Professional Documents
Culture Documents
AFGESTORVEN MEDELEDEN
MAATSCHAPPIJ
ii'
NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE.
LEIDEN. E. J. BRILL.
1894.
LEVENSBERICHT
46
Italiaansch boekhouden te leeren bij H. W. "Wester.
Goed of, zooals D. zelf zegt, uitstekend Fransch leerde hij
van 1822 tot 1826 bij Jean Paul Trautmann van Genve.
Toen ontsloot de Latijnsche school voor den 15jarige hare
deuren en genoot hij het degelijk onderwijs van zijn neef
Dirks Ankringa, van Cornelis Slothouwer en vooral van
den oud-rector Alexander J. Bake.
Wel ter tale kwam hij aan het Franeker Atheneum,
waar hij in de veelbewogen jaren van 1830 en 31 het onder
wijs genoot van de hoogleeraren J. A. C. Rovers en
F. de Greven.
Het eenige kind in huis mocht niet mede uittrekken
tegen de Belgen, toen de 18 Franeker studenten blij
moedig Friesland verheten.
In 1832 deed hij Propaedeutisch als student te Leiden
met den eersten graad. Het volgende jaar, in 1833, zijn
Candidaats in de Rechten, en hij promoveerde cum laude
publiek den 259ten Juni 1835 , met eene dissertatie de
Judiciis Vemicis"; vooral het laatste gedeelte dezer studie
stelde hij samen onder den invloed van Thorbecke.
Als student profiteerde hij , zooals velen , weinig van
de colleges, maar veel van den omgang zijner knappe tijdgenooten in zijn club Studiis Sacrum, een exquis par
tijtje , Donker Curtius , F. "W. A. Beelaerts van Blokland ,
J. G. H. van Tets, N. Olivier, C. H. B. Boot, J. M.
van Beyns, P. A. de Lange, Jacques Hogendorp e tutti
quanti.
Zulk een gezelschap bleef zijn vriendenband, en geen
wonder, dat de degelijke student, al studeerde hij niet
op de collegebanken, toch zijn weg heeft gevonden. Hij
woonde destijds op de Brestraat bij Obelt over de Stu
dentensociteit.
Zijne oefeningen in het Studentengezelschap Mutua
47
48
49
kring op de sociteit over Frieslands verleden te spreken.
De tentoonstelling in 1877 zou al het grootsche van
Frieslands verleden openbaren, zij was finantieel en we
tenschappelijk een triomf voor Dirks. Welke schatten
waren in het paleis der voormalige stadhouders tentoon
gesteld !
Hoe fijn gevoeld waren de Hindelooper kamers en de
senaatskamer van Franeker gemeubeld!
Een roep ging door het land en het was ten volle
verdiend. Het was een fraai museum en goed geordende
fraaie musea waren destijds in ons land hoogst zeldzaam.
Dirks werd met het commandeurskruis der Eikenkroon
door Z. M. den Koning begiftigd. Niet dat hij alleen dit
alles tot stand had gebracht, verre van daar; maar hij
was de leidende invloedrijke persoonlijkheid, hij bleef
dat nog langen tijd daarna, zoodat zijne vrienden in
1886 toen hij 50 jaren lid van het Friesch Genootschap
was geweest, hem vereerden met een medaille in goud,
als herinneringsgeschenk van verdienste.
Toch was Mr. Dirks alreeds Ridder van den Nederlandschen Leeuw toen hij het Commandeurskruis ontving.
Was hij van 1835 tot 1846 advocaat te Leeuwarden
en zette hij in dien tijd zijne historische onderzoekingen
voort, de banden aan de academie geknoopt, deden hem
naar wyderen werkkring uitzien. Toen Thorbecke in 1848
regeerde, na de herziening der Grondwet, aanvaardde
Dirks het lidmaatschap der Tweede Kamer voor Frane
ker, hij zat tot 1850 en werd in dat jaar door Leeu
warden gekozen. Tot 1866 was hij vertegenwoordiger,
en voor een groot gedeelte van het jaar te 's-Hage woon
achtig.
Hij was tehuis in die omgeving, en het deed hem
leed, dat zijn mandaat niet vernieuwd werd.
4
50
Vriend van Thorbecke, met wien hij zijne dissertatie
had bewerkt, deed hij meermalen zich gelden. Van ver
schillende voorstellen had hij voldoening, zijne redevoe
ringen maakten dikwerf indruk, en zijne werkzaamheid
in de commissin getuigde van ijver en kennis.
In 1855 had hij de gelegenheid de letterkundige afdeeling van de Koninklijke Academie van Wetenschappen
in het leven te helpen roepen, hij beroemde zich er op
dat hij den stoot gegeven had aan het Koninklijk Be
sluit van Februari 1855.
