A) is vent. rooster met kap

Tabel met -10logT Glaspercentage

Gevelelement 20 % 30 % 40 % 50 %

Q-glas (Ra=28) 35.0 33.2 32.0 31. 0

Q-dicht (Ra=51) 52.0 52.5 53.2 54.0

Q-kier (K=3*10"-4) 35.0 35.0 35.0 35.0

Q-suskast (Rqa=O) > 26.5 > 26.5 > 26.5 > 26 . 5

Ra-vlak 25.4 25.2 25.0 24 . 8

Gak 22 dB(A)------> Bvr = 59 en Bvg = 57 dB (A)

Tabel 2 is tabel 1 met verbeterd ventilatierooster

7-12
BIJLAGE 2.2 ( B = 60-65 dB(A) )

Standaard glas en kierdichting; zware muur (Ra>45 dB (A) )

Rqa-suskast = 7 dB (A)

Tabel met -10logT Glaspercentage

Gevelelement 20 % 30 % 40 % 50 %

Q-glas (Ra=28) 35.0 > 33.2 > 32.0 > 31. 0

Q-dicht (Ra=51) 52 . 0 52.5 53.2 54.0

Q-kier (K=3*10 -4)


A
35.0 35.0 35.0 35.0

Q-suskast (Rqa=7) > 33.5 33 . 5 33.5 33 . 5

Ra-vlak 29 . 7 29.1 28.6 28.1

Gak 25-27 dB(A)------> Bvr = 62-64 en Bvg = 60-62 dB (A)

Tabel 3 is tabel 2 met suskast i.p.v . verbeterd vent.rooster

Standaard kierdichting; zware muur (Ra>45 dB (A) )


Verbeterd glas Ra = 30 dB(A) (d-tot.glas<= 30mm)
Rqa-suskast = 7 dB (A)

Tabel met -10logT Glaspercentage

Gevelelement 20 % 30 % 40 % 50 %

Q-glas (Ra=30) 37.0 35.2 34.0 > 33.0

Q-dicht (Ra=51) 52.0 52.5 53.2 54.0

Q-kier (K=3*10 A -4) 35.0 35.0 35 . 0 35.0

Q-suskast (Rqa=7) > 33.5 > 33.5 > 33.5 33.5

Ra-vlak 30.2 29 . 7 29 . 4 29.0

Gak 26-27 dB(A)------> Bvr = 63-64 en Bvg 61-62 dB (A)

Tabel 4 is tabel 3 met verbeterd glas

7-13
BIJLAGE 2.3 ( B = 60-65 dB(A) )

Standaard kierdichting; zware muur (Ra>45 dB (A) )


Verbeterd glas Ra = 30 dB (A) (d-tot.glas<= 30mm)
Rqa-suskast = 12 dB (A) verbeterde suskast

Tabel met -10logT Glaspercentage

Gevelelement 20 % 30 % 40 % 50 %

Q-glas (Ra=30) 37.0 35.2 > 34.0 > 33.0

Q-dicht (Ra=51) 52.0 52.5 53.2 54 . 0

Q-kier (K=3*10"-4) > 35.0 > 35.0 35.0 35.0

Q-suskast (Rqa=12) 38.5 38.5 38 . 5 38.5

Ra-vlak 31. 8 31.2 30.7 30.2

Gak 27-29 dB(A)------> Bvr = 64-66 en Bvg 62-64 dB (A)

Tabel 5 is tabel 4 met verbeterde suskast

Goede enkelvoudige kierdichting (10"-4) ; zware muur


Verbeterd glas Ra = 30 dB (A) (d-tot . glas<= 30mm)
Rqa-suskast = 12 dB(A) verbeterde suskast

Tabel met -10logT Glaspercentage

Gevelelement 20 % 30 % 40 % 50 %

Q-glas (Ra=30) > 37.0 > 35.2 > 34.0 > 33 . 0

Q-dicht (Ra=51) 52.0 52.5 53.2 54 . 0

Q-kier (K=10"-4) 40.0 40.0 40.0 40 . 0

Q-suskast (Rqa=12) 38.5 38.5 38.5 38.5

Ra-vlak 33.6 32.7 31. 9 31.3

Gak 28-31 dB(A)------> Bvr = 65-68 en Bvg = 63-66 dB (A)

Tabel 6 is tabel 5 met verbeterde kierdichting

7-14
BIJLAGE 2.4 ( B = 65-70 dB(A) )

Goede enkelvoudige kierdichting (10 -4) i zware muur


A

Glas met grote spouw Ra = 37.5 dB (A) (d-spouw = 100 mm)


