You are on page 1of 129

Sociaal veilig ontwerpen

Sociaal veilig
ontwerpen

Checklist ten behoeve van het ontwikkelen en toetsen van (plannen voor)
de gebouwde omgeving

D.J.M, van der Voordt


H.B.R. van Wegen

Delft/Den Haag, mei 1990


Uitgave en distributie
Publikatieburo
Py Faculteit der Bouwkunde
Technische Universiteit Delft
Berlageweg 1, 2628 CR Delft
Telefoon (015) 784737

Samenstelling
O o D Q Onderzoeksinstituut voor Stedebouw, Planologie en Architectuur
Faculteit der Bouwkunde
Technische Universiteit Delft
Berlageweg 1,2628 CR Delft
Telefoon (015) 781308/781088

In opdracht van
u
i i u Gemeentelijke Dienst Stadsontwikkeling/Grondzaken
MIL
I I U Laan van Meerdervoort 70, 2517 AN 's-Gravenhage
Telefoon (015) 3123911
SOIGZ

CIP-gegevens
Koninklijke Bibliotheek, Den Haag

Voordt, D.J.M: van der

Sociaal veilig ontwerpen: checklist ten behoeve van het ontwikke­


len en toetsen van (plannen voor) de gebouwde omgeving /
D.J.M, van der Voordt, H.B.R, van Wegen. - Delft: Publikatieburo
Bouwkunde, Technische Universiteit Delft. - III.
Met lit. opg.

ISBN 90-5269-039-1
SISO710.7 UDC 72:351.78 NUGI655
Trefw.: sociale veiligheid, criminaliteit, gebouwde omgeving

Copyright ©1990
Research Institute of Urban Planning and Architecture (OSPA)

All rights reserved. No part of this book may be reproduced in any form, by
print photoprint, microfilm or any other means without written permission
from the Delftt University of Technology, Department of Architecture, Hou­
sing, Urban Design and Planning
Ten geleide

Het terugdringen van de kleine criminaliteit en het verhogen van de sociale vei­
ligheid op straat hebben een hoge maatschappelijke prioriteit. Terecht, het ge­
voel van veiligheid behoort immers tot de eerste levensbehoeften. De verzorging
daarvan is niet alleen een taak van de politie. Uit het onderzoek, dat aan deze
handleiding ten grondslag ligt, blijkt bijvoorbeeld dat er duidelijke relaties bestaan
tussen sociale veiligheid en de inrichting van de gebouwde omgeving.
De vormgeving van buurten, straten en pleinen, maar ook van woongebouwen
beïnvloeden de beleving en het gedrag van mensen.
Met deze constatering kunnen dus ook architecten en stedebouwkundigen 'me­
deplichtig' worden verklaard aan de oplossing van het probleem. Dit boek geeft
hen daarvoor een handreiking.

Het boek bevat aandachtspunten voor het ontwerpen van plannen op verschil­
lende niveaus. Het geeft tevens de criteria waarop plannen en bestaande situa­
ties op hun kwaliteiten van sociale veiligheid kunnen worden getoetst. De hand­
leiding levert geen kant en klaar recept voor een veilige omgeving. Daarvoor is
de materie te complex. De opstellers hebben getracht op basis van hun kennis
en ervaring de invloed van de verschillende in het geding zijnde (gelegen-
heids)factoren in beeld te brengen. Dit maakt het ontwerpen van een sociaal vei­
lige omgeving, die ook moet voldoen aan eisen van leefbaarheid en esthetiek, tot
een creatieve opgave. Een opgave waarin naast ontwerpers ook woningbeheer­
ders, politie, gemeentelijke diensten en niet te vergeten bewoners en gebruikers
actief participeren. Het is mij een groot genoegen hen deze handleiding als hulp­
middel daarvoor aan te reiken.
Inhoud

Voorwoord

1. Inleiding
Sociale veiligheid en kleine criminaliteit
Doel van deze publikatie
Doelgroep
Structuur van het boek
Inbreng in verschillende fasen
Advisering versus normering

2. Sociale veiligheid en gebouwde omgeving


Sociale veiligheid in onderzoek en beleid
Gebouwde omgeving en onveiligheidsgevoelens
Gebouwde omgeving en kleine criminaliteit

3. Planontwikkeling en plantoetsing
Plantoetsingscriteria
Belang van de criteria per type delict
Belang van de criteria naar schaalniveau
Meetproblemen
Prioriteiten

4. Aandachtspunten op stedebouwkundig niveau


Inleiding
Omvang en lokatie van functies
Woonvorm en verkavelingstype
Verkeer en vervoer
Parkeervoorzieningen
Onderdoorgangen

5. Aandachtspunten op bouwplanniveau
Inleiding
Woningen
Scholen
Loop- en fietsroutes
Parkeergarages
Onderdoorgangen
Straatmeubilair
Groenvoorzieningen

6. Literatuur

Bijlagen
1. Technopreventie: materiaalkeuze en detaillering
2. Voorbeeldprojekt kavel 6, Den Haag
3. Samenstelling van de begeleidingscommissie

Colofon
Voorwoord

Sociaal veilig ontwerpen bestaat niet. Het zijn immers mensen die delicten ple­
gen en niet de gebouwen of buitenruimten. En toch gaat dit boek over sociaal
veilig ontwerpen! Architecten, stedebouwers en planologen kunnen namelijk wel
degelijk een belangrijke bijdrage leveren aan de sociale veiligheid. Ook voor be­
woners, politici, woningcorporaties en andere betrokkenen in het bouwproces is
een belangrijke rol weggelegd. Door een adequate vormgeving en inrichting van
de gebouwde omgeving kan de kans op vandalisme, diefstal, inbraken etc, kor­
tom: de kleine of veelvoorkomende criminaliteit, beperkt blijven. Ook het zich vei­
lig voelen is mede afhankelijk van de wijze, waarop woningen en andere functies
gemengd worden, gebouwen worden ontworpen en buitenruimten worden inge­
richt. Aan beide componenten van sociale veiligheid (de kans op een daadwer­
kelijk delict en de beleving van (on)veiligheid) wordt in dit boek uitgebreid aan­
dacht besteed.

Centraal staat de vraag, hoe men bij het plannen, ontwerpen en beheren van de
gebouwde omgeving rekening kan houden met het sociale veiligheidsaspect.
Daartoe is het begrip sociale veiligheid uitgewerkt in een achttal criteria. Deze
criteria kunnen zowel gebruikt worden bij het ontwikkelen van plannen als voor
het toetsen van plannen of bestaande situaties. De informatie is geordend vol­
gens het principe van een checklist. Aanbevolen wordt om de genoemde aan­
dachtspunten en suggesties puntsgewijs na te lopen bij het opzetten en beoorde­
len van ontwerpschetsen. Daarmee wordt bereikt, dat het sociale veiligheids­
aspect systematisch aan de orde komt in de verschillende stadia van het plan­
vormingsproces.

* Gemeentepolitie 's-Gravenhage (1985), Met dit boek wordt een omvangrijk onderzoeksproject afgerond.* Na een oriën­
Onderzoek naar de relatie criminaliteit- terend onderzoek naar de invloed van de gebouwde omgeving op sociale veilig­
ruimtelijke structuur. heid is eerst een interim-checklist opgesteld. Vervolgens is deze interim-checklist
Voordt, D.J.M, van der, en H.B.R. van We­ op bruikbaarheid getoetst in vier Haagse bouwlocaties. Op basis van de theoreti­
gen (1986), Ruimtelijke structuur en kleine
criminaliteit. Interim-checklist. sche fase en het veldonderzoek is tenslotte de thans voor u liggende checklist
Voordt, D.J.M, van der, H.B.R. van Wegen annex ontwerphandleiding opgesteld. Het project is geïnitieerd door de Dienst
e.a. (1987/1988), Toetsing van de interim­ Beleidszaken en Onderzoek van de Gemeentepolitie 's Gravenhage en de Ge­
checklist Sociale Veiligheid en Gebouwde meentelijke Dienst Stadsontwikkeling/Grondzaken uit deze zelfde stad. Financië­
Omgeving.
le ondersteuning is verkregen van de Stuurgroep Bestuurlijke Preventie van Cri­
minaliteit. Zonder hen en zonder al onze gesprekspartners - bewoners, ontwer­
pers, plantoetsers en vele andere deskundigen - zou het eindprodukt niet gewor­
den zijn tot wat het nu is. Dank daarvoor!

D.J.M, van der Voordt


H.B.R. van Wegen

Delft, mei 1990


Inleiding

Sociale veiligheid en kleine criminaliteit


Verschillende auteurs definiëren sociale veiligheid als een zo veilig mogelijk ge­
bruik van de openbare ruimte, zonder angst voor of aantasting van de persoonlij­
ke integriteit. Vaak wordt het begrip toegespitst op onveiligheidsgevoelens van
vrouwen, met de nadruk op (angst voor) sexueel geweld. In deze opvatting is
sprake van een sociaal veilige omgeving, wanneer vrouwen zich hierin vrij van
(dreiging van) confrontaties met sexueel geweld kunnen bewegen. In deze publi-
katie zullen we het begrip wat breder hanteren. Sociale veiligheid staat hier voor
zowel het zich veilig voelen (de 'subjectieve' component) als voor zo min moge­
lijk criminaliteit (de 'objectieve' component). Omdat het hier om de relatie met de
gebouwde omgeving gaat, beperken we ons tot de zgn. kleine criminaliteit. De in
1983 door de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken ingestelde Com­
missie Kleine Criminaliteit (de zgn. Commissie Roethof, vernoemd naar haar
voorzitter) spreekt in dit verband van strafbaar gedrag, dat op zichzelf niet echt
ernstig is, maar vooral door de massaliteit hinderlijk is en gevoelens van onveilig­
heid oproept. Niet alle gevallen van vandalisme, winkeldiefstal, inbraken in wo­
ningen e.d. zijn als 'kleine' delicten te beschouwen. Bovendien suggereert de
term een zekere vergoelijkende houding. Vandaar dat velen thans de voorkeur
geven aan de term 'veelvoorkomende criminaliteit'. Bij al deze begrippen ligt het
accent op de daders. De term 'sociale veiligheid' legt het accent daarentegen
meer bij de (potentiële) slachtoffers.

Doel van deze publikatie


Dat een ontwerp voor een gebouw kritisch wordt bekeken op constructieve veilig­
heid is vanzelfsprekend. Even vanzelfsprekend is het, om van stedebouwkundi-
ge plannen na te gaan of deze naar verwachting tot verkeersveilige situaties zul­
len leiden. Het doorlichten van bouwplannen op sociale veiligheid is daarentegen
lange tijd onderbelicht gebleven. Pas de laatste jaren wordt hieraan door ge­
meenten en andere betrokkenen serieus aandacht besteed. Met deze publikatie
wordt beoogd een instrument aan te reiken om meer systematiek en volledigheid
te bereiken bij het ontwikkelen of toetsen van bouwplannen op sociale veiligheid.
Doel hiervan is om vanuit een ruimtelijk-bouwkundige invalshoek zo gunstig mo­
gelijke voorwaarden te creëren voor het ontstaan van sociaal veilige situaties.
Daartoe wordt zowel aandacht besteed aan ontwerp- en beheerssuggesties ten
behoeve van het ontwikkelen van plannen als aan checkpunten ten behoeve
van het toetsen van ontwerpen of bestaande situaties.

Doelgroep
Bij het ontwerpen en beheren van de gebouwde omgeving is een groot aantal
partijen betrokken. Bij het schrijven van deze ontwerphandleiding is dan ook uit­
gegaan van verschillende doelgroepen, waaronder:
- betrokkenen bij de planvoorbereiding, zoals planologen, programma-advi­
seurs, politici en toekomstige gebruikers,
- ontwerpers van plannen: architecten, stedebouwkundigen, verkeerskundigen,
beeldend kunstenaars,
- beoordelaars van plannen, beroepsmatig of als direct betrokkene (bewoners
en andere gebruikers),
- gebruikers en beheerders van gerealiseerde plannen, waaronder bewoners,
eigenaar-beheerders, woningcorporaties en gemeentelijke diensten.

Een bijzondere rol lijkt weggelegd voor de gemeentepolitie. Vanwege haar speci­
fieke deskundigheid ligt het voor de hand naast allerlei andere gemeentelijke
diensten vooral ook de politie in te schakelen om het sociale-veiligheidsaspect
gedurende de gehele planontwikkeling te bewaken. In Den Haag heeft dit inmid­
dels geleid tot de instelling van een afdeling Preventieve Criminaliteitsbestrijding.
Ook andere politiecorpsen hebben een specifiek op bouwzaken georiënteerde
medewerker in dienst, meestal in de persoon van de lokale ambtenaar Voorko­
ming Misdrijven. Uiteraard dient de politie dan wel (bij)geschoold te worden in de
wijze waarop bouwplannen tot stand komen. De door Bureau Criminaliteitspre­ * Caron, H. e.a. (1986), Criminaliteit en ge­
ventie uit Amsterdam opgestelde publikatie 'Procesgang in de woningbouw' kan bouwde omgeving. Procesgang in de wo­
daarbij goede diensten bewijzen*. ningbouw.

De structuur van het boek


Dit inleidend hoofdstuk is vooral bedoeld als toelichting bij het gebruik ervan in
de dagelijkse praktijk van planning, ontwerp en beheer van gebouwen en buiten­
ruimten. In de voorgaande paragraaf is al aangegeven voor wie het boek vooral
bedoeld is. In de volgende paragrafen van dit hoofdstuk zal nader ingegaan wor­
den op de vraag, in welke fase van het bouwproces getoetst zou moeten wor­
den op sociale veiligheid en op welke wijze.

In het volgende hoofdstuk wordt kort stilgestaan bij het onderzoeken de theo­
rievormingwaarop dit boek gebaseerd is. Hoofdstuk 2 vormt belangrijke achter­
grondinformatie om de meer concrete ontwerp- en beheerssuggesties op zinvolle
en deskundige wijze te kunnen toepassen.

In hoofdstuk 3 wordt de theorie samengevat in 8 criteria, elk weer onderverdeeld


in verschillende indicatoren. Deze aandachtspunten of 'checkpunten' vormen de
kern van het boek.

Na de behandeling op algemeen niveau worden de checkpunten in de hoofd­


stukken 4 en 5 nader toegespitst op concrete ontwerpbeslissingen. Zoals we nog
zullen zien speelt sociale veiligheid op structuurschetsniveau slechts een be­
scheiden rol. Waar structuurschetsen concreet worden, b.v. ten aanzien van de
lokatie van stations en andere voorzieningen, spelen in grote lijnen dezelfde aan­
dachtspunten een rol als op stedebouwkundig planniveau. Vandaar dat bij de uit­
werking van de criteria en indicatoren slechts onderscheid is gemaakt in stede­
bouwkundig planniveau en bouwplanniveau. Voor een aantal telkens terugkeren­
de ontwerpbeslissingen wordt besproken, wat de consequenties van bepaalde
keuzes kunnen zijn voor de sociale veiligheid. Behalve voor nieuwbouwplannen
is deze informatie ook bruikbaar als het gaat om (her)inrichting van bestaande
situaties. De opbouw is telkens van globaal naar gedetailleerd:
Inleiding

a. Per criterium worden verschillende indicatoren onderscheiden. Belangrijke in­


dicatoren voor het criterium 'zichtbaarheid' zijn bijvoorbeeld 'goede verlichting'
en 'ononderbroken zichtlijnen'. De indicatoren zijn te gebruiken als checkpun-
ten bij zowel het ontwikkelen als het toetsen van bouwplannen en bestaande
situaties. De indicatoren worden voorafgegaan door een + teken, wanneer
het desbetreffende plankenmerk naar verwachting een positief effect heeft op
de sociale veiligheid. Een - teken is toegekend aan plankenmerken die uit
oogpunt van sociale veiligheid ongewenst zijn.
b. Waar mogelijk en zinvol zijn de indicatoren verder puntsgewijs uitgewerkt in
concrete ontwerpaanbevelingen. Sommige aanbevelingen zijn alleen verbaal
geformuleerd. Andere zijn (ook) visueel in beeld gebracht.

Opbouw van globaal naar gedetailleerd Daarmee is een zekere hiërarchie in aandachtspunten ontstaan. Met als centrale
doelstelling de bevordering van de sociale veiligheid, kunnen de criteria en indi­
catoren opgevat worden als afgeleide doelstellingen. De ontwerpaanbevelingen
Sociale veiligheid verwijzen naar concrete ontwerpmiddelen om deze doelstellingen te bereiken.

Met een goed ontwerp alleen is men er uiteraard nog niet. Een efficiënte organi­
satie van het bouwproces, een adequaat toewijzings- en plaatsingsbeleid en
8 criteria zorgvuldig beheer van het bestaande zijn evenzeer belangrijk. De maatschappe­
lijke context (werkloosheid, verminderd normbesef, gebrek aan toezicht etc.)
mag evenmin uit het oog worden verloren. Vandaar dat ook aan deze aspecten
beknopt aandacht wordt besteed. »

indicatoren Inbreng in verschillende fasen


Naarmate plannen voor (her)inrichting van de gebouwde omgeving verder zijn
gevorderd, komen steeds meer beslissingen min of meer vast te liggen en neemt
de keuzevrijheid voor de ontwerper af. Is een plan eenmaal uitgevoerd, dan zijn
preventieve maatregelen veelal nog maar beperkt mogelijk en/of erg kostbaar.
ontwerp- en beheers-
suggesties Het is dus belangrijk het sociale-veiligheidsaspect al in een vroeg stadium van de
planontwikkeling mee te nemen. Daar staat tegenover, dat op dat moment nog
veel gegevens ontbreken, bijvoorbeeld over de concrete invulling van de functies
(soort voorzieningen, winkelbranche), het aantal en de situering van entrees, de
materiaalkeuze voor gevel en dak etc. De plannen kunnen op deze punten dus
ook nog niet getoetst worden. Wanneer we de verschillende planniveaus nalo­
pen op de mogelijkheid om rekening te houden met sociale veiligheid, ontstaat
het volgende beeld.

Een structuurschets geeft een visie in hoofdlijnen omtrent de inrichting van een
groter gebied, zowel wat functie als vorm betreft. Soms gaat het om een nieuw
gebied, maar vaak ook om een transformatie van bestaand gebied, b.v. de her­
structurering van oude havengebieden of industriegebieden tot woongebied. Een
structuurschets is overigens niet verplicht. Veel gemeenten hebben dan ook
geen structuurschets. Op structuurschetsniveau worden vooral beslissingen ge­
nomen over de omvang en lokatie van stedelijke voorzieningen, verkeer en ver­
voer, woonmilieudifferentiatie (kwa doelgroep, bouwvorm, bebouwingsdichtheid,
voorzieningenniveau), situering van uitbreidingsgebieden e.d. Omdat veel zaken
14 pas later worden uitgewerkt, speelt het sociale veiligheidsaspect op structuur­
schetsniveau slechts een bescheiden rol. Wel valt het aan te bevelen om bij het
formuleren van uitgangspunten en doelstellingen de sociale veiligheid expliciet
aan de orde te stellen. En voorts om vooraf een inschatting te maken van kwets­
bare plekken, op basis van de verwachte aanwezigheid van potentiële daders,
de aanwezigheid van een aantrekkelijk doelwit en de afwezigheid van omstan­
ders.

In aansluiting op een vrij globale toetsing op structuurschetsniveau kunnen bij de


uitwerking op de lagere schaalniveaus grofweg drie fasen worden onderschei­
den, waarin het van belang is expliciet aandacht te besteden aan sociale veilig­
heid:

Detail structuurschets Zuidwestelijke


Stadsrand
Inleiding

a. Tijdens de stedebouwkundige fase stelt de gemeente allerlei stedebouwkun-


dige randvoorwaarden op. Sociale veiligheid dient daarbij expliciet aan de or­
de te komen. Voorts dient bij beslissingen ten aanzien van verkavelingstype,
verkeersstructuur, omvang en lokatie van voorzieningen zoveel mogelijk reke­
ning gehouden te worden met het veiligheidsaspect.
b. Tijdens de bouwplanfase dient sociale veiligheid meegewogen te worden bij
beslissingen ten aanzien van aantal en lokatie van entrees van gebouwen, de
positie van ramen en deuren, detaillering van bergingen etc.
c. In de bestekfase is opnieuw aandacht nodig voor het sociale veiligheidsas­
pect. In deze fase worden veelal de keuzes gemaakt ten aanzien van materi­
alen voor hang- en sluitwerk en gevel- en dakafwe.rking. Vooral met het oog
op vandalisme- en inbraakpreventie een belangrijke fase!

Om het sociale veiligheidsaspect in het planontwikkelingsproces voldoende tot


zijn recht te laten komen, is de inbreng van alle betrokken gemeentelijke dien­
sten en toekomstige gebruikers gewenst. De coördinator sociale veiligheid zou
bij voorkeur van het begin af aan direct in het planteam moeten participeren.
Daarmee wordt bereikt, dat kennis over sociale veiligheid en criminaliteitspreven­
tie al vroeg in de besluitvorming wordt betrokken.

Detail stedebouwkundig plan Groothan­


delsmarkt, ontwerp SOGZ/Wietze Patijn

.^vkLab-Lcb-] dii-Jxaichj m !_OILCDJ __cb_


Advisering versus normering
Van verschillende kanten wordt er voor gepleit om, in navolging van brandveilig­
heid en constructieve veiligheid, ook ten aanzien van de sociale veiligheid regels
op te nemen in het Bouwbesluit. In het Ontwerp-Bouwbesluit is inmiddels opge­
nomen, dat entrees van meergezinswoongebouwen voor niet-bewoners afgeslo­
ten dienen te zijn. In Den Haag is een bijstelling van de gemeentelijke bouwver­
ordening in voorbereiding, waarbij een afzonderlijk artikel wordt gewijd aan soci­
ale veiligheid (art. 32a). Haarlem heeft als een van de eerste gemeenten de
NEN-normen voor inbraakveiligheid van gebouwen in de gemeentelijke bouwver­
ordening opgenomen. Het gaat hier om de normen NEN 5088 (Bouwtechnische

ARTIKEL 32a. S o c i a l e v e i l i g h e i d . '


1. Een bouwwerk dienst zodanig te zijn dat het zowel op zich-
zelf als in verband met de bestaande omgeving voldoet aan Voor een toelichting hierop sie het h'er"vei
redelijke eisen van sociale veiligheid. Het bouwwerk dient in hoofdstuk 2.3. van het raadsvoorstel.
derhalve in zich te hebben dat het in zijn algemeenheid
sociale controle mogelijk maakt, dat het bepaalde onge-
wenste aituaties op het gebied van criminaliteit tegen-
gaat en dat het de eigen veiligheid beschermt.

2. Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in 1,


indien het voldoen aan de bepaling door omstandigheden
op overwegende bezwaren stuit.

Art. 32a uit de Gemeentelijke Bouwverordening Den Haag

beveiliging van woningen - Toepassing van hang- en sluitwerk) en NEN 5089 (In­
braakwerend hang- en sluitwerk - Eisen en beproevingsmethoden). Dit biedt de
beste waarborg dat de noodzakelijke voorzieningen vroegtijdig worden aange­
bracht. Toch lijkt enige terughoudendheid in regelgeving op zijn plaats. Of een
ontwerp gevoelig is voor (kleine) criminaliteit hangt immers niet alleen af van de
kenmerken van het ontwerp, maar ook van waar het komt te liggen en wie er ge­
bruik van zal maken. Een blokje portiekwoningen in een stadsvernieuwingsge­
bied in Amsterdam wordt anders gebruikt dan een vergelijkbaar blokje aan de
rand van een rustige plattelandsgemeente. Een bejaardenflat is kwa sfeer en ge­
bruik totaal anders dan een flat waar ook grote gezinnen met kleine kinderen
(moeten) wonen. Bovendien moet bedacht worden, dat elk ontwerp een compro­
mis is tussen vele, vaak tegenstrijdige eisen. De gemeentelijke verplichting in
Amsterdam om in stadsvernieuwingsgebieden alleen gesloten bouwblokken toe
te passen, gaat ons inziens dan ook te ver*. De beste stelregel lijkt te zijn om * Amsterdamse Raad voor de Stedebouw
vooral die aspecten in regelgeving op te nemen, die algemeen geldig zijn. De (1988), Bouwblok op slot.
NEN-normen zijn hier een goed voorbeeld van. Inbraakpreventieve maatregelen
zijn immers overal gewenst. Bovendien maakt het onderscheid in risikoklassen
het mogelijk om een zekere differentiatie in de zwaarte van de te nemen maatre­
gelen aan te brengen. Situatie-afhankelijke aspecten dienen bij voorkeur meer
op informerende dan op normerende wijze in het bouwproces te worden inge­
voerd. De hier ontwikkelde checklist annex ontwerphandleiding heeft dan ook na­
drukkelijk het karakter van een leidraad. Voorschriften zijn er niet in opgenomen,
wel overwegingen bij het maken van ontwerpkeuzen en adviezen om - afhanke­
lijk van de situatie - bepaalde oplossingen wel of juist vooral niet toe te passen.
Sociale veiligheid en
gebouwde omgeving

Sociale veiligheid in onderzoek en beleid


De gedachte dat ook de vormgeving en inrichting van de gebouwde omgeving
een belangrijke rol spelen bij vandalisme, criminaliteit en onveiligheidsgevoelens,
is niet nieuw. Al in de middeleeuwen werden stadswallen en bewaakte stads­
poorten toegepast om de burgers te beschermen tegen dieven, struikrovers en
aanvallen van buiten. Op gebouwniveau moesten dikke muren en kleine ramen
zorgen voor voldoende veiligheid. Nog weer later dringt het besef door, dat een
goede openbare verlichting eveneens een positief effect kan hebben op de open­
bare veiligheid. De meer systematische studie van de relatie tussen ruimtelijke
omgevingskenmerken en sociale veiligheid is pas van betrekkelijk recente da­
tum. In het begin van de ontwikkeling van de criminologie als wetenschap werd
het accent veeleer gelegd op dadergerichte theorieën. Voor zover er in die tijd al
een verband werd gelegd tussen criminaliteit en omgeving, lag de nadruk vooral
op sociaal-economische variabelen, zoals opleiding en inkomen. Pas in de jaren
* Zie o.a. Park et al (eds) (1925), The City. vijftig en zestig van deze eeuw wordt, vooral in navolging van Amerikaanse on­
Shaw, CR. en H.D. McKay (1942/1969), derzoekers uit de zgn. Chicagoschool*, ook het belang van adequate huisvesting
Juvenile delinquency and Urban Areas.
en goede sociaal-culturele voorzieningen meer en meer onderkend. De in het
** Newman, O. (1972), Defensible space. buitenland** al eerder ontwikkelde ideeën over 'crime prevention through envi­
Crime prevention through urban design. ronmental designVzijn pas in de late jaren zeventig in Nederlands onderzoek te­
Reppetto, T. (1976), Crime prevention rug te vinden. Een vroeg voorbeeld is de studie naar de onveiligheidsbeleving in
through environmental policy: a critique. en rond de Binckhorsttunnel in Den Haag.*** De politieke belangstelling voor dit
Jeffery, C.R. (1977), Crime prevention
through environmental design. onderwerp is van nog recenter datum. Het protest van organisaties zoals 'Blijf
van mijn lijf" en 'Vrouwen tegen verkrachting' heeft tot gevolg, dat de regering be­
*** Voordt, D.J.M. van der, R.P. Vrins en gin jaren tachtig een nota 'Sexueel Geweld' publiceert. In deze nota verschijnt
H.B.R. van Wegen (1978), De Binckhorst- voor het eerst een aanbeveling over ruimtelijke maatregelen als preventief mid­
tunnel: brug of barrière. del tegen sexueel geweld buitenshuis. In deze zelfde periode (1984) wordt in de
Tweede Kamer eveneens gevraagd om ruimtelijke maatregelen ter voorkoming
van sexueel geweld. De ministervan Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer verbreedt deze vraag naar veiligheid voor iedereen. In 1985 ver­
schijnt het Beleidsplan Samenleving en Kleine Criminaliteit. Hierin worden ruim­
telijke maatregelen ter bevordering van de openbare veiligheid officieel tot over­
heidsbeleid verklaard, getuige het volgende actiepunt:

"Het qua planologische en bouwtechnische kenmerken zodanig inrichten van


de bebouwde omgeving, dat hierdoor enerzijds de uitoefening van toezicht
op vooral jongeren niet onnodig wordt bemoeilijkt en anderzijds het plegen
van diefstallen e.d. niet onnodig gemakkelijk wordt gemaakt".

De gegroeide wetenschappelijke en politieke belangstelling voor de relatie tus­


sen fysieke omgevingskenmerken en (angst voor) criminaliteit heeft inmiddels
geleid tot een groot aantal studies en beleidsnota's. Van alle Nederlandse ge­
meenten heeft ca 25% een beleidsnota opgesteld of in voorbereiding over pre­
ventie van criminaliteit, waarin naast dadergerichte maatregelen ook omgevings­
gerichte maatregelen worden voorgesteld.**** Van de gemeenten met meer dan
**** VNG (1988), Gemeenten en veelvoor­ 50000 inwoners beschikt zelfs 58% over een dergelijke nota. In de praktijk wor­
komende criminaliteit: een inventarisatie den tal van projekten opgezet om door middel van ruimtelijke maatregelen een
van preventieve bestuurlijke aktiviteiten. bijdrage te leveren aan de bestrijding en preventie van (kleine) criminaliteit.
18 Enge plekkenkaart Spangen, Rotterdam
Bron: Nauta (1989)

Doolhof < ■}■: J »

" ' ^ ' S l Geen toezicht - Jï^~*'


Renovatie in uitvoering * ;
l,llll§li»««U"«W» i|||||l*' ^
linn I ^in
ï- 4 x»% I 11 J Viaduct/trap

ê yv*\ I iU

~ ~" " «"""ll 1 Onoverzichtelijk portiek


Poorten J i . 'X. "^T^. I I ^ ^ . ^ ^ 1 \ 11

Vil
Kelderuitgang + i. ,J I I I I V < / j f j§ V^W^vSvLl \ \ \ J
U
don/cere gateen | ,ƒ ƒL > ^ \ ^ = - « ^ F ^ -
«jP» T*»«^88/^^I'F'" %
Donker binnenterrein

ilt-* ' , - - •

Jié* ft'.:* : •' " '^


I ÉH&ZJÏ- JMlfcsig: j „ *?- ' -, • . i ;
_, s ."I;' .,"-^;iiï
Slechte verlichting H g J a ! A'-'"'JS^'^
" v?'t&.*inHi 'ft "•*-. • h "■t'"-:

r j t ^ « ^ PveT"i. wv Onduidelijke situatie


SM beneden/bovendijks ^" '
Sociale veiligheid en gebouwde omgeving

Om de uitvoering van de aanbevolen maatregelen op gemeentelijk niveau te sti­


muleren is in 1986 door de rijksoverheid een Stuurgroep Bestuurlijke Preventie
van Criminaliteit ingesteld. Door deze stuurgroep zijn tal van proefprojecten geï­
* Stuurgroep Bestuurlijke Preventie van nitieerd en gefinancierd*. Al met al lijkt de idee dat de inrichting van de gebouw­
Criminaliteit (1988), Tussenverslag be­ de omgeving mede van invloed is op (angst voor) criminaliteit thans in brede
stuurlijke preventieprojecten. kring te worden onderschreven.

Gebouwde omgeving en onveiligheidsgevoelens


Voor veel mensen is angst voor criminaliteit een reden vooral 's avonds niet
meer (alleen) de straat op te gaan. Dit betekent dat mensen aanzienlijk beperkt
worden in hun mogelijkheden tot deelname aan allerlei maatschappelijke activi­
teiten. Veelal leidt angst tot een terugtrekken op zichzelf. Men is niet langer be­
reid hulp te bieden aan een vreemde uit angst voor mogelijke negatieve gedra­
gingen. Daarmee leiden angstgevoelens tot een verdere afkalving van de sociale
** Goodstein, L. en R.L Shotland (1980), controle, waardoor de kans op daadwerkelijke criminaliteit nog verder toeneemt
The crime-causes-crime model.
(het zgn. crime causes crime principe).**

*** CBS (1985), De houding tegenover cri­ In de slachtoffer-enquête van het CBS uit 1985 is aan de respondenten ge­
minaliteit. vraagd om aan te geven, welke beschrijving het best past bij de plekken die men
Heyden, A.W.M, van der (1985/1986), Na­ liever vermijdt uit angst voor criminaliteit.*** Uit de enquête resultaten blijkt dat
dere analyse van de onrustgevoelens in
verband met criminaliteit. plekken die zo mogelijk gemeden worden, vaak gekenmerkt worden door een
slechte verlichting, weinig woonhuizen en weinig mensen op straat. Kenmerken
zoals 'daar worden vaak mensen lastig gevallen' of 'daar is veel criminaliteit' wor­
den veel minder frequent genoemd.

