Professional Documents
Culture Documents
ADVIES
VAN DE STAATSCOMMISSIE, INGESTELD
BIJ KONINKLIJK BESLUIT VAN
6 APRIL 1921 N 19
f
1926
'S-GRAVENHAGE - TER ALGEMEENE LANDSDRUKKERIJ
INHOUD
INLEIDING
Blz.
(a)
(b)
(c)
(d)
HOOFDSTUK I
De bestaande toestand op het gebied van het muntwezen
NEDERLAND
12
Algemeene beschouwingen (12) Decimale stelsel (12) Vrije aanmunting van goud; hoedanigheid van wettig betaalmiddel (13) Teekenmunten (13) De standaard van het Nederlandsche muntwezen
(14) Het muntloon (15) De taak van De Nederlandsche Bank in het
muntwezen (16) De bepalingen der muntwet in zake de handhaving
der rekeningseenheid op goudwaarde (20) Het Nederlandsche
muntfonds (22) Muntfondsen in vroegeren tijd (22) Oorzaak van
den overvloed van zilveren teekenmunten in de jaren 18751906
(23) Maatregelen na het uitbreken van den oorlog (1914) Zilverbons
126) Het zgn. oppottings-wetje" (27) Wet 1919 in zake gehalte
grove zilveren munten (28) Uitvoerverbod van gouden munt en
muntmateriaal (28) Uitvoerverboden van zilveren, nikkelen en
bronzen munten (29) Bepalingen omtrent De Nederlandsche
Bank (29)
NEDERLANDSCH-INDI
30
HOOFDSTUK II
Voorstellen tot wijziging van het muntwezen
NEDERLAND
Grove zilveren munten terug te brengen tot pasmunt (45) Ontmunting (50) De zilverbons (51) Het halve gulden-stuk (52) Gehalte
grove zilveren munten (52) Waarborg van de goudwaarde van
zilveren munten (530
NEDERLANDSCH-INDI
Blz.
45
54
74
(b)
75
(c)
76
SAMENVATTING
77
BIJLAGE I
79
Blz.
(b)
(c)
(d)
Wet, uitgevaardigd in Engeland betreffende den terugkeer tot den gouden Standard (Gold Standard Act)
81
89
B I J L A G E II
Briefwisseling betreffende de uitvoering van de wet van
27 November 1919 (Staatsblad n . 786) (Gehalteverlaging
grove zilveren munten)
91
Brief van den Minister van Kolonin aan de Staatscommissie van
20 Februari 1922 (91) Brief van 's Rijks-Muntmeester aan den
Minister van Kolonin van 30 December 1921 (92) Brief van de
Staatscommissie aan den Minister van Kolonin van 19 Mei 1922
(94) Brief van den Minister van Kolonin aan de Staatscommissie
van 11 October 1923 (98) Brief van de Staatscommissie aan den
Minister van Kolonin van 22 October 1923 (100) Brief van den
Minister van Kolonin aan de Staatscommissie van 26 October 1923
(101) Brief van de directie van De Javasche Bank aan den Directeur
van Financin van 14 Juni 1922 (102) Brief van den Directeur van
Financin aan den Gouverneur-generaal van 23 Juni 1922 (106)
Idem van 17 Mei 1923 (111) Brief van den Minister van Kolonin
aan de Staatscommissie van 20 November 1923 (114) Brief van
den Directeur van Financin aan den Gouverneur-generaal van
29 September 1923 (115) Brief van de Staatscommissie aan den
Minister van Kolonin van 10 Januari 1924 (119)
B I J L A G E III
Afzonderlijke muntinrichting voor en in Indi
124
BIJZONDERE B I J L A G E
Nota van Lutterveld
INLEIDING
(a)
MR.
en tot leden:
P. BREDIUS, directeur van De Twentsche Bank, te Rotterdam;
M R . G. W. J. BRUINS, hoogleeraar aan de Nederlandsche
Handelshoogeschool te Rotterdam;
De Minister van Financin heeft 1JL-Apjril^l921 de Commissie, mede namens zijn ambtgenoot van Kolonin, genstalleerd
met de volgende rede:
MIJNE HEEREN,
Het behaagde aan Hare Majesteit bij besluit van 6 April 1921
n. 19, dat U in afschrift werd toegezonden, U te benoemen
onderscheidenlijk tot voorzitter, leden en secretaris van eene
Staatscommissie, die ik kortheidshalve zou willen noemen de
Staatscommissie voor het Muntwezen,
In de eerste plaats is het mij een aangename plicht U allen
den dank der Regeering te betuigen voor de bereidvaardigheid,
waarmee Gij aan hare uitnoodiging gevolg hebt gegeven. Vooral
geldt die dank U, Mijnheer de Voorzitter, die, ondanks Uwen
zoo gewichtigen en drukken werkkring als leider onzer circulatiebank, niet geaarzeld hebt, U ook thans weder ten dienste van
2
EXCELLENTIE,
In de eerste plaats betuig ik, mede uit naam van de andere
leden dezer Commissie, aan Uwe Excellentie onzen dank voor de
waardeerende woorden, door U gesproken, welke een spoorslag
te meer zullen zijn, om de moeilijke opgedragen taak ter hand
te nemen.
Terecht heeft Uwe Excellentie reeds er op gewezen, hoe de
vreeselijke, alles ontredderende oorlog zijnen invloed ook heeft
doen gevoelen op het muntwezen in Nederland en in zijne OostIndische kolonin. Daaruit zijn toestanden ontstaan, aan wier
mogelijkheid vr 1914 wel niemand zal hebben kunnen denken.
Uwe Excellentie wees reeds op het ongehoorde feit, dat binnen
enkele jaren tijds prijzen voor het zilvermetaal zijn voorgekomen
van 89% pence per ounce en thans weder 32 pence, waardoor
nieuwe problemen zijn ontstaan in een omvang als sedert
menschenheugenis niet zijn gekend. Maatregelen moesten
genomen worden, zooals de uitgifte van staatsmuntpapier,
waarvan de mogelijkheid van bestaan door de economische
wetenschap in ons land reeds lang was afgeschreven. Werd
vroeger van meer dan eene zijde de vrees uitgesproken, dat de
voorraad zilveren munten, aanwezig in onze kolonin en in
Nederland, op den duur tot ernstige verliezen aanleiding zou
geven, werd zelfs twijfel uitgesproken aan de waarde van het
edel metaal goud, dat de voornaamste metallieke dekking voor
het circuleerend bankpapier in moederland en kolonin vormde,
de laatste jaren hebben een zoo overwegende voorliefde van
bevolkingen voor die edele metalen geopenbaard, dat circulatie
van zilveren munten tijdelijk ophield te bestaan, en vrije circulatie van goud nog steeds onmogelijk is te achten, zoodat de
toevlucht moest worden genomen tot een fiduciair circulatiemiddel, vanwege de Regeering uitgegeven, ten einde in de
6
ben kunnen putten om te komen tot eene regeling van zijn muntwezen, en op den duur tot eene afbetaling van een nader vast
te stellen bedrag van schadevergoeding aan zijne tegenstanders
in den oorlog.
Deze Commissie moest haar werk staken, omdat de onderlinge
verhouding der vroegere belligerenten aan het nemen van besluiten in den weg stond.
Dientengevolge werd het vraagstuk: hoe Duitschland tot eene
stabilisatie van zijn muntwezen zou kunnen komen in verband
met het sluiten van eene groote internationale leening?" wederom
aan eene speciale Commissie van deskundigen voorgelegd in OctoberNovember 1922, welke Commissie te Berlijn bijeenkwam
op verzoek der Duitsche Regeering. Die bijeenkomst werd andermaal gehouden onder auspicin van de Commission des Rparaiions, welke op het zelfde oogenblik in pleno met een grooten
staf beambten te Berlijn aanwezig was.
Ook deze Commissie van deskundigen heeft de zaak niet verder
kunnen brengen dan tot het inleveren van twee, elkander vrijwel
aanvullende, rapporten, waarvan n door de Duitsche Regeering
werd aanvaard en aan de Commission des Rparations werd voorgelegd.
Opnieuw was gebleken dat de mogelijkheid nog niet bestond
om tot eene internationale overeenkomst te geraken.
Spoedig daarop werd de algemeene verwarring nog vergroot
door de bezetting van het Roergebied in Januari 1923. De grootste
ontwrichting in den toestand van het muntwezen en in de internationale wisselkoersen zou eerst door en na die bezetting ontstaan; de rijksmark heeft daarna den ergsten val doorstaan, en
de Fransche en Belgische franc, de Italiaansche lire hebben eerst
na de Roer-bezetting zeer lage standen bereikt.
De gebeurtenissen in Rusland hadden intusschen in de laatste
jaren tot eene steeds verder gaande depreciatie van den roebel
geleid.
A l was de toestand in Nederland en Indi belangrijk beter dan
an alle bovengenoemde landen, zoo was ook op ons gebied het
geldwezen z ontwricht, dat tusschen Nederland en Indi in den
!
een verandering kwam, toen verschillende landen konden verklaren in hun geldwezen de belemmeringen voor de toepassing
van den gouden standaard weder op te heffen. Dit is geschied
door Groot-Britanni, Nederland, Nederlandsch-Indi, NieuwZeeland en Australi op 28 April 1925. ) De Unie van Zuid-Afrika
had reeds in Januari 1925 in beginsel besloten niet later dan
30 Juni 1925 weder den gouden standaard te aanvaarden en ging
door officieele aankondiging inderdaad daartoe over op 12 Mei
1925.
Sedert dat oogenblik is weder vaste bodem verkregen voor
voortzetting van den arbeid der Commissie, en zij is hiertoe dan
ook overgegaan na den terugkeer van den eerst-ondergeteekende
van zijne reis naar Zuid-Afrika en Nederlandsch-Indi.
1
UI. Zijn er verdere, met de voorafgaande samenhangende, vraagpunten, welke in het advies der Staatscommissie behooI
ren te worden begrepen, en zoo ja, welke, en welke zijn
daaromtrent hare gevoelens?
1
11
HOOFDSTUK I
DE BESTAANDE TOESTAND OP H E T GEBIED V A N H E T
MUNTWEZEN
NEDERLAND
Algemeene beschouwingen
Decimale stelsel
h e i d
lllllll
Uit de bepaling van het gehalte der munten, in artikel 6 der Teekenmnnten
wet opgenomen, blijkt, dat behalve de gouden munten, alle Nedertlandsche munten zoogenaamde t e e k e n m u n t e n " zijn, d.w.z. mun|ten, waarvan de intrinsieke waarde minder bedraagt dan de
- ) Wat de vrije aanmunting betreft, volgt zulks niet uit den tekst der
Muntwet 1901, zooals die na de wijzigingen van 1912 is bekend gemaakt
ingevolge koninklijk besluit van 26 November 1912 [Staatsblad n. 354);
daar is verzuimd, in artikel 3 het vijfguldenstuk op te nemen, ofschoon de
wet van 31 October 1912 [Staatsblad n. 324) bij artikel 2 uitdrukkelijk
bepaald had, dat in het eerste lid van artikel 3 der Muntwet 1901 na het
woord tienguldenstukken" wordt ingevoegd: vijfguldenstukken".
1
13
nominae. Het verschil tusschen beide waarden is uiteraard grooter of klemer naarmate de muntmetaalprijs lager of hooger staat
Ue hier m het kort weergegeven regeling dateert van de wet
van 6 Jum 1875 (Staatsblad n . 117), toen het Nederlandsche
muntwezen, hetwelk voorheen op het zilver gebaseerd was geweest, gegrondvest werd op het goud.
e
e
S z Jri
muntwezen
TT
u s s chenv
901
e n s t e I
-t-
V '
e r h e i d ' n a de wijziging van 1912, niet het beeld
van den zuiveren gouden, maar dat van den hinkenden" standaard Want naast het gouden tien- en vijfguldenstuk zijn als
j wettig betaalmiddel tot onbeperkt bedrag in omloop de grove
zilveren munten (rijksdaalder, gulden en halve gulden)
Uit die bepalingen volgt dat het gouden tienguldenstuk 6,048
gram fi,n goud bevat. Het fijn goud bedraagt 900/1000 van het
gewicht van het muntstuk; de alliage bedraagt dus 100/1000 van
het gewicht; het volle wettelijke gewicht van het gouden tienguldenstuk bedraagt dus 6,72 gram.