Spoedig, in 1856, werd hij tot lid verkozen, met Opzoomer, Scholten en Sloet van de Beele.
Reeds toen had hij twee prijsvragen beantwoord, eene
in 1846 met goud bekroond. Over den koophandel der
Friezen", en eene in 1848 over De heidens in Neder
land" welke den zilveren prijs behaalde. Zeker waren
het deze geschriften die hem den naam van geleerde
deden verwerven.
Gedurende zijn politiek leven was hij werkzaam in de
Staatscommissie betreffende de zaken der Maatschappij
van Weldadigheid. Vooral zijn arbeid in die commissie
werd op hoogen prijs gesteld en door Zijne Majesteit be
loond met de orde van den Nederlandschen Leeuw.
Hoe jammer het voor den ijverigen man was, zijne
Haagsche reizen en vrienden te moeten opgeven, Dirks
zou in zijne geboorteplaats ruimschoots de gelegenheid
hebben voldoening voor zijn werklust te vinden, als
geleerde in het Friesch Genootschap , en als burger in den
Gemeenteraad, waarvan hij, in 1869 benoemd, tot aan
zijn dood lid bleef.
Hij was een voorstander van gematigden vooruitgang;
wie hij was bleek uit de zilveren medaille van by zon
dere verdiensten, hem op zijn 80aten verjaardag door
51
den Burgemeester namens den Raad met bijbehoorende
oorkonde aangeboden , en uit de toespraak van dezen
aan den Raad bij zijn overlijden. Twee dagen voor zijn
dood woonde hij de vergadering nog bij , hij verzuimde
dan ook nimmer.
Bij zoovele bemoeiingen in Kamer en Raad zou men
meenen, dat er geen tijd voor andere werkzaamheden
overschoot; toch leefde er in Dirks een krachtig streven
naar studie. De studie-uren werden uitgespaard.
Zijne neiging tot geschiedkundige nasporingen werd
geprikkeld door zijn lidmaatschap van het Friesch Ge
nootschap.
Als advocaat te Leeuwarden bewerkte hij voor De
Vrije Fries" Noord-Nederland en de kruistochten", geen
eigenlijk geschiedkundig werk, meer eene vertaling der
overgeleverde plaatsen van Latijnsche kroniekschrijvers.
Trouwens een uitgebreid historisch werk liet Dirks niet
na; wel eene reeks korte bijdragen, waarbij somtijds
ontdekkingen van vroeger op aangename wijze werden
ter sprake gebracht.
Het zijn de Friezen die in bovengenoemd werk op
den voorgrond treden en ons als in eene nieuwe kroniek
worden voorgesteld, doch critiek over de bronnen wordt
niet uitgeoefend. Op het laatst van zijn leven kwam
hij hierop nog eens terug, naar aanleiding van de
Fibulae, doek- of mantelspelden , van Moorsche of Ara
bische munten gemaakt, en in de Friesche landen ge
vonden. In De Vrije Fries" 1883 herinnert hij aan den
kruistocht der Friezen in 1217 (ik hoorde deze bijdrage
ook van hem in de vergadering der Koninklijke Aca
demie). Deze munten nu zijn voorzien van in dun goudblik vervaardigde kruisen, en behooren aan de Almohaden-dynastie , die van 1121 1269 in Spanje en Afrika
52
heerschte. De door Dirks beschreven munten zijn met
een groot aantal te vermeerderen , ik beschreef er ook
nog twee in mijne Nederlandsche Oudheden", later ont
dekte ik de afgietsels van eene menigte andere.
Zeer vernuftig bracht Dr. C. L. Grotefend het raadsel
hoe in de Friesche landen gouden munten van de Saracenen
konden gevonden worden tot oplossing. Hij wijst op den
buit door de Friezen gemaakt in den kruistocht van 1217.
Na dien tocht zijn de meeste munten uit dien schat, om
ze te wijden, van het christelijke kruis voorzien en tot
doekspelden of draagteekens gebezigd. Deze laatste studie
die meer dan veertig jaar na de eerste kwam, bewijst
hoe de schrijver in zijn onderwerp bleef belangstellen.
In 1861 schreef hij in de Revue de Numismatique
beige" zijn Souvenirs numismatiques des Croisades, even
als dat in de Vrije Fries" eene omwerking van Grote
fend. Destijds wees ik hem op bovenvermelde stukken
die vermoedelijk in het Kabinet van Den Haag bewaard
werden, doch hij nam daarvan geen aanteekening. Ook
zegt hij er niets van in het laatste stuk over dezelfde
vraag in de Revue de Numismatique" van 1887, naar
aanleiding van eene dergelijke munt te Stavoren in 1884
gevonden.