**** Zie o.a. Amsterdam (van Selm, e.a., De resultaten uit de CBS-enquête stemmen overeen met de uitkomsten uit het
1985; Berdowski e.a., 1986), Zoetermeer zgn. 'enge plekken' onderzoek.**** Dit type onderzoek concentreert zich vooral
(Van Kruchten, 1986), Utrecht (Rohde en op de vraag, waar mensen zich onveilig voelen en waarom. De resultaten van
Schuit, 1987), Rotterdam (Dicke, 1987; dergelijk onderzoek worden doorgaans geregistreerd op een zgn. enge plekken
Nauta, 1989), Tilburg (Smits-Rooimans,
1987), Eindhoven (Palstra, 1988). kaart, een plattegrond van de stad of buurt met hierop aangegeven de plekken
die door veel mensen als (extra) onveilig worden ervaren. Tabel 1 geeft enkele
uitkomsten uit een onderzoek in Eindhoven.
Tabel 1: 16,3%
Kenmerken van enge plekken in stil/doods 418
Eindhoven*) mensen die me niet aanstaan 339 13,2%
geen woningen in de buurt 322 12,5%
weinig andere mensen in de buurt 304 11,8%
donker 280 10,9%
je kunt er geen kant op, voel me ingesloten 253 9,9%
onoverzichtelijk 238 9,4%
gehoord dat er een vrouw is lastig gevallen 182 7,1%
ben er zelf lastig gevallen 102 4,0%
voel me altijd onveilig 41 1,6%
*) vermeld is het aantal keren dat het des­ ken het centrum niet zo goed 31 1,2%
betreffende motief is genoemd bij de (21) anders 57 2,2%
enge plekken die door 10 of meer van de
595 respondenten zijn genoemd. Totaal 2567 100%
Vooral de volgende plekken nemen in veel enge plekken kaarten een dominante
positie in:

a. Donkere en verlaten plekken waar weinig mensen komen en toezicht ont­


breekt, zoals groengebieden, afgelegen sportaccommodaties, braakliggende
terreinen, gebieden zonder woningen (kantoorgebieden, industrieterreinen),
geïsoleerd gelegen loop- en fietsroutes en haltes voor het openbaar vervoer
(tram, bus, metro).
b. Tunnels, viaducten en parkeergarages.
c. Drukbezochte plaatsen zoals uitgaansgebieden met veel bars en cafés, die
door hun functie personen aantrekken waarvan een zekere dreiging uitgaat
(opgeschoten jongeren, dronkaards, prostituees, drugsverslaafden).
d. Slecht onderhouden gebieden, die sporen van verpaupering vertonen in de
vorm van leegstaande en/of dichtgetimmerde huizen, vervuiling, vandalisme
en graffiti.
e. Semi-openbare ruimten in (grootschalige) wooncomplexen, zoals binnenter­
reinen, brandgangen, trappenhuizen, langgerekte galerijen, gemeenschappe­
lijke bergruimten en openbare portieken.

Gebouwde omgeving en kleine criminaliteit


Bij (angst voor) kleine of veelvoorkomende criminaliteit zijn altijd drie 'partijen' be­
trokken: dader(s), een doelwit c.q. slachtoffer(s) en de situatie waarin beiden met
elkaar geconfronteerd worden. In schema:

daders de omgeving als gelegen- doelwit


heidsfaktor of barrière

Aanwezigheid van potentiële daders


Al eeuwen lang breken mensen zich het hoofd over de vraag, waarom de een
zich wel overgeeft aan vandalisme, inbraken en geweld en de ander niet. On­
danks tegenstrijdige opvattingen hierover zijn de meeste auteurs het er over
eens, dat naast erfelijke factoren vooral ook de sociaal-economische omstandig­
heden hierbij een belangrijke rol spelen. Uit de criminologische literatuur komt
naar voren, dat de kans op criminaliteit aanmerkelijk toeneemt wanneer het men­
sen aan allerlei essentiële zaken ontbreekt. Onvoldoende aandacht thuis, het
niet mee kunnen komen op school, werkloosheid en een weinig rooskleurig toe­
komstperspectief vormen dan ook vaak een voedingsbodem voor maatschappe­
lijk ongewenst gedrag. Men spreekt in dit verband wel van de zgn. deprivatiethe-
orie. Hoewel in onze westerse samenleving voor iedereen een redelijk bestaans-
niveau lijkt te zijn weggelegd, gaat deze theorie nog steeds op. Vooral de relatie­
ve achterstand blijkt een 'criminogene' factor te zijn, d.w.z. het risico op criminali­
teit te verhogen. Een andere criminogene factor is sociale desintegratie. Vrij ver­
taald betekent dit dat er nauwelijks sprake is van hechte buurtcontacten en con-
Sociale veiligheid en gebouwde omgeving

sensus over normen en waarden. Het is dus niet verrassend, dat in achter­
standsgebieden met kleine en slecht onderhouden huizen, een hoog percentage
werklozen, lage inkomens en veel verhuizingen relatief veel kleine criminaliteit
voorkomt. Vooral jonge delinquenten blijken vaak dicht bij huis te opereren. Hier
is men het meest vertrouwd met de situatie. Bovendien kost reizen moeite en
geld. Om herkenning te voorkomen wordt overigens wel enige afstand tot huis
aangehouden. De piek ligt op ca 1,5 km vanaf de eigen woning.*
oo
"O Een andere factor waarvan verondersteld wordt dat deze de kans op potentiële
5T daders versterkt, is de schaal van de bebouwing. Met name in de jaren zestig is
Q.
veel kritiek gekomen op de naoorlogse hoogbouwwijken. Wijken met weinig vari­
(D
atie in vormen, kleuren en materialen, een grote afstand tussen woning en bui-
tenspeelgebied (galerij, trappenhuis of lift), grootschalige openbare terreinen en
een minimum aan voorzieningen zijn inderdaad weinig ideale omstandigheden
km 0.5 2.5 3.0
voor opgroeiende kinderen en jongeren op zoek naar vertier. De weerstand van
ouders om hun kinderen in hoogbouw te laten opgroeien blijkt dan ook nagenoeg
* Brantingham, P.L. & P.J. Brantingham
(1975), Residential burglary and urban universeel te zijn.** Met name voor de allerkleinsten wordt de mogelijkheid tot vrij
form. spel en exploratief gedrag duidelijk afgeremd. De combinatie kinderen en hoog­
Brantingham, P.J. en P.L. Brantingham bouw zou dan ook waar mogelijk vermeden moeten worden om de kans op ver­
(1981), Environmental criminology. nielingen te beperken. Behalve voorde stedebouwkundige inrichting van (nieuw­
Turner, S. (1969), Delinquency and bouwwijken heeft dit gegeven belangrijke consequenties voor het toewijzings-
distance.
en plaatsingsbeleid van corporaties en gemeenten.
** Vliet, W. van (1983), Families in apart­
ment buildings: sad stories for children? Overigens is leeftijd ook los van de fysieke omgeving een relevante factor waar
*** Ruimschotel, D. (1988), Criminele ge­ het gaat om het voorspellen van concentratiepunten van (kleine) criminaliteit. Dit
dragingen, overheid en samenleving; een komt duidelijk naar voren uit het daderprofiel van enkele veel voorkomende gele-
drieluik. genheidsdelicten.***

- vandalisme: jongeren, meestal jongens, overwegend tussen de 10 en 15 jaar


en een wat kleinere groep van 16-20 jaar;
- vechtpartijen en geweld: jongens, jonge mannen;
- fietsendiefstal: idem (95% mannelijke daders, 50% is minderjarig);
- inbraken in woningen: voornamelijk mannen, te onderscheiden in jongere,
beginnende inbrekers die dicht bij huis opereren (waarvan sommigen onder
invloed van alcohol of drugs) en oudere, meer ervaren inbrekers;
- inbraken in auto's: jonge mannen, relatief veel druggebruikers.

"Kinddichtheid" blijkt een belangrijke voorspeller van vandalisme. Uit een onder­
zoek in 18 probleemcomplexen is naar voren gekomen, dat de problemen toene­
men wanneer het aantal kinderen meer dan 75 per ha bedraagt. Onderzoek naar
vandalisme in 52 andere buurten kwam zelfs uit op een kritische grens van 5 kin­
**** Shankland (1977), People, housing deren per 10 woningen in de leeftijd van 5 -16 jaar.****
and district: Inner area study, Lambeth.
Wilson, S. (1978), Vandalism and 'defensi­ Plekken waar veel jongeren resp. junks rondhangen zijn eveneens extra kwets­
ble space' on London housing estates. baar en vereisen extra aandacht uit het oogpunt van sociale veiligheid. Belangrij­
ke aandachtspunten bij het ontwerpen zijn de lokatie van (jongeren)voorzienin-
gen zoals bars en diskotheken en de inrichting van de verbindingsroutes naar en
van deze voorzieningen.
Aanwezigheid van een potentieel doelwit
Een tweede voorwaarde voor het plaatsvinden van een delict is de aanwezigheid
van een potentieel doelwit. Dit kan zowel een persoon zijn als een object. De
aan- of afwezigheid van een potentieel doelwit vormt vaak een belangrijke ver­
klaring voor de ruimtelijke spreiding van kleine criminaliteit. Op plaatsen waar ge­
regeld vrouwen langskomen of verblijven, is bijvoorbeeld een vergrote kans op
zedendelicten te signaleren. Zakkenrollerij komt vooral voor op plaatsen, waar
veel mensen bij elkaar komen. Daar zijn immers ook veel potentiële slachtoffers
beschikbaar. Fietsendiefstal komt overal wel voor, maar vooral op plaatsen waar
veel fietsen bij elkaar staan: stations, scholen, winkelcentra, uitgaansgebieden
en doorgaande routes. Hetzelfde geldt voor inbraken in auto's. Inbraken in wo­
ningen komen behalve in de oudere binnensteden (vanwege de aanwezigheid
van potentiële daders) ook veel voor in de rijkere buurten, vanwege de aantrek­
kelijkheid van het object. Dat het vandalisme de laatste decennia zo sterk is toe­
genomen, wordt door sommige onderzoekers voor een belangrijk deel toege­
schreven aan het feit, dat er tegenwoordig zoveel te vernielen valt. De hoeveel­
heid straatmeubilair (lantaarnpalen, verkeersborden, abri's, bankjes, prullebak-
ken etc.) is inderdaad dermate toegenomen, dat potentiële doelwitten ruim­
schoots voorhanden zijn. Behalve de aanwezigheid van een doelwit spelen twee
andere variabelen een rol: de aantrekkelijkheidVan het doelwit en de fysieke
kwetsbaarheid.

a. Aantrekkelijkheid van het doelwit


Sommige objecten nodigen eerder uit tot vernieling of bekladding dan andere.
Zo blijken abri's, telefooncellen, ruiten en blinde muren een geliefd doelwit van
vandalen.
Sociale veiligheid en gebouwde omgeving

Volgens de Amerikaanse onderzoekers Allen en Greenberg* heeft een en ander


vooral te maken met het effect van het vandalistisch gedrag. Graffiti op grote,
blinde muren die door veel mensen gezien worden vormen een grote uitdaging.
Een plein vol omgebogen halteborden van het openbaar vervoer is voor sommi­
ge jongeren een sensatie. Glasgerinkel, de knal van een kapotgegooide gloei­
lamp, de vuurgloed van een in brand gestoken prullebak etc. schijnen eveneens
op veel jongeren grote aantrekkingskracht uit te oefenen.
Voor inbraken geldt eveneens, dat de aanwezigheid van een aantrekkelijk doel­
wit - geld, goederen, drugs - de kans op een delict vergroot. Zeker wanneer dit
voor potentiële daders herkenbaar is, bijvoorbeeld omdat het doelwit zichtbaar
aanwezig is of op grond van uiterlijke kenmerken te verwachten is (een dure villa
<-> geld, een apotheek <-> drugs). Een interessant gegeven in dit verband is het
* Allen, V.L. en D. Greenberger (1978), An verschil in inbraakrisico naar winkelbranche. Zo lag het inbraakrisico voor
aesthetic theory of vandalism. schoenreparatiebedrijven in 1984 op gemiddeld 10% en een waarde van ca.
ƒ 200,-, maar bij supermarkten bijna op het vijfvoudige: ruim 46%, met een ge­
** Heuvel, A.L.W.C.M. van den, en W.D.M.
van der Valk (1986), Winkelcriminaliteit in middelde waarde van ƒ 3.000,-.** Soms is het mogelijk de aantrekkelijkheid van
het midden- en kleinbedrijf. een potentieel doelwit te verminderen. Een voorbeeld is het vervangen van geld­
automaten door apparatuur welke op een magneetstrip werkt. Wat voor inbraken
is gezegd, geldt uiteraard ook voor diefstal uit gebouwen en diefstal vanaf de
openbare weg. Zo blijkt de waarde van een auto van grote invloed te zijn op de
kans op diefstal, getuige de top tien van meest gestolen auto's.

b. Fysieke kwetsbaarheid van het doelwit


Dat ook de fysieke kwetsbaarheid van een potentieel doelwit van invloed is op de
kans op een delict spreekt voor zich. Voor het instandhouden van een aantrekke­
lijke omgeving is het vermijden van kwetsbare materialen of een onhandige de­
taillering dan ook erg belangrijk. Daarmee wordt voorkomen, dat een element al­
leen al door normaal gebruik gemakkelijk kapot gaat. Praktijkervaring wijst uit,
dat wanneer een object eenmaal beschadigd is, dit gemakkelijk uitnodigt tot ver­
der vernielen (het zgn. erosievandalisme).*** Het is dus ook belangrijk om bij de
detaillering rekening te houden met een gemakkelijke repareerbaarheid of ver­
vangbaarheid. In dit verband zijn overigens twee tegenstrijdige opvattingen te
constateren. Sommige auteurs pleiten nadrukkelijk voor objectversteviging om
objecten minder kwetsbaar te maken (zgn. targethardening).**** Daarbij kan men
denken aan lexaan of draadglas i.p.v. gewoon glas, of extra stevige, 'vandal-
proof' verlichtingsarmaturen en liftpanelen. Andere auteurs zijn van mening, dat
extra stevige constructies voor notoire vandalen eerder een extra uitdaging vor­
M men. Deels omdat hiermee een gebrek aan vertrouwen in de gebruiker zichtbaar
wordt. En deels, vanwege de extra 'kick' om een ogenschijnlijk onvemielbaar ob­
Verstevigde bergingsdeur ject alsnog te vernielen. Wetenschappelijk onderzoek ten gunste van één van
beide opvattingen is voor zover bekend niet beschikbaar. Een feit blijft, dat een
kwetsbaar uitgevoerd object meer kans loopt om alleen al door normaal gebruik
kapot te gaan en vervolgens gemakkelijk in een neerwaartse spiraal van verder
*** Ward, C. (ed), 1973), Vandalism. vernielen terecht komt. Een stevige uitvoering van kwetsbare elementen lijkt
daarom zeker aan te bevelen.
**** Mayhew, P. (1988), Target-Hardening:
How much of an answer? Ook ten aanzien van de andere delicten speelt de fysieke kwetsbaarheid van het
potentiële doelwit een belangrijke rol. Een stevige kluis of een moeilijk open te
breken geldautomaat kunnen het risico op een inbraak aanzienlijk beperken. Van
stevige fietssloten, ingenieus ontworpen autosloten en alarminstallaties gaat
eveneens een zekere preventieve werking uit. Wat sexueel geweld betreft, ligt
het voor de hand dat een vrouw alléén, méér risico loopt dan wanneer zij in ge­
zelschap is. Dit verklaart wellicht, waarom in de directe omgeving van voorzienin­
gen waar geregeld vrouwen alleen op weg naar of van hun werk langskomen * Roeleveld, G. (1988), Voorbeeldstudie
groenvoorzieningen: zedendelicten in het
(b.v. een ziekenhuis), vaker zedendelicten plaatsvinden dan gemiddeld*. Scheveningse bos.

Invloed van de omgeving: de gelegenheidstheorie


In de psychologie wordt menselijk gedrag wel gezien als het resultaat van een
afweging tussen de 'kosten' en de 'baten' van dat gedrag. Tot de kosten worden
b.v. gerekend de inspanning die men moet verrichten om een bepaald doel te
bereiken, geld dat nodig is om zich een bepaald produkt te verschaffen, of - ne­
gatief - sancties op ongewenst gedrag. Ook de baten kunnen van alles zijn: gel­
delijke beloning, status, waardering, zelfrespect. Het Bureau Criminaliteitspre­
ventie uit Amsterdam spreekt in dit verband van 'motief' en 'drempel'.** Deze ** Dijk, B. van, e.a. (1988), Vandalisme in
de praktijk.
drempel kan zowel intern zijn (b.v. het aanhangen van de norm 'gij zult niet ste­
len') als extern, zowel psychologisch (b.v. het toeziend oog van een voorbijgan­ *** Mayhew, P., et al (1976), Crime as Op­
ger) als fysiek (een stevig afgesloten deur). Een zorgvuldige inrichting van de ge­ portunity.
bouwde omgeving kan een belangrijke bijdrage leveren aan het opwerpen van Clarke, R.V. (1983), Situational Crime Pre­
drempels tegen ongewenst gedrag.*** Daarbij zijn twee vormen te onderschei­ vention; its theoretical basis and practical
scope.
den:

Sociopreventie: beveiliging met behulp van zichtbare of voelbare aanwezig­


heid van mensen waarvan verwacht kan worden dat deze zonodig zullen in­
grijpen.

Technopreventie: beveiliging van objecten, personen of ruimten met behulp


van technische hulpmiddelen, zoals deugdelijk hang- en sluitwerk, inbraakbe-
stendige sloten op deuren en ramen, alarminstallaties e.d.

De eerste vorm van preventie is vooral gericht op een verhoging van de 'psy­
chologische drempel'. In dit verband wordt veelal van sociale controle gespro­
ken of ook - om negatieve associaties te vermijden - van natuurlijke surveillance.
Aanwezigheid van omstanders, betrokkenheid van bewoners en passanten bij
'hun' omgeving en een goede zichtbaarheid zijn daartoe belangrijke voorwaar­
den. De tweede vorm van criminaliteitspreventie is vooral gericht op het verho­
gen van de 'fysieke drempel'door het beperken van de toegankelijkheid voor on­
gewenste personen. Of de omgeving vooral als gelegenheidsfactor of juist als
barrière functioneert, hangt af van tal van ontwerpvariabelen. Hierbinnen kunnen
een vijftal hoofdthema's worden onderscheiden, die tevens als criteria voor plan-
ontwikkeling en plantoetsing aangewend kunnen worden.
Sociale veiligheid en gebouwde omgeving

1 Aanwezigheid van 'sociale ogen'


Bij dit criterium gaat het zowel om de daadwerkelijke aanwezigheid van mensen
(onder meer beïnvloed door de lokatie van woningen en voorzieningen, de mate
van functiemenging en het karakter van verbindingsroutes) als om de voelbare
aanwezigheid van mensen. Dit laatste is onder meer afhankelijk van de mate van
visueel contact tussen woningen of voorzieningen en de openbare buitenruimte.
Ook de mogelijkheid om ergens aan te bellen is een belangrijk aandachtspunt.

Belangrijke aandachtspunten vanuit het sociaal beheer zijn een adequaat toewij­
zingsbeleid en voldoende toezicht. In de literatuur worden doorgaans drie vor­
men van toezicht onderscheiden:
- Formeel toezicht door de politie, stadswachten of particuliere bewakingsdien­
sten.
- Semi-formeel toezicht door personeel dat met een duidelijk doel ergens aan­
wezig is, zonder dat dit doel direct betrekking heeft op preventie van veel­
voorkomende criminaliteit. Te denken valt aan concierges, winkelpersoneel,
een huismeester, een opbouwwerker.
- Informeel toezicht door bewoners of passanten.

2 Zichtbaarheid
Aanwezigheid van mensen is een noodzakelijke, maar geen voldoende voor­
waarde voor sociale controle. Men moet immers ook kunnen zien wat gaande is.
Zicht en overzicht zijn tevens van groot belang voor een gevoel van veiligheid.
Het vergroot de persoonlijke controlemogelijkheden en daarmee de mogelijkheid
om zich, wanneer men bedreigd wordt of zich bedreigd voelt, snel uit de voeten
te kunnen maken. Belangrijke aspecten zijn de mate van zicht en overzicht van­
uit de bebouwing op (semi)openbare ruimten en omgekeerd (zichtlijnen, verlich­
ting) en de indeling en inrichting van de buitenruimte.

3 Betrokkenheid/verantwoordelijkheid
Betrokkenheid bij de omgeving is zowel belangrijk om mensen te stimuleren zich
in te zetten voor 'hun' buurt en waar nodig daadwerkelijk in te grijpen, als om
potentiële daders van ongewenst gedrag te weerhouden. Mensen voelen zich
meer bij hun omgeving betrokken, naarmate:
- de vormgeving en inrichting beter zijn afgestemd op hun voorkeuren en
wensen,
- de omgeving meer binnen de persoonlijke invloedssfeer van de gebruikers
valt, zodat mensen het gevoel hebben een zekere controle over hun eigen
omgeving te kunnen uitoefenen,
- duidelijker is wie voor welk gedeelte verantwoordelijk is; dit vereist onder
meer duidelijke overgangen tussen openbaar en privé gebied en duidelijke
bestemmingen,
- bewoners sociaal goed geïntegreerd zijn, d.w.z. wanneer zij als positief
ervaren contacten onderhouden met hun buren en buurtgenoten; dit vereist
een zekere homogeniteit in woonstijl, zeker op blokniveau;
- de gebouwde omgeving er goed onderhouden en verzorgd uitziet; dit
stimuleert gebruikers de situatie zo te houden.
Sleutelbegrippen bij het vergroten van de betrokkenheid zijn schaalverkleining en * Newman, O. (1972), Defensible space.
privatisering*. Een voorbeeld van dit laatste is het (gedeeltelijk) toedelen van Kohn et al (1975), Defensible space modi­
fications in Row-House Communities.
openbaar groen aan individuele bewoners. Over het algemeen geldt: hoe groter Mawby, R.I. (1977), Defensible space: A
het aantal woningen per entree, het aantal woningen per bouwblok, het aantal theoretical and empirical appraisal.
bouwlagen en het aantal onderlinge verbindingen (galerijen, loopbruggen), des Newman, O. en K.A. Franck (1980), Fac­
te groter het gevoel van anonimiteit. Onderzoek heeft uitgewezen, dat vooral tors influencing crime and instability in ur­
ban housing developments.
grootschalige wooncomplexen, waarin veel bewoners van dezelfde voorzienin­ Newman, O. (1980), Community of Inte­
gen gebruik moeten maken (entree, trappenhuis/lift, vuilstortkokers, gemeen­ rest.
schappelijke bergingen), met een monotone vormgeving en veel semi-openbare Brown, B.B. and I. Altman (1983), Territori-
ruimten, vaak gepaard gaan met een geringe mate van betrokkenheid. Met name ality, defensible space and residential bur­
glary: an environmental analysis.
de combinatie van anonieme, grootschalige bouwmassa's en sociaal-zwakke Coleman, A. (1985), Utopia on trial. Vision
groepen met grote verschillen in woonstijl en een grote mate van overlastgevend and Reality in planned Housing.
gedrag vergroot de kans op problemen.

4 Attractiviteit van de omgeving.


Attractieve gebouwen en buitenruimten kunnen een positief effect hebben op het
voorkomen van vandalisme en onveiligheidsgevoelens. Van een aantrekkelijke
en goed verzorgde omgeving valt een grote mate van betrokkenheid af te lezen.
Daarmee valt te verwachten, dat mensen in geval van ongewenst gedrag
daadwerkelijk ingrijpen. Dit betekent dus dat je hier niet zomaar je gang kunt
gaan. Muren vol graffiti en andere sporen van vandalisme en verpaupering
wekken daarentegen de indruk van normloosheid en worden al gauw in verband
gebracht met ernstiger vormen van criminaliteit. Dit roept gemakkelijk gevoelens
van onveiligheid op. Aandachtspunten zijn o.a. de schaal van de bebouwing,
complexiteit en variatie, kleur- en materiaalgebruik, vermijden van overlast door
stank of lawaai en goed en regelmatig onderhoud.

5 Toegankelijkheid en vluchtwegen
Bereikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke voorwaarden om formele en
informele surveillance te kunnen uitoefenen. Voorts is het belangrijk dat
potentiële slachtoffers in geval van nood snel kunnen vluchten. Van de andere
kant verlaagt een gemakkelijke toegankelijkheid van gebouwen en buitenruimten
de drempel voor potentiële daders, terwijl vluchtwegen de pakkans verkleinen en
het risico op een delict doen toenemen. Er zal dus gezocht moeten worden naar
een evenwicht, waarbij de omgeving zo goed mogelijk beheersbaar blijft.
Belangrijke indicatoren bij het toetsen van plannen of bestaande situaties op
sociale veiligheid zijn:

- het aantal toegangen en vluchtwegen,


- de bereikbaarheid en toegankelijkheid hiervan (wel/niet afgesloten, kwaliteit
van hang- en sluitwerk),
- de aanwezigheid van symbolische barrières, zoals gebods-en verbodsborden
en persoonlijke toevoegingen door bewoners zoals bloembakken en fraai
uitgevoerde naambordjes.
Sociale veiligheid en gebouwde omgeving

Samenvattend schema: De omgeving als 27


gelegenheidsfactor of barrière
sociale ogen

psycholo­ zichtbaarheid
gische
drempel

betrokkenheid

Dader Omgeving attractiviteit van Doelwit


de omgeving

fysieke attractiviteit
drempel

toegankelijkheid fysieke
vluchtwegen kwetsbaarheid
T.F*
Planontwikkeling en
plantoetsing

Plantoetsingscriteria
Deze handleiding heeft een tweeledig doel. Enerzijds dient de geboden informa­
tie als leidraad bij het ontwikkelen van plannen. Daartoe zijn tal van ontwerp­
richtlijnen, aanbevelingen en praktijkvoorbeelden opgenomen. Anderzijds moet
het met de geboden informatie mogelijk zijn om een ontwerp of bestaande situa­
tie snel en efficiënt te kunnen toetsen op sociale veiligheid. Vandaar het karakter
van een checklist met criteria. Deze dienen als hulpmiddel bij het opsporen van
te verwachten veilige en onveilige plekken, zowel ten aanzien van onveiligheids­
gevoelens als ten aanzien van een daadwerkelijke kans op een delict. Op basis
van de in hoofdstuk 2 beschreven theoretische inzichten en het samenvattend
schema kunnen de volgende criteria en subcriteria c.q. indicatoren worden gefor­
muleerd. Het + of — teken bij de indicatoren geeft aan, of de aanwezigheid van
het desbetreffende kenmerk naar verwachting positief dan wel negatief van in­
vloed is op de sociale veiligheid. Wellicht ten overvloede zij vermeld, dat een
—teken niet per definitie een veroordeling van de desbetreffende situatie in­
houdt! Het gaat er slechts om, in een ontwerp of bestaande situatie die plekken
aan te kunnen wijzen, waar naar verwachting een verhoogd risico op (kleine) cri­
minaliteit bestaat respectievelijk waar mensen zich naar verwachting onveilig zul­
len voelen.
J
30 Aanwezigheid van potentiële daders
— Hoog percentage bewoners in de leeftijd van 10-15 jaar (vandalisme!) re­
spectievelijk 15-25 jaar (inbraken!).
— Nabijheid van respectievelijk doorgaande routes naar (jongeren)voorzienin-
gen zoals bars, discotheken en sportaccommodaties.
— Nabijheid van verzamelplaatsen van opgeschoten jongeren.
— Aanwezigheid van woningen en andere voorzieningen waar regelmatig drug­
gebruikers verblijven.
— Aanwezigheid van probleemhuishoudens (vaak een combinatie van sociaal-
economische achterstand en afwijkend woongedrag).

Aanwezigheid van sociale ogen


+ Daadwerkelijke aanwezigheid van omstanders, onder meer beïnvloed door
de aanwezigheid van publieksaantrekkende voorzieningen.
+ Aanwezigheid van formeel toezicht (politiesurveillance).
+ Aanwezigheid van semi-formeel toezicht (huismeester, concierge e.d.).
+ Voelbare aanwezigheid van omstanders, onder meer afhankelijk van zicht
vanuit woningen en druk gebruikte voorzieningen op de openbare buiten­
ruimte en vice versa.

Zichtbaarheid

<Ü>
+ Goede verlichting, overdag en 's avonds/'s nachts.
+ Ononderbroken zichtlijnen vanuit intensief gebruikte ruimten, van binnen
naar buiten en omgekeerd.

Betrokkenheid/verantwoordelijkheid
Individuele herkenbaarheid van medegebruikers, met nam.e afhankelijk van
de schaal van de bebouwing.
Privégebied.
Het ervaren van een plek als behorend tot de 'eigen' straat of buurt, onder
meer afhankelijk van de afstand tot de eigen woning en sociale plus fysieke
omgevingskenmerken.
+ Duidelijkheid over verantwoordelijkheden, onder meer afhankelijk van een
duidelijk onderscheid tussen openbaar en privé gebied.
Participatie van bewoners en andere gebruikers bij de totstandkoming en het
beheer.
Een hoge mutatiegraad c.q. verhuisgeneigdheid.
Planontwikkehng en plantoetsing

Attractiviteit van de omgeving


+ Afstemming van het gebouwde op de wensen en voorkeuren van de ge­
bruikers.
+ Menselijke schaal, geen monumentalisme en gigantisme.
+ Levendigheid, drukte, gezelligheid op straat.
+ Aantrekkelijk kleur- en materiaalgebruik.
+ Goede verlichting.
+ Regelmatig en goed onderhoud.
— Verpaupering, verloedering, vervuiling.
— Stank, lawaai.

Toegankelijkheid/vluchtwegen
+ Duidelijk onderscheid in openbaar en privé.
+ Afsluiting van priveruimten en semi-openbare ruimten zoals portieken, ber­
ginggangen, galerijen.
+ Deugdelijk hang- en sluitwerk, stevige sloten.
+ Aanwezigheid van een alarminstallatie.
+ Vluchtwegen voor potentiële slachtoffers.
— Groot aantal gemakkelijk bereikbare en toegankelijke entrees.
— Vluchtwegen voor potentiële daders.

Aantrekkelijkheid van een potentieel doelwit.


— Aanwezigheid van geld en/of waardevolle goederen, in woningen, bergin­
gen, winkels, kantoren etc.
— Concentratie van doelwitten (mensen <--> zakkenrollerij, tasjesroof, geweld;
fietsen <--> fietsendiefstal; auto's <--> diefstal uit/van auto's).

Fysieke kwetsbaarheid van een potentieel doelwit.


+ Objectversteviging ter preventie van vandalisme.
+ Afscherming van het doelwit tegen inbraak/diefstal, b.v. door middel van een
kluis (geld, juwelen) of een stevig slot (fietsen, auto's).
— Plekken waar ('s avonds) geregeld vrouwen en oudere mensen in hun eentje
langskomen.
Het belang van de criteria per type delict
Het zal duidelijk zijn dat de genoemde criteria niet allemaal even belangrijk zijn.
Bovendien verschilt het belang per type delict. Het beperken van de toegankelijk­
heid van woongebouwen voor onbevoegden vermindert de kans op inbraak,
maar lost het probleem van graffiti op de gevel niet op. Om meer inzicht te krij­
gen in het belang van elk criterium per type delict, zijn bij wijze van gedachtenex-
periment alle criteria doorgelicht:

a. vanuit het standpunt van een onderzoeker of ontwerper, die een ontwerp of
een schets van een bestaande situatie voorgelegd krijgt met de vraag, hierin
de naar verwachting meest kwetsbare plekken aan te geven,
b. vanuit het standpunt van een potentiële dader, die op zoek is naar een ge­
schikt doelwit.