0 1
l n z o n d
ov.rLn
De
"
^ t " gehechte \beteekenis stemt
7
*t woord en met het Engelsche woord
M
in"' ?
h 2de druk, Haarlem 18%, blz. 450) en
Mees [Ons Muntwezen in De Gids van 1882, deel IV, blz. 154) volgen eveneens deze interpretatie. Historisch verdedigbaar is .daarentegen de opvatting
van den term als omvattende uitsluitend de zilveren munten welke wettig
betaalmiddel zun tot onbeperkt bedrag en welke, aanvankelijk standaardmunten geweest zijnde, toen, ingevolge de daling der zilverprijzen, de
gouden standaard werd ingevoerd, van s/anaWd-munten teekenmunten"
hZ.rU
K * ^nterpreteerd bezit het Nederlandsche woord teekenmunt"
beperkter beteekenis dan het Engelsche token coin
ZZ
P-
e r
0 n
[ L e e r b
r d
e k
t e e k e n m
a n
d e e I
Volledigheidshalve worde nog vermeld, dat alle munten van het Rijk
en van zijne kolonin en bezittingen aan 's Rijks Munt te Utrecht worden
geslagen^ mgevolge de wet van 28 Mei 1901 [Staatsblad n. 130), laatstelijk
gewijzigd b de wet van 1 Juli 1909 [Staatsblad n. 253) en aldus gewijzigd
m werking getreden met ingang van den lsten October 1909, ingevolge kon.
beslui van 24 September 1909 [Staatsblad n. 321). Bij diezelfde wet werd
bepaald (m artikel 2), dat de voorwaarden, waaronder voor rekening van
anderen dan het Rijk aan 's Rijks Munt kan worden gemunt en medailles
worden geslagen, bi, algemeenen maatregel van bestuur worden vastgesteld
[koninkhjk besluit van 20 Januari 1913 [Staatsblad n. 35), laatstelijk ge? l o? ?
i besluit van 16 October 1919, [Staatsblad
n . 604). Bij de wet van 31 October 1912 [Staatsblad n. 331) werd 's Rijks
Munt aangewezen als staatsbedrijf in den zin der wet van 16 Februari 1912
[Staatsblad n . 85) met ingang van het dienstjaar 1913.
W
geVuld
b i j
k o n i n k l i
14
U i t n k i l o g r a m f i j n g o u d k a n e e n b e d r a g v a n 1 6 5 3 , 4 4 a a n Het muntloon
g o u d e n tientjes w o r d e n geslagen. D e r i j k s m u n t te U t r e c h t
be-
r e k e n t d a a r v o o r a a n k o s t e n v a n m u n t l o o n 5,55 p e r k i l o g r a m fijn, ,
henevens een essay-loon p e r baar. B i j de berekening v a n k o s t e n
v a n aanmunting moet i n N e d e r l a n d ook rekening w o r d e n gehouden
met
het
feit, d a t
de
rijksmunt niet
i n het
centrum
van
den
g e l d h a n d e l , te A m s t e r d a m , d o c h te U t r e c h t g e v e s t i g d i s . O m d a t
A m s t e r d a m als c e n t r u m v a n d e n g e l d h a n d e l het beste is ingericht
voor d e o n t v a n g s t v a n g o u d u i t h e t b u i t e n l a n d , m o e t e n d e k o s t e n
v a n v e r v o e r v a n het g o u d e n m u n t m a t e r i a a l v a n A m s t e r d a m n a a r
U t r e c h t en terug, inclusief
w o r d e n b o v e n de
assurantie,
in de practijk
eigenlijke fabrikatie-kosten
der
gerekend
munten.
I n E n g e l a n d , D u i t s c h l a n d en de Vereenigde Staten v a n A m e r i k a
is een Rijks-muntinrichting gelegen i n dezelfde plaats, w a a r
hoofdkantoor
v a n d e c e n t r a l e b a n k is', e n d e k o s t e n v a n
het
aan-
staat. D e
b e r e k e n i n g v a n d e n kostprijs v a n de gouden m u n t e n i n o m l o o p J
geschiedt
d a a r d u s z o n d e r d a t m e n r e k e n i n g b e h o e f t te h o u d e n
i n - en uitvoerpunten v a n goud
d a n i n N e d e r l a n d het geval k a n
liggen./^
elkander/
zijn.
H o e w e l m e n d u s i n N e d e r l a n d feitelijk 1 653,44 a a n g o u d e n , [
tienguldenstukken
heeft
op
kan
de o m s t a n d i g h e i d , d a t
aanmunting
.aankoop
van
heeft
te
fijn
m e n t e v e n s de a a n g e g e v e n
betalen,
goudmateriaal
slechts
tot
gevolg,
ongeveer
dat
goud,
kosten
men
bij
1647,50
per
k i l o g r a m f i j n k a n b e t a l e n , w i l m e n bij a a n m u n t i n g g e e n v e r l i e s
lijden.
B i j deze
gehouden
met
opstelling v a n
het
r^niexerlies,
cijfers
hetwelk
is nog
de
geen
a a n m u n t i n g k a n k o m e n te lijden, i n d i e n de M u n t
niet prompt
rekening i
opdrachtgever
de
z a l u i t v o e r e n . D a t d i t rente-verlies^ vrij
tot I
opdracht
belangrijk
k a n z i j n , i s r e e d s o p te m a k e n u i t a r t i k e l 3 d e r M u n t w e t v a n 1901,
verklarende,
dat de M u n t a l l e e n a a n eene a a n v r a g e v a n p a r t i -
c u l i e r e z i j d e t o t a a n m u n t i n g v e r p l i c h t i s g e v o l g te g e v e n , w a n n e e r
w e r k z a a m h e d e n v o o r het R i j k het niet v e r h i n d e r e n . I n de
prac15
tijk heeft dan ook inderdaad het geval zich wel voorgedaan,
dat aanmunting voor particuliere rekening door uitstel uit dien
hoofde lang heeft geduurd.
De taak van De
Nederlandsche
Ronk
lii
Ut
a
muntwezen
Ar,
, .,
..
T*.. ..
..
16
> " T t o ,
DIJ
Doch ook de aanmuntingen van De Nederlandsche Bank hebben in den loop der jaren geen grooten omvang aangenomen i n
vergelijking van haar geheelen goudvoorraad. Dit feit staat mede
in verband met de ongewoonte i n Nederland, om goud i n den
dagelijkschen omloop te brengen.
Ook heeft de omstandigheid, dat, eveneens met de hoedanigheid van onbeperkt wettig betaalmiddel, het bankbiljet van tien
gulden gaarne door het publiek is opgenomen, uiteraard de
behoefte aan het gouden tienguldenstuk getemperd.
O m al die redenen was tot nog toe de circulatie van gouden
munt i n Nederland binnen vrij nauwe perken gebleven. Eerst
onlangs heeft De Nederlandsche B a n k opnieuw een proef willen
nemen om gouden tienguldenstukken i n omloop te brengen.
N a invoering der Muntwet 1912 is door den Staat ook een proef
op kleine schaal genomen met gouden vijfguldenstukken. In het
geheel zijn slechts gouden vijfjes tot eene gezamenlijke waarde
van 5 millioen aangemunt en i n omloop gebracht. Die stukken
zijn grif door het publiek opgenomen. Het kleine aantal verschafte echter eene soort van zeldzaamheidswaarde aan die stukken, zoodat het onzeker is, of zij in de circulatie werkelijk gewild
zouden zijn geworden; de stukken hebben daardoor aan hunne
bestemming om deel uit te maken van den dagelijkschen omloop
feitelijk niet kunnen voldoen.
E e n en ander brengt mede, dat goud sedert 1875 slechts i n
geringe mate i n omloop is i n Nederland, zoodat uit den voorraad i n handen van particulieren (banken en publiek) i n den regel
niet voldoende goud naar het buitenland kon worden gezonden
voor internationale betalingen.
De taak om den gulden i n het internationale verkeer op zijne
volle waarde te handhaven, voor zooverre zulks door afgifte van
goud zou kunnen en dienen te geschieden, valt dus terug op De
Nederlandsche Bank. N u het vrije goudverkeer sedert 28 A p r i l
1925 ') tusschen een aantal landen is hersteld, is de beteekenis
van die taak weder meer op den voorgrond gekomen. Zij is i n
twee deelen te splitsen:
*) Zie bijlage I, blzz. 79 v.v.
17
Invoerpunt:
Uitvoerpunt:
!)
12,14 a 12,15
2,50 a 2,50
1,00 a 1,01%
5
19
w
Deze in- en ui^voer-punten van goud zijn echter niet als vaststaande cijfers aan te nemen. Allerlei bijkomstige invloeden kunnen daarop inwerken, als bijzondere vrachttarieven (verzending
per postpakket), vertraging in het vervoer, aanbod van partijen
goud, welke goedkooper op de metaalmarkt te verkrijgen zijn, en
dergelijke. Goud is reeds naar ons land toegevloeid bij wisselkoersen welke volgens theoretische berekening tot goudinvoer nog
geen aanleiding geven.
. |P
I
j
/
j
% C
De handhaving van de wisselkoersen tot of binnen de goudpunten kan ook op eene andere wijze geschieden dan door
afgifte of aankoop van goud. De Nederlandsche Bank toch heeft
een middel tot beheersching der wisselkoersen in haar buitenlandsche wisselportefeuille. Door slechts eene fractie van n
procent hooger te bieden of lager te laten in cheque of telegrafische uitbetalingen (T.T.) op andere goud-centra, kan zij de
verscheping van goud in beide richtingen zelfs voorkomen.
De Nederlandsche Bank is reeds geruimen tijd in staat, langs
dien weg te waken tegen eene onderschatting, en casu quo ook
in andere richting eene overschatting, van den gulden in het
internationale geldverkeer.
De circulatiebank heeft dus krachtige wapenen tot hare beschikking om het eigen landsgeld op goud-pariteit te houden en
kan in dat opzicht meer kracht uitoefenen dan door voorschriften in eene muntwet t verkrijgen is.
Toch kan ook de muntwet in deze richting zekere waarborgen
De bepalingen der
20
de Minister,
dat
zeggende,
doelde?
De aanmunting van zilveren munten is bij de wet alleen toegestaan aan het Rijk, en wel uitsluitend, i n beginsel, uit van
Rijkswege aan den omloop onttrokken munten. Dat is de grondregel, waardoor aan het beleid van den Staat is overgelaten, den
i n omloop zijnden voorraad zilveren munten zonder vermeerdering en zonder vermindering i n behoorlijken toestand te handhaven. Naast dien grondregel bevat de wet voorzieningen voorr
[al^iakmping,
(b) uitbxeiding van de circulatie van zilveren munten voor de
uitzonderingsgevallen, waarin de behoeften der circulatie of de
toestand van het Nederlandsche muntwezen (artikel 3 en 4 der
wet) zulks noodig maken.
De eerstbedoelde voorziening treft men aan i n artikel 4 der
wet, de laatstbedoelde i n de laatste alinea van artikel 3 der
wet. A r t i k e l 4 verleent aan den Minister de bevoegdheid, gehoord
de betrokken afdeeling van den R a a d van State, doch overigens
eigenmachtig, voor een bedrag van ten hoogste 25 rnillioen gulden
aan rijksdaalders (en dus tot een hooger bedrag alleen i n medewerking van de Staten-Generaal) te doen versmelten tot baren
en die baren door tusschenkomst van De Nederlandsche B a n k te
verkoopen. Deze bepaling dankt haar ontstaan aan. de wet van
27 A p r i l 1884 (Staatsblad n . 97).
De laatste alinea van artikel 3, bij de wijziging van 1912 i n
de wet opgenomen, bevat tegenover deze voorziening van ontmunting van zilver de voorziening voor het tegengestelde geval. Hier
is aan de K r o o n de bevoegdheid verleend tot aanmunting van
zilveren munten anders dan uit zilver, verkregen uit versmelting
van rijksmunten. Bij begrootingswet moeten evenwel de gelden
voor aankoop van zilver worden gevoteerd, zoodat de hier
bedoelde aanmunting niet buiten de medewerking van de StatenGeneraal kan geschieden. V o o r de winst, welke uit zoodanige
21
Volgens de laatste opgave bedroeg het kapitaal van het Nederlandsche muntfonds op 1 Januari 1925 rond 54 millioen
nontinaal.
Muntfondsen in
vroegeren tijd
A l s aanvulling van het overzicht over den toestand van het Oorzaak van den
muntwezen i n Nederland worde hier i n herinnering gebracht, overvloed van zildoor welke oorzaken de voorraad zilveren teekenmunten in ons
teekenmunl a n d gedurende vele jaren zooveel grooter is geweest dan de
^-^j^
behoefte van onze circulatie vereischte, z zelfs, dat uit dien
overvloed tijdelijk eene ontwrichting van ons geldwezen dreigde
>voort te komen.
Het Nederlandsche muntwezen was sinds de wet van 26 November 1847 (Staatsblad n . 69) gebaseerd op den zilveren standaard.
Dat ging goed zoolang de waarde van het zilver de noodige stabiliteit behield. Toen evenwel na den Fransch-Duitschen oorlog i n
Duitschland voorbereidingen werden getroffen om den zilveren
standaard voor den gouden te verwisselen en men ook elders
(Scandinavi) het streven bespeuren kon, aan het zilver de hoedanigheid van standaardmetaal te ontnemen, dreigde er ontwrichting van het Nederlandsche muntwezen. Onder die omstandigheden benoemde de Regeering de bekende Muntcommissie van
1872, die i n haar tweede verslag, dat van 1873 dateert, onder den
indruk van de aanvaarding van den gouden standaard i n Duitschland ook voor Nederland tot dien maatregel adviseerde.