Eene prijsvraag, door het Utrechtsch genootschap uit
geschreven, deed hem weder zijne krachten inspannen
omtrent een ander vraagstuk de koophandel der Frie
zen voor Karel den Grooten". Het gaat als het ware
aan het vorige onderwerp vooraf. Veel leerzaams is in
dit boek vervat, zeker veel wat achterwege had kunnenblijven, en dat het boek den schijn geeft van een oud
heidkundig repertorium; meer had kunnen geleverd wor
den over de oude wegen volgens de kaarten en vond
sten, doch met dat al blijft het een goed boek. Den
53
tegenwoordigen student, die het vraagstuk behandelt,
zal men wel niet behoeven te wijzen op Friesland en
de Friezen" van Hooft van Iddekinge, ter nadere toe
lichting.
Behalve bovengenoemde werken schreef Dirks nog een
derde, ook eene prijsvraag van het Utrechtsch Genoot
schap van 1848 en 1850 : Geschiedkundige onderzoekingen
aangaande het verblijf der Heidens of Egyptirs in de
Noordelijke Nederlanden", een met zeer kleine letter
gedrukt boek, bevattende een groot aantal onbekende
bijzonderheden uit onuitgegeven charters. Dirks schrijft
in zijne inleiding: het werk werd met zilver bekroond,
het genootschap heeft geoordeeld dat aan de historische
vereischten niet genoegzaam voldaan was, en dat alsnog
de bouwmeester ontbrak die uit de verzamelde bouw
stoffen het gebouw zou doen oprijzen. Gaarne hadden
wij ook deze taak op ons genomen en onze verhandeling
eene nieuwe bewerking doen ondergaan; maar wij zagen
ons tot een gewichtigen nieuwen werkkring geroepen,
die ons verhinderde zulks ten uitvoer te brengen".
Hij was lid der Staten-Generaal geworden en kon de
omwerking niet tot stand brengen.
Later leverde hij aanvullingen in Nijhoffs Bijdragen
deel X en in de Navorscher" deel VIL
Dirks zelf keurde dit boek het beste deel van zijnen
wetenschappelijken arbeid. De kruistochten en de handel
der Friezen brachten hem tot de numismatiek ; het waren
bouwstoffen, die hij verzamelde en in verschillende tijd
schriften publiceerde, geen jaar ging voorbij of zij ver
schenen. Zoo schreef hij in commissie met Leemans,
van Lennep en van den Bergh het Supplement op Mr. G.
van Loon's Ned. Historiepenningen". Zoo zijn penningkundig repertorium in 4 deelen, 6000 penningen bevat
54
tende, in 1875 de Noord-Nederlandsche gildepenningen
en eindelijk zijn penningwerk over de jaren 1813 tot
1863, dat in 1889 het licht zag. Allerlei historische bij
dragen bevatten deze belangrijke boeken ofschoon ook
hiervan geldt, dat zij alleen als geschiedkundige bouw
stoffen waarde hebben. Aan het woord gildepenning
wordt zulk eene uitbreiding gegeven, dat in dit boek
ook Buurt- en Brandspuitpenningen konden worden op
genomen.
Deze beide laatste werken zijn door Teylers genoot
schap met goud bekroond.
Geen muntvondst tijdens zijn leven in Nederland ge
daan , of zij werd door Dirks. goed en met kennis van zaken
beschreven. Eerst verschenen korte berichten, later uit
voeriger combinatien, bij voorbeeld over les Angelsaxons
et leurs petits deniers dits sceattas" in 1870 naar aan
leiding van vier vondsten van kleine zilvere munten.
Hooft van Iddekinge hield deze deniers voor friesche
munt. Over hetzelfde onderwerp handelde hij ook in de
Koninklijke Academie van Wetenschappen 2e reeks,
deel I.
Dirks werkte veel , schreef veel , en dikwerf zeer goed ;
zijn bezig leven als staatsburger en later als dienaar der
gemeentebelangen in den raad, deden hem tevreden ge
nieten van het leven. Hij maakte dat nog belangrijker
door zijne historische studin en penningkundige onder
zoekingen. In zulk een druk leven kan men geen door
werkt historieboek schrijven; hij liet dikke boeken na,
onmisbaar voor den Nederlandschen historieschrijver en
oudheidkundige, maar geen historiewerken.
Wat hij zelf schreef in zijne inleiding op zijn werk over de
heidens is de karaktertrek van geheel zijn arbeid. Niettemin
loven wij hem in alles wat hij gaf en wij mogen meer
55
dan tevreden zijn. Wij achten zijn ridderorden niet
misplaatst, zijn gouden medailles . niet onverdiend ver
worven.
De eerlijke trouwe burger, de ijverige navorscher en
verzamelaar op het gebied der oudheidkunde, zal niet
vergeten worden, evenmin als de hartelijke vriend.
Leiden, 18 Febr. 1894.
W. Pleyte.