Dit gedachtenexperiment heeft het volgende beeld opgeleverd.

vanda­ diefstal/ inbraak diefstal openbaar onveilig- Tabel 2


lisme/ inbraak in vanaf de geweld heidsbe Het belang van de criteria per type
graf­ in ge­ auto's openbare leving delict
fiti bouwen weg

a. aanwezigheid ++ ++ ++ ++ ++ ++
van daders

b. aanwezigheid van ++ ++ + + ++ ++
'sociale ogen'

c. zichtbaarheid ++ ++ + + ++ ++
d. betrokkenheid/ ++ + + + + +
verantwoorde­
lijkheid

e. attractiviteit + + + + + +
van de omgeving

f. toegankelijk­ + ++ ++ + + ++
heid en vlucht­
wegen

g- aantrekkelijkheid ++ ++ + ++ + +
van het doelwit

h. fysieke kwets­ ++ ++ + + ++ ++ — = niet of nauwelijks van invloed


baarheid van het + = redelijk van invloed
doelwit + + = van grote invloed
Planontwikkeling en plantoetsing

a. Vandalisme
Vandalisme wordt vooral gepleegd door jongeren. Concentratiepunten zullen
zich dus primair voordoen op plekken waar veel jongeren langskomen of verblij­
ven. Objecten die door het materiaalgebruik of een onhandige detaillering extra
kwetsbaar zijn, lopen eveneens een verhoogd risico. Hetzelfde geldt voor objec­
ten, die in de ogen van vernielzuchtige jongeren aantrekkelijk zijn om te worden
vernield, vanwege het effect (glasgerinkel, een reeks omgebogen haltepalen,
een uitgebrande telefooncel). Wanneer op dergelijke plekken omstanders aan­
wezig zijn, die zich betrokken voelen bij de omgeving en die de situatie goed
kunnen overzien, neemt de kans dat jongeren daadwerkelijk vernielen, aanzien­
lijk af. De ervaring leert dat een aantrekkelijk vormgegeven en goed onderhou­
den omgeving minder snel uitnodigt tot vandalisme. Het criterium 'aantrekkelijk­
heid van de omgeving' is dus eveneens belangrijk, maar lijkt toch van minder ge­
wicht dan de hiervoor genoemde criteria. Ook voor het criterium 'toegankelijk­
heid/vluchtwegen' lijkt te gelden: belangrijk, maar niet doorslaggevend.

b. Diefstal uit/inbraak in woningen


Uit onderzoek onder inbrekers is gebleken, dat drie factoren domineren bij de
keuze wel/niet inbreken: risico om ontdekt te worden, de waarde van de buit en
net
* Reppetto T (1974), Residential Crime. 9 e m a k waarmee de inbraak gepleegd kan worden.* Voor meer professionele
Bennett, T.' en J. Wright (1984), Burglars inbrekers is vooral de 'aantrekkelijkheid van het doelwit' erg belangrijk. Voor jon-
on burglary. ge, meer onervaren inbrekers is de mate van 'toegankelijkheid' doorgaans het
belangrijkste criterium. 'Fysieke kwetsbaarheid van het doelwit' (b.v. wel of geen
kluis) speelt eveneens een rol van betekenis. De waarde van de buit wordt min
of meer aan het toeval overgelaten. Voor beide categorieën is het risico op ont­
dekking veelal maatgevend. Daarbij spelen 'aanwezigheid van sociale ogen' (be­
woners, buren, passanten), 'zichtbaarheid' en 'vluchtwegen' uiteraard een belan­
grijke rol. Hoewel van 'betrokkenheid' van bewoners en passanten een zekere
preventieve werking kan uitgaan en een 'attractieve omgeving' als signaal van
betrokkenheid/verantwoordelijkheid eveneens een rol speelt, lijken deze twee cri­
teria relatief minder gewicht in de schaal te leggen.

c. Inbraak in auto's
Analyses van de ruimtelijke spreiding van inbraken in auto's wijzen uit, dat in fei­
te overal waar auto's staan, wel eens in een auto wordt ingebroken. Toch zijn wel
enige concentratiepunten aan te wijzen. Met name op grootschalige parkeerter­
reinen in de buurt van horeca en andere uitgaansvoorzieningen wordt relatief
veel ingebroken. Omgekeerd blijkt enige preventieve werking uit te gaan van de
aanwezigheid van omstanders, zicht vanuit omringende bebouwing en beperking
van de fysieke kwetsbaarheid (stevig slot, alarm). Gezien de beperkte invloed is
in tabel 2 aan deze criteria slechts een enkele 'plus' toegekend. 'Toegankelijk­
heid/vluchtwegen' lijkt een relevanter criterium. Beperking van de toegankelijk­
heid speelt zowel een rol bij openbare parkeergelegenheden als bij gebouwde
parkeervoorzieningen, zoals carports, parkeerboxen en parkeergarages.
d. Diefstal vanaf de openbare weg
Tot deze delicten worden onder meer gerekend (brom)fietsendiefstal en diefstal
van (onderdelen van) auto's. Spreidingsplaatjes van dit type delict wijzen even­
eens uit, dat dergelijke delicten overal wel voorkomen, vooral waar zich concen­
traties van (brom)fietsen en auto's voordoen. Daarnaast speelt de aantrekkelijk­
heid van het doelwit (populariteit van bepaalde merken) een belangrijke rol, ge­
tuige b.v. de top tien van meest gestolen auto's. Voor zakkenrollerij gelden ande­
re criteria als meest belangrijk. 'Aanwezigheid van potentiële slachtoffers' is daar­
bij doorslaggevend. Dit delict vindt dan ook vooral plaats op drukbezochte plek­
ken, zoals een markt of winkelcentrum, of tijdens druk bezochte manifestaties.

e. Openbare geweldpleging
Hierbij dient onderscheid gemaakt te worden in delicten, waarbij alleen sprake is
van fysiek geweld, delicten waarbij geweld vooral een middel is voor een ander
delict (b.v. beroving) en sexueel geweld. De eerstgenoemde vorm bestaat vaak
uit vechtpartijen en geweld tussen jongeren. Dit komt vooral voor in uitgaansge­
bieden. 'Aanwezigheid van daders' is hier verreweg het belangrijkste criterium.
'Aanwezigheid van omstanders' en 'zichtbaarheid' hebben hier weinig invloed.
Hetzelfde geldt voor de overige criteria. Geweld als middel tot b.v. beroving en
ook sexueel geweld vindt daarentegen vaak plaats op stille, donkere plekken.
'Aanwezigheid van mensen die sociale controle kunnen uitoefenen' en 'zichtbaar­
heid' zijn hier van groot belang, evenals 'fysieke kwetsbaarheid van het doelwit'.

f. Onveiligheidsbeleving
Uit de eerder afgedrukte tabel met kenmerken van enge plekken (hoofdstuk 2)
valt duidelijk af te lezen, dat vooral afwezigheid van sociale ogen en onvoldoen­
de zicht gevoelens van onveiligheid oproepen. Maar ook 'mensen die me niet
aanstaan' wordt vaak als argument genoemd, wat direct aansluit op het criterium
'aanwezigheid van potentiële daders'. Uit het feit dat vrouwen en ouderen relatief
veel onveiligheidsgevoelens vertonen, valt af te leiden dat 'fysieke kwetsbaar­
heid' eveneens zwaar weegt. Criteria, welke eveneens een rol spelen, zij het
minder dominant, zijn de mogelijkheid in geval van nood te kunnen vluchten, en
de aantrekkelijkheid van de omgeving (vooral onderhoud).

Belang van de criteria naar schaalniveau


Voordat een buurt bewoond wordt en voorzieningen in gebruik worden genomen,
is een lange weg afgelegd. In dit proces worden tal van plannen opgesteld, vari­
anten getekend en alternatieven overwogen. Hierbij wordt van globaal naar ge­
detailleerd gewerkt, van structuurschets tot bestekklaar bouwplan. Gezien het
verschil in uitwerking en detaillering zal het duidelijk zijn, dat de acht onderschei­
den criteria niet op elk schaalniveau van even grote invloed zijn. Op structuur­
schetsniveau is van materiaalkeuze nog geen sprake, zodat het criterium 'fysieke
kwetsbaarheid van een potentieel doelwit' (nog) geen rol speelt. Ook criteria zo­
als 'betrokkenheid/verantwoordelijkheid' en 'toegankelijkheid/vluchtwegen' zijn op
dit planniveau nauwelijks relevant. Naarmate de plannen verder worden uitge­
werkt, valt er ook beter te toetsen op sociale veiligheid. In tabel 3 is getracht het
gewicht van de verschillende criteria te relateren aan het planniveau. Duidelijk
Planontwikkeling en plantoetsing

blijkt, dat sommige criteria pas op concreet bouwplanniveau een rol spelen. Cri­
teria zoals 'toegankelijkheid/vluchtwegen' en 'fysieke kwetsbaarheid' komen zelfs
pas in de bestekfase volledig tot hun recht. Pas dan vinden immers de definitieve
keuzes plaats ten aanzien van b.v. hang- en sluitwerk, sloten en gevelafwerking.

Tabel 3 structuur­ stedebouw­ bouw­


Belang van de criteria naar schaal­ schetsniveau kundig plan- planniveau
niveau niveau

a. aanwezigheid van + ++ ++
daders

b. aanwezigheid van ++ ++
'sociale ogen'

c. zichtbaarheid ++ ++
d. betrokkenheid/ ++ ++
verantwoordelijk­
heid

e. attractiviteit ++ ++
van de omgeving

f. toegankelijkheid + ++
en vluchtwegen

g. aantrekkelijkheid ++
van het doelwit

— = niet/nauwelijks te beoordelen h. fysieke kwets­ ++


+ = redelijk te beoordelen baarheid van het
+ + = goed te beoordelen doelwit

Meetproblemen
De hiervoor beschreven criteria en indicatoren maken het mogelijk een sterkte-
zwakte analyse uit te voeren op een ontwerp of bestaande situatie. Op basis van
een dergelijke 'diagnose' kan vervolgens aan een geschikte 'therapie' gewerkt
worden in de vorm van verbeteringsvoorstellen. Om tot een eenduidige 'kwets-
baarheidsscoré per plek te komen, b.v. in de vorm van een puntenscore, is aan­
zienlijk lastiger. Een dergelijke score vereist drie stappen: meten, waarderen en
wegen, die elk problemen met zich meebrengen.
a. Meetbaarheid van de criteria en indicatoren
Sommige eigenschappen van een ontwerp of bestaande situatie zijn gemakkelijk
objectief vast te stellen. Dit geldt bijvoorbeeld voor het aantal bouwlagen van een
torenflat of de verlichtingssterkte in een parkeergarage. Voor andere planken-
merken is dit lastiger. Wat is bijvoorbeeld een goede maat voor functiemenging,
zichtbelemmerende obstakels, monumentalisme, stevig hang- en sluitwerk? Der­
gelijke plankenmerken laten zich niet eenvoudig in een getal uitdrukken. De be­
oordelaar zal dan zijn toevlucht moeten nemen tot een omschrijving van zijn in­
drukken, met alle interpretatieproblemen vandien.

b. Waardering
Een tweede probleem betreft de waardering van plankenmerken. Vaak treedt
hierbij eveneens een zekere subjectiviteit op. De één vindt voor tunnels een ver­
lichtingssterkte van 150 Lux wellicht ruim voldoende, terwijl een ander dit vol­
strekt onvoldoende vindt. In veel gevallen zijn onvoldoende onderzoeksresulta­
ten beschikbaar om tot een eenduidig oordeel te kunnen komen.

c. Weging
Op elk van de onderscheiden criteria zijn meerdere indicatoren van toepassing.
Zo wordt de uitkomst op het criterium 'zichtbaarheid' zowel bepaald door het ver­
lichtingsniveau als door het ontbreken van zichtbelemmerende obstakels. Het is
niet altijd duidelijk of aan elk van de indicatoren een gelijk gewicht moet worden
toegekend. Daarmee wordt een eindoordeel per criterium (in termen van
goed/matig/slecht, een rapportcijfer of een puntenwaardering) vrij lastig. Het zelf­
de geldt voor de weging van de criteria ten opzichte van elkaar. Hoe kwetsbaar
is bijvoorbeeld een plan, dat op drie criteria positief scoort en op vijf criteria nega­
tief?

Hoewel het door dit soort meetproblemen vrij lastig is per onderdeel van een ont­ * Zie voor voorbeelden van kwetsbaar-
heidsanalyses o.a.
werp of bestaande situatie een kwetsbaarheidsscore toe te kennen, als gewogen Kopinsky, e.a. (1987), Toetsing van de in­
optelsom van de waardering per (sub)criterium, is het meestal wel mogelijk om terim-checklist. Deelstudie Transvaal, Den
op meer globale wijze tot een dergelijke score te komen.* In bijlage 2 is een Haag.
voorbeeld opgenomen van zo'n kwetsbaarheidsanalyse voor een woonbuurtje in Berg, A.G. van den, e.a. (1988), Toetsing
van de interim-checklist. Deelstudie Bouw-
Den Haag (Kavel 6). lust, Den Haag.
Planontwikkeling en plantoetsing

Prioriteiten
In de volgende hoofdstukken worden de criteria en indicatoren verder uitgewerkt
in concrete ontwerp- en beheerssuggesties. Het is niet de bedoeling deze in elke
situatie allemaal over te nemen. In de eerste plaats is dit weinig zinvol, omdat de
keuze van de te nemen maatregelen afhankelijk is van de aard van de problema­
tiek. En in de tweede plaats zou dit tot erg kostbare en complexe ingrepen lei­
den. Daar komt nog bij, dat sommige maatregelen tegenstrijdige effecten oproe­
pen. In een concrete situatie doen zich vaak de volgende conflicterende eisen
voor:

a. Conflicterende eisen vanuit het sociale veiligheidsaspect en andere aspec­


ten. Een voorbeeld is een tunnel voor fietsers en voetgangers. Tunnels wor­
den door velen als onveilig ervaren, Uit een oogpunt van verkeersveiligheid
Gesloten rolluiken: inbraakveilig, maar en een efficiënte verkeersafwikkeling is een ongelijkvloerse kruising echter
naargeestig niet altijd te vermijden. Een ander voorbeeld in de traceekeuze van een fiets­
pad t.p.v. een tankstation. Uit overwegingen van verkeersveiligheid wordt een
fietspad ter plaatse veelal achterlangs gelegd, wat uit oogpunt van sociale
veiligheid vaak ongunstig is.
WW-" b. Conflicterende eisen van verschillende participanten. Voor prostituees is uit­
oefening van hun beroep midden in een woonwijk veiliger dan op een meer
geïsoleerde plek. Voor bewoners betekent prostitutie in de wijk daarentegen
veel overlast van kleine criminaliteit.

c. Tegenstrijdige effecten van eenzelfde maatregel op verschillende vormen van


sociale veiligheid. Vluchtwegen zijn b.v. plezierig uit het oogpunt van ont­
snappingsmogelijkheden bij dreiging door (sexueel) geweld en reduceren
daarmee de kans op onveiligheidsgevoelens. Tegelijkertijd vergroten vlucht­
wegen ook de ontsnappingsmogelijkheden voor daders en daarmee het risico
Gesloten of half-open? op een delict. Het aanbrengen van rolluiken werkt preventief ten aanzien van
inbraken, maar heeft als neveneffect een naargeestig straatbeeld. Dit roept
gevoelens van onveiligheid op. Een compromis is het toepassen van door­
zichtige rolluiken, die veel licht doorlaten en voldoende zicht toelaten op win-
keletalages. Dit voordeel dient uiteraard afgewogen te worden tegen het na­
deel van een hogere prijs.

Per situatie zal bekeken moeten worden of inderdaad van tegenstrijdigheden


sprake is en welke factoren in de afweging meespelen bij het vinden van de
meest geëigende oplossing. Om tot een zinvolle prioriteitsstelling te kunnen ko­
men, zijn de volgende stappen van belang.

a. Een nauwkeurige diagnose van het probleem. Met een op zichzelf juiste aan­
beveling zoals "schade door vernielingen dient snel hersteld te worden om
erosievandalisme te voorkomen" moet op verstandige wijze worden omge­
sprongen. Het heeft bijvoorbeeld weinig zin om alsmaar de verlichting te her­
Open rolluik: compromis tussen veilig en stellen, als de belangrijkste oorzaak van vernielen terug te voeren is op een
aantrekkelijk
onhandige lokatie van het verlichtingselement of frustratie van jongeren over
het ontbreken van speelgelegenheid. Het verplaatsen van de verlichting res­
pectievelijk het voorzien in goede speelgelegenheid zijn in dit voorbeeld ef­
fectievere maatregelen.

b. Een zorgvuldige afweging van de beslissing, waar in te grijpen. Het is bijvoor­


beeld weinig zinvol om alle plekken in de omgeving goed te verlichten, inclu­
sief plekken waar 's avonds nooit iemand komt en voor potentiële daders
geen doelwit te vinden is. Of, en zo ja, welke maatregelen vooral van belang
zijn, hangt vooral af van de (te verwachten) aanwezigheid van potentiële da­
ders en potentiële slachtoffers. Daarnaast speelt ook de mate van vermijd­
baarheid een zekere rol. Routes van verplicht gebruik (b.v. om van de woning
naar voorzieningen te komen en vice versa) hebben een hogere prioriteit dan
routes die gemakkelijk vermeden kunnen worden.

c. Een kosten/baten- analyse van alternatieve maatregelen. Het is overigens


niet eenvoudig om van een reeks van mogelijke maatregelen in te schatten,
wat de kosten per maatregel zullen zijn en welke maatregelen het grootste ef­
fect zullen sorteren. Wel is het mogelijk per type delict aan te geven welke
criteria vooral relevant zijn, zoals het gedachtenexperiment uit hoofdstuk 3 * Zie o.a.
heeft aangetoond. Daaruit valt een zekere indicatie voor prioriteitsstelling af Van Soomeren en Stienstra (1987/1988),
Beveiliging van gebouwen. Met name deel
te leiden. Wanneer maatregelen al direct in de ontwerpfase worden meege­ I, Eengezinswoningen, en deel III. Winkels.
nomen, kunnen de kosten vaak beperkt blijven. Voor verbetermaatregelen Jong, A. de, e.a. (1989), Sociale veiligheid
achteraf geldt, dat de kosten doorgaans sterk afhankelijk zijn van locale in de woonomgeving. Ruimtelijke verbete­
marktinvloeden, eventuele kwantumkortingen, het al dan niet 'meenemen' ringsmogelijkheden in bestaande woonge­
van de maatregelen tijdens groot onderhoud etc. Voor een globaal prijsidee bieden.
Zie ook diverse gemeentelijke nota's, b.v.
van enkele veel voorkomende maatregelen kan worden verwezen naar de li­
Kruchten, J.C.M, van der (1986), Sociale
teratuur.* veiligheid in Zoetermeer.
Aandachtspunten op
stedebouwkundig niveau
Inleiding
Op stedebouwkundig planniveau (wijk, buurt, woonomgeving) worden vooral be­
slissingen genomen over:

omvang en lokatie van functies en de mate van functiemenging,


vorm en functie van openbare buitenruimten,
. woonvorm en verkavelingstype: open versus meer gesloten bouwblokken,
strokenbouw of vrijstaande woonblokken in het groen; bebouwingshoogte;
bebouwingsdichtheid,
verhouding bebouwd/onbebouwd oppervlak,
ontsluitingsstructuur: hiërarchie in hoofd- en nevenroutes, tracee keuze, inte­
gratie of scheiding van snelverkeer en langzaamverkeer, gelijkvloerse of on­
gelijkvloerse kruisingen,
. de wijze waarop het parkeren wordt opgelost: op straten en pleinen of over­
dekt, in carports, privégarages of collectieve parkeergarages.

Veel van de in hoofdstuk 3 beschreven plantoetsingscriteria spelen bij deze be­


slissingen een belangrijke rol. Om stedebouwkundige plannen te toetsen op soci­
ale veiligheid, kan dan ook in eerste instantie gebruik gemaakt worden van de al­
gemene lijst van criteria en indicatoren. Alleen het criterium 'fysieke kwetsbaar­
heid van het doelwit' is op stedebouwkundig planniveau nog niet goed te beoor­
delen. Het komt pas aan de orde bij de uitwerking van inrichtingsplannen. Rele­
vante aandachtspunten daarbij zijn met name de vandalismegevoeligheid van
lantaarnpalen, abri's, telefooncellen, speelobjecten, straatmeubilair en beplan­
ting. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste ontwerpbeslissingen op stede­
bouwkundig niveau doorgelicht op consequenties voor de sociale veiligheid. Om­
dat de uitwerking in concrete ontwerpaanbevelingen zich primair op bouwplanni­
veau afspeelt, is er van afgezien bij elk van de thema's telkens de acht plantoet­
singscriteria met bijbehorende indicatoren te herhalen. Hiervoor wordt verwezen
naar de algemene lijst uit hoofdstuk 3. Waar concrete aanbevelingen te geven
zijn, is wel steeds aangegeven, vanuit welk criterium de desbetreffende maatre­
gel relevant is.
40

... '. ■■ *& k ■ : ■*'■

Functiescheiding: monofunctioneel bedrij


venteuein jjn de r,md van Delft

k
ii .--PJlw Ü ' * " * *

.^J»*-*^
Positieve functiemenging: wonen boven winkels in Mariahoeve. Den Haag

' ■ ^ -

Sommige vormen van functiemenging roe­


pen wievel op bij bewonpis

T*~&BS#

Ondoorzichtige luifels nemen voor een


Kleinschalige openbare functies verhogen de levendigheid en zorgen voor 'sociale groot deel het zicht weg op de buitenruim­
ogen' te direkt grenzend aan de gevel
Aandachtspunten op stedebouwkundig niveau

Omvang en lokatie van functies


De ver doorgevoerde functiescheiding in veel naoorlogse wijken brengt met zich
mee, dat grote delen van de omgeving er op bepaalde tijden verlaten bij liggen.
Het ontbreken van sociale controle vergroot de kans op criminaliteit en kan ge­
* Jacobs, J. (1961), The death and life of makkelijk tot onveiligheidsgevoelens aanleiding geven.* Functiemenging daaren­
great American cities. tegen kan er voor zorgen, dat op wisselende tijden mensen aanwezig zijn. Dit
betekent niet automatisch, dat daarmee ook de (angst voor) criminaliteit geredu­
** Weicher, J.C. (1973), A test of Jane Ja­
cob's theory of successful neighborhoods. ceerd wordt. Juist in gebieden met veel verschillende functies blijken zich relatief
veel delicten voor te doen, doordat ook potentiële daders hierdoor worden aan­
getrokken.** De kans op inbraak in een woning is bijvoorbeeld groter in een
straat met woningen en winkels dan in een straat met uitsluitend woningen. Daar
staat tegenover dat de kans op inbraak in winkels kleiner is, wanneer deze win­
kels in het zicht van woningen liggen. Afwerking en detaillering zijn in dit verband
erg belangrijk. Wanneer luifels het zicht vanuit woningen op winkels ontnemen,
wordt het zojuist genoemde voordeel weer teniet gedaan. Wanneer de woningen
boven de winkels ontsloten worden via een donkere, onoverzichtelijke toegang
aan de achterzijde, wordt de positieve invloed van verlichte winkeletalages op
het gevoel van veiligheid eveneens teniet gedaan. Alleen als zeer zorgvuldig met
de schaal en de aard van de te mengen functies wordt omgesprongen, kan van
functiemenging een positief effect uitgaan. Relevante aandachtspunten op stede­
bouwkundig niveau zijn onder meer de volgende.

Aanwezigheid van potentiële daders:


Geen concentratie van overlastgevende functies in woongebieden (zoals
nachtclubs, bars, discotheken).

Aanwezigheid van sociale ogen:


. Zorgvuldige lokatie van voorzieningen, opdat deze een optimaal effect heb­
ben op de omgeving en bijdragen aan de levendigheid.
Aansluiting van nieuwe bouwlocaties op bestaande bebouwing. Vermeden
moet worden dat mensen geregeld grote braakliggende terreinen moeten
passeren.
Half-doorzichtige luifels aan de Paul Kru- Gunstige situering van bovenwijkse voorzieningen, opdat mensen zich niet
gerlaan in Den Haag
laten afhouden van het gebruik.
Geen vandalismegevoelige objecten zoals een abri of telefooncel op plekken
waar weinig mensen komen (overdag/'s avonds).
+~\'
**•."* r-T_l—r r" Geen doorgaande routes voor het langzame verkeer door monofunctionele
gebieden zoals kantoorgebieden, bedrijventerreinen, e.d.
. Aanwezigheid van alternatieve routes, die mensen de mogelijkheid bieden op
stille momenten een route in het zicht van omringende bebouwing te volgen.

Betrokkenheid:
Buitengebieden met zowel een verkeersfunctie als een verblijfsfunctie.

Toegankelijkheid:
Goede bereikbaarheid ten behoeve van politiesurveillance en onderhoud
Thomsonlaan, Den Haag: geen luifels (schoonmaak, reparatie).
42

lil 'f' !■;

— I
JU $ftii - Lj :.S-^
*=r.
■ ,_
pa.'!
'■ i- -i 1

SM Ü
lllllllllllllll MJW
^m
Open bouwblok Strokenbouw Afsluiting bouwblok met garages

^n v4
Half-open bouwblok Vrije verkaveling . met muurtje

fcwwflllllllllllllllllllllllllllllltlwW ^ |
■ ■'■■!

™ï| pw

Gesloten bouwblok Urban villa's . mef muurtje en hekje


Aandachtspunten op stedebouwkundig niveau

Woonvorm en verkavelingstype
In verschillende gemeenten vinden discussies plaats over de vraag, in hoeverre
de sociale veiligheid wordt verbeterd door gesloten bouwblokken toe te passen.
Gesloten bouwblokken, stroken eengezinshuizen, portiekflats, vrijstaande hoog-
bouwblokken etc. variëren sterk op criteria zoals 'betrokkenheid' en 'toegankelijk­
heid/vluchtwegen'. Analyse van de inbraakcijfers in 4 Haagse bouwlocaties wijst
* Amsterdamse Raad voor de Stedebouw
(1983), Bouwblok op slot. Dokumentatie- inderdaad op een zekere preventieve werking van een gesloten bouwblokverka­
map. veling, mits goed vormgegeven.*
Een andere relevante factor onder dit thema is de schaal van de bebouwing.
Over het algemeen geldt: hoe meer verdiepingen, woningen per bouwblok en
woningen per entree, hoe meer kans op vernielingen en inbraken. Uit analyses
** Voordt, D.J.M, van der, en H.B.R. van op buurtniveau blijkt echter, dat niet alle hoogbouw per definitie onveilig is.** Een
Wegen (1988), Toetsing van de interim­ en ander hangt sterk af van de bewonerssamenstelling (b.v. kindertal), de mate
checklist. Eindrapportage. van uithuizigheid van de bewoners, de aan- of afwezigheid van een huismeester
en het al dan niet afsluiten van het toegangsportaal. Omgekeerd zijn eengezins­
huizen niet per definitie veilig. Met name de relatief gemakkelijke toegankelijk­
heid en de aanwezigheid van vluchtwegen maakt dit woningtype extra inbraak-
gevoelig. De kwaliteit van het hang- en sluitwerk vraagt hier om extra aandacht.

Een derde punt van aandacht is de kwetsbaarheid van bergingen. Kelderboxen


van portiekwoningen en gemeenschappelijke bergingen in flatgebouwen zijn re­
gelmatig doelwit van inbrekers. Ook vrijstaande bergingen op semi-openbaar ter­
rein blijken bijzonder inbraakgevoelig. In bergingen op privé terrein (b.v. in de
voor- of achtertuin of ingebouwd in de woning) wordt daarentegen veel minder
vaak ingebroken. In veel stadsvernieuwingsprojecten worden de bergingen op de
begane grond gesitueerd, met als gevolg grote blinde muurvlakken. Vanwege de
negatieve invloed op de kwaliteit van het straatbeeld dient al op stedebouwkun­
*** Hebly & Theunissen Architekten (1989), dig planniveau aandacht aan dit probleem te worden geschonken. Een interes­
Bouwen in de stad. sante maat in dit verband is de muur-index: het percentage van de begane grond
gevel dat uit dichte muuroppervlakken bestaat.*** Dit verhoudingsgetal krijgt
vooral betekenis wanneer de uitkomst afgezet wordt tegen de waarde vóór de
stadsvernieuwingsingreep. De positie van de berging op de begane grond vloeit
uiteraard voort uit functionele overwegingen (o.a. door de functie als fietsen- en
kinderwagenberging). Een alternatief zou wellicht kunnen bestaan uit privéber-
gingen op het dak (met de mogelijkheid tot daglichttoetreding) plus een collectie­
ve berging voor fietsen en kinderwagens op de begane grond. Ontwerp-experi-
menten vergezeld van evaluatief gebruikersonderzoek kunnen meer licht werpen
op de geschiktheid van dergelijke oplossingen.

Algemene aandachtspunten bij beslissingen ten aanzien van woonvorm en ver­


kavelingstype zijn b.v.:
Duidelijk onderscheid in openbaar en privé, o.a. door duidelijke voor- en ach­
terkanten van woningen.
Privatisering van (delen van) het buitengebied.
Den Haag, kavel 6: woningen met zowel Toedeling van de buitenruimte aan kleine, herkenbare groepen.
bergingen op de begane grond als bergin­ Mogelijkheden om in geval van nood hulp van buitenaf in te roepen (b.v. door
gen boven ergens aan te bellen, via een telefooncel).
S> &
e 96éPW J» F&
<*? •* VV >V..^ ^ ^
*>°><
Den Haag, Bloemfonteinstraat

^yw,?S5^
**.
^•.
^ .p-J 0 '
Dit nieuwbouwcomplex is opgebouwd uit
2- en 3 kamerwoningen op de begane
grond die vanaf de straat worden ontslo­
ten, met daarboven maisonnettes (4- en 5
kamers) die vanaf de galerij aan de bin­
nenkant bereikbaar zijn. Het binnenterrein,
eerst ontworpen als gemeenschappelijke
Wonen boven ^ WOLM,Afl/4A/SSTHA4 T tuin, is op verzoek van de bewoners opge­
winkels (3h) •■■ deeld in privé tuinen. Het halfopen bouw­
blok wordt aan de gesloten zijde begrensd
door woningen (Kempstraat) en aan de
open zijde door een speelterrein met voet­
balkooi, hiervan afgescheiden dooreen
halfhoge muur. De voortdurende overlast,
die de bewoners ondervonden in het bin-
nengebied (vernielingen, rommel, diefstal)
leidde ertoe dat de muur tot 2 meter werd
Woonerf Voetbalkooi verhoogd. Toen ook deze ingreep de
Brandtrap '•. jeugd niet tegen hield werd gekozen voor
Portiekwoningen boven werkplaatsen (3h)
Parkeerplaats een muur met hek. Een weinig aantrekke­
lijk alternatief, maar het hielp, want de pri-
vétuinen ondervinden thans weinig hinder
meer. Een bijkomend probleem vormen de
donkere hoeken en nissen (rommel, spo­
ren van brandjes, urine), de blinde muur
(graffiti) en het ontbreken van (toe)zicht
vanaf de overkant. Vooral 's avonds roept
deze plek gevoelens van onveiligheid op
bij de bewoners. Achteraf beschouwd zou
een invulling met woningen of garages én
■■■BW:;J.,M . !|.;. L-i.:
zicht vanaf de overkant (b.v. vanuit wonin­
,! l .-■:'--.'W -'^ gen) een betere oplossing zijn geweest.
J8IT:!K.ï! ! f ^':

De voetbalkooi Bloemfonteinstraat

De oorspronkelijke lage afscheiding Tussenoplossing: half-hoge muur Eindsituatie: muur + hek


Aandachtspunten op stedebouwkundig niveau

Binnenterreinen variëren sterk in schaal,


functionele invulling (kijkgroen, verblijfs-
groen, speelvoorzieningen, parkeervoor­
zieningen) en mate van openbaarheid
(openbaar/semi-openbaar/privé, niet/wel
afgesloten). Een aantrekkelijke inrichting
kan de betrokkenheid en daarmee het ge­
voel van verantwoordelijkheid van bewo­
ners voor 'hun'omgeving vergroten.
Kwetsbare situaties ontstaan vooral wan­
neer achterkanten van woningen (met
doorgaans een sterk privékarakter) direkt
grenzen aan openbare buitenruimte. In
dergelijke situaties is extra aandacht ge­
boden voorgoede zichtbaarheid en beper­
king van de toegankelijkheid voor onbe­
voegden. In criminaliteitsgevoelige gebie­ Den Haag, Bouwlust: aantrekkelijk en Rotterdam, het Oude Westen: via poorten
den verdient het aanbeveling te overwe­ overzichtelijk ingericht groengebied rond­ in de bebouwing openbaar toegankelijk
gen om (delen van) het buitengebied te om woningen binnenterrein, ingevuld met groen en
privatiseren en/of ('s avonds) af te sluiten speelvoorzieningen
voor niet-bewoners.