Intusschen was reeds ingevolge het eerste advies van de M u n t commisie de Munt voor aanmunting van zilver gesloten. Dat was
v e r e n
23
25
bracht vrijwel alle zilver bij de Bank, waardoor zij de aanmuntingen in handen behield en schadelijke aanmuntingen door particulieren voorkwam. Toen nu na 1871 de komende omwenteling
in het muntwezen haar schaduw vooruit wierp en met de mogelijkheid van sluiting van de Munt voor aanmunting van zilver
I allengs ernstiger rekening gehouden moest worden, moest
de Bank er op bedacht zijn, haar zilvervoorraad om te
zetten in een zoodanige hoeveelheid munten, dat voor hare
opeischbare schulden eene voldoende dekking in muntmateriaal
I aanwezig zou zijn. Daarom had de Bank reeds in haar boekjaar
\ 1872/'73 met volle kracht laten aanmunten, zoodat aan het einde
\ van dat jaar de voorraad munt bijna 54 millioen bedroeg tegenover een voorraad muntmateriaal van rond 58 millioen.
Na de aanmuntingen in de zeven maanden van 1874 bedroeg
de voorraad gemunt zilver op het einde van het boekjaar 1874/'75
ruim 81 millioen bij een totalen voorraad munt en muntmateriaal van rond 140 millioen.
Winst heeft de Bank daarbij niet gemaakt omdat het
zilver dat zij liet vermunten, aangekocht was op de oude,
| hooge, prijzen. Toen de daling van de zilverprijzen inzette en de
! ommekeer in den te volgen standaard van het muntwezen hier en
i in het buitenland zich begon af te teekenen, had de Bank, in
1872, hare zilver-aankoopen gestaakt en ook zilver verkocht.
Pn:
Maatregelen na
Tot besluit van dit hoofdstuk worden vermeld de wijzigingen
het uitbreken van en aanvullingen, welke in den oorlogstijd en onder den invloed
den oorlog (1914) daarvan, dus in de jaren na einde Juli 1914 verloopen, in het
Nederlandsche geldwezen zijn tot stand gebracht.
Zilverbons
' ^7
ring gemachtigd tot uitgifte van zilverbons van n, twee-en-eenhalven en vijf gulden, tot een maximum van 25 millioen gulden. *)
De zilverbons hadden i n het betalingsverkeer volkomen dezeTP"
1 de r o l te vervullen als de zilveren munten, i n omloop als
\jtfettig betaalmiddel tot onbeperkt bedrag. Het maximum-bedrag,
aanvankelijk als grens aan de uitgifte gesteld, wei^Jberhaal=
delijk verhoogd, laatstelijk bij de wet van 7 December_1918
(Staatsblad n . 782), waarbij het werd bepaald op 100 millioen.
Dit noodgeld is tijdelijk jnjjmlppp gebracht ingevolge egu voorstel, op 3 Augustus 1914 door De Nederlandsche Bank aan de
Regeering gedaan; het zou niet worden beschouwd als staatsmuntpapier, als bedoeld i n artikel 31, alinea 6 sub 2 van de Bankwet
1919; anders zou met die uitgifte de Staat zijn deel i n de winsten
der B a n k verliezen. Daartegenover zou de Bank intrekking van die
bons kunnen eischen, zoodra zij voldoende zilver aan de Regeering kon verschaffen om die intrekking mogelijk te maken. Het
tijdelijk karakter van dezen maatregel werd i n de wet aangegeven
zoowel i n den considerans, waar gesproken wordt van tijdelijke
hulpmunt", als i n de bepaling van verplichte intrekking op verzoek der Bank, i n artikel 8 dier wet opgenomen.
r
Toen i n de latere oorlogsjaren, 1917 en 1918, de groote stijging Het zgn. oppoti n de koperprijzen leidde tot omvangrijke onttrekkingen van kope- tings-wetje"
ren pasmunt aan het verkeer en ook bleek, dat de nikkelen pasmunt werd vastgehouden, werden bij de wet van-12 Januari 1.9.18
1 (Stnntshlftil n . 14) bepalingen vastgesteld tegen het oppotten en
( versmelten van zilveren, nikkelen en bronzen pasmunt. U i t de
Memorie van Toelichting blijkt, dat de Minister, nu deze maatregelen toch werden genomen, veiligheidshalve de zilveren pasmunt er onder begrepen heeft, hoewel van oppotting daarvan nog
niet i n ernstige mate gebleken was.
Deze wet is onder 7, opgenomen bij de verschillende met de
oorlogscrisis verband houdende wetten, waarvan de intrekking
beoogd wordt i n het wetsvoorstel tot intrekking van verschillende
) De zilverbon van 5, werd afgeschaft bij koninklijk
20 Maart 1915 (Staatsblad n. 158).
1
besluit van
27
28
'^l
z i l y e r e n
J^""
Met het doel om zoo noodig den goudvoorraad van De Nederlandsche Bank tegenover de houders harer bankbiljetten te
beschermen, w e r d bij de wet_van 3 Augustus 1914 (Staatsblad
ni. 345) bepaald, dat, ingeval van oorlog of oorlogsgevaar, de
verplichting der B a n k tot betaling harer biljetten (vermeld i n
artikel 13 der Bankwet 1904, Staatsblad n . 355, 1903) bij algemeenen maatregel van bestuur k a n worden opgeschort. In de B a n k wet 1919 is deze bepaling i n artikel 19 overgenomen. Het is echter
nimmer noodig geweest, de bepaling i n toepassing te brengen.
Ten einde aan de biljetten-circulatie van De Nederlandsche
B a n k de voor de bijzondere omstandigheden noodige grootere
elasticiteit te verleenen, werd het koninklijk besluit, waarbij de
minimum-dekking in metaal der dadelijk opeischbare schulden
van de Bank op twee vijfde gedeelte werd bepaald (koninklijk
besluit van 16 A p r i l 1864, Staatsblad n . 18), bij koninklijk
*] Zie bijlage I, blz. 79.
29
1
L
r
B a n k
Algemeene beschouwingen
De Indische
Muntwet 1912
Het Indische muntwezen wordt geregeld bij de wet van 31 October 1912 (Staatsblad n. 325, N.-I. Staatsblad n. 610), onderden
snaam van Indische Muntwet 1912", op denzelfden datum tot
stand gekomen derhalve als de lezing-1912 van de Nederlandsche
Muntwet 1901. Men kan deze Indische Muntwet beschouwen als
eene codificatie van de talrijke, in verschillende wetten en ordonnantin verspreide bepalingen, welke in Nederlandsch-Indi op
het stuk van het muntwezen golden.
Uit de bepalingen dezer wet blijkt, dat er tusschen Nederland
en Nederlandsch-Indi in beginsel eenheid van muntwezen bestaat
met uitzondering van de pasmunt, welke voor Nederlandsch-Indi
wel in dezelfde waarden wordt aangemunt als de Nederlandsche
pasmunt, maar daar een eigen Nederlandsch-Indisch muntstempel draagt en een eigen type en gehalte bezit. De pasmunt, welke
voor Nederland in brons wordt geslagen, wordt voor Nederlandsch-Indi in koper gemunt en wat de beperkte bedragen
betreft, waarboven pasmunt niet in betaling behoeft te worden
genomen, is er het verschil, dat voor Indi de nikkelen pasmunt
wettig betaalmiddel is tot een bedrag van ten hoogste vijf- en de
koperen pasmunt tot een bedrag van ten hoogste twee gulden.
Overigens is onverkort van toepassing op het Indische muntstelsel hetgeen hierboven bij de behandeling van het Nederlandsche muntstelsel werd medegedeeld omtrent het gevolgde
decimale stelsel, de vrije aanmunting van gouden tientjes en vijfgulden-stukken en de uitsluitend voor rekening van den lande
opengestelde aanmunting van grove zilveren munten en van pasmunt, de hoedanigheid van wettig betaalmiddel tot onbeperkt
bedrag van de gouden en van de grove zilveren munten (den
rijksdaalder, den gulden en den halven gulden), de eigenschap
30
van tekenmunten van alle munten behalve de gouden. Vermelding verdient, dat de halve gulden in Nederlandsch-Indi, in
tegenstelling met Nederland, een zeer gewild muntstuk is.
i mu rit rcop.hn
omtrent
aan- en
o n t m u n t np i s v o o r
Deiae
net inaiscn
gebieden gelijk; alleen bestaat er, ingevolge het bepaalde bij |muntfonds
artikel 4 van de Indische Muntwet 1912, een afzonderlijk ,,Fonds|
uit de zuivere winsten, verkregen uit aanmuntingen voor rekening
van Nederlandsch-Indi", kortweg het Indische Muntfonds"!'
genoemd. Volgens de laatste opgave bedraagt het kapitaal
van dit fonds op 1 Januari 1925 rond 39,5 millioen nominaal. De beleggingen hebben niet alleen, gelijk voor het.
Nederlandsche muntfonds is voorgeschreven, plaats in inschrijvingen in n of meer van de Grootboeken der Nationale Schuld,
maar bovendien in schuldvorderingen, deel uitmakende van leeningen, aangegaan ten laste van Nederlandsch-Indi.
Bij de behandeling van de wijziging 1912 van de Muntwet
1901 ), werd in het Voorloopig Verslag de vraag geopperd, hoe,
bij de bestaande eenheid van grove zilveren munten tusschen
moederland en kolonie, uit te maken zou zijn, of eene aanmunting van die munten inderdaad voor Nederland dan wel voor
Indi was geschied; tegen een fonds, ter verzameling van de
winsten, verkregen uit aanmunting van de, eigen, Indische pasmunt bestond dat bezwaar niet. In de Memorie van Antwoord )
deelde de Minister mede, bij zijn voorstel ter zake te zijn uitgegaan van billijkheids-overwegingen, met den wensch om aan de
Indische geldmiddelen de volle maat te geven. De Minister bleek
de winsten uit aanmuntingen van grove zilveren munten voor
Indi te beschouwen als een soort van reserve, welke van den
aanvang af ten name van Indi behoorde te worden geboekt. Als
norm bij de beslissing aan welk fonds de winst op zekere aanmunting ten goede zou moeten worden gebracht, zou, volgens
de meening van den Minister, moeten gelden, dat geacht werd
voor Indi te zijn gemaakt, hetgeen voor Indi-werd aangevraagd
1
*) Bijl. Handelingen Tweede Kamer 1911/12, n". 256, 5, blz. 10, 2de kolom.
2
32
beteekenis van de wet voor Indi van 1877 geen andere dan die
van een elegantia iuris.
Gelijk eveneens bij de behandeling van het muntwezen in
Nederland hierboven in herinnering werd gebracht, hebben alle
muntwerkzaamheden, ook voor 's Rijks kolonin en bezittingen,
J plaats aan 's Rijks Munt te Utrecht; Indi bezit dus geen eigen
Jt muntinrichting.
Pe gouden stan- Uit den aard der zaak is bij de gegeven eenheid van muntwaard
stelsel ook het Indische muntwezen gebaseerd op den gouden
standaard. De hierboven, bij de behandeling van het Nederlandsche muntwezen, vermelde vraag van den heer van Nierop,
in de Eerste Kamer der Staten-Generaal gesteld tijdens
de behandeling van de wijziging 1912 van de Muntwet 1901, om
in de wet eene uitdrukkelijke bepaling op te nemen, dat de goudpariteit der rekeningseenheid, de gulden, wordt gewaarborgd,
heeft ook betrekking gehad op de Indische Muntwet 1912 omdat,
op voorstel van den voorzitter der Kamer, beide wetsontwerpen
als gezamenlijk in beraadslaging beschouwd zijn. *) Ook het
daarop door den Minister gegeven antwoord heeft dus mede
betrekking op de Indische Muntwet 1912.
Ook in Nederlandsch-Indi is het gouden tienguldenstuk (even/ min als het vijfguldenstuk) nimmer in-beteekenende mate in
omloop geweest. Ook hier bleek het geldverkeer, nadat het gedurende de laatste jaren der negentiende- en de eerste jaren der
twintigste eeuw gaandeweg geleid was in de banen van het bij
de wet geregelde stelsel, te kunnen volstaan met de grove zilveren
munten, de pasmunt en de biljetten van De Javasche Bank. Wat
de zilveren munten betreft, werd die ontwikkeling van zaken in de
hand gewerkt doordat groote groepen van de Oostersche bevolking slechts in aanraking plegen te komen met betalingen van
zoodanigen omvang, dat daarvoor de zilveren munten alleszins
voldoende zijn en de gouden munten juist onpractisch zouden
wezen. Goudgeld is bij den inlander meer gewild als spaarmiddel,
als sieraad en verder als reisgeld om ter bedevaart te gaan. Het
Nederlandsche goudgeld staat ook niet in de gunst bij de inJ
34
jj?
r"*-M
Er zijn nog andere redenen, waarom goud in Indi niet zoozeer J De Javasche Bank
noodig is. Artikel 28 der Javasche Bankwet 1922 legt aan De jen de handhaving
Javasche Bank uitdrukkelijk de verplichting op om ten minste van den gouden
driekwart gedeelte van haar verplichte metaaldekking (d.i. dus standaard
vr 1914 % van 40 %; na het uitbreken van den oorlog % van
20 %) in Indi aanwezig te hebben, waarvan tot een bedrag van
de helft van de verplichte metaaldekking uit in de kolonie gangbaar wettig betaalmiddel moet bestaan. De Javasche Bank heeft
echter volledige vrijheid gekregen om het bedrag van haar
metaal dekking, deze percentages overtreffende, aan te houden
daar, waar zij zulks dienstig acht. Er kan voor De Javasche Bank
aanleiding bestaan, een niet onbelangrijk deel van haar goudvoorraad buiten Nederlandsch-Indi aan te houden; in de practijk doet zij dat dan ook. Een logisch uitvloeisel daarvan is, dat
zij eene groote bewegings-vrijheid verkrijgt om goud, buiten Indi
aangehouden, dat voor haar overtollig is, om te zetten in rentegevende beleggingen. Op die wijze kan zij zelve ingrijpen om
haar bedrijf winstgevender te maken, doch tegelijkertijd krijgt
zij een nauwkeurigen regelaar van haren metaalvoorraad in
handen.