Rqa-suskast = 12 dB (A) verbeterde suskast

Tabel met -10logT Glaspercentage

Gevelelement 20 % 30 % 40 % 50 %

Q-glas (Ra=37.5) 44.5 42.7 41. 5 40.5

Q-dicht (Ra=51) 52.0 52.5 53.2 54 . 0

Q-kier (K=10 -4)


A
40.0 40.0 40.0 40.0

Q-suskast (Rqa=12 ) > 38 . 5 > 38 . 5 > 38.5 > 38.5

Ra-vlak 35 . 5 35.2 35.0 34.8

Gak 32 dB(A)------> Bvr = 69 en Bvg = 67 dB (A)

Tabel 7 is tabel 6 met veel beter geluidwerend glas

Goede enkelvoudige kierdichting (10 -4) i zware muur


A

Glas met grote spouw Ra = 37.5 dB (A) (d-spouw = 100 mm)


Rqa-suskast = 17 dB (A) zeer goede suskast

Tabel met -10logT Glaspercentage

Gevelelement 20 % 30 % 40 % 50 %

Q-glas (Ra=37.5) 44.5 42 . 7 41.5 40.5

Q-dicht (Ra=51) 52.0 52 . 5 53.2 54 . 0

Q-kier (K=10 -4)


A
> 40.0 > 40 . 0 > 40.0 > 40 . 0

Q-suskast (Rqa=17) 43.5 43.5 43.5 43.5

Ra-vlak 37.3 36 . 9 36 . 6 36.2

Gak 33-34 dB(A)------> Bvr = 70-71 en Bvg 68-69 dB (A)

Tabel 8 is tabel 7 met zeer goede suskast

7-15
BIJLAGE 2.5 ( B = 65-70 dB(A) )

Dubbele kierdichting (3*10 -5) i zware muur


A

Glas met grote spouw Ra = 37.5 dB (A) (d-spouw = 100 mm)


Rqa-suskast = 17 dB(A) zeer goede suskast

Tabel met -10logT Glaspercentage

Gevelelement 20 %" 30 %" 40 %" 50 %"

Q-glas (Ra=37.5) 44.5 > 42.7 > 4l. 5 > 40.5

Q-dicht (Ra=51) 52.0 52.5 53.2 54.0

Q-kier (K=3*10 A -5) 45.0 45.0 45.0 45 . 0

Q-suskast (Rqa=17) > 43.5 43 . 5 43.5 43.5

Ra-vlak 39.2 38.7 38.2 37.7

Gak 35-36 dB(A)------> Bvr = 72-73 en Bvg 70-71 dB (A)

Tabel 9 is tabel 8 met dubbele kierdichting

Dubbele kierdichting (3*10 -5) i zware muur


A

Glas met zeer grote spouw Ra = 4l.5 dB (A) (d-sp.= 200 mm)
Rqa-suskast = 17 dB (A) zeer goede suskast

Tabel met -10logT Glaspercentage

Gevelelement 20 %" 30 % 40 %" 50 %"

Q-glas (Ra=41.5) 48.5 46.7 45.5 44.5

Q-dicht (Ra=51) 52.0 52.5 53 . 2 54.0

Q-kier ( K=3 * 1 0 A - 5) 45.0 45.0 45.0 45.0

Q-suskast (Rqa=17) > 43.5 > 43.5 > 43.5 > 43 . 5

Ra-vlak 40.1 39.9 39.6 39.4

Gak = 36-37 dB(A)------> Bvr = 73-74 en Bvg = 71-72 dB (A)

Tabel 10 is tabel 9 met zeer goed geluidwerend glas

7-16
FIGUUR 1

GELUIDISOLATIE SUSKASTEN

7-17
FIGUUR 2

TE BEOORDELEN GEVELVLAK
..

I< :{6 >J

J- ~~ j

I t
1ft5T.
-I I
J
I
I ~ rA'A7~;P&L - .?t ! lig..,
1-.--- ~~~-+
k -?,6~ >l

7- 18
FIGUUR 3

INVLOED SUSKAST OP GELUIDISOLATIE

'Il
~i
,q"" ~
~ ~

~~
IS" I
ÓC:>/. ..fhtS 1
~ ;I.

~ ??J
f 3" JJ.
1- ~

fa Ji ~::'l
~ ];' ~
~
3'1
Ja J3
31-
tt----
Q~ i
.~
- - - JI
:Je
~
-zy
/. 3;. '2;

')1
/0
2b

5".J ~7 lZ 2r

l'l
~
5"5" Jo

7-19
20/0

pVlJr ~

7-20

You might also like