ï.
-[".'.!.
-tó^,^ .?"'.' %
& ■,?II* "

Den Haag, Transvaal: binnenterrein met Den Haag, Bouwlust: vanwege de gemak­
privétuinen en bergingen, afgesloten voor kelijke toegankelijkheid van de balkons is
niet-bewoners extra aandacht geboden voor het hang- en
sluitwerk

Geleidelijke overgang van openbaar (voet­


pad, sportvelden) naar privé (achterkanten
van woningen).
Verkeer en vervoer
Het is erg belangrijk dat mensen zich, zowel overdag als 's avonds, veilig door
* Hajonides, T. e.a. (1986), Buiten gewoon
hun buurt of wijk kunnen verplaatsen.* Als routes niet veilig zijn, moet op zijn veilig.
minst de mogelijkheid aanwezig zijn zonder al te veel omrijden een alternatieve, Vorrink, R. en J. van Wijk (1987), Plannen
veilige(r) route te kiezen. Ook het verkeer tussen wijken en van en naar het voor sociale veiligheid.
stadscentrum moet veilig zijn. Op stedelijk planniveau is vooral aandacht nodig
voor fietsers en gebruikers van het openbaar vervoer. Van beide gebruikersgroe­ ** Brantingham, P.J. en P.L. Brantingham
(1981), Environmental Criminology.
pen overstijgen de verplaatsingen eerder het wijk- en buurtniveau dan die van
voetgangers. Bovendien zijn zij in vergelijking met automobilisten extra kwets­
baar. Deze laatste groep is vooral kwetsbaar op het moment van parkeren en het
zich te voet verplaatsen van en naar de parkeerplaats. Daarnaast is uiteraard
aandacht nodig voor de veiligheid van het vervoermiddel: de fiets, de auto, tram,
bus of metro.

Belangrijke aandachtspunten bij het creëren van veilige routes zijn zicht en toe­
zicht. Bij de op het eerste gezicht zo voor de hand liggende stelling, dat een
drukke route door de aanwezigheid van mensen tot sociale controle en "dus" tot
sociale veiligheid leidt, zijn overigens verschillende kanttekeningen te maken. In­
derdaad worden drukke routes doorgaans als veiliger ervaren dan stille routes.
Ook wat betreft de kans op dreiging en geweld zijn drukke routes vaak minder
kwetsbaar. Dit gaat echter niet op voor routes waar veel ongure types rondhan­
gen. Bovendien blijken bepaalde delicttypen juist relatief vaak voor te komen op U-&
drukke routes. Dit geldt met name voor inbraken in kelderboxen, inbraken in win­
kelpanden, (brom)fietsendiefstal en diefstal uit/van auto's. In de eerste plaats
speelt mee dat drukke routes maar een beperkt deel van de tijd druk zijn en door
hun schaal op stille tijden veelal een extra verlaten indruk maken. In de tweede
plaats worden drukke routes ook intensief door potentiële daders gebruikt. Alleen
al door hun aanwezigheid neemt de kans toe dat er een delict plaatsvindt. Uit de
literatuur** is bekend dat vooral gelegenheidsinbrekers bij voorkeur op plekken
opereren, waar zij goed vertrouwd zijn met de plaatselijke omstandigheden. In de Veiligejevendige route
derde plaats zijn langs drukke routes veel voor potentiële daders interessante
objecten te vinden (fietsen, auto's, winkels). En in de vierde plaats speelt mee,
dat drukte en massaliteit gepaard gaan met anonimiteit. Vreemden vallen minder
snel op en omstanders zijn minder snel bereid om zonodig in te grijpen. Dit bete­
kent dat delicten zoals zakkenrollerij en tasjesroof vaak juist op drukgebruikte
routes plaatsvinden. De relatie tussen ontsluitingsstructuur en sociale veiligheid
varieert dus per delicttype.

Ondanks deze kanttekeningen kunnen ruimtelijke maatregelen in belangrijke ma­


te bijdragen aan een veilig(er) verkeer en vervoer. Relevante aandachtspunten
zijn onder meer:

Aanwezigheid van sociale ogen:


Routes voor het langzame verkeer (LV-routes) zoveel mogelijk langs wonin­
gen en andere voorzieningen en omgekeerd. Onveilige, stille en geïsoleerde route
Aandachtspunten op stedebouwkundig niveau

Met name op stille plekken LV-routes zoveel mogelijk combineren met routes
voor het overige verkeer en zo min mogelijk van de rijweg af laten wijken (dus
bij voorkeur niet achter een benzinestation of bushalte langs laten lopen).
Keuzevrijheid en vermijdbaarheid. Groene routes zijn uit recreatief oogpunt
aantrekkelijk, maar worden vooral 's avonds als onveilig ervaren. Zorg daar­
om voor alternatieve routes, b.v. door onderscheid te maken in een dagroute
en een nachtroute.

Fietspad achter benzine station: positief


uit het oogpunt van verkeersveiligheid, ne­
gatief uit het oogpunt van sociale veilig­
heid

Dag- en nachtroute I I II I I
Zichtbaarheid:
. Voldoende zicht op en vanaf LV-routes, b.v. door aangrenzend groen regel­
matig te snoeien of te vervangen door laagblijvende beplanting en bomen op
stam.
Routes naar en van NS-stations en halteplaatsen voor het openbaar vervoer
in het zicht van omringende bebouwing.
Extra aandacht voor zicht en toezicht op plaatsen waar veel fietsen en auto's
T v staan (stations, scholen, sportaccommodaties resp. grote parkeerterreinen).
Bc
Mm$tetL;me*& Duidelijke en herkenbare routes. Het moet b.v. duidelijk zijn waar een route
naar toe gaat en of het om een belangrijke of stille route gaat.

Het is vooral belangrijk bij de aanleg van 'verplichte' fietsroutes c.q. het hoofd-
fietspadennet (noodzakelijk te gebruiken als verbindingsroute tussen woonwijk
en voorzieningen) rekening te houden met aanwezigheid van omringende be­
bouwing. Woningbouw langs LV-routes kan bijdragen tot meer veiligheid. Wo­
Afgelegen abri ningbouw mag echter niet uitsluitend dienen voor het vergroten van de veiligheid.
Een kwalitatief hoogstaand woonmilieu staat voorop. Voorzieningen die op alle
tijden van de dag mensen aantrekken, kunnen eveneens bijdragen tot een leven­
dig karakter. Dit mogen uiteraard geen voorzieningen zijn die de onveiligheidsge­
voelens verergeren.
48

xsz ÏSkSÏ __gjL. kS9


! SB 222..'<K5I "■9-
_^r
Varianten parkeergarages, verdiept

— ^i—^£-^fc
,
Varianten parkeergarages, half-verdiept

<fc k-g. BS,| '


sdi la e «gj» Wl hls

Varianten parkeergarages, op maaiveld

y\ y\ y\
Z^Sx -S*.l_ s9il i S L
Carports Drive in Privé box
Aandachtspunten op stedebouwkundig niveau

Parkeervoorzieningen 49
Bij het plannen en ontwerpen van parkeervoorzieningen zijn tal van keuzes te
* Voordt, D.J.M, van der, (1989), Veilig maken.* Daarbij kunnen verschillende dimensies worden onderscheiden, zoals:
parkeren in de woonomgeving. openbaar privé,
collectief individueel,
buiten binnen,
geconcentreerd verspreid,
functiemenging functiescheiding,
onbetaald betaald,
onbewaakt bewaakt.

De keuzes op deze verschillende dimensies leiden tot varianten zoals parkeren


op straat, op een openbaar parkeerterrein, op gereserveerde parkeerplaatsen, of
in gebouwde parkeervoorzieningen. Bij deze laatste valt onderscheid te maken in
privé boxen (vrijstaand of geïntegreerd), carports (aan de straat of op een bin­
nenterrein) en parkeergarages (vrijstaand of geïntegreerd met woningbouw, ge­
heel of gedeeltelijk onder woningen dan wel op een binnenterrein, (half)verdiept
of op het maaiveld). Bij parkeergarages is het voorts belangrijk om onderscheid
te maken tussen garages voor bewoners versus garages voor kantoorpersoneel,
winkelend publiek en andere bezoekers van een stad of buurt.

Op basis van aangiftecijfers kan gesteld worden, dat vooral privé boxen er uit het
oogpunt van sociale veiligheid positief uitspringen. Diefstal uit/van/vanaf auto's
heeft hier duidelijk minder kans. Wel is soms sprake van vernielingen (graffiti)
aan garagedeuren en -daken. Voor de overige parkeeroplossingen geldt, dat vrij­
wel overal waar auto's staan regelmatig diefstal uit of van auto's voorkomt.
Ten aanzien van parkeren op straten en pleinen lijkt het er op, dat er bijna geen
kruid gewassen is tegen auto-inbrekers. Onderzoek in Tilburg heeft bijvoorbeeld
uitgewezen, dat alarminstallaties, voorlichting aan autobezitters en informele so­
ciale controle wel enigszins drempelverhogend werken, maar het aantal auto-in­
** Boumeester, H. en A. van Raak (1988), braken niet echt doen afnemen.**Daders zijn op zichzelf wel gevoelig voor toe­
Auto-inbraken: zolang er auto's zijn. zicht door bewoners of passanten, maar men wacht gewoon op een stil moment
om zijn slag te slaan. Slechts intensivering van de formele sociale controle lijkt
hier soelaas te bieden. Dit alles neemt niet weg, dat onvoldoende zicht en toe­
zicht wel degelijk drempelverlagend werken. Zo bleek uit een onderzoek in Den
Haag, dat op een parkeerplaats aan de achterzijde van een winkelcentrum en
buiten het directe zicht van woningen relatief veel in auto's wordt ingebroken.***
*** Berg, A.G. van den, e.a. (1988), Toet­ Concentratie van een groot aantal auto's op een lokatie leidt eveneens tot een
sing van de interim-checklist. Deelstudie
Bouwlust. wat groter inbraakrisico. Een groep dicht bijeen geparkeerde auto's betekent au­
tomatisch een concentratie van het doelwit. Bovendien wordt een dergelijke situ­
atie door potentiële daders als een goede schuilmogelijkheid gezien bij eventueel
onraad. Een andere interessante uitkomst uit het zojuist aangehaalde onderzoek
in Tilburg is, dat de kans op auto-inbraken toeneemt naarmate er meer horeca­
gelegenheden in de buurt zijn. Dit lijkt vooral terug te voeren op het publieksaan-
trekkende karakter van deze voorzieningen, het veelal jeugdige publiek en verla­
ging van de 'interne drempel' door alcoholgebruik. Met deze gegevens zou bij de
lokatie en omvang van parkeerterreinen rekening moeten worden gehouden.
50
!fc*

JW
fïïïü^-tfjF

Grootschalige, openbare parkeergarage Carports op binnenterrein, alleen voor be­


woners

■v.,

1 ' ^ '

■ r m

Afgesloten, kleinschalige parkeergarage Privé-garageboxen


voor bewoners
Aandachtspunten op stedebouwkundig niveau

Parkeren in parkeergarages wordt door veel mensen als onveilig ervaren. Niet­
temin is uit onderzoek gebleken dat vooral schaalverkleining en afsluiting duide­
'■~""fi!ü:era' lijk preventief werken en de kans op vandalisme en inbraken aanzienlijk reduce­
ren. We zullen hierop bij de uitwerking op bouwplanniveau nog nader terugko­
men.

Uit de aangehaalde onderzoeken en effectmetingen van preventieve maatrege­


len zijn verschillende concrete aandachtspunten te destilleren.

Aanwezigheid van sociale ogen:


Voldoende zicht en toezicht op openbare parkeervoorzieningen.
Onvoldoende informeel toezicht compenseren met formeel toezicht, direct
(b.v. politiesurveillance, parkeerwachter), of meer indirect m.b.v. camera's.

Betrokkenheid/verantwoordelijkheid:
Aantrekkelijk en overzichtelijk parkeerter­
rein
Beperking van het aantal parkeerplaatsen in onbewaakte parkeergarages tot
niet meer dan 20 a 25 plaatsen, om anonimiteit te voorkomen; grote parkeer­
garages compartimenteren.

Aantrekkelijkheid van de omgeving:

. Aantrekkelijke inrichting van parkeerterreinen met laagblijvend groen of bo­


men op stam.
Goed onderhoud.
Beperking van het aantal parkeerboxen op rij (bij voorkeur niet meer dan 3 a
4) om lange, gesloten gevelwanden te voorkomen.

Duidelijk zichtbaar opgehangen camera's (met infrarood-licht t.b.v. nachtsurveil­


lance) kunnen soms nodig zijn ter compensatie van onvoldoende informeel toe­
zicht. Omdat camera's niet alleen daders het gevoel geven 'bekeken' te worden
en al gauw een inbreuk vormen op de privacy, dient toepassing hiervan zoveel
mogelijk beperkt te blijven. Een dergelijk ingrijpende maatregel leent zich eigen­
lijk alleen voor grootschalige parkeerterreinen, b.v. bij winkels, grootschalige kan
toorcomplexen en universiteiten. Voor parkeergarages kunnen camera's even­
eens een oplossing zijn.
Voor een verdere uitwerking van aandachtspunten bij het ontwerpen van par­
keergarages zie hoofdstuk 5.

Parkeerterrein, verscholen achter groen


52 Onderdoorgangen
Bij het ontwerpen of toetsen van de verkeersstructuur op sociale veiligheid is bij­
zondere aandacht nodig voor ongelijkvloerse kruisingen tussen snelverkeer en
langzaam verkeer.* Bruggen zijn voor fietsers en voetgangers vaak ware obsta­ * Voordt, D.J.M, van der, en H.B.Ft. van
kels. De vrije doorrijhoogte van het onderlangs gaande verkeer brengt door­ Wegen (1980), Onderdoorgangen voor
gaans grote niveauverschillen met zich mee. Door de te kruisen snelweg enigs­ fietsers en voetgangers. Aandachtspunten
bij het ontwerpen.
zins verdiept aan te leggen, kan het te overbruggen niveauverschil voor fietsers
en voetgangers beperkt blijven, maar dit is vaak erg kostbaar. Bij onderdoorgan­
gen voor fietsers en voetgangers kan veelal met een kleiner niveauverschil wor­
den volstaan. Een bezwaar van tunnels is, dat deze door veel mensen als bijzon­
der onveilig worden ervaren. Soms zijn tunnels echter niet te vermijden vanwege
een vlotte verkeersafwikkeling of uit het oogpunt van verkeersveiligheid. In dat
geval dient vooral op stille tijden zo mogelijk een alternatieve verbinding boven-
langs beschikbaar te zijn. Op stedebouwkundig niveau zijn verschillende aan­
dachtspunten te noemen, die bij de aanleg van een onderdoorgang voor fietsers
en voetgangers van belang zijn.

Brug versus tunnel


Zichtbaarheid:
. Zicht vanuit omringende bebouwing op de in- en uitgang.

Betrokkenheid:
ito Integratie van de tunnel in de (woon)omgeving.

Toegankelijkheid:
Bij voorkeur een loodrechte aansluiting van de te kruisen wegen, om de tun­
nelbuis zo kort en recht mogelijk te houden.
Bij voorkeur de te kruisen weg voor het snelverkeer enigszins 'optillen', om
het niveauverschil tussen tunnelvloer en maaiveld te beperken.

=/

Ideale situatie Goed qua tunnel, Tunnelbuis langer


toevoerwegen minder gunstig dan noodzakelijk
Aandachtspunten op
bouwplanniveau
Inleiding
Op bouwplanniveau kan het meest vergaand rekening worden gehouden met so­
ciale veiligheid. Op dit niveau worden immers de keuzes gemaakt ten aanzien
van het aantal in- en uitgangen van gebouwen, de positie van ramen en deuren,
de kleuren en materialen voor gevels en dak, de vormgeving en detaillering van
bergingen etc. In dit hoofdstuk keren verschillende aandachtspunten, die op ste­
debouwkundig planniveau al globaal aan de orde zijn gesteld, dan ook in meer
uitgewerkte vorm terug. Uiteraard wordt daarbij in het bijzonder aandacht be­
steed aan woningen en de directe omgeving. Daarnaast wordt ingegaan op en­
kele afzonderlijke objecten, die uit oogpunt van sociale veiligheid extra kwets­
baar zijn: scholen, parkeergarages, routes voor het langzame verkeer (inclusief
onderdoorgangen), straatmeubilair en groenvoorzieningen.

Woningen
Bij het ontwerpen en beheren van woningen is met name aandacht nodig voor
inbraakpreventie en preventie van vandalisme. Veel voorkomende delicten zijn
b.v. beschadiging of bekladding van de gevel, het forceren van toegangsdeuren,
vernielingen in semi-openbare gebieden zoals entreeruimten, trappenhuizen en
galerijen, en inbraken in woningen en bergingen. Het gaat er vooral om potentië­
le daders van buiten uit het complex te weren en potentiële daders van binnen
het complex van ongewenst gedrag te weerhouden. Naast aandacht voor een
goed ontwerp is het vooral ook belangrijk aandacht te besteden aan het toewij-
zings- c.q. plaatsingsbeleid en sociaal beheer. Een belangrijk discussiepunt is de
meest wenselijke mate van homogeniteit/heterogeniteit in bevolkingssamenstel­
ling. Hoewel de conclusies niet eenduidig zijn, beveelt het merendeel van de au­
teurs aan om op wijkniveau een zekere mate van heterogeniteit na te streven en
op blokniveau eerder aan homogene bevolkingscategorieën te denken. Leeftijd,
inkomen, gezinssituatie en vooral ook leefstijl zijn in dit verband belangrijke vari­
abelen. Naast het normen- en waardenpatroon is het woongedrag een belangrij­
ke component van de leefstijl. Woningdifferentiatie en toewijzings- c.q. plaat­
singsbeleid zijn belangrijke sturingsmechanismen om op blokniveau een zekere
homogeniteit in woonstijl te realiseren.
Hoe belangrijk een zorgvuldig toewijzings- en inplaatsingsbeleid is om proble­
men in (bestaande) complexen te voorkomen of terug te dringen, wordt onder­
meer duidelijk gemaakt in de zgn. vervaltheorie van de Delftse hoogleraren Prak
en Priemus.

Probleemcomplexen: een vervaltheorie


Dat sommige wooncomplexen met zoveel méér problemen geconfronteerd wor­
den dan andere, heeft niet alleen te maken met het ontwerp, maar vooral ook
met de bewonerssamenstelling en het beheer. Een interessante aanzet tot een
theoretisch model, waarin de samenhang tussen oon groot aantal variabelen
wordt geschetst, is ontwikkeld door de Delftse hoogleraren Prak en Priemus. In
hun 'vervaltheorie van naoorlogse gesubsidieerde huurwoning-complexen' gaan
deze onderzoekers er van uit dat vooral 3 aspecten een belangrijke bijdrage Ie
veren aan het woningverval, n.l.:
1 sociaal verval. 2 financieel verval. 3 technisch verval.
54
In het kort' komt de theorie hierop neer. dat demografische, technologische en * Voor een uitvoeriger uiteenzetting zie met
economische ontwikkelingen de arbeidsmarkt en de woningmarkt beïnvloeden name:
Ook het overheidsbeleid kan - bijvoorbeeld door een bepaald huur- en subsidie Prak, N.L. en H. Priemus (1984), Model
beleid een sturend effect hebben op de omvang en de inrichting van bouwacti­ om verval van na-oorlogse woningen beter
te voorspellen.
viteiten en verhuisstromen. Zodra onder invloed van door bewoners als negatief
Onderzoeksinstituut voor Technische Be­
ervaren woning- en woonomgevingskenmerken (bijv. ongunstige ligging, hoge stuurskunde (1989), Exploitatieproblemen
huurprijzen, goedkope en betere alternatieven) een dalende vraag ontstaat naar in de na-oorlogse woningvoorraad: diag­
bepaalde woningen, treedt een aantal effecten op. Teruglopende vraag naar nose en therapie.
woonruimte vergroot de kans op instroom van sociaal-economisch zwakkeren
(o.a. als gevolg van verlaging van de seleclienormen) en de uitstroom van eco-
nomisch-sterkeren. die elders iels beters kunnen vinden. De verhoogde concen­
tratie van sociaal-economisch zwakkeren kan samengaan met een verhoogde
kans op vandalisme en andere vormen van kleine criminaliteit, hetgeen een ne­
gatieve uitwerking heeft op de bewoners. De sociale contiole is gering, vooral in
vandahsme-gevoelige openbare en semi-openbare ruimten zoals bergingen, lif
ten en trappenhuizen. Toenemend vandalisme en een toenemende mutatiegraad
leidt tot toenemende leegstand. Waar woningen leegstaan neemt de kans op
vandalisme opnieuw toe. Door bewoningsproblemon blijft het bewonersonder-
houd achter en wanneer ook de middelen voor de beheerder te kort schieten ont­
staat een situatie van steeds meer achterstallig onderhoud. De neerwaartse soci­
ale spiraal gaat hand in hand met een neerwaartse spiraal voor bouw- en woon-
technische kwaliteit, aldus Prak en Priemus. Doorbreking van deze neerwaartse
spiraal is slechts mogelijk wanneer de maatregelen zich richten op zowel bouw­
kundige als sociaal en beheer technische ingrepen. Te denken valt aan beheers­
maatregelen gericht op wensen van individuele bewoners, maatregelen gericht
** Zie ook Heeger, H. (1989), Maatregelen
op de leefbaarheid en maatregelen op het gebied van de woningtoewijzing " ter bestrijding van leegstandsproblemen bij
na-oorlogse woningcomplexen.

Beheersmaatregelen, gericht op wensen van individuele bewoners


meer zelfwerkzaamheid toestaan in do woning:
betrekken van bewoners bij het beleid, b.v. bij materiaalkeuze, kleurkeuze
toewijzen van nieuwe bewoners, onderhoudswerkzaamheden en klachten­
verwerking.
bewoners behulpzaam zijn bij het aanvragen van individuele huursubsidie-
voorlichting. bijvoorbeeld door middel van een bowonersblad:
bemiddelen bij burenruzies:
mensen persoonlijk benaderen:
snel uitvoeren van klachtenonderhoud:
duidelijk beleid en snel ingrijpen bij huurachterstand:
duidelijke en efficiënte organisatiestructuur bij verhuurder en gemeente die
het mogelijk maakt snel te reageren op wensen en klachten van huurders
(bijvoorbeeld door decentralisatie en het oprichten van zogenaamde rayons).

b. Maatregelen, gericht op verbetering van de leefbaarheid en de sociale


structuur
. optreden tegen overlast, onder andere tegen kraken, burenhinder druqs en
prostitutie;
Aandachtspunten op bouwplanniveau

tegengaan van vervuiling en verpaupering door intensief schoonhouden. 55


plaatsen van vuilcontainers, e.d.:
direct heitellen, vervangen, of verwijderen van vernielde onderdelen:
gedragsregels in huurcontract opnemen:
bewonersbegeleiding (duidelijk maken van gedragsregels, "woonopvoeding"):
bevorderen van een goede communicatie en samenwerking tussen bewo­
ners. verhuurder, gemeente, politie, huismeester, welzijnswerk:
aanstellen van een huismeester (per bouwblok ot complex):
aanwijzen van een contactpersoon die namens de verhuurder "verantwoorde­
lijk" is voor het complex:
preventief beheer (bijvoorbeeld door het aanbrengen van vandalisme- en in-
braakbestendig materiaal, goede sloten):
doorbreken van de monotone functie door bijvoorbeeld kleinschalige bedrijf­
jes in het complex op te nemen:
naamsverandering:
reputatie verbeteren:
preventie van leegstand, bijvooroeeld door aanpassing van de distributiere­
gels (bezettingsnorm, leeftijd, economische binding).

Maatregelen op het gebied van de woningtoewijzing


streven naar een evenwichtig bewonersbestand door een eenzijdige bewo
nerssamenstelling te vermijden ikwa sociaal-economische positie, religie.
land van herkomst) en al te grote verschillen in leefstijl en normen- en waar­
denpatroon te voorkomen (b.v. géén willekeurige menging van jong en oud.
alleenstaanden en gezinnen, ex-delinquenten, ex-daklozen etc):
lege woningen tijdelijk verhuren, bijvoorbeeld voor gebruik als wisselwoning:
vragen van een waarborgsom:
voorlichting aan woningzoekenden nieuwe huurders:
aanpassen van de huur resp. de totale woonlasten teneinde een andere doel­
groep te bereiken.

Buurtaktiviteiten vergroten de betrokken­


heid van bewoners
Op bouwplannniveau kunnen de volgende aandachtspunten worden geformu­ i '
e r - N\
V' t
leerd i i'

Aanwezigheid van potentiële daders


— Concentraties van probleemgroepen op kwetsbare plekken.
— Aanwezigheid van ongewenste personen zoals zwervers en junks. ■ *■

— Concentraties van huishoudens met kinderen en jongeren op kwetsbare


plekken. ,",T'is?i»i(
Aan probleemgezinnen geen woningen toewijzen, die uit beheersoogpunt
extra kwetsbaar zijn.
't ' i
— Nabijheid van respectievelijk doorgaande routes naar (jongeren)voorzienin-
gen zoals bars, discotheken en sportaccommodaties.
Doorgaande routes, die (ook) intensief gebruikt worden door potentiële
».
daders, buiten het complex houden. Een route tussen een school en een Begane grond, ingevuld met bergingen
winkelcentrum of een discotheek en een buurt waar veel jongeren wonen
zou b.v. via een groenstrook en/of singel van de woonblokken
gescheiden kunnen worden, teneinde overlast en vandalisme te S.J-H '\.
voorkomen. .:< «ti \v
Aanwezigheid van sociale ogen
+ Daadwerkelijke aanwezigheid van omstanders, onder meer beïnvloed door
de aanwezigheid van publieksaantrekkende voorzieningen.
+ Aanwezigheid van formeel toezicht (politiesurveillance)
+ Aanwezigheid van semi-formeel toezicht (huismeester, concierge e.d.)
+ Voelbare aanwezigheid van omstanders, onder meer afhankelijk van zicht
vanuit woningen en druk gebruikte voorzieningen op de openbare buiten­
ruimte en vice versa.
Geen toegangen tot woningen en woongebouwen op plekken, waar
zelden of nooit iemand langs komt.
Wooneenheden tot op het begane grond
Wooneenheden tot op het begane grondniveau. niveau
Tracht bij de keuze van de lokatie, de schaal van de bebouwing, de wijze
van ontsluiting etc. een evenwicht te bewerkstelligen tussen enerzijds
voldoende mensen om een zekere sociale controle te kunnen uitoefenen
en anderzijds niet te veel mensen om anonimiteit te vermijden.
Concentratie van uithuizige mensen voorkomen.
Leegstand voorkomen. In de planontwikkelingsfase door ontwerpkeuzen
zoveel mogelijk te baseren op kennis van woonvoorkeuren, resultaten uit
woonsatisfactie-onderzoek en lokaal marktonderzoek. En in een
bestaande situatie door verbetering van de prijs/kwaliteitsverhouding en
sociale beheersmaatregelen.
Indien toch leegstand: tracht de suggestie van bewoning te wekken (b.v.
door gordijnen voor de ramen te laten hangen en de tuinen te onder­
houden).

Doorgaande route, gescheiden van de


woonbebouwing door een singel met vent-
weg
I f ^
Aandachtspunten op bouwplanniveau

Zichtbaarheid
+ Zicht vanuit woningen op de openbare buitenruimte en omgekeerd.
Visueel contact met de begane grond, met name met het oog op
spelende kinderen.
Geen teruggelegen donkere ruimten en zijgangen.
Erkers en hoekramen kunnen het zicht en overzicht vanuit de woning
positief beïnvloeden.
Zicht op vandalisme- en inbraakgevoelige ruimten (b.v. bergingen en
kelderboxen) vanuit intensief gebruikte ruimten.
Overzichtelijke vormgeving en voldoende ruime dimensionering bij het
toepassen van onderdoorgangen onder woongebouwen.
+ Goede verlichting (zie kader).

\,l

Den Haag, Bezuidenhout-West: voorbeeld van een ruim gedimensioneerde en overzichte­


lijke onderdoorgang
Verlichting van de openbare buitenruimte
Het belang van een goede verlichting
Een goede verlichting is van grote invloed op de sociale veiligheid. Veel als on­
veilig ervaren 'enge plekken' worden gekenmerkt door onvoldoende verlichting.
Maar ook de objectieve component wordt stork beïnvloed door de kwaliteit van
de verlichting. Uit gesprekken met inbrekers blijkt, dat het risico om gezien te
worden een van de belangrijkste criteria is om op een bepaalde plek n/erin te
breken.' Uit onderzoek in Engeland en de Verenigde Staten naar het effect van * Bennett, T. en J. Wright (1984), Burglars
bezuinigingen op de openbare verlichting (i.v.m. energiebesparing) blijkt, dat een on burglary.
reductie van 50% op de verlichting gepaard kan gaan met een stijging in inbra­
ken en diefstal van enkele tientallen procenten." Recent onderzoek in Lyon ** Aelen, J.D. en J.C.H. van Oortmerssen
heeft aangetoond, dat 74% van de nachtelijke agressieve misdrijven in deze stad (1984), De effecten van openbare verlich­
ting op criminaliteit. Een literatuurstudie.
plaatsvindt op plaatsen met een lichtniveau tussen de 0 en 10 Lux en slechts 7%
op plaatsen met een hchtniveau boven de 15 Lux '** Omdat behalve verlichting
tegelijkertijd ook andere omgevingskenmerken variëren, is het exacte effect van *** Stienstra, H.A. (1983), Beveiligingsver­
meer of minder verlichting moeilijk te meten. Niettemin wijzen vrijwel alle uitkom­ lichting.
sten in dezelfde richting: meer verlichting gaat gepaard met minder criminaliteit.
Reden genoeg om bij het ontwerpen en beheren van de gebouwde omgeving ex­
tra aandacht te besteden aan een goede verlichting. Belangrijkste criteria voor
een goede verlichting zijn het hchtniveau en een gelijkmatige lichtspreiding.
Daarnaast is aandacht nodig voor de vandahsmegevoeligheid van verlichtingsar­
maturen.

Relevante begrippen
De hoeveelheid licht die een lichtbron per seconde uitstraalt wordt lichtstroom
genoemd. De eenheid van lichtstroom is de lumen. Het liditnivedu c.q. de
verlichtingssterkte wordt meestal uitgedrukt in opvallende lichtstroom per een­
heid van oppervlak, met als eenheid de Lux. De verlichtingssterkte moot niet ver­
ward worden met de lichtsterkte, ofwel de lichtstroom per eenheid van ruimte-
hoek. met als eenheid de candela (cd). Een vierde veelgebruikt begrip is de lu
minantie. Dit is de lichtsterkte per cm2 of m2 schijnbaar oppervlak van een licht­
bron of van een verlicht vlak. In de praktijk worden de begrippen verlichtings­
sterkte on luminantie nogal oens met elkaar verward. Belangrijkste verschil is.
dat de verlichtingssterkte slechts het aantal opvallende lumen aangeeft, terwijl de
luminantie aangeeft hoeveel lichtstroom weerkaatst wordt, afhankelijk van de re­
flectie-eigenschappen van het oppervlak. Door gebruik te maken van materialen
mot goede reflectie eigenschappen wordt de luminantie vergroot en wordt de
lichtstroom van de lichtbron efficiënter benut.

Aanbevelingen
Het is niet eenvoudig om aanbevelingen te doen over de hoeveelheid licht die
nodig is. Do benodigde verlichtingssterkte hangt immers af van de functie en het
gebruik van de ruimte en ook van de crimmaliteitsgevoeligheid ter plekke. Niette­
min zijn op basis van gegevens uit de literatuur wel enige aanbevelingen te ge­
ven. Voor straatverlichting wordt door de Nederlandse Stichting voor Verhch-
tingskunde een horizontale verlichtingssterkte van 5 Lux geadviseerd. Dit is aan-
Aandachtspunten op bouwplanniveau

zienlijk meer dan in de ons omringende landen wordt aangehouden: Duitsland 59


0.5 - 1 Lux. België 1 - 6 Lux. Engeland 0.7 - 3 Lux en Frankrijk 2 - 5 Lux. Uit een
onderzoek van Van de Brink en Tan uit 1979 blijkt, dat normaal gesproken vol­
* Brink, T.D.J. van de, en T.H. Tan (1979), staan kan worden met een verlichtingssterkte tussen de 1.5 en 2.5 Lux.' Om een
Openbare verlichting in woongebieden. voldoende gelijkmatige spreiding van het licht te waarborgen, bevelen genoemde
onderzoekers tevens aan om tijdens nachtschakeling in elke armatuur tenminste
één lamp te laten branden en niet om de andere mast alle lampen uit te schake­
** Bommel, W.J.M, van, en J.P.M, van Dijk len. Later onderzoek van Van Bommel en Van Dijk" heett aangetoond, dat uit in­
(1987), Inbraakpreventie bij woonhuizen braakpreventieve overwegingen voor beveihgingsverlichting van particuliere wo­
door verlichting. ningen een verlichtingssterkte van 1 - 4 lux gewenst is. afhankelijk van de reflec-
tiefactor. Voor de gevel bevelen deze onderzoekers een verlichtingssterkte aan
van 1 - 8 lux. In schema:

Reflectiefactor Verlichtingssterkte (lux)

Gevel Omringend terrein


(horizontaal)
Zeer licht (0.60) 1
Licht (0.30) 2 1
Gemiddeld (0.15) 4 2
Donker (0.075) 8 4

Recent zijn door Philips Nederland nieuwe criteria ontwikkeld voor de verlichting
*** Bommel, W.J. van, en J.F. Caminada
(1985), Nieuwe lichttechnische criteria voor van woonstraten.*"" Daarbij is verband gelegd met de uitkomsten uit een onder­
de verlichting van woonstraten. zoek van de Amerikaanse antropoloog E.T. Hall. Mensen voelen zich alleen dan
prettig, wanneer ZIJ een bepaalde afstand tot elkaar kunnen houden Vanzelf­
sprekend hangt do gewenste afstand af van de aard van het contact. Volgens
Hall zijn in de contacten tussen mensen vier zones te onderscheiden:
de intieme afstand (tot ca 0.5 m). de persoonlijke afstand (0.5 -1.2 m). de socia­
le of zakelijke afstand (1.2 - 4 m) en de openbare afstand (vanaf 4 m). Dit bete­
kent dat er voldoende licht zou moeten zijn om een vreemde op een afstand van
ca 4 m te kunnen identificeren. Deze afstand maakt het mogelijk in geval van be­
dreiging een defensieve of ontwijkerde actie te ondernemen. In aansluiting op
deze conclusie zijn door Philips proeven gedaan om de benodigde hoeveelheid
licht vast te stellen. De horizontale verlichtingssterkte is daartoe geen geschikte
meeteenheid. Doorslaggevend is immers niet de hoeveelheid licht op trottoir­
hoogte op een horizontaal vlak. maar op gezichtshoogte en - vanwege de half­
ronde vorm van een gezicht - op een half cylindrisch vlak. Proeven hebben uitge­
wezen. dat voor een identificatie-afs'and van 4 m een half-cylindrische verlich­
tingssterkte van 0.8 Lux nodig is.