Dit bankstelsel is van zveel belang voor den geldsomloop van ~J
Indi, dat eene nadere uiteenzetting daarvan naar de meening I
der Staatscommissie hier op hare plaats is.
35
Vreemde munten, in dergelijke gebieden in omloop, werden verdreven. Een passer-verkeer werd ontwikkeld, loonen
worden uitbetaald waar vroeger loondienst onbekend was. Welvaart is op vele plaatsen zichtbaar vermeerderd, waaruit ook
ontsproten zijn grootere behoeften voor de bewoners. A l die factoren brengen mede, dat ter plaatse meer omloopsgeld noodig is.
Voor het muntwezen beteekent dat hetzelfde alsof nieuw gebied
geannexeerd was; eene belangrijke.hoeveelheid muntstukken is
noodig geworden boven de vroeger bestaande behoefte. Die nieuwe
geldsomloop moet worden verzorgd evengoed als nieuwe regeeringsgebouwen, scholen, post- en telegraafkantoren, enz. moeten
gesticht worden.
Men heeft hier niet te maken met eene min of meer kunstmatige
vergrooting van crediet, niet met verschijnselen van een geprikkelde speculatie. Hier staat de plicht van eene vergrooting van
den geldsomloop geheel op zich zelve, uit eigen, nieuwe, oorzaken
ontstaan. Het zou dus eene verkeerde politiek zijn van de circulatiebank om die invloeden zonder meer te laten doorwerken,
totdat eene schaarschte van geld zich zou hebben geopenbaard, en
die te willen bestrijden door eene verhooging van de bankrente.
Een rechtstreeksch ingrijpen is hier noodzakelijk en daaraan
moeten zoowel het Gouvernement als de circulatiebank deelnemen. In de laatste twintig jaren is dat dan ook steeds geschied;
het Gouvernement zorgde voor den aanvoer van zilveren munten,
De Javasche Bank voor de aanschaffing van gouden munten,
waardoor haar edelmetaal-voorraad z aanzwol, dat zij, met
behoud van eene minimum-dekking in metaal tot een percentage
als was voorgeschreven, in staat en gerechtigd was zooveel meer
bankbiljetten uit te geven als voor een ongestoorden geldsomloop
wenschelijk was.
De Javasche Bank ging echter nog verder. Door het deelnemen
aan de financiering van de voortbrengselen in Indi, als boven aangegeven, kreeg zij de beschikking over naar verhouding zeer groote
bedragen aan saldi in het buitenland, inclusief Nederland. Die
saldi kon zij naar eigen verkiezing omzetten in edel metaal; in zilveren munten in Amsterdam, zoolang De Nederlandsche Bank
nog bij machte was om die zilverstukken uit haar voorraad af
39
41
afgifte
w e
k e
42
President en directeuren der Javasche Bank verbinden zich tegenover de Regeering van Nederlandsch-Indi
tot handhaving en voortzetting van de tot dusver door de
Javasche Bank gevolgde goudpolitiek, door o.m. bij stijging
van de wisselkoersen op het buitenland! boven de pariteit der
goudwaarde behalve in buitengewone omstandigheden, ter
beoordeeling van den .Gouverneur-Generaal, na raadpleging der Javasche Bank en behalve voor wisselarbitrage,
haren goudvoorraad, zoolang zij daartoe bij machte zal zijn,
zonder in strijd te geraken met de bepalingen van de
Javasche Bankwet, zoo noodig, voor afgifte beschikbaar
te stellen op den voet van 1 653,44 per kilogram fijn voor
baren en tot hiermede overeenkomende prijzen voor gouden
,, muntspecin.
Die verklaring is niet in strijd met de sedert vele jaren door \\\h *
De Javasche Bank gevolgde goudpolitiek om feitelijk geen goud
aan particulieren af te geven. Immers in de practijk heeft zij, in de V
tijden, dat de verklaring van kracht was, steeds T.T. ^eventueel
chque) afgegeven binnen de z.g. goudpunten, zoodat zij de koersen niet zoover liet rijzen, dat verscheping-'van goud voor particulieren winstgevend werd. Zij heeft dus met hare politiek,
gegrond op het goudwissel-stelsel, inderdaad denzelfden steun
aan den wisselkoers gegeven, als wanneer zij goud in natura had
afgegeven.
Volledigheidshalve willen wij nog eenige maatregelen vermei-
Wijzigingen in de
geldende bepalin-
&** ,
,
stand gekomen
n a
43
1 9 1 2
t o i
den, welke sedert 1912 op het gebied van het geldwezen in Indi
zijn getroffen.
De hoedanigheid van wettig betaalmiddel is verleend aan de
biljetten van De Javasche Bank bij ordonnantie van 5 Augustus
1914 [N.-I. Staatsblad n . 537) en bevestigd bij de wet van 31
Maart 1922 [Staatsblad n . 160, N.-I. Staatsblad n. 181).
De verlaging van de verplichte metaaldekking der dadelijk
opeischbare schulden van De Javasche Bank van 2/5 op 1/5 gedeelte werd afgekondigd bij de ordonnantie van 5 Augustus
1914 (N.-I. Staatsblad n. 538).
De Indische zilverbons werden ingevoerd bij de ordonnantie
van 18 Juli 1919 [N.-I. Staatsblad n . 408), aangevuld bij
ordonnantie van 10 Januari 1920 (N.-I. Staatsblad n. 8), en bij
ordonanties van 8 November 1920 (N.-I. Staatsblad n. 805) en
van 8 Januari 1921 (N.-I. Staatsblad n. 19).
Een uitvoerverbod op gemunt en ongemunt goud en zilver werd
bij ordonnantie van 7 Augustus 1914 (N.-I. Staatsblad n. 543)
uitgevaardigd.
Bij de ordonnantie van 16 Augustus 1919 (N.-I. Staatsblad
n. 511) werden bepalingen getroffen tegen het oppotten en ver-,
smelten van zilveren, nikkelen en bronzen pasmunt.
Bij ordonnantie van 24 September 1919 (N.-I. Staatsblad
n. 655) werd in het bijzonder verboden het nemen van agio op de
wettige betaalmiddelen en het aannemen van muntbiljetten
voor minder dan de nominale waarde.
De wet van 27 November 1919 (Staatsblad n . 786), houdende
verlaging van het gehalte der grove zilveren munten van 945- op
720 duizendsten, is mede toepasselijk verklaard als wijziging van
de Indische Muntwet 1912.
Voor een gedeelte van Nederlandsch-Indi had beteekenis de
ordonnantie van 8 Augustus 1914 (N.-I. Staatsblad nos. 546 en
547), waarbij de muntzuivering, wat den omloop van duiten
betreft, op Celebes en onderhoorigheden, Menado, Ternate en
onderhoorigheden, geregeld bij Ordonnantie van 18 Juli 1914
(N.-I. Staatsblad nos. 508 en 509) werd opgeschort. Nadat die
opschorting bij ordonnanties van 9 Mei 1922 (N.-I. Staatsblad
nos. 302 en 303) werd opgeheven, is de muntzuivering in de hierbedoelde gewesten tegen April van het jaar 1923 voltooid.
44
HOOFDSTUK II
VOORSTELLEN TOT WIJZIGING V A N H E T M U N T W E Z E N
NEDERLAND
45
46
)
)
47
|
\
muntwezen niet goed geregeld was, en is dus meer als een tijdelijke noodmaatregel te beschouwen. Nu de positie van Nederland
op gebied van het muntwezen zoo verbeterd is, dat wij het goud
zonder verdere aarzeling als den grondslag van ons muntwezen
kunnen aannemen, dient die noodmaatregel uit ons muntwezen
gebannen te worden.
Wanneer Nederland thans tot dezen stap overgaat, wordt daarmede een feitelijke toestand gewettigd, omdat groote betalingen
tot duizenden guldens in de practijk toch reeds nimmer met rijksdaalders, guldens of halve guldens plegen te geschieden, doch met
bankpapier, door gebruikmaking van chques of per giro. Aan den
anderen kant heeft in den loop der jaren, gelijk in het voorafgaande meer dan eens in het licht werd gesteld, het motief,
hetwelk in 1875 geleid heeft tot aanvaarding van den hinkenden
standaard namelijk de beangstigende overvloed van zilveren
ruilmiddel zijn kracht verloren, naarmate die overvloed verkeerd is in evenwicht van behoefte en voorraad.
Gezien den op het oogenblik nog vrij belangrijken omloop
van zilveren munten in Nederland en de voorraad zilveren
munt bij De Nederlandsche Bank, welke volgens den weekstaat van 1 Maart 1926 ruim 26 millioen bedroeg, verdient het evenwel aanbeveling, in Nederland voorloopig de rijksdaalders en guldens wettig betaalmiddel te laten tot vrij ruim
genomen bedragen; de Staatscommissie stelt voor, dat bedrag voor
rijksdaalders en guldens te bepalen op honderd gulden nominaal
voor ieder der beide soorten. Op den duur zal voor iedere pasmunt de grens getrokken moeten worden iets boven de hoeveelheid, welke ieder daarvan zonder bezwaar in het dagelijksche
leven bij zich kan dragen.
Wordt aan de grove zilveren munten het karakter van wettig
betaalmiddel tot ieder bedrag ontnomen, dan behoort daarop
evenwel ne uitzondering te worden gemaakt, en wel tegenover
den Staat, omdat, gelijk de Staatscommissie van 1872 reeds in
haar nadere verslag *) in het licht stelde, de Staat alleen bevoegdheid bezit om pasmunt te doen aanmunten en derhalve ook
omgekeerd op den Staat de verplichting dient te rusten, pasmunt
l
48
Op blz. 45.
tot onbegrensde bedragen in betaling te nemen_-.Uit een oogpunt van practijk moet een uitzondering gemaakt worden
voor de kleine pasmunt, welke onder de bestaande wetgeving
tegenover den Staat evenmin de hoedanigheid van wettig
betaalmiddel tot ieder bedrag bezit. Naast de noodige wijziging
van de artikelen der Muntwet 1901, welke op pasmunt betrekking hebben, zal dus ook de bepaling opgenomen moeten worden
dat de zilveren pasmunt van 2,50 en 1, in 's Rijks kassen tot
ieder bedrag in betaling wordt genomen. Blijft de kleine pasmunt, waarvan men bezwaarlijk van de beheerders van 's Rijks
kassen kan vergen, dat zij die tot onbeperkte bedragen in betaling
nemen, betaalmiddel tot beperkt bedrag ook in 's Rijks kassen,
dan zal het wel aanbeveling verdienen de inwisseling van kleine
pasmunt 'in groote pasmunt tot onbeperkte bedragen aan bepaalde
kantoren te blijven openstellen.
Een uitvloeisel van den maatregel om aan de grove zilveren
munten de hoedanigheid van pasmunt te geven, zal zijn, dat De
Nederlandsche Bank, op wie de verplichting rust, haar biljetten
in ander wettig betaalmiddel te voldoen, daartoe vrijwel niet
anders als gouden muntstukken meer zal kunnen bezigen.
Vroeger had De Nederlandsche Bank achter zich, wat haar president Mr. N . P. van den Berg gaarne het zilveren bolwerk"
noemde. Tot 1906 was bij de bank eene groote hoeveelheid grove
zilveren munten aanwezig, welke gebruikt mochten worden voor
betaling der bankbiljetten; ze werden zelfs bij voorkeur en nagnoeg uitsluitend voor dat doel gebruikt, omdat de Bank uit beginsel het goud moest vasthouden om dat te doen dienen voor internationale 'betalingen, dus voor handhaving van den koers van den
gulden in het internationale wisselverkeer. Met betrekking tot die
bankpolitiek, door de omstandigheden geboden, heeft De Nederlandsche Bank de bekende verklaring van 1903 afgelegd over
afgifte Van goud tot handhaving van den wisselkoers. *)
Nu het zilveren bolwerk nagenoeg is weggevallen en de zilverbons dat bolwerk niet in belangrijke mate hebben aangevuld,
komt de verplichting van de Bank om in gouden, tientjes te
betalen sterk op den voorgrond.
*) Zie blz. 18.
49
De afgifte van gouden munten kan echter thans nog onder zekere
omstandigheden ongewenscht zijn. Nog steeds wordt in sommige
landen agio betaald op goud om redenen, welke overigens met
het internationale verrekeningsverkeer geen verband houden.
Zoo komt het bijvoorbeeld in verscheidene Europeesche Staten,
in Britsch-Indi en in het verre Oosten voor, dat agio betaald
wordt voor goud door lieden, die onder de politieke toestanden
angstig zijn en goud als een vermogens-deel in veiligheid willen
brengen. Op die wijze kan er ook in Nederland eene vraag naar
goud ontstaan, grooter dan waartoe de betalingsbalans aanleiding
zou geven.
De Staatscommissie vindt in een en ander aanleiding, afzonderlijk nadere voorstellen te doen met betrekking tot de betaling
van de biljetten van De Nederlandsche Bank. )
1
50
51
De zilverbons
In 1908 stelde de directie van De Javasche Bank zich in een Waarborg van de
advies aan de Regeering ) op het standpunt, dat opneming in goudwaarde van
de wet van een uitdrukkelijken waarborg van de goudwaarde zilveren munten
der zilveren munten gewenscht was. Bij de behandeling in de
Eerste Kamer van de wetsontwerpen van 1912 verlangde zulks
ook de heer van Nierop. Daartegen verzette zich de Regeering.
Uit zulk een waarborg zou namelijk door de houders van zilveren
munten de onjuiste gevolgtrekking kunnen worden gemaakt dat
2
53
zij van den Staat voor hun zilvergeld steeds de volle tegenwaarde
in goud kunnen eischen. Bovendien heeft de wetgever andere
voorschriften uitgevaardigd ten einde de goudwaarde der zilveren munten te handhaven. Immers ontmunting is voorgeschreven, als de reserve-voorraden van zilver te groot worden; nieuwe
aanmunting kan niet geschieden zonder goedkeuring van de
ji Staten-Generaal; de winsten, bij aanmunting verkregen, moeten
|
in het muntfonds gestort worden.
Nog te minder noodig acht de Staatscommissie opneming in de
wet van een uitdrukkelijken waarborg van de goudpariteit der zilveren munten, indien deze volgens haar advies alleen nog als
pasmunt dienst zullen doen. In de Britsche muntwet*), volgens
welke eveneens de zuivere gouden standaard den grondslag van
het muntwezen uitmaakt en zilver alleen als pasmunt in omloop
is, treft men een dergelijken waarborg dan ook niet aan. Eene regeling tot het bereiken van een zekeren waarborg achter de zilveren
munten van den Indischen omloop, als nader ter sprake komt ),
berust op de bijzondere overwegingen, die daarbij zijn aan te
voeren.
; i
I
1
I
NEDERLANDSCH-INDI
Algemeene be-l ! Gelijk boven is uiteengezet, bezit Indi reeds een geheel
schouwingen
| afdoende inrichting om den eigen Indischen gulden in het interj nationale verkeer op goudbasis te handhaven. De circulatiebank
is zeer krachtig, heeft een grooten goudvoorraad en beschikt over
|!p|j
Nj eene belangrijke buitenlandsche wisselportefeuille.
Voor de circulatiebank is het niet noodig om goud in omloop
i te brengen; de overgroote meerderheid der bevolking van Indi
i verlangt dat niet.
)
De Javasche Bank kan dus zoowel een goudkern-stelsel als
een goudwissel-stelsel als grondslag van haar bankpolitiek, al naar
haar eigen keuze, in practijk brengen. Indi is op den duur
l een krachtig uitvoerend land. Indien dus de Regeering niet in
de fout vervalt van haar uitgaven op onvoorzichtige wijze op te
) An Act to consolidate and amend the law relating to the coinage and
Her Majesty's Mint, 23 Vict. Ch. 10, 4th April 1870.
) Zie blz. 57 en blz. 60.
x
54
voeren en daartegenover kunstmatig nieuwe koopkracht te scheppen door uitgifte van vlottende schuld, van niet strikt noodige
leeningen van langen duur of door het scheppen van staatspapiergeld, indien voorts de Regeering blijft volharden in haar politiek
van den laatsten tijd om haar budget sluitend te houden, zal het
der circulatiebank niet zwaar vallen, de goudpariteit van den
Indischen gulden te handhaven in derichtingvan de verklaring,
welke zij opnieuw op 28 April 1925 tegenover de Regeering
heeft afgelegd.
Indi moet echter bepaaldelijk met ne eigenaardigheid rekening houden. Als een uitgebreid Aziatisch land zal het altijd een
grooten omloop van kleine betaalmiddelen noodig hebben. In die
behoefte hebben tot 1919 de zilveren teekenmunten voorzien; voor
eene tijdelijke uitbreiding doen sedert 1919 ook in Indi zilverbons dienst.
Die teekenmunten hebben de taak te vervullen van binnenlandsch circulatiemiddel; ware het gebruik uitsluitend tot die
taak beperkt, dan zou de toestand eenvoudig zijn. Die teekenmunten kunnen echter nog voor een ander doel gebruikt worden.
Zij zijn wettig betaalmiddel tot ieder bedrag en hebben die eigenschap ook in het moederland. Zij kunnen dus tegenover het
moederland als remisemiddel fungeeren en aangezien men in
Nederland met deze teekenmunten op goudbasis vreemde valuta's
kan koopen, kan men dat zilver in Indi middellijk gebruiken
voor remise naar alle andere goudlandn. Men behoeft dus onder
zekere omstandigheden niet in de openbare wisselmarkt te
komen, niet bij De Javasche Bank aan te kloppen, doch kan
zilver eenvoudig aan den omloop onttrekken en het als internationaal remisemiddel gebruiken.
Indi is sinds 1875 na afschaffing van het cultuurstelsel tot
gestadige ontwikkeling gekomen. Die ontwikkeling bracht mde
een toenemend opnemingsvermogen voor circulatiemiddelen. Na
1875 ziet men dus dat zilver de neiging heeft, af te vloeien van
Nederland naar Indi. Die ontwikkeling is intusschen met groote
schokken gepaard gegaan; men denke aan de suiker-crisis in 1884,
gevolgd door de dusgenoemde inzinking". Indien men de zilver55^
57
munten
58
Aan de wet van 27 November 1919, welke het zilver-gehalte t Gehalte grove zil
van 945 duizendsten op 720 duizendsten bracht, is een begin van j veren munten
uitvoering gegeven. Toen evenwel in het einde van het jaar 1921
's Rijks Muntmeester aan den Minister van Kolonin het voorstel
deed,-over te gaan tot vermunting van een bedrag van 6 millioen
aan in Indi in omloop zijnde rijksdaalders en guldens van het
61
62
Slotbeschouwing
Algemeene
Beschouwingen
y e
a n c
e n
e n
worden.
Welnu, Nederland en Indi hebben dat proces van doorzieken
thans op bevredigende wijze doorgemaakt; ons muntwezen
kan beschouwd worden als weder kerngezond te zijn,
In 1875 heeft de wetgever in beginsel besloten het goud als
standaard voor het Nederlandsche en dus indirect ook voor
het Nederlandsch-Indische muntwezen aan te nemen, In 1877
is dat voor Indi bij eene afzonderlijke wet bevestigd. Het beginsel kon door den toestand van ons muntwezen niet behoorlijk tot
zijn recht komen; de in het land zijnde zilvervoorraad was nog
te groot en leverde daardoor een beletsel op tegen het scheppen
van den gewenschten toestand.
64
65
Handhaving van
de eenheid van
jonden munt
Niettemin valt bezwaarlijk te ontkennen dat de eenige gevolgtrekking, welke men uit de gegeven feiten kan afleiden, is, dat
in beginsel scheiding tusschen het muntwezen van moederland en
Indi, ook wat de grove zilveren munten betreft, ligt in de rede.
Geleidelijke scheiding van de grove
zilveren munten
i
i
'
.:
'/
openstaan, met dekking van het verlies op verkoop van zilverbaren na ontmunting uit het Indisch muntfonds, eventueel uit
het Nederlandsch muntfonds, als boven aangegeven.*)
Het vierde lid van artikel 15 der Javasche Bankwet 1922 zal
moeten worden ingetrokken; desgewenscht zal de Indische Regeering aan De Javasche Bank een waarborg voor de volle waarde
van de door de bank gehouden voorraad zilveren munten moeten
verstrekken op de wijze, als ook boven aangegeven, )
Bij hernieuwde vermunting van afgesleten stukken en bij behoefte aan nieuwe aanmunting in Indi of in Nederland, of in
beide gebieden, moeten die aanmuntingen voor ieder gebied
met een afzonderlijken muntslag plaats vinden. Daarbij ware
in overweging te nemen om, althans wat rijksdaalders betreft,
stukken van een handiger formaat te doen slaan. Proeven met een
kleiner formaat zijn reeds genomen in de vorige eeuw in Engeland
met het slaan van stukken van one crown, met kleine gouden kern
en breeden zilveren rand. Deze stukken ter waarde van
ongeveer drie gulden in Nederlandsch geld waren in grootte en
dikte iets kleiner dan. een Nederlandsch gulden-stuk. Een andere
proef is kort geleden genomen in de Munt te Pretoria met een
10- en 5-sni//rng-stuk, bestaande uit een alliage van goud en koper
met een weinig zink; de "grootte van die twee soorten proefstukken kwam ongeveer overeen met een Britsch-Indische anna en
met ons vierkante nikkelen stuiver-stuk. In beide gevallen was de
intrinsieke waarde van edel metaal in de muntstukken gedacht
als aan de nominale waarde zeer nabij komend.
Naar verluidt, zou ook in de Vereenigde Staten van Amerika
in dierichtingeene oplossing voor een nieuw muntstuk worden
gezocht. Naar die proefneming zou een onderzoek moeten
worden ingesteld.
2
69
verre gewenscht, aangevuld door de toepassing van het goudwisselstelsel. Op De Nederlandsche Bank rust de verplichting, haar
bankbiljetten in ander wettig betaalmiddel te betalen. Dat wettige betaalmiddel zal, indien het zilver pasmunt wordt, hoofdzakelijk bestaan uit Nederlandsche gouden muntstukken.
In Nederland moeten de kosten van aanmunting van gouden
munten evenwel gedragen worden door den opdrachtgever voor de
aanmunting. Wij zagen reeds*) dat die kosten zooveel
bedragen, dat De Nederlandsche Bank voor een kilogram fijn
goud, waaruit 1 653,44 aan gouden tientjes te slaan zijn, niet
meer dan 1 647,50 als koopprijs kan besteden, nog afgezien van
het renteverlies. In Nederland is dus de fijn goud-inhoud van een
kilogram, vervat in gouden tientjes, 5,94 meer waard dan een
kilogram fijn goud in baarvorm. Het gevolg kan dus zijn dat
buitenlanders, die goud uit Nederland willen aanvaarden, alles
in het werk stellen om dat goud in gouden tientjes te
verkrijgen; immers wanneer zij later in eene positie zouden
komen, dat zij zeiven goud aan Nederland zouden moeten afstaan
tot handhaving der wisselkoersen, dan zou de zending fijn goud
in den vorm van gouden tientjes 5,94 per kilogram fijn voordeeliger uitkomen dan de zending van baren of vreemde muntstukken, welke door De Nederlandsche Bank slechts a 1 647,50
gekocht zouden worden. Het verschil zou dus meer dan % %
bedragen, in den goudhandel reeds van groote beteekenis.
Van den goudschat der Nederlandsche Bank kunnen dan de
gouden tientjes, welke juist moeten dienen als binnenlandsch
circulatiemiddel, het meest aan wegzuiging bloot staan voor
verzending naar het buitenland. Uit den aard der zaak zullen
de hier bedoelde buitenlanders ten slotte voornamelijk buitenlandsche circulatiebanken zijn.
De Staatscommissie is daarom van oordeel dat, wanneer gevolg
gegeven wordt aan haar advies om aan de grove zilveren munten
de hoedanigheid van pasmunt te geven, daaruit voortvloeit, dat
het besproken cart tusschen gemunt en ongemunt goud zooveel
mogelijk moet worden weggenomen, m. a. w. dat het muntloon
moet komen voor rekening van den staat. In dit verband worde
!)
70
Aangezien aanmunting derhalve voor de belanghebbenden niettemin onvoordeeliger zal blijven dan het bezit van gemunt goud en
zich bovendien gevallen denken laten, waarin het voor De Neder) Zie blzz. 89 vv.
) Het bedrag van 2,41 is als volgt berekend:
1 ounce Standard goud = 31,1035 gram;
1 K.G. Standard goud = 1000 gram;
1000 : 31.1035 = 32.15 ruim;
verschil tusschen 77/9 en 11/10% = 1>S d. = 1% ct.;
32,15 X lYt ct. -= 2 , 4 1 ruim.
J
71
72
wijziging behoeven omdat in die wet, in het tweede lid van artikel 2, alleen wordt bepaald, dat de voorwaarden, waaronder voor
rekening van anderen dan het Rijk aan 's Rijks Munt kan worden
gemunt, bij algemeenen maatregel van bestuur worden vastgesteld.
Feitelijk zou dus alleen de hier bedoelde algemeene maatregel van
bestuur te wijzigen zijn. De Staatscommissie is evenwel van oordeel, dat het overweging verdient, een beginsel, als omtrent de
lasten van het muntloon door haar wordt aanbevolen, wettelijk te
regelen. Ook zal, bij aanvaarding van het advies der Staatscommissie, wijziging noodig zijn van artikel 18 der Bankwet 1919.