Portiekverlichting, een belangrijk middel


om zowel het gevoel van veiligheid als de
daadwerkelijke veiligheid positief te beïn­
vloeden
60 Betrokkenheid/verantwoordelijkheid
4SST-J

i/k + Individuele herkenbaarheid van bewoners onderling.


Beperking van het aantal woningen per entree. «fr-J 1 -
IS
Idem voor het aantal woningen per blok en het aantal blokken per
complex.
Schaalverkleining en individualisering van galerijen en berginggangen
«,L-JJte;
door middel van compartimentering.
+ Privégebied.
Privatisering d.m.v. fysieke en symbolische barrières. B.v. door een deel
van het buitengebied als privétuin toe te wijzen.
+ Duidelijkheid over verantwoordelijkheden.
Duidelijke overgangen tussen openbaar en privé terrein.
+ Participatie van bewoners bij de totstandkoming en het beheer van hun wo­
ning en de semi-openbare gebieden.
Oprichting van een bewonerscommissie (huurderscommissie, vereniging
Privatisering van (een deel van) het bui­
van eigenaren e.d.). tengebied
Communicatie en informatie-uitwisseling tussen verhuurder en
bewonerscommissie.
+ Betrokkenheid van bewoners op elkaar en op de buurt.
Ontwerpkeuzen baseren op woonvoorkeuren van gebruikers en kennis uit
woonsatisfactie- en woningmarktonderzoek.
+ Een zekere mate van homogeniteit in woonstijl.
Geen al te grote verschillen in woon- en leefstijl door een gericht
toewijzingsbeleid.

fl
>

Aantrekkelijk ingericht semi-privé toe­


gangsgebied

Den Haag, Zwolse straat: aantrekkelijke


vormgeving van de overgang openbaar -
privé. Ontwerp: Wilma/Neave Brown
Aandachtspunten op bouwplanniveau

Of bewoners daadwerkelijk ingrijpen bij


diefstal, inbraak of andere vormen van on­
gewenst gedrag wordt mede bepaald door
hun betrokkenheid bij de eigen buurt. Fy­
sieke afstand tot de eigen woning speelt
daarbij een belangrijke rol. Naast ruimte­
lijk/bouwkundige kenmerken zoals bouw­
vorm, begrenzingen door water of wegen,
blijken vooral ook aktiviteiten (wonen, spe­
len, recreatie, winkelen) en sociale fakto-
ren (mensen die men kent en ontmoet)
bepalend te zijn voor de aard en de om­
vang van het gebied, dat men als zijn
buurt ervaart.
Complex Hoptille, Bijlmermeer. Alle 190
bovenwoningen werden aanvankelijk ont­
sloten door een gemeenschappelijke,
openbaar toegankelijke binnengang van
300 m lengte! Doel hiervan was om de in­
tegratie van verschillende te huisvesten
bewonerscategorieën te bevorderen. Door
deze bijzondere bouwkundige structuur
worden zeer hoge eisen gesteld aan het
sociale gedrag van de bewoners. Mede in
combinatie met een sterk heterogene be­
volkingssamenstelling (jong naast oud, al­
leenstaanden naast gezinnen), de toewij­
zing van woningen aan ex-delinquenten
en ex-daklozen en lokale woningmarktin­
vloeden is dit idealistische woonconcept
op een debacle uitgelopen. Binnen drie
jaar na oplevering bleek een complete re­
novatie noodzakelijk (Wassenberg, 1988).

Bergingcompartimentering in de Gilliswijk.
Aanvankelijk bestond de onderbouw van
de flatgebouwen uit twee lange gangen,
ter ontsluiting van de privé bergingen.
Door het plaatsen van muren en kozijnen
met afgesloten deuren zijn negen nieuwe
gemeenschappelijke ruimten ontstaan, elk
met een beperkt aantal kelderboxen. Elk
gedeelte is afzonderlijk afsluitbaar. Voorts
zijn de bergingen opnieuw geverfd en zijn
de TL-buizen vervangen door 'slagvaste'
verlichtingsarmaturen. Het aantal inbraken
en vernielingen is sinds de ingrepen dras­
tisch teruggelopen (Van der Voordt, 1987;
Van der Zon, 1989).

'Defensible space': vermindering van de


anonimiteit door compartimentering
Aandachtspunten op bouwplanniveau

Attractiviteit van de omgeving 63


+ Afstemming van het gebouwde op de wensen en voorkeuren van de gebrui­
kers. «?
+ Menselijke schaal, geen monumentalisme en gigantisme.
+ Levendigheid, drukte, gezelligheid op straat.
+ Aantrekkelijk kleur- en materiaalgebruik.
+ Goede verlichting
+ Regelmatig en goed onderhoud
— Verpaupering, verloedering, vervuiling.
— Stank, lawaai.
Overlast van vuilnisafvoer vermijden door een zorgvuldige keuze van type
en lokatie van vuilcontainers.
Bij de vormgeving en detaillering rekening houden met onderhoudsge­
Anominiteit door massaliteit
voeligheid en het gemakkelijk kunnen schoonhouden (b.v. anti-graffiti
coating op kwetsbare plekken).

Den Haag, Katerstraat: stadsvernieuwingsproject met veel aandacht voor de detaillering

Den Haag, het Fort: voorbeeld van een


kleinschalige en aantrekkelijke woonbuurt

^ /--,

■ViX

Vervuiling leidt al snel tot verloedering


■ 'I
rjta^riBK

:.■.*■-*#**
Vandalismebestendige containers op een
vaste plek

Rommelige vuilcontainers voor privége-


bruik

Rommelige vuilcontainers voor gemeen­


schappelijk gebruik
Aandachtspunten op bouwplanniveau

65

'■ik
-»fc,

Brandstichting en vandalisme werken ver­


paupering in de hand

1 \
■%■ -X

-\ *
l
■MftM

-"l \
'f
1 ' i *

' - ■ ■ ' ■ ;
- & ii i\
i i — ~ »- — i
il
,■
Door renovatie kunnen ook oude wonin­ 1
gen weer zeer attractief worden ' ' i 1i
' 1 1
i 5
66 Afgesloten portiek. Met het oog op de
postbode zijn de brievenbussen van bui­
tenaf toegankelijk gemaakt

të^.

Gesloten portiek, maar nog steeds vrij toe­ Open portiek, voor iedereen toegankelijk
gankelijk
Aandachtspunten op bouwplanniveau

Toegankelijkheid/vluchtwegen
+ Duidelijk onderscheid in openbaar en privé.
+ Afsluiting van privéruimten en semi-openbare ruimten zoals portieken, ber­
ginggangen, galerijen.
+ Deugdelijk hang- en sluitwerk, stevige sloten
+ Aanwezigheid van een alarminstallatie.
+ Vluchtwegen voor potentiële slachtoffers.
— Groot aantal gemakkelijk bereikbare en toegankelijke entrees.
— Vluchtwegen voor potentiële daders.
Extra aandacht voor de situering en toegankelijkheid van ramen, deuren
en (platte) daken.
Rekening houden met de inbraakgevoeligheid van deuren en ramen,
brievenbussen e.d.
Aanbrengen van een alarminstallatie, met name in woningen op kwets­
bare lokaties in combinatie met aantrekkelijke objecten voor potentiële
daders.
Mogelijkheden om in geval van nood hulp in te roepen (b.v. door ergens
aan te bellen).
Afsluitbaarheid van toegangen op bepaalde tijdstippen, met name in
kwetsbare gebieden.
Kierstandhouder Beperkte doorgankelijkheid van grote complexen, b.v. door middel van
compartimentering van galerijen.
Bij voorkeur geen loopbruggen om woonblokken onderling te verbinden.
Geen dakvensters op kwetsbare plekken.

'-.JMR»,*fe'
1
W ' ' * **,

-:. .- Vu;'■$*>■■''
*Vï" . ^ . ' S
' •Sr"» . J & -i\-

- ?*# ■

, >:\,.A- X-*- ■ ■',■»■'-

- -f .,v

Dakvensters: vaak kwetsbare plekken uit


het oogpunt van inbraakrisico
-Vi*.

Inbraakveilige deur, met een glasopening


van minder dan 15 cm tf«n^_
Aantrekkelijkheid van het doelwit jsssasftfgj
— Aanwezigheid van geld en of waardevolle goederen, in woningen, bergin-
gen. winkels. k<mto/en etc.
- Concentratie van doelwitten imensen ^ - zakkenrollerij, tasjesroof, geweld:
fietsen ^- - fietsendiefstal: auto's - - ^ diefstal uit van auto's'.
Aandacht vooi de lokatie van abri's, telefooncellen, parkcoimotcro uit het
oogpunt van vandahsmepreventie.
Zicht en loezicht op plaatsen waar veel fietsen en auto's staan (scholen. ! ■ ■ ■-■' ■ \ ; - j
■:i/
woningen, bergingen).
Geldautomaten waar mogelijk vervangen door systemen die werken op
munten, magnoetkaartjes e.d.

Telefooncel en brievenbus in liet zichi van omringende bebouwing


'CÏÉföÊ
'm
Tenragolegen bergingen met donkere
hoeken er bergingen langs oen openbaar
toegankeh/k achteioad mbraakgevoehg
en ■IOOM/ 's a\.ondt<> aanleid'na tot oei or
lens van onverlralieid.
■1 -■-.■

I'
r.vjjs'tfi
/'
\
:
"ï&: ?W*:"^(I
i. •■

>rp-

Afsluiting kan een oplossing zijn. maai de


afslotende von'igeMnu toept hier een
steei op van een lort or bunkei
Aandachtspunten op bouwplanniveau

' ft*l t *
Fysieke kwetsbaarheid van het doelwit
+ Objectversteviging ter preventie van vandalisme.
zrn^ Geen vandalismegevoelige materialen op kwetsbare plekken.
Extra aandacht voor vandalismegevoelige objecten zoals ramen, deuren,
glas, liftknoppen, brievenbussen, leidingen, vuilstortkokers, grote gevel­
vlakken.
. Rekening houden met gemakkelijke repareerbaarheid en vervangbaar­
heid van materialen.
Bij de materiaalkeuze rekening houden met slijtagegevoeligheid en scha­
de door alledaags gebruik.
-"•' ' fi+ Door aantrekkelijke vormgeving en detaillering mogelijke negatieve effec­
ten van objectversteviging (nl. een extra uitdaging voor notoire vandalen)
voorkomen.
/Ibri's: kwetsbaar voor vandalisme Gebruik van afwasbare anti-graffiti coatings op kwetsbare plekken, zoals
muren op begane grondniveau.
Verdelen van grote gevelvlakken in kleinere vlakken door variatie in vorm,
kleur- en materiaalgebruik.
Aandacht voor de lokatie en detaillering van verlichtingsarmaturen.
. Aanwezigheid van een goed onderhoudsplan (wie doet wat, met welke
frequentie).
+ Afscherming van het doelwit tegen inbraak/diefstal, b. v. door middel van een
kluis (geld, juwelen) of een stevig slot (fietsen, auto's).
— Plekken waar ('s avonds) geregeld vrouwen en oudere mensen in hun eentje
langskomen.

In bijlage 2 is een voorbeeld opgenomen van een kwetsbaarheidsanalyse op


complexniveau en de daaruit voortvloeiende maatregelen.

Fietsklemmen verminderen de kwetsbaar­ Afscherming van de kopse kant van een woonblok door een geprivatiseerde goenstrook,
heid voor fietsendiefstal ter voorkoming van graffiti

AWuithtijt bwtrnacbii'd k.nclG Pen


Hi, io
70

Voorbeeld van een geïsoleerd gelegen


school

^ !l
' * * « ! . ■ . .

-*^|„|
~"»--- .
■0'

^r
^^Twavrr |ivM«^.>,
'■?■">

*-ü*W.
^ : , fl W*
i'j
1
K*£*s. i. ' i a :-.-:&«,

In woonbuurt geïntegreerde school


)^sa^^g
-■"Effltf

■■*' *
Aandachtspunten op bouwplanniveau

Scholen
Van alle openbare gebouwen vormt het schoolgebouw een van de meest kwets­
bare objecten voor vandalisme en inbraak.
De schade, die jaarlijks aan schoolgebouwen wordt toegebracht bedraagt gemid­
* Veldkamp, D. e.a. (1984), Een onderzoek deld zo'n 30% van de totale schade aan publiek eigendom.* Glasbreuk vormt
naar omvang, frequentie en kosten van daarbij verreweg de belangrijkste schadepost (78%). Een belangrijke oorzaak
vernieling van gemeentelijk eigendom.
hiervoor is de aanwezigheid van jongeren, waarbinnen zich nu eenmaal de
groep van potentiële daders bevindt. In veel gevallen zijn het de eigen leerlingen,
die vernielingen aan de school of objecten in de directe omgeving toebrengen.
Soms geschiedt dit onopzettelijk als neveneffect van bepaalde spelactiviteiten.
Een andere keer is er sprake van moedwillig vernielen van objecten uit verveling
of wraakgevoelens jegens de school of een bepaalde leerkracht. In woonbuurten
met onvoldoende voorzieningen en activiteiten voor de jeugd neemt de kans op
verveling en daarmee de kans op vandalisme toe. In een onderzoek in 2 Amster­
damse wijken werd in één van de wijken aanzienlijk meer glasschade aan scho­
len vastgesteld.** Oorzaak: uit gebrek aan speelmogelijkheden in de wijk zocht
** Dijk, B. van e.a. (1982), Amsterdam-
de jeugd zijn toevlucht tot het schoolplein.
mertjes vernielen?!
*** Gladstone, F.J. (1978), Vandalism Uit onderzoek blijkt voorts, dat er een verband bestaat tussen onvrede met de
amongst schoolboys. school en het plegen van vernielingen.*** De Amerikaanse onderzoeker Gladsto­
Dullemen, H. van, en A.R. Hauber (1982), ne toonde het verband aan tussen 'een hekel hebben aan school' en vandali­
Vernielende jongeren: wat bedoelen zij?
stisch gedrag. In een actie-onderzoek naar de achtergronden van het jeugdvan-
dalisme in Amsterdam vonden Van Dijk e.a. een positieve samenhang tussen
slechte schoolprestaties en vernielzucht. In een onderzoek in Rotterdam kwa­
men Dullemen en Hauber tot dezelfde conclusie.
Een tweede oorzaak ligt besloten in de kwetsbaarheid van het schoolgebouw.
Vooral de na-oorlogse scholenbouw valt op door een inbraak- en vandalismege-
voelige lay out: een geïsoleerde ligging, gemakkelijke bereikbaarheid en toegan­
kelijkheid en kwetsbare bouwkundige kenmerken (platte daken, veel glasopper­
vlak). Hiermee vormt de school een aantrekkelijk doelwit en een uitdaging voor
de jeugd om hun zucht naar avontuur en hun agressie daarop uit te leven.
' Casserly et al (1982), Schoolvanda- Uit een groots opgezet onderzoek in New York ( de 'Safe School study')****
lism. kwam naar voren dat scholen die veel van vandalisme te lijden hebben, vaak ge­
kenmerkt worden door:
een grootschalig en onpersoonlijk karakter,
het door leerlingen als willekeurig ervaren toepassen van straffen en belonen,
een activiteitenprogramma en lesprogramma dat onvoldoende aansluit op de
belevingswereld van de kinderen,
een (te) sterke gerichtheid op leerprestaties,
een algemeen gevoel van vervreemding bij de leerlingen, de idee bij leerlin­
gen dat anderen het vandalisme als ' niet zo erg' beschouwen.

Weinig vandalisme werd daarentegen geconstateerd op scholen waar:


ouders sterk betrokken zijn bij de school,
leerkrachten onderling goed met elkaar overweg kunnen,
de relatie tussen leerkrachten en leerlingen meer gebaseerd is op samenwer­
king en minder op autoritair gezag,
. activiteiten en lesprogramma goed zijn afgestemd op het kind,
prestaties worden aangemoedigd maar geen overdreven nadruk krijgen,
. schoolregels duidelijk en consequent worden toegepast,
de norm 'vernielen hoort niet' algemeen en consequent wordt overgedragen.

Wat het gebouw betreft, verrichtte de Amerikaan Hope een studie waarbij hij aan
de hand van 13 ontwerpvariabelen een 'design continuum' ontwikkelde, waarop
* Hope, T.J. (1982), Burglary in schools:
elke school kan worden gerangschikt.* Scholen met een hoge score op het de­ The prospects for Prevention, Research
sign continuum werden beoordeeld als groot, modern, met een gelede bouw­ and Planning.
vorm, veel glasoppervlak, een variabele bouwhoogte en meestal veel gras er
omheen. Dit type duidde hij aan met LMS (Large, Modern and Sprawling). Het
andere type SOC (Small, Old and Compact) had als voornaamste kenmerken:
klein, oud, compact, beperkte aanwezigheid van gras, bomen en heesters, wei­
nig glasoppervlak en een uniforme bouwhoogte. Het bleek dat er sprake was van
een significant verband tussen type school en het voorkomen van inbraak: hoe
meer de school het LMS type benaderde des te meer inbraak. Volgens de Engel­
se onderzoekers Stone en Taylor kan de verschijningsvorm van een gebouw
worden opgevat als een indicatie voor hetgeen de gemeenschap voor haar kin­
** Stone, J., en F. Taylor (1977), Vanda­
deren over heeft.** Volgens hen lokt de gebouwvorm vaak ongewenst gedrag uit lism in Schools.
('brutal surroundings encourage brutal behaviour!'). Een eigen ruimte voor de kin­
deren ontbreekt in veel gevallen. Via actie-onderzoek toonden zij aan, dat
schaalverkleining, individualisering en privatisering een gunstige uitwerking kun­
nen hebben op de sfeer en de afname van het vandalisme.
De conclusies uit voorgaande studies sluiten goed aan op de resultaten van een
Amerikaans onderzoek uit 1975.*** Dit onderzoek bestond uit een gepaarde ver­ *** Pablant, P. en J. Baxter (1975), Envi­
gelijking van 1 6 x 2 scholen, waarbij elk tweetal gelijk was kwa grootte, etnische ronmental correlates of schoolvandalism.
samenstelling, onderwijsniveau en lokatie, en verschilde naar de mate van van­
dalisme. Hieruit kwam naar voren dat scholen met weinig vandalisme geken­
**** Bergveldt, D. (1984), Schade en
merkt worden door: Schande. Schoolgebouwen en schade
door ongewenst gedrag.
. een esthetisch aantrekkelijk aanzien en goed onderhoud,
Gemeente Zoetermeer, (1987), Evaluatie­
. situering in een buurt met een hoge bebouwingsdichtheid en veel gevarieer­ rapport deelproject voorlichting op scholen
de activiteiten, inSeghwaert.
. een goede zichtbaarheid vanuit de (woon)omgeving, Lawrence, J. (1984), Vandalism and dis­
mogelijkheid tot buitenschoolse activiteiten, zodat ook na schooltijd mensen ruptive behaviour in schools; some relati­
onships.
aanwezig zijn en de buurt meer bij de school wordt betrokken.
Poyner, B. (1983), Design against crime -
Beyond defensible space.
Aan de hand van de 8 eerder genoemde factoren kan de kwetsbaarheid van een Raadt, CA. de (1979), Scholen en beveili­
plan of bestaande situatie in beeld worden gebracht onderscheiden naar: ging. Landelijk Bureau Voorkoming Mis­
drijven (1987), Schooljeugd en vandali­
. de situering van het schoolgebouw,
sme.
het gebouw zelf, Soomeren, P. van (1987), Criminaliteit en
het interieur. Gebouwde Omgeving.
De meeste checkpunten en ontwerpaanbevelingen hebben zowel betrekking op Wiartowski, M.D. et al (1983), Understan­
het delict vandalisme als op inbraak en diefstal. Vandaar dat geen aparte opsom­ ding school behavior disruption: classifying
school environments.
ming per delict wordt gepresenteerd. Daar waar van deze hoofdopzet wordt af­ White, D. (1979), Vandalism and theft in
geweken is dit expliciet aangegeven. Zo zijn vragen en suggesties behorend bij schools: how local authorities can defense
de factoren attractiviteit en fysieke kwetsbaarheid van het object vooral gericht themselves.
op het delict vandalisme. De onder toegankelijkheid van het gebouw gerubri­ Zeisel, J. (1976), Stopping School Property
Damage.
ceerde suggesties zijn vooral geassocieerd met inbraakpreventie.****
Aandachtspunten op bouwplanniveau

73

Slecht zichtbare school

yry
Goed zichtbare school *1 ' ■-

$4.
f /
J

Hf*"**?
74
Aanwezigheid van potentiële daders

4 — Nabijheid van voorzieningen en/of doorgaande routes naar plekken die als
trekpleisters fungeren voor opgroeiende jeugd (voetbalstadions,disco's).

Aanwezigheid van 'sociale ogen'


+ Daadwerkelijke en/of voelbare aanwezigheid van omstanders.
Integratie van de school in de woonomgeving met zicht vanuit de omrin­
gende bebouwing op de school.
Situering van de toegangen tot de school in het zicht van de omringende
bebouwing.
Betrekken van de bewoners bij de school b.v. door hen in te schakelen in
geval van onraad of vernielingen.
Gebruik van de school t.b.v. buitenschoolse activiteiten (lezingen, volwas­
seneneducatie, boetseren, gymnastiek, zang), primair gericht op buurtbe­
woners.
+ Aanwezigheid van formeel toezicht (politiesurveillance).
+ Aanwezigheid van semi-formeel toezicht (concierge).

Zichtbaarheid
+ Zicht op het gebouw - met name entree, ramen en deuren - vanuit de woon­
omgeving.
Geen hoog opgroeiende heesters, die het gebouw aan het zicht onttrek­
ken.
Beperkte toepassing van teruggelegen nissen, struiken en blinde gevels,
waarachter vandalen of inbrekers zich gemakkelijk kunnen schuilhouden.
+ Voldoende verlichting, binnen en buiten.

Betrokkenheid
ifl + Individuele herkenbaarheid van leerkrachten en scholieren.
Vermijden van massaliteit en een onpersoonlijk karakter van het school­
gebouw.
Schaalverkleining door compartimentering.
+ Participatie van de gebruikers bij de totstandkoming en het beheer.
Leerkrachten en leerlingen bij het onderhoud van de school betrekken
(b.v. graffiti verwijderen in het kader van een lespakket vandalisme).
Voorlichting aan ouders, leerkrachten en leerlingen.
+ Aanwezigheid van voldoende buurtvoorzieningen voor de jeugd.
Aanwezigheid van voldoende trap- en speelveldjes in de buurt.
Vormgeving en inrichting van speelplaatsen bij de school afstemmen op
de aanwezige/geplande voorzieningen in de wijk.
Inschakeling van de school (gedurende de buitenschoolse uren) bij buurt-
activiteiten (cursussen, gymclubjes).
+ Aanwezigheid van informele sociale controle.
Vergroten van de betrokkenheid van leerlingen, ouders en buurtbewoners
bij de school o.a. door inschakeling van ouders en leerlingen bij buiten­
schoolse activiteiten.
Aandachtspunten op bouwplanniveau

Ontwikkelen van actieprogramma's ( anti-vandalisme projekten), gericht 75


op bewustwording van waarden en normen ("vernielen hoort niet!").
(Straf) maatregelen wanneer de daders van een delict bekend zijn.
Duidelijke verantwoordelijkheden in geval van schade door vandalisme,
inbraak, brand (waarschuwen van politie,contactpersonen).

Attractiviteit van de omgeving


+ Toepassing van aantrekkelijke kleuren en materialen. <Q
— Massaliteit en anonimiteit van het schoolgebouw.
Voorkom dat de school het aanzien krijgt van een bunker (geen grote
massieve geveloppervlakken, geen kleine ramen, beperkt gebruik van af­
werend hekwerk rondom de school).
Selectieve toepassing van objectversteviging.
+ Regelmatig onderhoud en zorgvuldig beheer.
Voorkom erosievandalisme door goed en regelmatig onderhoud (graffiti
onmiddellijk verwijderen, glasbreuk direct herstellen).
+ Goede verlichting.
+ Zorgvuldige inrichting en vormgeving van het speelterrein bij de school,
vooral ter voorkoming van (spel)vandalisme.
Verlichtingsarmaturen op een hoogte boven 100 cm.
Lessen over vandalisme kunnen een posi­ Geen ramen of andere glasconstructies in de onmiddellijke nabijheid van
tieve uitwerking hebben op het normbesef speelgebieden.
Geen kwetsbare planten of struiken.
Lokatie van garages op redelijke afstand van speelplaatsen, daar deze
een aantrekkelijke speelmogelijkheid vormen voor de jeugd.
Afstemming van speelvoorzieningen voor verschillende leeftijdscatego­
rieën (rekening houdend met de motorische ontwikkeling van het kind).
Aanwezigheid van muurtjes ter afscheiding/bescherming en als hulpmid­
del bij bepaalde balspelen.
Verpaupering, verloedering, vervuiling, stank, lawaai. % ,, ^ A \ V,

Bunkerachtig uiterlijk: grote gevelopper­


vlakken, kleine ramen

Montessorischool in Delft (ontwerp Hertz­


berger); voorbeeld van een kindvriendelij­
ke inrichting van de direkte omgeving
Toegankelijkheid/Vluchtmogelijkheden
+ Gemakkelijke bereikbaarheid van de school voor politie en brandweer.
Overzichtelijke aan- en afvoerroutes.
Afwezigheid van drempels, die de bereikbaarheid van de school voor
politie en brandweer bemoeilijken.
+ Toegankelijkheid van het gebouw voor politie en brandweer.
Goed sleutelbeheer.
— Gemakkelijke bereikbaarheid/vluchtwegen vanuit het oogpunt van de van­
daal of inbreker.
Extra aandacht voor de achterkant van het gebouw.
Waar nodig plaatsen van hekken.
— Gemakkelijke toegankelijkheid van het gebouw via ramen, deuren en dak.
+ Aanwezigheid van een alarminstallatie. * Genoemde aandachtspunten zijn voor
een belangrijk deel ontleend aan: Stichting
Bij de planontwikkeling en plantoetsing zijn de volgende aandachtspunten van Informatie Centrum Scholenbouw (1987),
Schade en Scholen. Vandalisme- en in­
belang.* braakpreventie bij scholen.

Daken
In principe geen lage platte daken.
Dakrand op onbereikbare hoogte.
Boeiborden/gootconstructies ver over laten steken.
Zodanige constructie van de regenpijpen, dat ze niet als klimpaal zijn te
gebruiken. Ze kunnen inpandig worden aangebracht, of in de buitenwand
worden verzonken.
Geen horizontale lijsten of andere 'voetsteunen' in de gevel.
Geen beplanting waarlangs men het dak kan bereiken
Vermijden van lage bijgebouwtjes, die als opstapje kunnen dienen. Door
met voldoende hoogteverschil rekening te houden kan de toegang tot da­
ken onderling worden voorkomen.

Bij bestaande schoolgebouwen kan men achteraf aan de volgende maatregelen


denken.
Langs dakranden e.d. broekscheurders aanbrengen.
Anti-klimpasta aanbrengen.

Deuren/Ramen
Geen al te lichte uitvoering van deuren.
Deugdelijk hang-en sluitwerk.
Extra aandacht voor achter- en zijdeuren, waar inbrekers dikwijls toe­
slaan. Hetzelfde geldt voor de daar aanwezige ramen.
Toepassing van gehard glas i.p.v. gewoon glas.

Aanwezigheid van een aantrekkelijk doelwit


— Aanwezigheid van waardevolle voorwerpen of objecten.
— Aanwezigheid van vandalismegevoelige objecten.
Geen situering van vandalismegevoelige objecten (telefooncel, abri, vuil­ Gemakkelijk beklimbare daken zorgen
containers, lantaarnpalen) op kwetsbare plekken. jaarlijks voor veel schade
Aandachtspunten op bouwplanniveau

Goede buurtvoorzieningen rondom de


school vergroten de leefbaarheid en ver­
minderen de kans op vandalisme uit ver­
veling

■:*s3e*rt

g i i § ^ & ■&&&*$%*&£

Fysieke kwetsbaarheid van het doelwit


+ Verantwoorde materiaalkeuze en detaillering in verband met vandalismege-
voeligheid.
Geen lichtpunten op laaggeplaatste plekken.
Geen grote ononderbroken gevelvlakken. Vooral de kopse kanten van het
gebouw zijn gevoelig voor graffiti. Het plaatsen van doornige struiken te­
gen de gevel weerhoudt de meeste vandalen van graffiti.
Gemakkelijk afwasbare coatings.
Repareerbaarheid in het oog houden.

Binnen het schoolgebouw is voorts extra aandacht nodig voor de detaillering


van:
verlichting
wasbakken
toiletgroepen
Broekscheurders ter vermijding van op­
klimmen glazen deuren
vitrines

+ Afscherming van het doelwit tegen inbraak/diefstal, b. v. door middel van een
kluis of een afgesloten berging.
78 Loop en fietsroutes
Keuzes die uit oogpunt van sociale veiligheid van belang zijn bij de aanleg van ■ 'if n-i
voet- en fietspaden, vinden voor het merendeel plaats op stedebouwkundig plan-
niveau. Beslissingen ten aanzien van het tracee, integratie versus segregatie
met andere verkeerssoorten, functiemenging of -scheiding etc. gaan immers
vooraf aan de daadwerkelijke inrichting van routes voor het langzame verkeer.
Voor de belangrijkste aandachtspunten wordt daarom verwezen naar hoofdstuk
4. Op bouwplanniveau - maatvoering, inrichting en begrenzing van routes - is
nog maar beperkte bijsturing mogelijk om de sociale veiligheid zoveel mogelijk te
waarborgen.
Belangrijke checkpunten en ontwerpsuggesties zijn onder meer de volgende. ?k.' * T i ' K i
Afejjj^&fr

Aanwezigheid van potentiële daders


J — Routes naar/van (jongeren) voorzieningen zoals bars, discotheken, voetbal­
stadions.
..^ ' V 'f' ■'•
Aanwezigheid van 'sociale ogen'
+ Daadwerkelijke aanwezigheid van omstanders
+ Voelbare aanwezigheid van omstanders
Aanwezigheid van publieksaantrekkende voorzieningen
Woonbebouwing langs de route. via Msreps ■"-•
Routes voor het langzame verkeer integreren met routes voor snelver­ •■WH? - -1' ■ M&ffil&tf'* afc> *
keer, met name op geïsoleerde plekken en voor 'nachtroutes'.
+ Aanwezigheid van formeel toezicht (politiesurveillance).

<s> Zichtbaarheid
+ Goede verlichting, zowel overdag als 's avonds.
+ Ononderbroken zichtlijnen vanuit omringende bebouwing en intensief ge­
bruikte buitenruimten.

Functionele scheiding, visuele eenheid:


zowel verkeersveilig als sociaal veilig

*.«"''*
" \
i f N-Si'OE
I ' i l ' T " .'
¥
i '..jij»'!'

Ml I ' *" v&V»™^?'!!.-™»*»/*5"""**''


.£# r

Op weg naar FC Den Haag


Aandachtspunten op bouwplanniveau

9*""iM?"''" .*2^J m:
feï-5

f.