Indien het muntloon voor rekening van den Staat wordt gebracht, zal De Nederlandsche Bank haar prijs voor aankoop van
baren goud en vreemde muntspecin kunnen verhoogen en zal in
het Nederlandsche muntwezen de gouden standaard zuiverder
kunnen worden toegepast.
Geeft De Nederlandsche Bank vrijelijk ieder bedrag aan Nederlandsche gouden munten of gouden baren af, dat haar tegen
inlevering van bankbiljetten of op afschrijving van credit wordt
gevraagd, dan is de reden voor de verklaring van 1903 ) vervallen. Die verklaring moet in dat geval worden ingetrokken.
Voor Indi zijn deze vraagstukken van meer verwijderd belang;
immers volgens de door de Staatscommissie aanbevolen regeling
zal Indi het zilveren bolwerk" vooralsnog behouden. De
Indische circulatiebank zal daardoor in staat blijven, zelve aan
te geven, in welke richting zij haar goudpolitiek wil sturen.
1
73
HOOFDSTUK III
KORTE
OPMERKINGEN
BETREFFENDE ENKELE M E T
HET M U N T W E Z E N S A M E N H A N G E N D E V R A A G S T U K K E N
(a)
75
(c)
Belegging
der
muntfondsen
De vraag omtrent de belegging der muntfondsen, nog uitdrukkelijk onder de aandacht der Staatscommissie gebracht bij
brief van den toenmaligen Minister van Financin van 14 Februari
1924, afdeeling Generale Thesaurie, n . 171, geeft aan de C o m missie geen aanleiding tot uitvoerige beschouwingen.
De Staatscommissie is van oordeel, dat er geen redelijk motief
te vinden is voor het wijzigen van de op dit stuk geldende
bepalingen. Het eenige argument, dat daarvoor zou kunnen
worden aangevoerd, namelijk dat bij depreciatie van de rekeningseenheid ook de daarin uitgedrukte beleggingen van de
muntfondsen zoozeer gedeprecieerd zouden geraken dat de
fondsen niet meer aan de bestemming zouden kunnen voldoen,
wordt naar het oordeel der Staatscommissie ontzenuwd door
de overweging dat, bij depreciatie van de rekeningseenheid,
de daarin uitgedrukte prijs van het zilver evenredig rijst,
waardoor het verlies op de ontmunting ook evenredig daalt.
D e Staatscommissie ziet geen reden, waarom belegging van de
kapitalen der muntfondsen, bijvoorbeeld in buitenlandsche
staatsschuld, zij het van landen, waar voor het oogenblik de
rekeningseenheid op goudpariteit gehandhaafd wordt, zekerder
waarborg zou opleveren dan de belegging, zooals die thans
geregeld is.
76
SAMENVATTING
Het advies van de Staatscommissie, als op de voorgaande bladzijden ontwikkeld, kan in hoofdzaak als volgt worden samengevat:
1 . Handhaving van de bestaande eenheid van munt in Nederland en in Indi ten opzichte van de gouden munten.
2. Opheffing van de bestaande eenheid van munt van rijksdaalders en guldens, doch die wijziging geleidelijk toepassen
bij hermunting van afgesleten stukken en nieuwe aanmuntingen.
Maatregelen ter voorkoming van schade voor Indi uit ontmunting
van niet onder vigueur van de Indische Muntwet 1912 gedane
aanmuntingen.
3. Verlaging in Nederland van den rijksdaalder en gulden
tot een betaalmiddel tot beperkt bedrag, aanvankelijk tot een
bedrag van ten hoogste honderd gulden voor iedere muntsoort.
4.
5. Aanhouding van het Nederlandsche, en het NederlandschIndische muntfonds en blijvende storting daarin van alle aanmuntingswinsten en van gekweekte renten.
6. Intrekking zoowel voor Nederland als voor Indi van de
wet van 27 November 1919 [Staatsblad n. 786) betreffende de
verlaging van het gehalte van grove zilveren munten tot 720/1000.
7. Indien wordt besloten tot handhaving van klein papiergeld, de volgens de geldende noodregeling bestaande ongedekte
zilverbons te vervangen door een beperkten omloop van goju^certificaten van 2% gulden in Nederland en van 2 /k gulden en
van n gulden in Indi, gedekt door goud of goudwissels voor
de volle tegenwaarde.
1
P . BREDIUS,
G . BRUINS,
F . DE FREMERY,
J . GERRITZEN,
P. HOFSTEDE DE GROOT,
W . SUERMONDT, LZN.,
|
[Get.) V. LUTTERVELD.
De Heer F. P. J . VESTER, die zich met het Advies heeft vereenigd, was
door vertrek naar Indi niet in de gelegenheid onder het Advies zijn
handteekening te plaatsen.
78
BIJLAGE I
De
81
82
(c)
1925
But bef ore I come to the finance of 1925 I have an important Return to
announcement to make to the Committee. It is something i n the
nature of a digression, and yet it is an essential part of our financial policy. E v e r since the spring of 1919, first under war
powers and later under the G o l d and Silver E x p o r t Control A c t
of 1920, the export of gold coin and bullion from this country,
except under licence, has been prohibited. B y the express decision
of the Parliament of 1920 the A c t which prohibits the export was
of a temporary character. That A c t expires o n December 31 of
the present year, and Great Britain automatically reverts to the
pre-war free market for gold. Now, his Majesty's Government
have been obliged to decide whether to renew or prolong that
A c t on the one hand or to let it lapse on the other, and that is
the issue which has presented itself to us. W e have decided to
allow it to lapse. (Cheers.) I am quite ready to argue the important currency controversies which are naturally associated with
a decision of that kind, but not to-day (laughter) not i n a
Budget speech. To-day I can only announce and explain to the
Committee what it is that the Government have decided to do,
and I w i l l do that as briefly as I can. A return to an effective
gold standard has long been the settled and declared policy of
the country. Every expert Conference since the war Brussels,
Genoa every expert Committee i n this country has urged the
principle of a return to the gold standard. N o responsible authority
has advocated any other policy. N o British Government and
every party has held office no political party, no previous
holder of the office of Chancellor of the Exchequer has challenged, or, so far as I am aware, is now challenging, the principle
of a reversion to the gold standard i n international matters at the
earliest possible moment. It has always been taken as a matter
of course that we should return to it, and the only question open
has been the difficult and the very delicate question of how
a n d when.
s t a n d a r a
commitrecommen-
dations
84
n s
Uniform standard
of value
88
(d)
(Ch. 29)
Chapter 29
A n Act to facilitate the return to a gold standard and for
purposes connected therewith.
,
(13th May 1925)
A. D, 1925
(c)
Section eight of the Coinage Act. 1870 (which entitles any 33 & 34 vict. c. 10
person bringing gold bullion to the Mint to have it assayed,
ccined and delivered to him) shall, except as respects gold
bullion brought to the Mint by the Bank of England, cease to
have effect.
-lllS
89
Short title
s e
BIJLAGE n
BRIEFWISSELING B E T R E F F E N D E D E UITVOERING V A N
D E W E T V A N 27 N O V E M B E R 1919 (Staatsblad n . 786)
(GEHALTEVERLAGING
GROVE ZILVEREN
MUNTEN)
D E P A R T E M E N T V A N KOLONIN
(I)
AFDEELING. N. 49
In verband met de omstandigheid, dat de aanmaak van de aanvankelijk door het Indisch Bestuur voor dit jaar noodig geachte
aanzienlijke hoeveelheid pasmunt op verzoek van den Gouverneur-Generaal niet zal plaats hebben, ten gevolge waarvan de
werkzaamheden aan 's Rijks Munt in belangrijke mate zullen
verminderen, hetgeen niet in het belang is van de continuteit en
de economie van het Staatsmuntbedrijf, is door den Muntmeester
het voorstel gedaan, ter waarde van zes millioen aan uit Indi
te betrekken guldens of rijksdaalders te doen ommunten in standpenningen van die waarden, van het bij de wet van 27 November
1919 (Staatsblad n. 786) bepaalde gehalte van 720 duizendsten.
Alvorens nopens dit voorstel, dat Uwe Commissie uiteengezet
zal vinden in den in uittreksel hierbij gevoegden brief van
DR. HOITSEMA van 30 December 1921, n . 4554 A , eene beslissing
te nemen, zou ik terzake gaarne kan het zijn spoedig het
oordeel van Uwe Commissie vernemen, onder meer in verband
met de vraag of bij opvolging van 's Muntmeesters voorstel uit
den gelijktijdigen omloop van teekenmunt van verschillend
gehalte geen moeilijkheden zijn te duchten, voortvloeiend uit de
eigenaardige opvattingen van de Inlandsche bevolking op het stuk
van de betalingsmiddelen.
De Minister van
Kolonin,
(get.) DE G R A A F F
Aan
de Staatscommissie voor het Muntwezen
te Amsterdam
91
(II)
92
Kolonin,
1 000 000
10 000
waar1 350
200
Muntloon
13500
2 800
1027 850
1 311 000
Ontvangsten:
De ommunting van 1 millioen, inhoudende aan
fijn zilver + 9440 K . G . , levert op aan nieuwe
specie tegen een gehalte van 720 duizendsten ca.
Voordeelig verschil per millioen circa
283 000
wd.
93
EXCELLENTIE,
(III)
Aan
Zijne Excellentie den Minister van Kolonin,
te 's Gravenhage
94
97
DEPARTEMENT V A N KOLONIN
(IV)
Aan
de Staatscommissie voor het
Muntwezen te Amsterdam
98
De Minister van
Kolonin,
[get.) DE GRAAFF
99
EXCELLENTIE,
(V)
,
De Staatscommissie voor het Muntwezen zoude het, na kennisneming van het verslag over 1922 van 's Rijks Muntmeester,
waardeeren in een nader schrijven terug te komen op de vraag,
besproken in hare missive van 19 Mei 1922, welke strekte tot
beantwoording van de missive van Uwe Excellentie van
20 Februari 1922, 2de Afdeeling, N. 49.
In het verslag van 's Rijks Muntmeester leest de Commissie
evenwel, dat sedert haar schrijven van Mei 1922 over de betreffende zaak nog adviezen ontvangen zijn van de Directie van de
Javasche Bank en van het Indische Gouvernement.
Voor een goede beoordeeling der zaak zoude de Commissie het
op prijs stellen van deze adviezen te kunnen kennis nemen, weshalve zij Uwe Excellentie om toezending van deze adviezen verzoekt, en indien nog verdere adviezen, welke haar van dienst
kunnen zijn, mochten zijn uitgebracht, ook van deze verdere
stukken.
De Staatscommissie voor het Muntwezen,
(get.) V A N L U T T E R V E L D , Secretaris
Aan
Zijne Excellentie den Minister van
te 's Gravenhage
100
Kolonin,
DEPARTEMENT V A N KOLONIN
(VI)
Kolonin,
KOSTER
Aan
de Staatscommissie voor het
Muntwezen te Amsterdam
101
AFSCHRIFT
(VII)
Aan
den Directeur van Financin
102
0J&f
konden worden uit den voorraad halve guldens van den ouden
muntslag, waarvan op 10 Juni jJ. een bedrag van 8 636 000
bij de Javasche Bank aanwezig was.
Het is te verwachten dat de Algemeene Ontvangers van
's Lands kassen bij de uitgifte van halve guldens niet zoozeer het
onderscheid tusschen de muntstukken met het oude en met het
nieuwe gehalte in het oog hebben gehouden, en dat langs dezen
weg een zeker bedrag aan halve guldens van den nieuwen muntslag in omloop zijn gebracht. Groot zal deze hoeveelheid nog wel
niet kunnen zijn, doch hoe langer deze weg geopend blijft, hoe
moeilijker het zal worden om de circulatie weder van deze muntstukken te zuiveren.
Het wil ons toeschijnen, dat in het telegram van den Minister
van Kolonin een voorbode mag worden gezien van eene intrekking der wijzigingswet van November 1919 en waar dan de onder
deze wet geslagen muntstukken, voorzoover zij reeds onzen geldsomloop zijn binnengedrongen, daaruit toch weder verwijderd
zullen moeten worden, verdient het o. i. aanbeveling, hunne verspreiding zooveel mogelijk tegen te gaan.
Wij zouden U Ed.Gestr. daarom in overweging willen geven,
reeds dadelijk een Regeeringsbesluit uit te lokken, waarbij de
uitgifte van halve guldens van den nieuwen muntslag verboden
wordt. Naarmate deze geldstukken dan uit de circulatie hun weg
vinden naar 's Landskassen of de kassen der Javasche Bank,
zouden zij daar moeten worden aangehouden. Bezwaar kan hiertegen moeilijk bestaan, omdat de voorraad halve guldens van den
ouden muntslag, die bij de Javasche Bank aanwezig is, ruim
voldoende moet worden geacht in eventueele nieuwe behoeften
van de circulatie te voorzien.
Een andere maatregel, die ons als controlemiddel zeer gewenscht voorkomt, is de concentratie in eene hand van al het
nieuwe zilver, dat zich niet in den omloop bevindt. Men kan dan
gemakkelijker nagaan, hoeveel van de nieuwe munt nog in circulatie is en geregeld de vermindering der circulatie controleeren.