"-". ■■■*:

Sf/7/e fietsroutes roepen vaak gevoelens van onveiligheid op

Betrokkenheid/verantwoordelijkheid
+ Integratie van de route in de directe woonomgeving

Attractiviteit van de omgeving


+ Aantrekkelijke vormgeving en inrichting van de omringende bebouwing en
buitenruimte (kleur- en materiaalgebruik, detaillering, verlichting)
+ Levendigheid, drukte, gezelligheid op straat
+ Regelmatig en goed onderhoud
— Verpaupering, verloedering, vervuiling, stank, lawaai.

Toegankelijkheid/vluchtwegen
+ Vluchtwegen voor potentiële slachtoffers
— Vluchtwegen voor potentiële daders

Een dilemma is hier, dat goede vluchtmogelijkheden vanuit een potentieel slacht­
offer gezien positief zijn, maar tegelijkertijd het plegen van een delict voor poten­
tiële daders vergemakkelijken.

Aantrekkelijkheid en fysieke kwetsbaarheid van een potentieel doelwit


— Plekken waar mensen langskomen die extra kwetsbaar zijn (vrouwen, be­
jaarden, kinderen).
Alternatieve routes op stille tijden (dag/nachtroutes)
Cb'.tfMgu'F
Parkeergarages
Parkeergarages zijn doorgaans semi-openbare ruimten, noch privé (= vallend
onder de verantwoordelijkheid van de individuele gebruiker), noch openbaar (=
vallend onder de verantwoordelijkheid van de gemeente, waaronder de politie).
Bovendien zijn potentiële daders en slachtoffers niet goed zichtbaar vanuit de
openbare buitenruimte. Het is dan ook geen wonder dat parkeergarages door ve­
len als onveilig worden ervaren. Van verschillende kanten wordt daarom aanbe­
volen geen parkeergarages te bouwen. Aldus gesteld is deze aanbeveling o.i. te
ongenuanceerd. Parkeren in een druk bezochte garage, gekoppeld aan een win­
kelcentrum of kantorencomplex en onder het toeziend oog van een bewaker,
hoeft immers geen grote problemen te geven. 4> - ■ ' - '" ' "■ -"VU

Voor de woonomgeving, waar vaak op stille uren geparkeerd moet worden, ligt Amsterdam, Kattenburgh: wonen boven
dit wat gecompliceerder. Hier geven de meeste mensen de voorkeur aan parke­ een parkeergarage. Blik in de sterk ver­
ren voor de deur, niet alleen vanwege de korte loopafstand maar ook en vooral vuilde garage. De vrije toegankelijkheid
zorgt hier voor veel overlast van drugsver­
vanwege de mogelijkheid tot toezicht. Niettemin blijkt dat vooral in stedelijke ge­ slaafden, inbraken, vernielingen en vervui­
bieden met een hoge bebouwingsdichtheid veel mensen duidelijk de voorkeur ling
geven aan een parkeergarage boven het eindeloos zoeken naar een parkeer­
plaats op straat.* * SOGZ/'s Gravenhage (1986), Waarom
niet op straat?
Het is van groot belang om al in de programma-fase van de planontwikkeling na
te gaan of, en zo ja, waar het parkeren het beste geheel of gedeeltelijk kan wor­
den opgelost met parkeergarages. De kosten en kwaliteit van parkeren in gara­
ges dienen daarbij afgewogen te worden tegen de kosten en kwaliteit van wo­
ning en woonomgeving bij parkeren op straat. Het vooraf vaststellen van het
aantal verhuurbare plaatsen is overigens geen eenvoudige zaak. In de praktijk
blijken leegstandspercentages tot 60% voor te komen. Volgens een interne noti­
tie van een gemeentelijke werkgroep in Den Haag zou men in veel gevallen als
vuistregel kunnen uitgaan van 50% van het totaal aantal benodigde plaatsen.** ** Werkgroep Veiligheid, (1977), Veiligheid
in overdekte parkeergelegenheden bij wo­
Bij een parkeernorm van 0.7 parkeerplaats per woning komt dit neer op ca 1 ningen en wooncomplexen.
overdekte parkeerplaats per drie woningen. Evaluatie van de parkeernorm op
basis van plaatselijke gegevens en het verrichten van een modellenstudie (varia­
tie in garage-typen en lokaties) zijn belangrijke bouwstenen voor een weloverwo­
gen besluitvorming. Het is daarbij belangrijk over de grenzen van het plangebied
heen te kijken. In de praktijk is het voorgekomen, dat een dure garage is ge­
bouwd, terwijl even buiten de desbetreffende buurt in een bestaande garage
plaatsen onbezet bleven. Niet de wijkgrens maar de nog te accepteren loopaf­
stand zou hier als maatstaf moeten gelden. Wat acceptabel is hangt af van de
plaatselijke situatie. Voor een langdurig bezoek aan een stadscentrum zijn grote­
re afstanden acceptabel dan voor een kort bezoek aan een buurtwinkelcentrum.
Zo wordt in de literatuur voor een parkeerduur tot 30 min. als acceptabele loopaf­
stand ca. 100 m voorgesteld en voor een parkeerduur tot 60 min ca. 200 m.*** *** Stienstra, S.J. (1989), Parkeerbehoefte
en loopafstanden.
Voor parkeren in de woonomgeving lijkt een acceptabele loopafstand tussen de
100 en 200 m eveneens acceptabel. Deze waarden liggen aanzienlijk lager dan
de acceptabele loopafstand tussen een halte voor het openbaar vervoer en de
plaats van bestemming, waarvoor in het algemeen 400 m wordt aangehouden.
Aandachtspunten op bouwplanniveau

Uitkomsten uit onderzoek


* Bieleman, B. en A. de Jong (1989), De
Onderzoek in diverse parkeergarages heeft uitgewezen dat van ruimtelijk-bouw­
veilige Jacob. Effecten van preventie in
een Rotterdamse parkeergarage. kundige maatregelen een belangrijke preventieve werking kan uitgaan*. Uit een
Delft, L. van, en H. van der Ven (1989), Engels onderzoek bleek bijvoorbeeld, dat door het nemen van een aantal maat­
Uitzicht op de overkant. Een sociaal veili­ regelen een reductie in auto inbraken optrad van maar liefst 20%. Het aantal
ger woonomgeving Kavel 6.
diefstallen van auto's nam zelfs met 80% af! Het gaat hier om een parkeergarage
SOGZ/'s Gravenhage (1986). Waarom niet
op straat. Onderzoek naar de gebruikers­ in Dover met ruim 400 plaatsen, opgetrokken in vijf bouwlagen. De garage is zo­
waardering van gebouwde parkeervoorzie­ wel in gebruik voor kort- als lang parkeren. Alleen nachtelijke bewaking plus inci­
ningen. dentele controle overdag bleek onvoldoende om het grote aantal inbraken in au­
Poyner, B. (1986), Crime reduction on hou­ to's, diefstal van auto's en vernielingen terug te dringen. Daarom werden de vol­
sing estates.
gende maatregelen uitgevoerd:
Poyner, B. en B. Webb (1987), Succesful
crime prevention. Case studies.
- opvulling van de gevelopeningen met gaas, om inklimmen te voorkomen,
- vervanging van de toegangsdeur voor voetgangers door een zelfsluitende
(stalen) deur, die alleen als uitgang te gebruiken is,
- betere verlichting,
- vestiging van een taxibedrijf pal naast de entree om een zekere natuurlijke
surveillance te bewerkstelligen.

Het verschil in reductie tussen inbraken in auto's en diefstal van auto's valt waar­
schijnlijk terug te voeren op het feit, dat auto inbraken deels door (mede)automo-
bilisten worden gepleegd. En deze hebben nog steeds gemakkelijk toegang tot
de garage!

De uitkomsten van dit Engelse onderzoek stemmen in grote lijnen overeen met
M •*£&»:.*-i's
een vergelijkbaar onderzoek in Rotterdam. Het betreft hier de garage aan de Sint
Jacobsplaats, goed voor 627 auto's. Aanvankelijk werden hier veel auto-inbraken
gepleegd, gemiddeld twee per week. Gevolg: onveiligheidsgevoelens en een la­
ge bezettingsgraad. Een en ander had deels te maken met sociale omgevings­
kenmerken. De garage werd bijvoorbeeld geregeld 'bezocht' door drugsverslaaf­
den, afkomstig van het nabij gelegen Centraal Station. Daarnaast zijn echter ook
verschillende bouwtechnische kenmerken debet aan deze hoge cijfers. Op de
twee verdiepingen bevonden zich verscheidene voor voetgangers openbaar toe­
gankelijke in- en uitgangen. Bovendien was de situatie onoverzichtelijk door de
vele pilaren. Vanaf maart 1988 zijn verschillende preventieve maatregelen uitge­
voerd om het aantal auto-inbraken terug te dringen, waaronder beperking van
het aantal toegangen tot 1 ingang en 1 uitgang, installatie van 12 camera's en de
instelling van een 24-uurs bewakingsdienst. Sindsdien is het aantal auto-inbra­
ken gedaald tot gemiddeld nog maar 1 per maand. Het aantal abonnementhou­
ders is in dezelfde periode vrijwel verdubbeld! Opvallend is, dat het aantal inbra­
i ^ : - ^ ■r-^èYé& ken in de directe omgeving van de garage eveneens is gedaald: van 286 in 1987
tot 134 in 1988. Deze daling steekt scherp af tegen de gemiddelde toename in
auto-inbraken voor geheel Rotterdam van ca 10%! Ook het gevoel van onveilig­
heid is duidelijk afgenomen.
Een derde hier te noemen onderzoek naar sociale veiligheid in en rond parkeer­
garages betreft de evaluatie van verbeteringsmaatregélen in de parkeergarage
Rotterdam, parkeergarage Jacobsplaats
van Kavel 6, eerste fase. Deze parkeergarage nabij Station Den Haag Centraal
82
is uitsluitend bedoeld voor bewoners en telt 180 plaatsen, verdeeld óver vier
compartimenten. De verschillende delen zijn afgesloten met hekken, waardoor
inkijk en natuurlijke ventilatie mogelijk blijven. Door middel van een sleutelsy­
steem kunnen de deuren automatisch geopend worden. Reeds kort na de inge­
bruikname kwamen bij het buurtberaad vele klachten binnen over het functione­

k
ren. Vervuiling, illegaal gebruik, geluidshinder (o.a. van sleutelactiviteiten en rol­
i i i
deuren), diefstal uit en van auto's, onvoldoende verlichting en angst om i i i i i i
's avonds of 's nachts van de garage gebruik te maken, zorgden voor veel erger­ i i i i i i

nis. Als onderdeel van een verbeteringsprogramma voor de woonomgeving als


geheel is inmiddels een pakket maatregelen uitgevoerd. Zo is de verlichting ver­
i i i i
beterd en zijn reparaties aan het hekwerk en hang- en sluitwerk uitgevoerd. i i
i i
Voorts is men op een beter sleutelsysteem overgegaan. Er wordt thans gewerkt
met key-processors. Een andere maatregel betrof de verdere compartimentering
van de garage in acht afgesloten delen van gemiddeld 22 plaatsen, elk met een
eigen ingang. Door middel van een sticker op de voorruit valt gemakkelijk te con­ Den Haag, Paganinistraat: voorbeeld van
't
troleren of er illegaal geparkeerd wordt. Het beheer en schoonmaakonderhoud een kleine parkeergarage voor bewoners
zijn geïntensiveerd. Sinds de invoering van deze maatregelen is het aantal auto­
inbraken in de parkeergarage van gemiddeld 2 per maand in 1985/1986 gedaald
tot 1 per 4 maanden in de periode 1987/1988. Doordat zowel in de garage als in
het betrokken wooncomplex maatregelen ter verbetering van de sociale veilig­
heid zijn uitgevoerd, valt niet goed te achterhalen welke maatregel voor welk ef­
fect verantwoordelijk is. Uit een vergelijkbare situatie in Engeland, valt af te lei­
den, dat hoogstwaarschijnlijk vooral de afsluiting van de garage voor niet-bewo-
ners effectvol is geweest. Cijfers over de omgeving van het complex lijken er
overigens op te wijzen, dat hier in tegenstelling tot de Jacobsgarage in Rotter­
dam wél sprake is van verplaatsing van het probleem. Langs de nabijgelegen
Schedeldoekshaven nam het aantal auto-inbraken in dezelfde periode toe van
47 tot 105 inbraken.

Den Haag, Rossinilaan: voorbeeld van


een grote parkeergarage voor bewoners

Parkeergarage Kavel 6, Den Haag


Aandachtspunten op bouwplanniveau

* Besselink, M.J.Th. (1988), Aanbevelin­


Op basis van deze onderzoeksresultaten en een reeks andere publikaties zijn
gen voor nieuwe parkeergarages. verschillende checkpunten en aandachtspunten te formuleren*. We volgen daar­
Buro Zij-aanzicht (1988), Sociale veiligheid bij weer de volgorde van de 8 onderscheiden criteria.
in Den Bosch.
Centrale Direktie Volkshuisvesting (1979),
Parkeergarages in woongebieden.
SOGZ/'s Gravenhage (1986), Waarom niet
Aanwezigheid van potentiële daders
op straat. — Lokaties met een vergrote kans op aanwezigheid van daders (vaak jonge
Suurland, L.B. (1988), Veiligheid in par­ mannen, druggebruikers).
keergarages. Extra beveiliging op kwetsbare lokaties in de vorm van politiesurveillance
Widt, D.J. en A. Heimans (1988), Woon- en/of particuliere bewaking.
dichtheid en parkeermogelijkheden.
Wit, J. de (1988), Wonen met blik. Een on­ Extra aandacht voor ruimtelijk-preventieve maatregelen.
derzoek naar parkeergarages in Haagse
stadsvernieuwingsgebieden. Aanwezigheid van 'sociale ogen'
Daadwerkelijke aanwezigheid van omstanders.
Voelbare aanwezigheid van omstanders.
Integratie van de garage in de (woon)omgeving.
Situering van de entree 'in de loop'.
+ Aanwezigheid van formeel toezicht.
Politiesurveillance
Particuliere bewaking, permanent of op bepaalde tijden.
Toepassing van camera's.

Zichtbaarheid
+ Zichtbaarheid van de entree vanuit omringende (woonbebouwing.
. Situering van de toegangsdeur bij voorkeur in de rooilijn, ter vermijding
van donkere nissen.
+ Heldere en overzichtelijke indeling van de garage.
. Vermijden van zichtbelemmerende obstakels. Bij voorkeur slanke, ronde
kolommen i.p.v. massieve kolommen of dragende schijven.
. Zo min mogelijk onoverzichtelijke bochten en hoeken.
. Aantal parkeerplaatsen per garage beperken om overzicht te behouden.
Integratie van parkeergarages in de woon­ + Herkenbare lokatie van de in- en uitgang(en) van buitenaf en van binnenuit.
omgeving
+ Voldoende daglichttoetreding en voldoende kunstverlichting
Plaatselijk openingen in gevel en dak, afgeschermd met gaas of een
stalen rooster ter vermijding van indringen of schade door het naar bin­

¥ I; 3
nen gooien van voorwerpen. Gevelopeningen vergroten de daglichttoetre­
ding en maken hulpgeroep buiten hoorbaar.
Voldoende en gelijkmatige kunstverlichting, zowel boven de rijstroken als
boven de parkeerplaatsen. De in de Nederlandse Praktijk Richtlijn NPR
2442 genoemde cijfers zijn daartoe onvoldoende. Als vuistregel kan wor­
den uitgegaan van een gemiddelde lichtsterkte van ca 200 Lux op 0.85 m
hoogte en ca 100 Lux op vloerhoogte.

Betrokkenheid/verantwoordelijkheid
+ Integratie van de garage binnen de invloedssfeer van de omwonenden.
Entree met toegangsdeur in de rooilijn, ter + Individuele herkenbaarheid van medegebruikers, met name afhankelijk van
vermijding van donkere nissen
de schaal van de garage.
84
Totaal aantal plaatsen per garage bij voorkeur niet groter dan max. 50. In
kwetsbare gebieden met veel criminaliteit bij voorkeur max. 20 a 25 plaatsen. T=*!-r
In geval van grotere garages compartimentering toepassen.
+ Duidelijkheid over wie verantwoordelijk is voor het beheer (huurinning,
schoonmaakonderhoud, reparaties). <to$p
Heldere procedure voor de afhandeling van klachten.
-:;#S
Duidelijke afspraken tussen de beheerder van de woningen en de
mmm^i
beheerder van de garage ten aanzien van aansprakelijkheid voor schade,
1
<Q
onderhoud en beheer.
+ Participatie van de gebruikers bij de totstandkoming en het beheer.

Attractiviteit van de omgeving


+ Toepassing van aantrekkelijke kleuren en materialen voor wanden, vloeren
1
en plafonds.
Grote, grijze betonvlakken vermijden, b.v. door kleurtoepassing (bij
voorkeur lichte kleuren), plafondafwerking en klinkerbestrating.
+ Goede ventilatie.
+ Goede akoestiek.
Maatregelen om 'hol' klinken te voorkomen, b.v. door betonnen plafonds
af te werken met houtwolcementplaten. * $ & * -
-—-^^fM
+ Een zodanige afwerking en inrichting, dat de garage gemakkelijk is schoon
te houden.
+ Regelmatig onderhoud.
+ Aandacht voor de vormgeving van de buitenkant van het gebouw
Vermijden van lange, blinde buitengevels, b.v. door woningen om de
garage heen te leggen en de garage dwars op het woonblok te
projecteren.
Aantrekkelijke dakafwerking, b.v. in de vorm van terrassen met
mm
Openingen in gevel of dak zorgen niet al­
bloembakken of speelelementen. leen voor daglichttoetreding en ventilatie,
maar maken ook hulpgeroep buiten hoor­
baar
Toegankelijkheid/vluchtwegen
*S + Goed en veilig bereikbaar voor bevoegden (gebruikers, politiesurveillance).
+ Beperking van de toegankelijkheid voor onbevoegden.
Afsluiting van de entree(s) en beperking van de toegankelijkheid tot
uitsluitend huurders van een parkeerplaats, b.v. door het gebruik van key-
processors.
Beperking van het aantal in- en uitgangen.
Voetgangerstoegangen zelfsluitend uitvoeren, b.v. met behulp van
deurdrangers.
Nooduitgangen alleen van binnenuit te openen en eveneens zelfsluitend
uitvoeren.
Illegaal gebruik tegengaan door regelmatige controle en een adequate
aanpak van overtreders.
+ Vluchtmogelijkheden voor potentiële slachtoffers.
Duidelijk herkenbare nooduitgangen c.q. vluchtwegen, b.v. door
toepassing van opvallende kleuren en een duidelijke bewegwijzering.
— Vluchtmogelijkheden voor potentiële daders.
Aandachtspunten op bouwplanniveau

Aantrekkelijkheid van het doelwit


— Aanwezigheid van waardevolle goederen.
Voorlichting aan gebruikers om te voorkomen dat mensen waardevolle
goederen in de auto achterlaten. B.v. met behulp van folders van het
Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven.

Fysieke kwetsbaarheid van het doelwit


+ Toepassing van stevige materialen.
Voorkom dat onderdelen zoals roldeuren en keyprocessor elementen
alleen al bij normaal gebruik gemakkelijk schade oplopen.
Gemakkelijke repareerbaarheid van verlichtingsarmaturen.

Overige aspecten
Gezien de aard van deze publikatie is in het voorgaande vooral aandacht be­
steed aan ontwerpvariabelen, die uit oogpunt van sociale veiligheid van belang
Dwars parkeren
zijn. Functionele aspecten in de vorm van ergonomische kwaliteitseisen zijn
daardoor wat onderbelicht gebleven. Toch is ook dit aspect belangrijk in relatie
tot sociale veiligheid, met name vanwege de invloed op de (on)veiligheidsbele-
ving. Een goed functionerende garage geeft mensen een prettig gevoel. Omdat
men de situatie als het ware 'beheerst', ontstaan minder snel gevoelens van on­
vrede en onveiligheid.
Het is in dit verband vooral belangrijk dat mensen hun auto snel en gemakkelijk
kunnen parkeren. Parkeergarages van het rondrijd-type hebben dan ook verre
•-S——Z ! de voorkeur boven andere typen. Bovendien blijkt dit type garage het meest
overzichtelijk en efficiënt kwa bruto aantal benodigde m2 per plaats. De in de
praktijk veel voorkomende breedtemaat van 15 m (2x een parkeerplaats van 5 m
diep + een rijstrook van 5 m) wordt als krap ervaren. Aanbevolen wordt hiervoor
16 m aan te houden.

T-model

Rondrij-model Aantrekkelijk ingerichte parkeerdaken


86
Onderdoorgangen voor fietsers en voetgangers * Voordt, D.J.M, van der, en H.B.R. van
Onderdoorgangen voor voetgangers en fietsers worden door veel mensen als Wegen (1980), Onderdoorgangen voor
onveilig ervaren. Dit geldt vooral voor tunnels. In tal van 'enge plekken kaarten' fietsers en voetgangers. Aandachtspunten
bij het ontwerpen.
zijn wel een of meer tunnels opgenomen. Men is vooral bang om lastig gevallen
te worden en ook voor beroving en geweld. Onderdoorgangen in de vorm van
'poorten', ter onderbreking van lange bouwblokken, geven minder problemen.
Voorwaarde is wel, dat voldoende aandacht besteed wordt aan een aantrekkelij­
'.!■■• ' K T -
ke dimensionering (niet te smal, niet te laag), goede verlichting en adequate
«ï&#y
wandafwerking ter bestrijding van graffiti.
S ** JBM
Tunnels zouden waar mogelijk vermeden moeten worden. Soms is de bouw van
een tunnel of onderdoorgang echter onvermijdelijk in verband met de verkeers­
veiligheid en een vlotte verkeersafwikkeling. Eind jaren zeventig is door de au­
teurs van deze publikatie een onderzoek verricht naar het gebruik en de beleving
van de Binckhorsttunnel in Den Haag (zie kader). Voorts zijn ter aanvulling en
verdieping ca 25 andere tunnels aan een nadere analyse onderworpen. Op basis
van dit onderzoek is een uitgebreide checklist van aandachtspunten ontwikkeld*.
Geordend rond de 8 onderscheiden criteria kunnen deze als volgt worden sa­
mengevat.

Aanwezigheid van potentiële daders


- Te verwachten gebruik door potentiële daders (jonge mannen, druggebrui­
kers).

Aanwezigheid van 'sociale ogen'


+ Daadwerkelijke aanwezigheid van mensen.
+ Voelbare aanwezigheid van mensen. Rotterdam, fiets/voetgangerstunnel naast
Integratie van de onderdoorgang in de woonomgeving. het Centraal Station, door velen gemeden
Voorzieningen in de onmiddellijke nabijheid. uit angst voor criminaliteit. Een met name
voor voetgangers goed alternatief is de
+ Hoge gebruiksfrequentie, overdag en 's avonds.
'tunnelbuis'in het stationsgebouw. De
Onderdoorgang voor voetgangers, fietsers en snelverkeer combineren in drukte en gezelligheid + de aanwezigheid
één tunnelbuis. van winkeltjes vergroten hier de gebruiks­
+ Formeel toezicht (politiesurveillance). waarde.
Toepassing van camera's, met name op extra kwetsbare lokaties.

Zichtbaarheid
is£<**'"'*'. r, |. rj
TAIIUU
+ Zichtbaarheid vanuit de (woon)omgeving. I
+ Goed zicht vanaf het toegangsgebied op de gehele tunnelbuis.
+ Voldoende daglichttoetreding.
+ Voldoende kunstverlichting.
Overzichtelijke indeling en inrichting van het toegangsgebied.
. Verwijzingen naar de onderdoorgang via bewegwijzering of naamgeving. N
. Continuïteit in het routeverloop door eenduidigheid in vorm, kleur (b.v. de
rode kleur van het fietspadennet in de tunnelbuis voortzetten) en/of
materiaalgebruik (b.v. het voetgangersgedeelte afwerken met trottoir­ Leiden, de Kiekendief: goed zichtbaar
tegels). vanuit de woonomgeving
Aandachtspunten op bouwplanniveau

ii .«aan.

ill
^!§
Delft, Hamtunnel: kort, recht, met daglicht­
toetreding
■Bil!
Den Haag, Binckhorsttunnel: lang, met
een bocht, geen daglichttoetreding
--**S!

Dordrecht, Spuitunnel: alleen voor voet­


gangers

l&±.

f'.

i-e/den, Ridderspoortunnel: voor voetaan


gers en fietsers Rotterdam, Diergaardetunnel: fietsers flof rcfe
voetgangers door één buis aesrhW.d'J" f "". Sfafenfunne/: aparte bu/s voor
van autoverkeer gescheiden voetgangers, gescheiden van fiets- en
autoverkeer

Rotterdam, Overschie: gemeenschappelij­


ke onderdoorgang voor voetgangers, fiet­
Delft, tunnel CS: oude situatie, donker t
sers en autoverkeer Delft, tunnel CS: nieuwe situatie, ruim ge­
onoverzichtelijk
dimensioneerd en overzichtelijk
88
* Brüning, O. (1968), Entwurff von Fuss-
Vermijden van hoge, gesloten wanden aan weerszijden van de gangertunnels.
aanvoerroutes. Brüning, O. (1969), Die Beleuchtung der
Fussgangertunnel mit ausgefuhrten Bei­
'Optillen' van de te kruisen weg, waardoor de tunnelvloer minder diep spielen.
komt te liggen.
Een zo recht mogelijke tunnelbuis, geen bochten.
Een zo kort mogelijke tunnelbuis.
Plaatselijke onderbreking van de tunnelbuis d.m.v. dakopeningen ten
behoeve van daglichttoetreding.
Aandacht voor zorgvuldige lokatie en vormgeving van lichtpunten.
Verlichtingssterkte overdag min. 100 Lux, 's nachts min. 50 tot 100 Lux.
Om de overgang tussen buiten en binnen gelijkmatig te laten verlopen is
enige extra verlichting bij de entree gewenst, in de orde van grootte van
200 tot 400 Lux, over een lengte van 2 a 3 maal de tunnelbreedte.*

flfl Betrokkenheid/verantwoordelijkheid
Situering van de onderdoorgang binnen de invloedssfeer van omwonenden.
Duidelijkheid over wie verantwoordelijk is voor het onderhoud en beheer.
Voldoende betrokkenheid van de (toekomstige) gebruikers bij de totstandko­
ming en het beheer.
Participatie van de gebruikers door hen in een vroeg stadium in de
planvorming te betrekken. \
. Gebruikers betrekken bij het beheer, b.v. zoals in Amsterdam door een "*%.
nabijgelegen school de tunnel te laten 'adopteren' (toezicht, onderhoud).

■=.ól, V ' - ï v -L

. )■"ƒ-

«J'i«t.-i
' ■ ■ — vï- ,3ïl

&LrfU&
h *-* '4S

^^mm^ Hoge gesloten wanden versterken het


'tunneleffect'

Dordrecht, Reeweg-Oost: een overzichte­


lijke onderdoorgang door zicht op het uit­
einde, korte taluds en daglichttoetreding
\<&<- :rC^-\. >-<:^. --^; <----<-^ > : ^aV door onderbreking van het tunnelplafond
Aandachtspunten op bouwplanniveau

Attractiviteit van de omgeving


— Gevoel van opgeslotenheid (claustrofobie)
Korte verblijfsduur door een goede toegankelijkheid (hellingen!) en een zo <Q
kort mogelijke tunnelbuis (loodrechte aansluiting van het tunneltracee op
de te kruisen weg)
+ Aantrekkelijke verschijningsvorm met een uitnodigend karakter
Verkorting van de subjectieve afstand door goede overzichtelijkheid
Vergroting openheid en ruimtelijkheid door een ruime breedte, een goede

m^ :
rfï3« hoogte/breedte verhouding en een goede verlichting.
Vergroting gebruiksfrequentie door integratie van voetgangers en
(brom)fietsers en eventueel auto's in één tunnelbuis
Aantrekkelijke vormgeving door het gebruik van lichte kleuren, korte
Korte te/uds taluds i.p.v. hoge gesloten wanden en het voorkomen van een abrupte
overgang buiten/binnen (glooiende toegangen, continuïteit in bestrating
en verlichting).
Goede ventilatie
Beperking geluidsoverlast
+ Zodanige voorwaarden scheppen dat de kans op graffiti, vandalisme e.d.
wordt verminderd.
Toepassing van sterk en gemakkelijk vervangbaar materiaal.
Gebruik van harde wandmaterialen zoals tegels of stenen i.p.v. zacht
pleisterwerk (i.v.m. beschadiging of graffiti).
Gemakkelijke toegankelijkheid voor de onderhoudsdienst (hellingbaan!).
Regelmatig onderhoud.
Snel herstel van moedwillig of onopzettelijk aangebrachte schade aan
b.v. verlichting of roltrappen.

~ZSKW"
Verwijderen van graffiti in een onderdoor­
gang
1
Anh^

K'^
SS****.' r-.-.„j<ï»r

'!_ FiüMtiftftfö.

•i^^fM^;.-'
Toegankelijkheid voor schoonmaakwa-
gens bevordert snel en efficiënt onder­
i I
^$0® m&
i : i j

houd ..i---Sï
■■■■■\.

Toegankelijkheid/vluchtwegen
+ Goede bereikbaarheid en toegankelijkheid voor politiesurveillance.
+ Goede bereikbaarheid en toegankelijkheid tb. v. schoonmaakonderhoud.
+ Vluchtmogelijkheden voor potentiële slachtoffers.
— Vluchtmogelijkheden voor potentiële daders.
Bij voorkeur hellingen en geen trappen, om een snelle doorgang mogelijk
te maken (zie kader). Dit is zowel belangrijk voor fietsers als voor mensen
met kinderwagens en mensen die moeilijk ter been zijn, inclusief
rolstoelgebruikers.
De te kruisen weg enigszins 'optillen' om het niveauverschil tussen
aanvoerroute en tunnelvloer te beperken.
Indien trappen onvermijdelijk: bij vaste trappen vooral aandacht voor een
goede verhouding tussen op- en aantrede, bij roltrappen vooral aandacht
voor voorzieningen die een continu gebruik waarborgen.
Voldoende vrije doorrijhoogte. Bij voorkeur glooiende toegangen
Voldoende breedte van voet- en fietspad, rekening houdend met
passeren en schuwbreedte.
Duidelijke scheiding tussen voetgangers en (brom)fietsers, symbolisch
(b.v. door middel van een doorgetrokken witte streep, of een
fietssuggestiestrook) of fysiek (verhoogd trottoir, afscheiding door hekjes
of een transparante wand).
Voldoende ruime dimensionering om de toegankelijkheid voor
schoonmaakwagens te waarborgen.
Voorkomen van gladheid door regen of sneeuw (tijdig sneeuwruimen!)

t ff.0 ^ 1 0.0 »10.0 8.0

4co a 46. o

Maatvoering voet- en fietspaden + vrije doorgangshoogte Voorbeeld van een gemakkelijk beloop­
bare trap
Aandachtspunten op bouwplanniveau

Toegankelijkheid van fiets/voetgangerstunnels


Een gemakkelijke toegankelijkheid is zowel belangrijk uit het oogpunt van com­
fort als uit het oogpunt van sociale veiligheid. Daarom gaat de voorkeur uit naar
een glooiende toegang. Hellingen hebben bovendien het voordeel dat de ver­
blijfsduur in de tunnel wordt bekort Mede door net positieve 'ruimtelijk' effect
wordt een onderdoorgang met hellingen minder als een tunnel en meer als on­
derdoorgang ervaren. Of een hellingbaan mogelijk is. hangt af van het niveauver­
schil tussen aanvoerroute en tunnelvloer en de beschikbare ruimte Deze facto­
ren zijn maatgevend voor de hellingsgraad Voor fietsers stelt de A N W B als
* ANWB (1966), Fietspaden en oversteek­ meest gewenst een verhouding voor van 1 20h (met h = niveauverschil in m).*
plaatsen. Hierbij is rekening gehouden met tegenwind. Onder 'normale' omstandigheden
wordt 1 10h redelijk geacht. Voor situaties waar een betere oplossing absoluut
onmogelijk is, geldt als grenswaarde 1 5h. BIJ grote niveauverschillen (meer dan
6 m) wordt een horizontaal tussengedeelte bepleit.
De aanbevelingen van de A N W B zijn gebaseerd op een artikel van ir Roos uit
** Roos, L. (1946), Rijwielpaden en voet­
1946 ** Deze heeft verschillende metingen verricht, onder welke condities (hel­
paden.
lingsgraad, windkracht) een helling nog per fiets kan worden genomen Toepas­
sing van de ANWB-richtlijnen impliceert lange hellingen. BIJ een niveauverschil
van 4 m is volgens de norm 1 10h al een lengte nodig van 160 m. Deze norm
wordt in de praktijk vaak niet gehaald, zoals onderstaande figuur laat zien De in­
druk bestaat dat do huidige normen voor tunnels te streng zijn Observaties in de
praktijk wijzen uit. dat ca 1 ■ 5h bij gangbare niveauverschillen voor veel fietsers
geen grote problemen geven. Minder strenge normen kunnen ertoe leiden, dat
eerder voor een glooiende toegang gekozen wordt

Hellingsverhoudingen van bestaande tun­


nels in relatie tot de ANWB-richtlijnen. De 5.0 _
ingetekende punten verwijzen naar kon- ontoelaatbaar
krete situaties in o.a. Rotterdam, Delft en i Tussen grenswaarde ,-
Dordrecht: 1 = Rotterdam, Parallelweg / en normale /
(onder de metro door), 2 = Rotterdam, i omstandigheden •
Buitendijktunnel (onder de spoorbaan Rot­ 4.0-
terdam-Utrecht), 3 = Rotterdam, Diergaar­ ' 16
detunnel, 4 = Barendrecht, wijk Buite­ Tussen normale en
noord, ideale omstandigheden
5 = Leiden, Ridderspoortunnel langs de
Boszoom, 6 = Delft, Hamtunnel t.p.v. As- 3.0_
vest, 7 = Delft, Abtswoudseweg (onder 15b-|4
5a
spoorbaan Delft-Rotterdam), 8 = Delft, Co-
lijn laan (onder provinciale weg no. 15 t ' „■
/13b
i 12b
5b
/ 8 3
10
I 2-°
door), 9 = Delft, Hoventunnel (onder pro­ /
7a ' 1a 1a
vinciale weg no. 15 door), 10 = Dordrecht,
onderdoorgang S.M. Hugo van Gijnweg,
/ 13a / T» 15a
11 = Dordrecht, Overkampweg, 12 = Dor­
drecht, Reeweg Oost, 13 = Dordrecht, i /
Dubbeldamse weg, 14 = Dordrecht, on­ 12a
derdoorgang Spuiweg, 15= Tilburg, fiets­ 8 1.0 J ideale omstandigheden
i
route traject Bossche Weg - Boerhaave- > i /'
plein, 16= Tilburg, tunnel onder Ringbaan £o> 11
West. o y /
o
Wanneer beide toegangen verschillen in X
hellingspercentage en/of niveauverschil is —I 1 1 1 1—
onderscheid gemaakt in a en b. Hellingsgraad
1:5 1:10 1:20 1:30 1:40
Aantrekkelijkheid van het doelwit
— Te verwachten gebruik door kwetsbare groepen zoals ouderen, vrouwen en
kinderen.
Tunnels op routes van verplicht gebruik (hoofdroutes, routes tussen
wijken, van/naar het station of het stadscentrum) zoveel mogelijk
vermijden.
Met name op stille uren alternatieven beschikbaar stellen, b.v. een
oversteek bovenlangs of een kleine omweg via een route langs
woonbebouwing.

Fysieke kwetsbaarheid van het doelwit


— Toepassing van glas en andere vandalismegevoelige materialen.
+ Adequate vormgeving van kwetsbare elementen zoals lichtarmaturen.
Lichtarmaturen zoveel mogelijk buiten het bereik van potentiële vandalen.
+ Afstemming van de materiaalkeuze van wanden op het voorkomen van graf­
fiti en andere vormen van vandalisme.
Toepassing van sterk en gemakkelijk vervangbaar materiaal.
Toepassing van harde wandmaterialen zoals tegels of steen en geen
zacht pleisterwerk (i.v.m. beschadiging of graffiti)
Anti-graffiti coating op kwetsbare wanden.

\
\
■W

fc
■ ■ 8 * ' *''

m&
É^ï-1;:-'.
Den Haag, Rijswijkseweg: voetgangers­
tunnel met een alternatieve route boven­
langs
Aandachtspunten op bouwplanniveau

* Voordt, D.J.M, van der, R.P. Vrins en De Binckhorsttunnel in Den Haag 93


H.B.R. van Wegen (1978), De Bickhorst- De Binckhorsttunnel vormt voor fietsers en voetgangers de belangrijkste ontslui­
tunnel: brug of barrière. ting van de wijk Bezuidenhout West richting centrum. Vanwege de aanhoudende
stroom van klachten is eind jaren zeventig een onderzoek verricht naar het qe-
bruik en de beleving van deze tunnel.' Om een beter inzicht te krijgen in de om­
vang en aard van de klachten, is een beknopte mondelinge enquête gehouden
onder ca 60 inwoners van deze wijk. Voorts zijn gesprekken gevoerd met enkele
s eutelpersonen en zijn aan bijna 300 gebruikers ter plekke enkele vragen ge-

imr\
Plattegrond on langsdoorsnedo

Op de vraag naar het oordeel over het functioneren van de Binckhorsttunnel is


door 1 op de 6 ondervraagden spontaan de sociale onveiligheid als probleem
naar voren gebracht. De meeste ondervraagden maken vooral tijdens do och­
tend- en avondspits van de tunnel gebruik. Op deze momenten is het doorgaans
erg druk in de tunnel. Onder de wijkbewoners, die de tunnel ook op rustiger In­
den moeten gebruiken, ligt het percentage met klachten over de sociale onvmiiq.
heid dan ook aanzienlijk hoger. nl. 36%. Toch ligt ook dit percentage ver bene­
den het percentage dat klachten heeft over de functionele kwaliteit van de tunnel
Met name het feit dat fietsers moeten afstappen (de tunnel is slechts toegankelijk
"'S^:'',:"ïflh»
via trappen) en de roltrappen vaak stilstaan, geeft bij veel gebruikers aanleiding
<S&v.
■5 l "'l tot ergernis. Om op basis van deze uitkomsten te concluderen dat het met de
sociale onveiligheid dus nogal meevalt, zou echter voorbarig zijn. Ten eerste bhi
De Binckhorsttunnel in Den Haag ken de percentages onder bepaalde categorieën aanzienlijk hoger te liggen Met
(situatie 1980). name vrouwen maar ook ouderen en mensen die de tunnel wel móeten gebrui­
Een voorbeeld van hoe het niet moet: een ken omdat men anders erg ver om moet. zijn in de groep met klachten over de
tunnelbuis van meer dan 100 m lang,
slechts toegankelijk via trappen en met
onveiligheid sterk oververtegenwoordigd. Ten tweede is niet alleen hel aantal
een onoverzichtelijke bocht. Door veel mensen met onveiligheidsgevoelens maatgevend. Ook en vooral de aard van de
mensen wordt deze tunnel als zo onveilig klachten en de gevolgen hiervan voor de gebruiker maken de sociale onveilig­
ervaren, dat zij met name op stille tijden heid tot een serieus probleem. Met name vrouwen durven 's avonds niet alleen
desnoods een lange omweg maken om de de tunnel door. wat hen afhankelijk maakt van anderen of noodzaakt tot thuisblij­
tunnel niet te hoeven gebruiken.
ven. Ook zijn er vrouwen die 's avonds de auto nemen om do tunnel te kunnen
94 vermijden. Een vrij uitzonderlijk voorbeeld is dat van een vrouw, dio zelf vlak bij
de entree van de tunnel woont en dicht bij de uitgang van de tunnel een vriendin
heeft wonen. Uit angst voor de tunnel pakt zij regelmatig de tram en rijdt half Den
Haag door. om eon afstand te overbruggen die hemelsbreed nog geen 1000 m
bedraagt1

Ter verklaring voor de geconstateerde onveiligheidsgevoelens kan niet zonder


meer teruggegrepen worden op de daadwerkelijke criminaliteit. Voor zover het
de officieel geregistreerde criminaliteit betreft, blijkt de tunnel en de directe om­
geving hiervan vrij gunstig af te steken ten opzichte van veel andere wijken. Uit
de gesprekken met bewoners en andere gebruikers zijn slechts twee gevallen
van het lastig vallen van personen naar voren gekomen, over een periode van
bijna 6 jaar. Veeleer lijken dan ook de fysieke omgevingskenmerken hier verant
woordelijk voor het gevoel van onveiligheid. Uit betreft deels de omgeving van de
tunnel. Ton tijde van het onderzoek stond de wijk Bezuidenhout-West aan de
vooravond van een omvangrijke rehabilitatie. In afwachting hiervan waren nogal
wat huizen dichtgetimmerd en bevond zich vlak bij de tunnel een braakliggend
terrein. Klachten over de buurt worden al snel geprojecteerd op een gemakkelijk
benoembaar object, in dit geval de tunnel. Daarnaast heeft echter ook de tunnel­
buis alle kenmerken in zich om angstgevoelens op te roepen. De tunnel is ex­
treem lang. waardoor mensen het gevoel hebben vrij lang afgesloten te zijn van
do buitenwereld. Dit gevoel wordt nog versterkt, doordat de tunnel tamelijk diep
ligt en geen glooiende toegangen kent. Men kan de tunnel dus niet snel in en uit.
Voorts zit er een bocht in. waardoor overzicht ontbreekt. In de derde plaats is er
sprake van sporen van vervuiling en vernieling (graffiti, kapotte ruiten), wat een f. :.?*.''*"'^""S,'.it*w**'

sfeer van normloosheid en gebrek aan verantwoordelijkheid oproept. :$£'-■■ \i''-

Op grond van het onderzoek zijn verschillende aanbevelingen geformuleerd om


de situatie te verbeteren. Deze lagen vooral in de sfeer van verbetering van de
toegankelijkheid en herinrichting van do directe omgeving, teneinde de mogelijk­
heid tot informele sociale controle te vergroten. Hoewel het onderzoeksverslag
zowel door de gemeente als door de bewonersorganisatie enthousiast ontvan­
gen is. heeft het nog tot halverwege de jaren tachtig moeten duren eer althans
een deel van de aanbevolen maatregelen ook daadwerkelijk is uitgevoerd. sifil-ifl*-

De Bmckhorsttunnel tsituatie 1990'


De belangt ijksle wijzigingen zijn het weg
breken van de overkappingen van do en
tieo. liet weghalen van de loltrappun vn
het toepassen van zgn luie trappen
Aandachtspunten op bouwplanniveau

Straatmeubilair
Behalve de lokatie vraagt ook de vormgeving van inrichtingselementen om extra
aandacht uit het oogpunt van sociale veiligheid. In de praktijk blijken abri's tele­
fooncellen en ander straatmeubilair nogal eens doelwit te zijn van vernielingen
en graffiti. Parkeermeters zijn extra gevoelig voor inbraak/diefstal. Bij het toetsen
van straatmeubilair op sociale veiligheid kunnen de bekende 8 criteria opnieuw
behulpzaam zijn.

Aanwezigheid van potentiële daders


Onmiddellijke nabijheid van voorzieningen die potentiële daders aantrekken
(bars, cafés, voetbalstadions) respectievelijk routes naar/van dergelijke voor­
zieningen.

Aanwezigheid van 'sociale ogen'


+ Daadwerkelijke aanwezigheid van omstanders.
+ Voelbare aanwezigheid van omstanders.
Integratie van inrichtingselementen in de (woon)omgeving
Menging van verkeerssoorten teneinde ter plekke meer sociale controle
te bereiken
+ Formeel toezicht (politiesurveillance)

Zichtbaarheid
+ Zicht vanuit omringende bebouwing
+ Zicht vanaf de openbare weg
+ Goede verlichting, ook 's avond/'s nachts

#■'-?•

T »ï«3r>:.
Aï?«W

mi
Abri vooral 's zomers door dichte bearoei
mg ontrokken aan het zicht vanuit de
woonbebouwing
. tt__
Centrale parkeermeter als alternatief voor
een grote hoeveelheid afzonderlijke me­
ters
*...
mt
96
Betrokkenheid/verantwoordelijkheid
f* + Lokatie binnen de invloedssfeer van omwonenden
+ Duidelijkheid over wie verantwoordelijk is voor reparaties en onderhoud
Adoptie van straatmeubilair, b.v. door scholen
Particulier beheer van inrichtingselementen zoals een abri of openbaar
toilet.

Attractiviteit van de omgeving


<Q + Aantrekkelijke inrichting van de directe omgeving
+ Goed onderhoud, snel herstel van schade
Afstemming van detaillering op gemakkelijke vervangbaarheid en
repareerbaarheid
— Verpaupering, verloedering, vervuiling

Toegankelijkheid/vluchtwegen
n.v.t.

Aantrekkelijkheid van het doelwit


- Aanwezigheid van geld of waardevolle goederen.
Geldautomaten (b.v. in een telefooncel) vervangen door een
kaartautomaat (b.v. magneetstrips) om inbraak tegen te gaan.

m Fysieke kwetsbaarheid van het doelwit


+ Toepassing van sterke materialen
+ Objectversteviging ('target hardening'), zonder dat dit ten koste gaat van de
attractiviteit

Aantrekkelijk vormgegeven abri: transpa­


rant, helder, goed verlicht en intensief on­
derhouden. Aan de ontwerpers, Moshé
Zwarts en Rein Jansma is voor de creatie­
ve vormgeving de Berlageprijs 1990 toe­
gekend.
Aandachtspunten op bouwplanniveau

Groenvoorzieningen
Bij groen kan zowel gedacht worden aan bomen en struiken, die vooral dienen
ter verfraaiing van de woonomgeving en vergroting van de levendigheid, als aan
kleine buurtparken en plantsoenen of grotere groengebieden.In deze paragraaf
gaat het vooral om de grotere groengebieden.
Sociale veiligheid in groengebieden wordt vooral geassocieerd met delicten
gericht tegen personen (bedreiging, geweld, aanranding, verkrachting) en veel
minder op andere vormen van kleine criminaliteit (vandalisme, diefstal, inbraak).
Dit betekent, dat bij de uitwerking van de eerder genoemde criteria het accent ligt
op aanwezigheid van mensen, betrokkenheid, overzicht en vluchtwegen.
Bij de uitwerking van deze criteria in concrete vraagpunten en aanbevelingen is
ondermeer gebruik gemaakt van de nota "Buitengewoon veilig" en het rapport
van de Dienst Groenvoorzieningen en Milieueducatie in Den Haag over 'Sociale
veiligheid en groen'.* In beide studies worden aandachtspunten opgesomd,
waaraan groene buitenruimten uit het oogpunt van sociale veiligheid zouden
moeten voldoen. Deze sluiten nauw aan bij de criteria zoals beschreven in
hoofdstuk 2 en 3. De uitgangspunten zijn bedoeld als handvat bij de planvorming
en beheer. Hierbij kunnen zich overigens gemakkelijk conflicterende eisen voor­
doen. Met name geldt dit voor situaties, waarin een afweging moet plaatsvinden
van het belang van sociale veiligheid tegen het belang van landschappelijke of
natuurwetenschappelijke waarden, stilte- en rustfuncties en het verblijven in een
natuurlijke omgeving.

Zo merken Allen & Greenberger op, dat dezelfde factoren die verantwoordelijk
zijn voor de attractiviteit en de esthetische beleving van een gebied (complexiteit,
intensiteit, verrassing, 'novelty'), ook werkzaam zijn bij het optreden van angstge­
voelens of bedreiging van een persoon.** Gebieden, die als onveilig worden er­
varen worden vaak gekenmerkt door:
aanwezigheid van donkere, stille en onbewaakte plekken
. onoverzichtelijkheid
ontbreken van keuzemogelijkheden
afwezigheid van mensen, die bij onraad kunnen ingrijpen.

Een veilig park of plantsoen lijkt daarom een utopie. Niettemin kunnen bij de aan­
leg van kleinere of grotere groengebieden veel problemen worden voorkomen,
als bij het ontwerpen rekening wordt gehouden met de volgende checkpunten en
aandachtspunten. Het is uiteraard de bedoeling deze checkpunten en aan­
dachtspunten creatief en inventief toe te passen. Rigoreuze toepassing van de
genoemde punten zou de specifieke functie van bijvoorbeeld stadsparken en be­
boste duingebieden ernstig aantasten. Voor dit soort gebieden dient de aandacht
voor sociale veiligheid primair geconcentreerd te worden op de doorgaande, niet-
recreatieve routes en bepaalde bestemmingen in deze gebieden.

Aanwezigheid van potentiële daders


— Nabijheid van voorzieningen,die als trekpleister fungeren voor potentiële da­
ders (nachtclubs, disco's, 'tippelzones', plekken waar drugs verhandeld wor­
den) respectievelijk routes naar/van deze activiteiten
98
Aanwezigheid van 'sociale ogen'
Daadwerkelijke aanwezigheid van omstanders.
Voelbare aanwezigheid van omstanders.
Intensief gebruik van het groengebied door verschillende categorieën
gebruikers, op verschillende tijden.
Diversiteit van functies. Om uitgestrekte monofunctionele gebieden te
vermijden is een in de tijd verspreid gebruik van functies gewenst. Als
voorbeeld kan hier worden gedacht aan het Groenstructuurplan van Den
Haag. Daarbij is voorgesteld om bij grotere groengebieden onderscheid
te maken in een intensief gebruikt gedeelte met toevoeging van nieuwe
functies, naast een extensiever, minder druk gedeelte met het accent op
bestaande natuurwaarden.
. Concentratie van routes door wandel- en fietsroutes zoveel mogelijk te
combineren.
Voldoende in-en uitgangen. Dit bevordert het gebruik van zo'n gebied
vanuit aangrenzende woonbebouwing. Bovendien beschikt men in geval htensief gebruikt groengebied
van onraad/bedreiging over meer vluchtwegen.
Aanwezigheid van een formeel toezicht (politiesurveillance, een parkwach­
ter).

Ér-

Niet alle routes zijn te beveiligen! Sociale


veiligheid mag immers niet ten koste gaan
van de landschappelijke en recreatieve
-J$1.
"V waarde van dit soort routes
Aandachtspunten op bouwplanniveau

Zichtbaarheid
+ Overzichtelijke en heldere structuur van het groengebied.
Herkenbare opbouw, waarin men zich gemakkelijk kan oriënteren.Dit kan
onder meer worden bereikt door het accentueren van het verschil in
hoofd- en zijpaden en herkenningspunten (landmarks) in of buiten het
. — ■ ^ -$* '- '*taj. O*
groengebied, waarop men zich kan oriënteren.
+ Geen zichtbelemmerende objecten langs (doorgaande) routes
Doorzichtig maken van beplanting
Plaatselijk verlagen/beperken van de beplantingshoogte tot ca. 80 cm.
Regelmatig verwijderen van te hoog opgegroeid groen.
Lichtmasten vrijhouden van hoog opgegroeid groen.
+ Visueel contact met de woonomgeving door situering van wandel-en fiets­
routes van het bestemmingsverkeer zoveel mogelijk aan de randen en vorm­
geving van open randen aan de kant van de woonbebouwing.
Herkenningspunten vergemakkelijken de
+ Goede verlichting van doorgaande routes.
oriëntatie Voorkom dat overmatig groen het licht van lantaarnpalen wegneemt.
+ De mogelijkheid om parken s 'avonds en s 'nachts af te sluiten.

*Hj^

Vooral (hoofd)routes van verplicht gebruik


dienen overzichtelijk te zijn (dus bij voor­
keur laagblijvende beplanting) en goed
verlicht, met een duidelijke begin- en eind­
punt
M&X^NJ,
wmmmm&
100 Betrokkenheid/verantwoordelijkheid
+ Integratie van het groengebied in de woonomgeving
+ Participatie van de gebruikers bij de totstandkoming en het beheer.
Tracht de betrokkenheid van bepaalde bevolkingsgroepen te vergroten
door toevoeging van specifieke voorzieningen, zoals hobbytuinen,
dierenverblijven, speelvoorzieningen.

Attractiviteit van de omgeving


*? + Goed onderhoud.
+ Differentiatie in open en meer besloten plekken, kijkgroen en speelgroen.
+ Goede verlichting.
— Verloedering, vervuiling.

Toegankelijkheid/vluchtwegen
W + De mogelijkheid om in geval van nood te kunnen vluchten.
— Vluchtwegen voor potentiële daders.

Aantrekkelijkheid van het doelwit


— Plekken waar mensen langskomen die extra kwetsbaar zijn (vrouwen, be­
jaarden, kinderen).
Zorg voor alternatieve routes, met name op stille momenten (b.v.
dag/nachtroute).

Fysieke kwetsbaarheid van het doelwit


+ Objectversteviging ter preventie van vandalisme.
Stevige constructie van inrichtingselementen zoals prullebakken, bankjes,
bewegwijzering e.d. uit oogpunt van vandalismepreventie.

V i t Mtvi,

NACHTROUTE: -DAGKOUTE
Literatuur

Aelen, J.D. en J.C.H, van Oortmerssen (1984), De effecten van openbare ver­
lichting op criminaliteit. Een literatuurstudie. Gemeentepolitie 's-Gravenhage
i.s.m. Rijksuniversiteit Leiden.

Allen, V.L en D.B. Greenberger (1978), An aesthetic theory of vandalism. Crime


& Delinquency, July 1978, pp 309-321.

Amsterdamse Raad voor de Stedebouw (1988), Bouwblok op slot. Dokumenta-


tiemap t.b.v. een studiemiddag over verkaveling en veiligheid. Amsterdam.

Amsterdamse Raad voor de Stedebouw (1988), Bouwblok op slot. Een studie­


middag over verkaveling en veiligheid. Amsterdam.

ANWB (1966), Fietspaden en oversteekplaatsen. Verkeersmemorandum no. 4.

Bennett, T. en J. Wright (1984), Burglars on burglary. Gower, London.

Berdowski, Z., en D. Scholten (1986), Sociale onveiligheid voor vrouwen in Geu­


zenveld, Nieuwendam en Transvaalbuurt. Gemeente Amsterdam, Afdeling On­
derzoek en Statistiek.

Berg, A.G. van den, D.J.M, van der Voordt en H.B.R. van Wegen (1988), Toet­
sing van de interim-checklist Sociale Veiligheid en Gebouwde Omgeving. Deel­
studie Bouwlust. Delftse Universitaire Pers.

Bergveldt, D. (1984), Schade en Schande. Schoolgebouwen en schade door on­


gewenst gedrag. Conceptrapport. Research Instituut voor de Gebouwde Omge­
ving, Amsterdam.

Besselink, M.J.Th. (1988), Aanbevelingen voor nieuwe parkeergarages. Interne


notitie Woningbouwvereniging 's-Gravenhage.

Bieleman, B. en A. de Jong (1989), De veilige Jacob. Effecten van preventie in


een Rotterdamse parkeergarage. Buro Intraval, Groningen.

Bommel, W.J. van, en J.F. Caminada (1985), Nieuwe lichttechnische criteria


voorde verlichting van woonstraten. Het Ingenieursblad (54) no. 6, pp 323-325.

Bommel, W.J.M, van, en J.P.M, van Dijk (1987), Inbraak preventie bij woonhui­
zen door verlichting. Bouwkunde en Civiele Techniek, no. 7/8, pp 21-24.

Boumeester, H. en A. van Raak (1988), Auto-inbraken: zolang er auto's zijn. Een


onderzoek naar diefstallen vanaf/vanuit auto's. Tilburg.

Brantingham, P.L & P.J. Brantingham (1975), Residential burglary and urban
form. Urban Studies (12), 1975, pp 273-284.
Brantingham, P.J. en P.L. Brantingham (1981), Environmental criminology. Sage
Publications, London.

Brink, T.D.J. van de, en T.H. Tan (1979), Openbare verlichting in woongebieden.
Verkeerskunde (30) no. 9, pp 425-428.

Brown, B.B. and I. Altman (1983), Territoriality, defensible space and residential
burglary: an environmental analysis. Journal of environmental psychology (1983)
3, pp 203-220.

Brüning, O. (1968), Entwurff von Fussgangertunnels unter Berücksichtigung der


Fussgangertunnels im Stadtgebiet von Halle (Saale). Die Strasse (8) no. 5, pp
229-232.

Brüning, O. (1969), Die Beleuchtung der Fussgangertunnel mit ausgefuhrten Bei­


spielen. Die Strasse (9) no. 9, pp 462-464.

Buro Zij-aanzicht (1988), Sociale veiligheid in Den Bosch. Wageningen.

Caron, H., L. de Savornin Lohman en P. van Soomeren (1986), Criminaliteit en


gebouwde omgeving. Procesgang in de woningbouw. Landelijk Bureau Voorko­
ming Misdrijven, 's-Gravenhage.

Casserly, M.D., S.A. Bass and J.R. Garrett (1982), Schoolvandalism. Lexington
Books, Lexington, Massachusetts.

CBS (1985), De houding tegenover criminaliteit (1985), Maandstatistiek politie,


justitie en brandweer (20) no. 11, pp 8-14.

Centrale Direktie Volkshuisvesting (1979), Parkeergarages in woongebieden.


Een inventarisatie van 51 parkeergarages in de woningbouw en aanbevelingen
voor de praktijk. Staatsuitgeverij 's-Gravenhage.

Clarke, R.V. (1983), Situational Crime Prevention; its theoretical basis and practi­
cal scope. 'In: Crime and Justice, Chicago.

Coleman, A. (1985), Utopia on trial-Vision and Reality in planned Housing. Hilary


Shipman, London.

Delft, L. van, en H. van der Ven (1989), Uitzicht op de overkant. Een sociaal veili­
ger woonomgeving Kavel 6. Delftse Universitaire Pers, Delft.

Dicke, J. (1987), Enge plekkenkaart Carnisse. Buro Inspraak Begeleiding Ge­


meente Rotterdam, Projectgroep Carnisse.

Dienst Groenvoorzieningen en Milieu-educatie (1987), Sociale Veiligheid en


Groen. Gemeente 's-Gravenhage.
Literatuur

Dijk, B. van, P. van Soomeren en M. Walop (1982), Amsterdammertjes vernie­


len?! Bureau Voorlichting Amsterdam.

Dijk, B. van, en P. van Soomeren (1982), Vandalisme. Landelijk Bureau Voorko­


ming Misdrijven, Den Haag.

Dijk, B. van, P. van Soomeren en M. Walop (1988), Vandalisme in de praktijk.


Almere.

Dullemen, H. van, en A.R. Hauber (1982), Vernielende jongeren: wat bedoelen


zij? Gemeente Rotterdam.

Gemeente Zoetermeer, (1987), Preventie van veelvoorkomende criminaliteit.


Evaluatierapport deelproject voorlichting op scholen in Seghwaert.

Gemeentelijke Dienst Stadsontwikkeling - Grondzaken (1986). Waarom niet op


straat. Onderzoek naar de gebruikerswaardering van gebouwde parkeervoorzie­
ningen. 's-Gravenhage.

Gemeentepolitie 's-Gravenhage (1985), Onderzoek naarde relatie criminaliteit-


ruimtelijke structuur. Eerste rapportage. Dienst Beleidszaken en Onderzoek,
i.s.m. Centrum voor Architectuuronderzoek, Technische Universiteit Delft.

Gladstone, F.J. (1978), Vandalism amongst schoolboys. In: Clarke, R. (ed),


Tackling Vandalism, Home Office Research Study no. 47, HMSO London.

Goodstein, L. en R.L. Shotland (1980), The crime-causes- crime model. A critical


review of the relationships between fear of crime, bystander surveillance and
changes in crime rate. Victimology: An International Journal Vol. 5, pp 133-147.

Hajonides, T. e.a. (1986), Buiten gewoon veilig. Stichting Vrouwen Bouwen en


Wonen, Rotterdam.

Handboek Schadepreventie (1976), Samson, Alphen a/d Rijn.

Hebly & Theunissen Architekten (1989), Bouwen in de stad. Stedebouwkundige


& architektonische aspekten van de stadsvernieuwing in Den Haag. Projekt Or­
ganisatie Stadsvernieuwing Den Haag.

Heeger, H. (1989), Maatregelen ter bestrijding van leegstandsproblemen bij na­


oorlogse woningcomplexen. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Orde­
ning en Milieubeheer, Zoetermeer.

Heijden, A.W.M, van der (1985), Nadere analyse van de onrustgevoelens in ver­
band met criminaliteit. CBS Maandstatistiek Politie, Justitie en Brandweer (29)
no. 6, pp 8-22.
Heijden, A.W.M, van der (1986), Nadere analyse van de onrustgevoelens in
1985. CBS, Maandstatistiek rechtsbescherming en veiligheid (30) no. 12, pp 8-
17.

Heuvel, A.LW.C.M. van den, en W.D.M, van der Valk (1986), Winkelcriminaliteit
in het midden- en kleinbedrijf. Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbe­
drijf, Zoetermeer.

Hope, T.J. (1982), Burglary in schools: The prospects for Prevention, Research
and Planning. Unit Paper 11, Home Office, London.

Israels, A.Z., en A.W.M, van der Heijden (1985), Secundaire analyse van gevoe­
lens van onveiligheid. Maandstatistiek Politie, Justitie en Brandweer (29) no. 6,
pp 8-22.

Jacobs, J. (1961), The death and life of great American cities. The failure of
townplanning. Vintage Books, New York.

Jeffery, C.R. (1977), Crime prevention through environmental design. Sage Pu­
blications Inc., London.

Jong, A. de, P. van de Laar en R. Lanswijer (1989), Sociale veiligheid in de


woonomgeving. Ruimtelijke verbeteringsmogelijkheden in bestaande woongebie­
den. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 's-
Gravenhage.

Kohn, I.R., K.A. Francken A.S. Fox (1975), Defensible space modifications in
Row-House Communities. Institute for Community Design Analysis. New York.

Kopinsky, M.K., D.J.M. van der Voordt en H.B.R. van Wegen (1987), Toetsing
van de interim-cheklist Sociale Veiligheid en Gebouwde Omgeving. Deelstudie
Transvaal, Den Haag. Delftse Universitaire Pers.

Kruchten, J.C.M, van (1986), Sociale onveiligheid in Zoetermeer. Werkgroep So­


ciale Onveiligheid, Zoetermeer.

Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven (1987), Schooljeugd en vandalisme.


Een handleiding met lesmodel voor de hogere groepen van het basisonderwijs,
Den Haag.

Lawrence, J. (1984), Vandalism and disruptive behaviour in schools; some relati­


onships. In: Levy-Leboyer, C : Vandalism - Behavior and Motivations. Amster­
dam.

Ley, D. en R. Cybriwski (1974), The spatial ecology of stripped cars. Environ­


ment and Behavior (6) pp 653-668.
Literatuur

Mawby, R.I. (1977), Defensible space: A theoretical and empirical appraisal. Ur­
ban Studies (14) pp 169-179.

Mayhew, P. (1988), Target-Hardening: How much of an answer? In: R.V.G. Clar­


ke en T. Hope (eds), Coping with burglary. Kluwer-Nijhoff, Boston.

Mayhew, P., R.V.G. Clarke, A. Sturman en J.M. Hough (1976),


Crime as Opportunity. Home Office Research Study No. 34, HMSO, London.

Miller, A. (1973), Vandalism and the architect. In: Colin Ward: Vandalism, The
Architectural Press, London.

Nauta, M. (1989), Enge plekkenkaart Spangen. Buro Inspraak Begeleiding Ge­


meente Rotterdam, Projectgroep Overschie.

NEN 5088 (1983), Inbraakveiligheid van gebouwen. Bouwtechnische beveiliging


van woningen: toepassing van hang- en sluitwerk. Nederlands Normalisatie Insti­
tuut, Delft.

NEN 5089 (1983), Inbraakveiligheid van gebouwen. Inbraakwerend hang- en


sluitwerk: eisen en beproevingsmethoden. Nederlands Normalisatie Instituut,
Delft.

Newman, O. (1972), Defensible space. Crime prevention through urban design.


Macmillan Company, New York.

Newman, O. en K.A. Franck (1980), Factors influencing crime and instability in


urban housing developments. National Institute of Justice, Washington.

Newman, O. (1980), Community of Interest. Anchor Press, New York.

Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde (1989), Exploitatieproble­


men in de na-oorlogse woningvoorraad: diagnose en therapie. Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Zoetermeer.

Pablant, P. en J. Baxter (1975), Environmental correlates of schoolvandalism.


Journal of the American Institute of Planners (41), no. 4, pp 270-179.

Palstra, F.H. (1988), Schrik op straat: hoe kom je er vanaf? Een onderzoek naar
(on)veiligheidsgevoelens van vrouwen in het centrumgebied van Eindhoven. Ge­
meente Eindhoven.

Park, R.E., E.W. Burgess en M. McKenzie (eds) (1925), The City, Chicage Uni­
versity Press, Chicago.

Poyner, B. (1983), Design against crime - Beyond defensible space. Butter-


worths, London.
Poyner, B. (1986), Crime reduction on housing estates. An evaluation of
NACRO's Crime Prevention Programme. The Tavistock Institute of Human Rela­
tions, London.

Poyner, B. en B. Webb (1987), Succesful crime prevention. Case studies. The


Tavistock Institute of Human Relations. London.