Bedoelde concentratie zou wellicht het best verkregen kunnen
worden door een opdracht aan de Algemeene Ontvangers van
's Landskassen om al het zilver van den nieuwen muntslag, dat
104
Financin,
(get.) A . L . M . S T O O P
105
AFSCHRIFT
(VIII)
Aan
Zijne Excellentie den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indi
106
*) De Bankdirectie motiveert haar tegenwoordig standpunt met een verwijzing naar-het verschil tusschen het tijdelijke" en het permanente" van
de vroeger gedachte en de thans voorziene regeling.
107
over het bezwaar van de kans op meerdere vervalsching de voordeelen staan van goedkoopere aanmunting en daardoor ook van
mindere kosten van slijtage van het circuleerende geld. Voor het
standpunt, dat i n deze blijkbaar door den Muntmeester wordt
ingenomen is dus evenzeer het noodige aan te voeren, als voor
dat van de Staatscommissie. Wenscht men echter aan de bezwaren
van de Commissie de meeste waarde toe te kennen, dan volgt
daaruit geenszins, dat niet volstaan zou kunnen worden met voor
de toekomst een nieuwe gedragslijn aan te nemen en het
bestaande voorshands te laten voor wat het is, hetgeen met het
oog op de onzekerheid omtrent de te nemen beslissing het meest
rationeele toeschijnt. Geschiedt zulks, dan wordt de toestand
zoodanig, dat hier te lande i n omloop zijn nieuwe halve guldens
ten bedrage van 400 000. De nieuwe guldens, welke blijkens het
onderwerpelijke ministerieele telegram reeds aangemaakt en de
verder reeds ontvangen en bereids verzonden halve guldens
blijven dan voorshands i n reserve ) terwijl het met het oog op de
onzekere beslissing en op de slijtage aanbeveling verdient gebruik
te maken van het aanbod van de Javasche B a n k om de reeds i n
circulatie zijnde halve guldens te vervangen, doch zulks geleidelijk en zonder bijzondere maatregelen van intrekking o. d. te doen
voltrekken.
1
108
Het toekennen van den rang van teekenmunt aan zilver geld is
niet anders dan een overblijfsel uit de periode van den zilveren
standaard, welk overblijfsel blijkens de toestanden van het
geldwezen gedurende de laatste jaren in het belang van land
en volk zoo spoedig als mogelijk uit de desbetreffende muntwetten dient te verdwijnen.
Wat ten slotte het denkbeeld van de Bankdirectie aangaat om
over te gaan tot de concentratie in n hand van al het zilver,
dat zich niet in den omloop bevindt, moge worden opgemerkt,
dat dit denkbeeld aanbeveling verdient, zoodra verzekerd is, dat
het nieuwe zilver de hoedanigheid van wettig betaalmiddel tot
ieder bedrag behoudt, zoodat storting bij de Bank als een vermindering van de schuld van het Gouvernement zal worden aangemerkt. Over deze aangelegenheid zal daarom eerst dan een
beslissing kunnen worden genomen, wanneer de Minister van
Kolonin nader van zijn standpunt ter zake heeft doen blijken.
Ondertusschen is met de Javasche Bank overeengekomen, dat een
nieuwe, de volgende week te verwachten, zending zilver, ten
bedrage van ,2,8 millioen bij de Bank zal worden ondergebracht
en als een vermindering van het debet zal worden aangemerkt.
Voor het geval Uwe Excellentie zich met het vorenstaande kan
vereenigen, zou Zij kunnen goedvinden den Minister van Kolonin
te doen seinen als aangegeven in bijgaand concept-telegram.
Een concept-besluit, inhoudende den Indischen brief ter bevestiging van bedoeld telegram, is deze mede vergezellende.
De Directeur van Financin,
Voor den Directeur,
De Hoofdambtenaar ter beschikking,
(get.) WELLENSTEIN
AFSCHRIFT
V A N FIN ANCIEN
N. 24231/F
(IX)
Aan
Zijne Excellentie den GouverneurGeneraal van
Nederlandsch-Indi'
111
w e
112
m e
Financin,
[get.) BODENHAUSEN
Voor eensluidend afschrift,
De Aid. Kab. der Algemeene Secretarie,
[get.) F . VAN ASBECK
Voor eensluidend afschrift,
De Secretaris-Generaal
bij het Departement van
Kolonin
113
DEPARTEMENT V A N KOLONIN
(X)
Aan
de Staatscommissie voor het
Muntwezen te Amsterdam
114
AFSCHRIFT
(XI)
In voldoening aan het telegram van den lsten GouvernementsSecretaris van 17 dezer, N. 108*, om beschouwingen en raad in
mijn handen gesteld schrijven van den Minister van Kolonin van
16 April te voren, 2de Afdeeling, N. 36/577, heb ik de eer Uwer
Excellentie het volgende mede te deelen aangaande de verdere
resultaten van de proefneming met de zilveren munt van verlaagd
gehalteZooals ik Uwer Excellentie in mijn schrijven van 17 Mei j.1.
N. 24231/F berichtte, deed ik na ontvangst van het Ministerieel
draadbericht van 8 Maart t. v., N. 16, onverwijld de noodige
maatregelen treffen om de proefneming nog 4 maanden langer
voort te zetten. Aan de Algemeene Ontvangers van 's Lands
kassen werd in verband hiermede opgedragen ultimo Augustus
1923 omtrent den uitslag der proefneming nader rapport uit te
brengen. Hieraan is sedert door 70 (van de 77) Algemeene Ontvangers gevolg gegeven *).
Volgens de ter zake ontvangen rapporten zou op einde van
laatstgenoemde maand in de gezamenlijke kassen aan nieuwe
munt nog aanwezig zijn een bedrag van 98 800 aan guldens en
) Nog geen rapporten werden ontvangen van de Algemeene Ontvangers
van 's Lands kassen te Benkoelen, Tg. Balei, Pangkalpinang, Pontianak,
Samarinda, Gorontalo en Manokwari. Die rapporten waren, ook met het
oog op de weinig belangrijkheid der kassen niet verder af te wachten.
1
Aan
Zijne Excellentie den GouverneurGeneraal van
Nederlandsch-Indi
115
*) In afschrift overgelegd bij het schrijven van den Minister van Kolonin
van 9 Augustus 1922, 2de Afdeeling, N. 93/1403.
116
dat op den duur de kleur der munten iets minder grijswit en iets
grauwer zal worden dan die der 945-munten, terwijl ook de klank
van die der oude munten afwijkt. De heer Hoitsema stelt in dit
verband wel is waar de vraag (blz. 2 van zijn evenaangehaald
schrijven), of het wel noodig en nuttig is, om steeds zooveel
geloof te blijven hechten aan het conservatisme op muntgebied
van een bevolking als die in Oost-Indi, doch een ieder, die
eenigszins geruimen tijd in Indi heeft doorgebracht is het bekend,
dat het klinken van zilveren munt bij eiken Oosterling tot een
tweede natuur is geworden, welke gewoonte niet gemakkelijk zal
zijn uit te roeien.
Waar, niettegenstaande de eenigszins geforceerde uitgifte van
de nieuwe munt, nog een vrij belangrijk gedeelte daarvan niet in
circulatie kon worden gebracht of daaruit weder is teruggevloeid,
blijkt overigens uit de proefneming opnieuw, dat er naast de
muntbiljetten aan vermeerdering van dit zilver voor de circulatie
geen behoefte bestaat.
Zoolang dan ook omtrent het al dan niet intrekken van de
guldens- en rijksdaaldersbiljetten geen definitieve beslissing is
genomen, acht ik het en zulks in aansluiting aan het terzake
voorkomende in de dezerzijdsche brieven van 6 September en
22 November 1922, N. 58107/F en Lett. 016 ), onder de gegeven omstandigheden oneconomisch en derhalve ongewenscht om
tot verdere aanmunting van zilver van het lager gehalte over
te gaan.
In verband met het vorenstaande, heb ik de eer Uwer
Excellentie eerbiedig in overweging te geven, den Minister van
Kolonin, onder toezending van een afschrift van dit schrijven
bij mailrapport in antwoord op zijn draadbericht van 12 dezer
N. 692 te willen seinen als volgt:
1
1922
en
117
rond zeventien gulden en eenendertig halve guldens stop bij uitgifte over algemeen geen ernstige moeilijkheden ondervonden
noch klachten vernomen stop. proefneming dus voorloopig geslaagd of dit duurzaam het geval nog niet te zeggen stop.. met
oog op teveel aan circulatiemiddelen blijf ik met Bodenhausen
verdere aanmunting zilver laag gehalte onraadzaam achten."
De Directeur van Financin,
{get.) BODENHAUSEN
118
EXCELLENTIE,
(XII)
Aan
Zijne Excellentie den Minister van
Kolonin, te-'s Gravenhage
119
121
wet van 1919, welker karakter van noodmaatregel door dit alles
slechts te duidelijker naar voren treedt, haars inziens in het
landsbelang geboden is. Het behoeft geen nader betoog, dat,
wordt tot intrekking of voorloopige buiten-werking-stelling overgegaan, dit niet alleen voor Nederlandsch-Indi zal hebben te
gelden, doch ook voor het Rijk in Europa. De reeds in omloop
zijnde munten van lager gehalte zouden dan allengs moeten
worden ingetrokken en vermunt.
De Staatscommissie voor het Muntwezen,
(get.) G . VISSERING, Voorzitter
( ) V A N LUTTERVELD, Secretaris
123
BIJLAGE III
Heer H. J. Lion, hoofdredacteur van het Bataviaasch Handelsblad, drong, behalve op verbetering van bovenvermelde misstanden, aan op stichting van een eigen munt in Indi. En hoewel
het er niet uitdrukkelijk in wordt gezegd, men zal in den zeer
vertrouwelijken brief, dien de Gouverneur-generaal Sloet van
de Beele den 18den Mei 1862 richtte aan den Minister van
Kolonin Uhlenbeck, moeilijk anders kunnen zien dan een
weerslag op de meeningen, waarvan de heer Lion de vertolker
was geweest, 's Gouverneurs brief gaat niet diep op het onderwerp in en draagt geheel het karakter van den Minister te willen
polsen over het denkbeeld van de oprichting van eene Munt in
Indi. Een geformuleerd voorstel om tot zoodanige oprichting
te geraken, is in den brief niet vervat.
Het muntwezen van Nederlandsch-Indi", aldus vangt
de Gouverneur-generaal zijnen brief aan, heeft reeds
vroeger mijne aandacht getrokken, daar artikel 83 mijner
instructie mij de verplichting oplegt mijne aandacht bij
voortduring gevestigd te houden op de werking van het
tegenwoordig stelsel.
De vraag is meermalen bij mij gerezen waarom in ons
Indi thans niet meer, als vroeger, eene munt is gevestigd
en zoo als er in Britsch-Indi op meerdere plaatsen
bestaan?"
De Gouverneur-generaal verhaalt dan verder hoe hij op de
reis naar Indi kennis heeft gemaakt met een Engelsch ingenieur
en ook met hem het onderwerp behandeld heeft waarna de
Engelschman zich bereid had verklaard uit Engeland eene
opgave te bezorgen van hetgeen inrichting van eene munt in
Indi zou kosten. Die opgave blijkt ook inderdaad bij den
Gouverneur-generaal te zijn ingekomen want bij zijn brief legt
hij over eene offerte met calculatie van de firma James Watt
& Co. te Londen, gedateerd 10 Januari 1862, welke konvt op
een prijs van 13.000. Het daarbij niet willende laten, heeft de
Gouverneur bovendien door tusschenkomst van een door hem
deskundig geachte relatie in Nederland een opgave uit Duitschland gevraagd, welke eveneens bij den brief wordt overgelegd.
125
Die opgave komt tot een bedrag van 110.000, welke, naar de
Gouverneur-generaal in zijn brief zegt, wel tot 100.000 teruggebracht zou kunnen worden wanneer men de, in de Duitsche
opgave opgenomen, stoommachine vervangt door eene van
geringer capaciteit, hetgeen, gezien de Engelsche opgave, naaf
het oordeel van den Gouverneur, blijkbaar mogelijk geacht
moest worden. In die berekeningen blijken de gebouwen niet
te zijn opgenomen, doch alleen de mechanische installatie voor
het gedachte muntbedrijf.
In den brief van* den Gouverneur-generaal heet het dan
verder:
Inmiddels heeft het onderwerp zelve een punt van
gezette overweging bij mij uitgemaakt; en ik ben tot de
overtuiging gekomen mij te moeten scharen aan de zijde
van hen, die het denkbeeld van eene munt in Indi op te
rigten, voorstaan.
Al is het moeilijk na te gaan, welk onmiddelijk voordeel het land er bij kan hebben, ik meen te mogen aan,,nemen dat de handel, die in uitbreiding toeneemt en grooter
zal worden bij vermeerdering van het producten verkoopen
hier, en de particuliere nijverheid, die zich door de vrije
kuituren hoe langer hoe meer ontwikkelt, er grootelijks
door gebaat zal worden, ja, dat voor beiden eene Indische
munt eene dringende behoefte zal worden."
Ten slotte geeft de Gouverneur-generaal als zijne meening te
kennen dat:
Mogt er hier eene Munt tot stand komen dan zal onder
het opperbeheer van den Gouverneur-Generaal het toezicht
er over op dezelfde grondslagen moeten rusten als bepaald
is bij de wet van le Juni 1850 [Staatsblad n. 25) en het
muntcollegie denzelfden werkkring behooren te hebben als
omschreven is in het Besluit des Konings van 2e September
1850) [Staatsblad N. 56).