Prak, N.L. en H. Priemus (1984), Model om verval van na-oorlogse woningen be­
ter te voorspellen. Bouw (39) no. 17, pp 37-39.
Raadt, CA. de (1979), Scholen en beveiliging. In: Handbook schadepreventie.
Samson, Alphen a/d Rijn, p. 8300-1-16.

Reppetto, T. (1976), Crime prevention through environmental policy: a critique.


American Behavioral Scientist (20) pp 275-288.

Reppetto, T. (1974), Residential Crime. Ballinger Publishing Company. Cambrid­


ge, Mass.

Roeleveld, G. (1988), Voorbeeldstudie groenvoorzieningen: zedendelicten in het


Scheveningse bos. In: Dienst Beleidszaken en Onderzoek (red), Onderzoek naar
de relatie criminaliteit-ruimtelijke structuur. Gemeentepolitie 's-Gravenhage.

Rohde, L. en S. Schuit (1987), Onderweg. Een onderzoek naar veiligheid voor


vrouwen op straat. Afdeling Onderzoek, Dienst voor Ruimtelijke Ordening Ge­
meente Utrecht.

Roos, L. (1946), Rijwielpaden en voetpaden. Wegen no. 23/24, pp 21-24.

Ruimschotel, D. (1988), Criminele gedragingen, overheid en samenleving; een


drieluik. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 's-Gravenhage.

Selm, E. van, A. Lodder, M. Buitenhuis en M. Arkesteyn (1985), Eng op straat.


Landbouw Universiteit Wageningen.

Shaffer, G.S. en L.M. Anderson (1983), Perception of the security and attractive­
ness of urban parking lots. Journal of Environmental Psychology (5), pp 311-323.

Shankland, Cox Partnership, i.s.m. Institute of Community Studies (1977), Peo­


ple, housing and district: Inner area study, Lambeth. Department of the Environ­
ment, London.

Shaw, CR. en H.D. McKay (1942/1969), Juvenile delinquency and Urban Areas.
Chicago University Press, Chicago.
Literatuur

Smits-Rooimans, B. (1987), Wat denkt u, hoeveel Tilburgse mannen zich onvei­


lig voelen? Een onderzoek naar de onveiligheidservaring van mannen in Tilburg.
Afstudeerscriptie Nationale Akademie voor Planologie, Verkeer en Vervoer, Til­
burg.

Soomeren, P. van en H. Stienstra (1987), Beveiliging van Gebouwen. Deel 1 t/m


5. Stichting Bouwresearch, Rotterdam.
Soomeren, P. van (1987), Criminaliteit en gebouwde omgeving. Ministerie van
VROM, 's-Gravenhage.

Stichting Informatie Centrum Scholenbouw (1987), Schade en Scholen. Vanda­


lisme- en inbraakpreventie bij scholen. Rotterdam.

Stichting Kwaliteitscentrum Gevelelementen (1989), Kwaliteit voor de Bouw:


overzicht van gecertificeerde producten. S.K.G. Rijswijk (Z-H).

Stienstra, H.A. (1989), Beveiligingsverlichting. In: Handboek Schadepreventie,


Samson, Alphen a/d Rijn, pp 2430-1-39.

Stienstra, H.A. (1989), Parkeerbehoefte en loopafstanden. Vexpansie no. 1,


maart 1989, pp 1-4.

Stone, J., en F. Taylor (1977), Vandalism in Schools. London.

Stuurgroep Bestuurlijke Preventie van Criminaliteit (1988), Tussenverslag be­


stuurlijke preventieprojecten. Samenleving en Criminaliteit. Ministerie van Justi­
tie, 's-Gravenhage.

Suurland, L.B. (1988), Veiligheid in parkeergarages. Vexpan, november 1988, pp


12-13.

Turner, S. (1969), Delinquency and distance. In: T. Selin en M.E. Wolfgang


(eds.), Delinquency: Selected studies, pp 11-26. New York, John Wiley.

Veldkamp, D. e.a. (1984), Een onderzoek naar omvang, frequentie en kosten


van vernieling van gemeentelijk eigendom. Vereniging van Nederlandse Ge­
meenten, 's-Gravenhage.

Vliet, W. van (1983), Families in apartment buildings: sad stories for children?
Environment and Behavior (15) no. 2, pp 211-234.

VNG (1988), Gemeenten en veelvoorkomende criminaliteit: een inventarisatie


van preventieve bestuurlijke aktiviteiten.
Voordt, D.J.M, van der, R.P. Vrins en H.B.R. van Wegen (1978), De Binckhorst-
tunnel: brug of barrière. Centrum voor Architectuuronderzoek & Sector Stede-
bouwkundig en Planologisch Onderzoek. Technische Universiteit Delft.
Voor een samenvatting zie Stedebouw en Volkshuisvesting (60) no. 7/8, pp 348-
357.

Voordt, D.J.M, van der, en H.B.R. van Wegen (1980), Onderdoorgangen voor
fietsers en voetgangers. Aandachtspunten bij het ontwerpen. Centrum voor Ar-
chitektuuronderzoek, Technische Universiteit Delft.
Voor een samenvatting zie Verkeerskunde (31) no. 8, aug. 1980, pp 399-403.

Voordt, D.J.M, van der, en H.B.R. van Wegen (1986), Ruimtelijke structuur en
kleine criminaliteit. Interim-checklist van aandachtspunten bij de beoordeling van
(stede)bouwkundige plannen. Delftse Universitaire Pers.

Voordt, D.J.M, van der, en H.B.R. van Wegen (1988), Toetsing van de interim­
checklist sociale veiligheid en gebouwde omgeving. Eindrapportage. Delftse Uni­
versitaire Pers, Delft.

Voordt, D.J.M, van der (1987), Preventie in de praktijk. Maatregelen en effecten.


De Architect, Themanummer 26: Bouwen op Veiligheid, pp 27-31.

Voordt, D.J.M, van der, (1989), Veilig parkeren in de woonomgeving. Stedebouw


en Volkshuisvesting (71) no. 1, pp 12-18.

Vorrink, R. en J. van Wijk (1987), Plannen voor sociale veiligheid. De Architekt,


Themanummer 26: Bouwen op veiligheid, pp 19-23.

Ward, C. (ed), 1973), Vandalism. The Architectural Press, London.

Wassenberg, F. (1988), Hoptille: een idealistisch woonconcept op tilt. Delftse


Universitaire Pers, Delft.

Weicher, J.C. (1973), A test of Jane Jacob's theory of successful neighborhoods.


Journal of regional science, Vol. 13 no. 1, april 1973.

Werkgroep Veiligheid, (1977), Veiligheid in overdekte parkeergelegenheden bij


woningen en wooncomplexen. Interne notitie koördinatie Management Team Ge­
meente Den Haag.

White, D. (1979), Checklist of the Consortium for Method Building. In: Sykes, J.,
"Designing against Vandalism", The design council, London.

White, D. (1979), Vandalism and theft in schools: how local authorities can de­
fense themselves. In: Sykes, J. (1979): Designing against vandalism. London.
Literatuur

Wiartowski, M.D., G. Gottfredson en M. Roberts (1983), Understanding school


behavior disruption: classifying school environments. Environment and Behavior,
Vol. 15 no. 1, pp 53-76.

Widt, D J . en A. Heimans (1988), Woondichtheid en parkeermogelijkheden. Mo­


delstudies van laagbouw/verkavelingen. OSPA-rapport no. 13. Delftse Universi­
taire Pers, Delft.

Wilson, S. (1978), Vandalism and 'defensible space' on London housing estates.


In: R.V.G. Clarke, (eds) Tackling, Vandalism. London.

Wit, J. de (1988), Wonen met blik. Een onderzoek naar parkeergarages in Haag­
se stadsvernieuwingsgebieden. Afstudeerskriptie TU Delft.

Zeisel, J. (1976), Stopping School Property Damage: Design and administrative


guidelines to reduce school vandalism. Arlington.

Zon, F. van der (1989), De rehabilitatie van de Gilliswijk in Delft. Delftse Universi­
taire Pers, Delft.
110
Bijlagen
112
Bijlage 1

Technopreventie: materiaalkeuze en detaillering.


Op het gebied van vandalisme gevoelige materialen en deugdelijk hang- en sluit­
werk is de laatste jaren een aantal boeken met richtlijnen verschenen. Voor infor­
matie op dit gebied verwijzen wij naar de volgende literatuur.

A. Vandal ismepreventie

1. Miller, A. (1973),
Vandalism and the architect.
In: Ward, C. (1973), Vandalism. The Architectural Press, London.

Het gaat hier om een checklist met aandachtspunten gericht op het voorkomen
van vandalisme. De aandachtspunten zijn ondergebracht in 3 hoofdcategorieën:
wandafwerking,
materiaal gebruik,
. ontwerpkenmerken.
Eerst wordt een beschrijving gegeven van de mate van kwetsbaarheid van mate­
rialen en gebouwonderdelen voor vandalisme en graffiti. Vervolgens wordt aan­
gegeven hoe men kwetsbaarheid kan voorkomen of verminderen. Informatie
over het effect van maatregelen ter voorkoming van opzettelijk aangebrachte
schade ontbreekt.

2. White, D. (1979),
Checklist of the Consortium for Method Building.
In: Wilson, S., "Designing against Vandalisme", The Design Council, London.

Ook deze checklist beperkt zich tot het toetsen van situaties op hun kwetsbaar­
heid voor vandalistisch gedrag. Zij bevat gedetailleerde suggesties voor bestrij­
ding of preventie van vandalisme (kwetsbaarheid voor breuk, beschadiging en
graffiti), gericht op de volgende gebouwonderdelen:
. daken,
plafonds,
wanden,
sanitair,
riolering,
verwarming.

3. Soomeren, P van (1987),


Criminaliteit en Gebouwde omgeving.
Ministerie van VROM, 's-Gravenhage.

In dit boek wordt uitvoerig ingegaan op technopreventieve maatregelen tegen


vandalisme en inbraak. De vandalismepreventie is gericht op het toepassen van
materialen en afwerkingen, die slijtvast en goed te repareren zijn. Achtereenvol­
gens worden behandeld:
wanden en wandafwerking (waaronder het gebruik van verf, plaatmateriaal,
tegels en mozaiek, pleisterwerk en steenachtige materialen),
vloeren en plafonds,
entreedeuren,
ramen en glas,
kozijnen,
binnenmuren,
electriciteit en verlichting,
roosters e.d.

B. Inbraakpreventie

1. Stichting Kwaliteitscentrum Gevelelementen (1989),


Kwaliteit voor de Bouw: overzicht van gecertificeerde producten. S.K.G. Rijs­
wijk.

Dit boekje bevat onder meer een overzicht van inbraakwerend hang- en sluitwerk en
een lijst van alle tot dan toe afgegeven kwaliteitsverklaringen, die betrekking hebben
op produkten van de bij de S.K.G. aangesloten bedrijven.

2. Handboek Schadepreventie (1976)


Samson, Alphen a/d Rijn.

Dit driedelig handboek over diverse vormen van schade en schadepreventie bevat
een afzonderlijk deel over diefstal.
Daarin komen onderwerpen aan de orde zoals:
diefstal- en inbraakpreventie,
hang- en sluitwerk (slotensystemen, allerlei slotuitvoeringen, inbraakwerend
hang- en sluitwerk, glas),
deuren, ramen en andere constructies,
electronische inbraaksignaleringssystemen,
beveiliging met rolluiken, rol-en schuifhekken,
terreinafgrenzing,
een checklist voor diefstal- en inbraakpreventie,
een lijst van veiligheids- en beveiligingsmiddelen met adressen en leveranciers.

3. Soomeren, P. van en H.Stienstra (1987),


Beveiliging van Gebouwen. Deel 1 t/m 5.
Stichting Bouwresearch, Rotterdam.

Veel van de informatie uit het Handboek Schadepreventie is eveneens terug te vin­
den in de reeks SBR-rapporten Beveiliging van Gebouwen, toegepast op specifieke
categorieën gebouwen:
Deel 1: Eengezinswoningen. SBR-publikatie 160.
Bijlage 1: Technopreventie

Deel 2: Meergezinswoningen. SBR-publikatie 170.


Deel 3: Winkels. SBR-publikatie 180.
Deel 4: Kantoren. SBR-publikatie 205.
Deel 5: Bedrijfsgebouwen/terreinen. SBR-publikatie 210.
Deel 6: Schoolgebouwen (in voorbereiding).

In deel 1 wordt uitvoerig ingegaan op de vraag hoe men de woning kan beveili­
gen door het toepassen van geschikt hang-en sluitwerk en inbraakpreventieve
detaillering van gevelopeningen. Bovendien is een beveiligingsplan en een sa­
menvattende checklist opgenomen.
Deel 2 gaat behalve op inbraakpreventie ook in op strategieën ter voorkoming
van vandalisme.
Deel 3 bevat een leidraad voor het beveiligen van winkels bij nieuwbouw en re­
novatie met de nadruk op het bouwtechnisch beveiligen van winkels tegen de ri­
sico's van inbraak.
Deel 4 richt zich op kantoren (nieuwbouwlokaties). Na een theoretische verhan­
deling als basis voor een meer technische uitwerking, wordt ingegaan op de mo­
gelijkheden en referenties van bouwtechnisch beveiligen tegen de risico's van in­
braak op de meest voorkomende compartimenten in kantoorgebouwen: compu­
ter-, archief- en kluisruimten, op toegangsbeveiliging en terreinbeveiliging.
Deel 5 tenslotte, gaat in op de beveiliging van bedrijfsgebouwen en -terreinen te­
gen de risico's van inbraak, vandalisme en brandstichting. Ondermeer wordt aan­
dacht besteed aan technische afscheidingen (hekken, muren) en natuurlijke af­
scheidingen (sloten, struiken), beveiligingsverlichting en de buitenhuid van be­
drijfsgebouwen (kozijnen, ramen, deuren en daken).

4. NEN 5088 (1983),


Inbraakveiligheid van gebouwen.
Bouwtechnische beveiliging van woningen: toepassing van hang- en sluitwerk.
Nederlands Normalisatie Instituut, Delft.

5. NEN 5089 (1983),


Inbraakveiligheid van gebouwen.
Inbraakwerend hang- en sluitwerk: eisen en beproevingsmethoden.
Nederlands Normalisatie Instituut, Delft.
116 Kavel 6 in het Spuikwartier
Bijlage 2

Voorbeeldprojekt: Kavel 6, Den Haag 117

Karakteristiek van het complex


In het boek 'Uitzicht op de overkant' beschrijven Loes van Delft en Hanneke van
der Ven, hoe in het woningcomplex Kavel 6 in Den Haag getracht is door ingre­
pen in het ontwerp en beheer tot een verbetering van de sociale veiligheid te ko­
men. Dit project wordt hier als voorbeeld gebruikt om te laten zien, hoe de check­
list gebruikt kan worden bij een integrale aanpak van een complex. De naam Ka­
vel 6 verwijst naar de zesde kavel in het Spuikwartier. Aanvankelijk was dit ge­
bied bestemd voor grootschalige kantoorbouw langs het Prins Bernhardviaduct
Onder invloed van bewonersinspraak veranderde de bestemming in de jaren ze­
ventig in woningbouw. De dure grond en de reeds aanwezige verkeersinfrastruc­
tuur legde een zware druk op het programma. Er moest gebouwd worden in een
hoge dichtheid. Vanuit de gedachte dat mensen niet aan een viaduct kunnen wo­
nen, werd de begane grond bestemd voor bedrijfsruimte.
Het gehele complex is in twee fasen gebouwd. De eerste fase bevat 162 meer-
gezins- en eengezinswoningen, 180 overdekte parkeerplaatsen en 4200 m2 be­
drijfsruimten. Dit gedeelte is in 1982 in gebruik genomen. De 2e fase bevat 135
woningen in 4 woonlagen, met portieken die uitkomen op de openbare binnen­
straat. Dit gedeelte is in 1983 opgeleverd. Het proefproject Kavel 6 betreft uitslui­
tend fase 1.

In verband met de lokatie langs het Bernhardviaduct is aan de voorzijde gekozen


voor hoogbouw (als een soort geluidsbuffer). De 215 m lange gevel kent zowel
verspringingen in de hoogte (5, 6 en 7 bouwlagen) als in de rooilijn. De eerste
bouwlaag en soms ook de tweede zijn in gebruik als winkel- of bedrijfsruimte.

Zicht op het complex


118 Aan de voorzijde worden geen woningen direct aan de straat ontsloten. De vijf
entreeruimten ontsluiten evenzovele trappenhuizen en liften, die de verschillende
galerijen in de hoogbouw met elkaar verbinden. Twee portieken bevatten een lift
die woningen tot op het 4e niveau ontsluit. Deze portieken zijn gesitueerd bij de
twee in- en uitgangen van het achterliggende gebied, de zgn. 'poorten'. Aan de
viaductzijde zijn op het 3e en 4e niveau galerijen aan de gevel opgehangen. Aan
de achterzijde (= de zonzijde) zijn de woon- en slaapkamers en de balkons gesi­
tueerd. De hoogbouw bevat 102 woningen.
Het maaiveld wordt voor een groot gedeelte in beslag genomen door een over­
dekte parkeergarage. Deze is in vier compartimenten verdeeld. De parkeerplaat­
sen zijn via de poorten bereikbaar. De bergingen zijn onder de hoogbouw gesitu­
eerd en toegankelijk via de portieken.

Door zowel op het maaiveld als op de parkeerlaag en de kantoren woningen te


bouwen, is op het binnenterrein een trapsgewijs oplopend bouwwerk ontstaan.
Hier zijn 60 eengezinswoningen geprojecteerd in een strokenverkaveling. In ver­
band met bezonning zijn de keuken en slaapkamers beneden gesitueerd, met
hierboven de woonkamer en een zonneterras op het zuiden. Het laagbouwge-
deelte is qua sfeer vergelijkbaar met een hofjeswijk. Ook hier is de dichtheid
hoog en is er veel semi-openbare ruimte. De ruimten tussen de woningen zijn in­
gericht als openbaar pad. Deze paden zijn in lengterichting met elkaar verbon­
den via loopbruggen en in dwarsrichting aangesloten op de portieken van de
hoogbouw.

Nabij het complex zijn twee gemeenschappelijke buitenruimten ontworpen, het


'binnenterrein' en de 'aanaarding'. Beiden zijn gedeeltelijk opgehoogd om aan­
sluiting te vinden bij het ontsluitingsniveau van een deel van de woningen.

Zicht op de 215 m lange gevel langs het


Prins Bernhardviaduct
Bijlage 2: voorbeeld projekt kavel 6, Den Haag

"«SK
j 'T*. Kwetsbaarheids-analyse 119

^l'lU !
Ës£» - 1 «■ J . .T1' rs ■■■*■ J. ï
% *
s f ; j^rBSr
Door veel bewoners werd het complex al gauw als onveilig ervaren. Ook deden
zich problemen voor met vandalisme en inbraken. Omdat deze problemen niet
direct leidden tot exploitatietekorten in verband met hoge onderhoudskosten,
huurderving of oplopende mutatiekosten, zagen noch de corporatie noch de ge­
meente aanleiding om over te gaan tot het nemen van maatregelen. De criminali­
teit in Kavel 6 was evenmin zodanig hoog, dat de politie extra maatregelen nood­
zakelijk achtte. Niettemin is het complex op initiatief van de bewoners als voor-
beeldprojekt aangemeld, toen zich in 1985 de mogelijkheid voordeed om subsi­
die aan te vragen voor proefprojecten inzake sociale veiligheid en criminaliteit. In
Functiemenging: wonen + bedrijven september 1986 is het project officieel van start gegaan.

Aan de hand van de 8 criteria uit de checklist valt een goed beeld te geven van
de kwetsbaarheid van het complex.

Aanwezigheid van potentiële daders


Doordat de hallen van het nabijgelegen Centraal Station tegenwoordig 's avonds
worden afgesloten, zoeken daklozen de portieken en kelders van Kavel 6 op. De
door verwarmingsbuizen op temperatuur gebrachte galerijen vormen eveneens
een aantrekkelijk klimaat voor zwervers en junks. Wellicht dat van de nabijheid
van de 'rosse buurt' eveneens een negatief uitstralingseffect uitgaat, waardoor
de kans op overlast van buiten het complex wordt vergroot. Over daders van bin­
nenuit wordt in het boek van Van Delft en Van der Ven niets gemeld. Wel valt te
lezen dat ca 25% van de bewoners uit kinderen en jongeren bestaat, zodat ook
enig vandalisme 'van binnen uit' te verwachten valt.

Stille ontsluitingsroute in het complex Aanwezigheid van sociale ogen


De voorzijde van het complex is aan de openbare weg gelegen, waar regelmatig
passanten langs komen. Bovendien zijn op de begane grond winkels en bedrijfs­
ruimten gevestigd, die eveneens voor 'ogen op de straat' zorgen. Hier staat te­
genover dat 's avonds een tamelijk verlaten indruk ontstaat. Dit wordt nog ver­
sterkt doordat zich tegenover het complex slechts verkeersverbindingen en
grootschalige kantoren bevinden. Doordat de routes in en door het complex zelf
uitsluitend zijn bedoeld ter ontsluiting van de woningen, is het hier vaak erg stil.
Een pluspunt is het ontbreken van leegstand. Per jaar vinden ca 11 mutaties
plaats, maar de woningen zijn doorgaans weer snel verhuurd. Over de mate van
uithuizigheid van de bewoners wordt in het onderzoeksverslag niets vermeld.
Een huismeester of ander aanspreekbaar persoon, die expliciet verantwoordelijk
is voor het beheer van het complex, is niet aanwezig.

wym'mm Zichtbaarheid
<S>
Verschillende toegangen zijn vanuit het openbare buitengebied en ook vanuit de
Onoverzichtelijke nissen
woningen slecht zichtbaar. Dit geldt in nog sterker mate voor de parkeergarage
en de bergingen. Het complex telt tal van onoverzichtelijke plekken en nissen.
De galerijen en ook het bovendek op de eerste etage zijn vanuit de woningen
wel vrij goed zichtbaar. In een late fase van de planvorming is flink bezuinigd op
het aantal lichtpunten, waardoor de verlichting te wensen overlaat. Dit geldt on-
120 der meer voor het gedeelte van het trottoir dat overbouwd is. Door het verschil in
lichtsterkte tussen de verlichting op het viaduct en die onder de arcade, lijkt het
onder de arcades extra donker. Door de kolommen, de nissen waar de entrees
zich bevinden en de afscheiding door groen voelen veel mensen zich hier erg
onveilig.

Betrokkenheid/verantwoordelijkheid
ifl De infrastructuur voor het ontsluiten van de woningen brengt een grote hoeveel­
heid semi-openbare ruimte met zich mee. Hoewel de veelheid aan interne routes
voor de bewoners veel gemak met zich meebrengt, wordt hierdoor ook anonimi­
teit in de hand gewerkt. De hoofdentree van de hoogbouw ontsluit ca 70 wonin­
De donkere arcade roept door de slechte
gen, wat de individuele herkenbaarheid van bewoners en betrokkenheid op el­ zichtbaarheid veel angstgevoelens op
kaar evenmin ten goede komt. Voor zover bekend werden de bewoners in eerste
instantie weinig bij het beheer betrokken.

Attractiviteit van de omgeving


<Q> Een positief punt is de vormvariatie. Aan het complex is door de architect duide­
lijk zorg besteed. Met name aan de voorzijde is door kleur- en materiaalgebruik »«»■»
gepoogd het complex een aantrekkelijke verschijningsvorm te geven. Minder po­
sitief is het materiaalgebruik elders. Het steenachtige binnenterrein op de hogere
bouwlagen, de grijze hekken, de sombere en donkere onderdoorgangen en ber­
gingsruimten doen het complex weinig aantrekkelijk overkomen. Door klachten
over de woning wordt de attractiviteit van het wonen in Kavel 6 en daarmee de
betrokkenheid van bewoners bij 'hun' complex negatief beïnvloed. In dit verband
zijn klachten over vocht en schimmel, lekkages en een slechte afzuiging in de
Loopbruggen vergroten de toegankelijk­
keuken eveneens signalen, die ter harte genomen moeten worden. heid en doorgankelijkheid van het com­
plex, maar maken het geheel minder be­
heersbaar

JCTL.

sy&^ Aantrekkelijke vormgeving


Bijlage 2: voorbeeld projekt kavel 6, Den Haag

Toegankelijkheid/vluchtwegen
Bij de start van het proefproject waren alle entrees, trappenhuizen en galerijen
openbaar toegankelijk. Ditzelfde geldt voor het achtergebied boven de garages.
De aanwezigheid van loopbruggen vergroot de toegankelijkheid en doorganke­
ü lijkheid van het complex. De toegangen tot de parkeergarages werken niet goed,
terwijl de hekwerken ter afsluiting niet voldoende zijn om onbevoegden uit de ga­
rage te weren. De combinatie van veel toegangen en veel semi-openbare ruimte
stelt hoge eisen aan het beheer van deze ruimten. Bovendien zijn hierdoor veel
_.n vluchtwegen beschikbaar voor potentiële daders.

Aantrekkelijkheid van het doelwit


Op dit punt scoort het complex neutraal. Uiteraard vormen woningen, bergingen
en auto's een aantrekkelijk doelwit voor potentiële daders, maar niet meer of
minder dan in andere complexen.

Fysieke kwetsbaarheid van het doelwit


Op dit punt zijn in het onderzoeksverslag nauwelijks gegevens te vinden. Een
bezoek ter plekke maakt duidelijk, dat met name de toepassing van blinde muren
de kwetsbaarheid van het complex voor graffiti verhoogt. Slechts op enkele plek­
ken zijn deze grote, steenachtige vlakken met groen begroeid, waardoor deze
vorm van vandalisme weinig kans krijgt. Een opvallend punt bleek de vormge­
ving van de hekken langs de parkeergarage. De schuine spijlen maken het be­
klimmen van de loopbruggen vrij gemakkelijk.

Hekken ter afsluiting van de parkeer­


garage

ms^
W-ÏP"*:""'~-

Blinde muren en dode hoeken zijn vaak


extra kwetsbaar voor graffiti
Maatregelen
Op basis van de geïnventariseerde knelpunten zijn zowel bouwkundige maatre­
gelen voorgesteld als maatregelen in de sfeer van het sociaal beheer.
De bouwkundige maatregelen zijn inmiddels uitgevoerd. Met de beheersmaatre­
gelen is een aanvang gemaakt.
Een belangrijk deel van de uitgevoerde maatregelen is gericht op de scheiding
van openbaar en privégebied. Het gaat hierbij om de volgende maatregelen:

Afsluiting van portieken gelegen aan de voorzijde van het complex (hoog­
bouw). Dit had onder meer tot gevolg dat het bellentableau naar de straatzij-
de is verplaatst.
Afsluiting van de toegangen (hoofdentree met trappenhuis, lift e.d.), gelegen
onder de overkluizing.
Opheffen van de nissen door het naar voren plaatsen van de puien met toe­
gangsdeuren.
Plaatsing van hekken ter afsluiting van enkele toegangen tot het complex
(o.a. afsluiting van het achterpad),waardoor een meer privé gebied ontstaat.

Ter vergroting van de zichtbaarheid en de overzichtelijkheid heeft men het ver­


lichtingsniveau verhoogd in de bergingen, de trappenhuizen en onder de aan de
straatzijde gelegen arcades. De toegangsdeur tot de bergingen is vervangen
door een glasdeur met het oog op beter zicht op de gang. In de portieken zijn
spiegels aangebracht, waardoor de bewoners een beter zicht hebben op bezoe­
kers.
Naast maatregelen die gericht zijn op vergroting van de zichtbaarheid en beper­
king van de toegankelijkheid voor derden is een aantal andere maatregelen ge­
troffen, b.v.

Permanente afsluiting, weinig aantrekkelijk Reguleerbare afsluiting, met veel aan-


vormgegeven dacht voor de vormgeving en detaillering
Bijlage 2: voorbeeld projekt kavel 6, Den Haag

verbetering van de toegankelijkheid van de garages


compartimentering van de garages
. verplaatsing van de vuilcontainers + de komst van extra containers in de
nabijgelegen wooncomplexen (veel vuilnis bleek afkomstig te zijn van niet
bewoners)
. het verwijderen van het aanwezige groen onder de arcades.

Voorts zijn door de bewoners zelf maatregelen getroffen,zoals het aanbrengen


van een alarminstallatie in de berging.

Evaluatie
Door de vele semi-openbare ruimten, die het complex kenmerken, worden hoge
eisen gesteld aan de sociale beheersbaarheid. Dit probleem is met het nemen
van de besproken maatregelen niet echt opgelost. Door de beperking van het
Vuilcontainers tegenover de hoofdingang aantal toegangen van 17 tot overdag 10 en s'avonds 5 is het aantal woningen
per entree gestegen, hetgeen de herkenbaarheid en betrokkenheid van de be­
woners niet ten goede komt.
Een ander punt vormt de toegankelijkheid van het complex voor ongewenste in­
dringers. Nog steeds zien junks en zwervers kans het complex binnen te komen
( b.v. via de loopbrug). Een verdergaande afsluiting van het complex lijkt evenwel
niet de beste oplossing. De problemen liggen hier eerder op sociaal gebied.
Denkbare maatregelen zijn b.v. het aantrekken van een huismeester en meer
formele sociale controle c.q. politiesurveillance. Daarbij zou eveneens rekening
moeten worden gehouden met invloeden vanuit een groter schaalniveau door
ook de stedelijke en stedebouwkundige context in de aanpak te betrekken. Een
duidelijk positief effect is uitgegaan van de afsluiting en compartimentering van
de parkeergarage. Hoewel hier nog steeds inbraken plaatsvinden, is het aantal
sinds de uitvoering van de verbetermaatregelen sterk afgenomen.

Map
Niet zo. . maarzo
124
Bijlage 3

Samenstelling van begeleidingscommissie 125

H.J.F, van Deventer Woningbouwvereniging VZOS


Mr.drs. J.J. van Eek Openbaar Ministerie
H. Gijssen Stedelijk Overleg Stadsvernieuwing
A.J. de Groot Gemeente Den Haag, Afd. Jeugd, Sport,
Recreatie en Wijkaangelegenheden
G.H.J.M. Haket*) Gemeentelijke Dienst Stadsontwikke­
ling/Grondzaken 's Gravenhage
E.P.J. van den Heuvel Gemeentepolitie, Dienst Beleidszaken en
Onderzoek
ir. P.G.M. Houtenbos Voorzitter, Gemeentelijke Dienst
Stadsontwikkeling/Grondzaken
mr. J.H. Potter Bouw- en Woningtoezicht
J.A.M, van der Linden Secretaris, Gemeentelijke Dienst
Stadsontwikkeling/Grondzaken
ir. A.J. Mol Gemeente Den Haag, Afd. Ruimtelijke
Ordening, Grondzaken en Milieu
drs. J.A. Ravestein Projectorganisatie Stadsvernieuwing
drs. J.H. Reverda*) Gemeentelijke Dienst
Stadsontwikkeling/Grondzaken
ing. A.J. Schipper Gemeente Den Haag, Dienst
Groenvoorzieningen en Milieu-educatie
P.J.P. Vogelaar Gemeente Den Haag, Afd. Verkeer en
Vervoer, Openbare Werken en Monu­
mentenzorg
mr. R.A.A. de Vries Ministerie van Justitie/WODC
drs. H. Willemse Ministerie van Justitie/WODC
drs. D J . Wijmer*) Gemeentepolitie, Dienst Beleidszaken en
Onderzoek
ir. M.K. de Wit-Roukes*) Gemeentelijke Dienst
Stadsontwikkeling/Grondzaken

Tevens lid van de zgn. "kleine begeleidingscommissie", die regelmatig bijeen


is gekomen ter bespreking van de inhoud en presentatie van de onderhavige
ontwerphandleiding.
126
Colofon

D.J.M, van der Voordt


H.B.R. van Wegen

Vormgeving
Mijs & Van der Wal, Rotterdam

Fotografie
Fotografische Dienst Faculteit der Bouwkunde/TU Delft
(p. 18, 23, 40, 42, 44, 45, 50, 56, 66, 68, 69, 77, 79, 81, 83, 84, 85, 86, 117)
Fotografische Dienst Stadsontwikkeling/Grondzaken 's-Gravenhage
(p. 10,22,28,40,41,43,44,46,47,51,55, 56, 57,59,60, 63, 65, 67,68, 69, 70, 73,
77, 78, 92, 93, 94, 95, 96, 98, 99, 118, 120)
Tom Verhaar (p. 37)
Victor Freyser (p. 37)
Hanneke van der Ven (p. 119,120)
Auteurs
(p. 40,51,60,64,68,70,73,75,76,77,80,82,86,87,88,89,93,119,121,122,123)

Tekstverwerking
A. Roos-Aukes

Opmaak binnenwerk
Publikatieburo Faculteit der Bouwkunde

Druk
NKB Offset bv, Bleiswijk
128

You might also like