De muntmeester zoude, evenals in Nederland, onbezoldigd
zijn, en zijne betaling vinden uit het muntloon, door de
Regeering en de particulieren aan hem te voldoen, en in
126
ook is toegevoegd. Uit den datum van het advies, 14 Juni 1862,
moet men afleiden, dat het niet is ingewonnen naar aanleiding
van den brief van den Gouverneur-generaal van 18 Mei 1862,
die blijkens het exhibitum den 30sten Juli 1862 bij het departement is ingekomen, maar vermoedelijk in verband met het
aangehaalde artikel van De Nieuwe Rotterdamsche Courant en
de publicaties van den Heer Lion, waarvan de brochure De
geldsomloop in Nederlandsch-Indi
in 1861 het licht had gezien.
De nota geeft het standpunt van den Heer Mees als volgt weer:
Een bevoegd deskundige (de heer Mees, Secretaris der
Ned. Bank) wiens gevoelen men juist zeer onlangs in de
gelegenheid was te leeren kennen, zou eene muntinricht i n g op Java voor het tegenwoordige eene onnoodige en
kostbare weelde vinden. Het zou haar" zegt hij aan
muntmateriaal ter verwerking ontbreken. Want het
,, muntloon zou zeker hooger moeten gesteld worden
dan hier te lande, en al mocht dus de wisselkoers uit zending van zilver mogelijk maken, dan zou de Ned.
handel de uitzending van gemunte Ned. specie, boven die
van muntmateriaal verkiezen. Het muntmateriaal zou dus
van elders moeten komen; maar ook daar op bestaat
weinig kans. Piasters of dollars zijn meestal in Indi te
zeer gezocht om in Ned. munt omgewerkt te kunnen
worden. Ook de Britsch-Indische munt zal wel door den
loop des handels slechts zelden in genoegzame hoeveel heid kunnen aangevoerd worden tegen prijzen, die de
vermunting toelaten. Het zullen dus verschillende Japan sche, Chinesche en andere zilvermunten, oud zilverwerk,
,, of vreemde Europesche zilvermunten die toevallig naar
Indi gekomen zijn, moeten wezen; maar die zullen wel
niet voldoende zijn om eene Munt behoorlijk te alimen teeren."
Een ander bezwaar zou, volgens den Heer Mees
bestaan in het hooge gehalte van de Ned. munt, wat de
standpenningen betreft. Naast de Munt zou eene fineer128
Regelmatige en belangrijke invoeren van vreemde specin om daarmede producten te koopen, hebben op Java
geen plaats en zullen, tenzij niet alleen de Indische, maar
tevens de Amerikaansche en Europesche handel, eene be,,langrijke verandering onderga, voorloopig ook geen plaats
kunnen hebben.
De aankoopen onzer producten voor America en ook
voor de meeste andere landen, worden met wissels, veelal
op Engeland, betaald; want de kosten van verzending en
assurantie en het verlies van rente gedurende den overtogt,
maken dat zelden specin als remises worden gebruikt.
Deze toestand zal door het vestigen eener munt op Java
geenszins worden gewijzigd en geen enkele piaster of dollar zal er meer door aangevoerd worden.
Doch gesteld dat de stand des wissels door den Amerikaanschen Oorlog zoodanig wordt gewijzigd, dat, tot den
aankoop onzer producten zilveren specin moesten aanger o e r d worden, dan nog zal geen handelshuis er aan denken
ze in Nederlandsche munt-te doen veranderen.
Bijna alle zilveren specin, die met dat doel zouden aangebragt worden, als Zuid-Amerikaansche Piasters, Dollers,
Vijffrancsstukken enz. hebben op Java eene hoogere Venale
dan zz/uerwaarde, en al stonden die beide waarden gelijk,
dan nog zou de handelaar zich de vrij aanzienlijke kosten
van den muntslag en het verlies van rente, gedurende de
operatie moeten getroosten.
Onder de vreemde specin die van tijd tot tijd op Java
aangevoerd worden, behoort vooral de Mexicaansche
piaster, waarvan echter de verkoop- of circulatie-waarde
op Java niet zeldzaam zoo hoog is, dat de Handel Maatschappij er voordeel bij vindt, ze hier te lande op te koopen
en naar Java te verzenden.
De Mexicaansche piaster die op den vollen voet 27
wigtjes weegt en waarvan het gehalte 900 duiz. bedraagt,
heeft, met onzen muntvoet vergeleken, eene waarde van
136
10
137
,,5e. Dat aan de ontvangene opgaven betreffende de vestiging eener Munt op Java, het Hollandsche" (uit Duitschland ontvangen) geene waarde bezit, het Engelsche echter
niet zonder verdienste is, doch bij eventueel tot stand komen
der zaak, belangrijke wijzigingen zoude moeten ondergaan.
6e. Dat de materieele kosten eener dergelijke inrigting
met de daarbij behoorende fineerfabriek op niet minder dan
400.000 kunnen begroot worden, en dat in die som noch
de woningen voor den Muntmeester, Controleur en Portier,
noch de voorafgaande uitgaven aan tractement, uitzet en
transportkosten van het personeel begrepen zijn."
Het Muntcollege zond dit rapport door aan den Minister van
Financin met een begeleidenden brief, gedateerd 1 November
1862, waarin het College verklaart, zich met den inhoud van
dat rapport geheel te kunnen vereenigen. Het College bepaalt zich
dan ook verder tot het aangeven van bezwaren van administra139
tieven aard, met name ter zake van de personeel-vraag, die, naar
het College aantoont, groote moeilijkheden oplevert. Ten slotte
wijst het College op het minder wenschelijke gevolg van eene
oprichting eener Munt in Indi, hierin bestaande dat van de kostbare muntinrichting in Nederland een belangrijk gedeelte nutteloos zou worden. Het College constateert, dat de vereenigde
beschouwingen de leden tot het gevoelen hebben geleid, dat de
vestiging eener muntinrichting op Java te groote bezwaren zou
ontmoeten en te weinig voordeelen aanbieden, om, althans voor
het oogenblik, geraden te kunnen worden geoordeeld.
Beide rapporten bereikten het departement van Kolonin met
den brief van den Minister van Financin van 15 November 1862,
waarin 's Ministers eigen oordeel in de volgende termen wordt
weergegeven:
Door Uwe Excellentie uitgenoodigd om ook mijn gevoelen
over die aangelegenheid" (de oprichting eener Munt voor en
in Indi) te doen kennen, verklaar ik gaarne mij aan de
laatstgemelde zijde" (die van den Minister van Kolonin,
van Muntmeester en Muntcollege, die den maatregel onraadzaam'achten) te scharen. Het in mijn oog geheel afdoende
van de bedenkingen tegen de oprichting van eene munt op
Java ontwikkeld, maakt het voor mij ten eenenmale overbodig de gewisselde schrifturen met een uitgebreid betoog
mijnerzijds aan te vullen. In korte woorden zal ik kunnen
volstaan met te betuigen dat de aanzienlijke uitgaven
waarop niet slechts de oprigting, maar ook voortdurend de
exploitatie van eene munt op Java zouden te staan komen,
mij zouden toeschijnen niet wel te kunnen worden verantwoord wanneer zij besteed werden aan eene inrigting, waardaan de gewenschte invloed op de daarbij betrokken belangen, zich voor het minst laat betwijfelen op grond van zulke
gewigtige bedenkingen als welke in den brief van Uwe
Excellentie en in de hiernevens gevoegde adviesen zijn aangevoerd."
De Minister van Kolonin teekende op den brief aan dat hij
overtuigd is, dat de Gouverneur-generaal, bij kennisneming van de
140
Batavia
142
BIJZONDERE BIJLAGE.
DE DOOR NEDERLANDSCH-INDIE
GEDERFDE WINSTEN OP
AANMUNTINGEN.
NOTA
VAN
INDEX OP DE NOTA.
Blz.
I.
A. Gouden munten
Winst op aanmuntingen
B. Zilveren teekenmunten
.'.
5/7
De winsten op het aanmunten van rijksdaalders, guldens en halve guldens van 1875 t/m 1912, volgens de
gegevens voorkomende in de jaarverslagen van de
Javasche Bank, met gebruikmaking van de cijfers
op blz. 4
7/10
11/12
Hoeveelheden zilveren teekenmunten, door Nederlandsch-Indi per saldo uit Nederland, als vereischt
voor het verkeer, betrokken (b III)
12/21
21/23
Winst op aanmuntingen
D. Koperen pasmunt van Nederlandsch-Indi
Winst op aanmuntingen
22
23/24
24
I
Blz.
II. De aanmuntings-winsten op de munten, ten behoeve
van Nederlandsch-Indi (recapitulatie)
25/27
Gouden munten
25
Zilveren teekenmunten
25/26
26/27
28/33
IV. Vergoeding van de door Nederlandsch-Indi gederfde voordeelen uit de muntverzorging (Voorstel)
Bijlagen (in twee deelen).
3 4
4 1
I.
Gouden munten.
dubbele dukaat
dukaat
6,988 gram
3.494
gehalte:
983,5
983,5
De wet van 6 Juni 1875 (Stbl. n. 117) doet, bij art. 6, verdere
aanmunting van den gouden Willem, den dubbelen en halven
gouden Willem ophouden.
De wet van 28 Maart 1877 (Stbl. n . 42; N.-I. Stbl. n . 112)
voert in het gouden tientje: gewicht 6,72 gram, gehalte 0,900.
De wet van 28 Mei 1901 (Stbl. n . 132) bepaalde:
gewicht:
goud: 10 gulden
6,720 gram
5 gulden
3,360
dukaat
3,494
(geen wettig betaalmiddel)
2
gehalte:
2% gulden
gulden
halve gulden
25 gram
10
5
gehalte:
945
945
945
op 21/iguldens:
3 569
9 732
8 272
10 586
12 788
11 402
12 091
11948
13 887
13 761
18 165
22 597
23 825
26 783
27 219
18 729
23 152
32129
38 902
1894
1895
1896
1897
1898
1899
1900
1901
1902
1903
1904
1905
1906
1907
1908
1909
1910
1911
1912
50 766
49 078
47 537
53 055
53 988
53 076
51 740
53 610
58 898
58 004
55 496
52 696
47 494
48 733
58 513
59 739
57 978
58 109
52 344
guldens: Vl gulden.:
50 616
48 928
47 387
52 905
53 838
52 926
51 590
53 460
58 698
57 804
55 296
52 4%
47 294
48 533
58 313
59 539
57 778
57 909
52114
50 216
48 528
46 987
52 505
53 438
52 526
51 U
53 060
58 248
57 354
54 846
52 046
46 844
48 083
57 863
59 089
57 328
57 459
51 694
Nederland in Nederlandsch-Indi; de opgegeven bedragen bevatten niet alleen de bedragen aan rijksdaalders, guldens en
halve guldens, doch ook die aan pasmunt en bovendien ook die
aan vreemde munten, w.o. Mexicaansche dollars, en tevens zullen
er vermoedelijk onder begrepen zijn de heen- en weer-zendingen
bijv. tusschen Java en de Straits.
2. De Koloniale Verslagen geven geregeld op de verschepingen van rijksdaalders, guldens en halve guldens van Nederland
naar Nederlandsch-Indi, welke dienden ter versterking van
's Lands Kassen en voor het verkeer.
De zendingen voor particulieren ontbreken.
De bijlagen bij de Koloniale Verslagen geven op eerst de
hoeveelheden in- en uitgevoerd gemunt en ongemunt goud en
zilver te zamen, later afzonderlijk die van in- en uitgevoerd
gemunt en ongemunt zilver te zamen.
3. De muntverslagen geven geregeld op: de verscheepte
hoeveelheden, naar Nederlandsch-Indi verzonden.
De bijlagen geven de naar de Overzeesche bezittingen verzonden hoeveelheden op tot en met het jaar 1890.
De zendingen voor particuliere rekening worden, op een enkele
na, niet opgegeven.
||3g
4. De jaarverslagen van De Nederlandsche Bank bevatten
slechts enkele losse opgaven.
5. De jaarverslagen van de Javasche Bank geven op: de door
het Gouvernement in Nederlandsch-Indi ingevoerde bedragen,
benevens die voor particulieren en ook de uit de Straits ingevoerde bedragen aan zilveren teekenmunten.
6. De opgaven, uit de jaarverslagen van de Nederlandsche
Handel-Maatschappij verstrekt, zijn niet volledig.
7. De opgaven, voorkomende in Muntwezen en Circulatiebanken in Nederlandsch-Indi", door Mr. G. VISSERING, zijn,
blijkens vermelding, ontleend aan de bijlagen bij de Koloniale
Verslagen; de opgaven zijn opgaven van speciezendingen naar en
van Indi, waaronder ook pasmunt, en bovendien met inbegrip
van andere specie dan Nederlandsche munten, bijv. Mexicaansche
dollars, welke in de zeventiger jaren in groote bedragen in- en
uitgevoerd werden in en uit Nederlandsch-Indi; 'dit blijkt uit
6
. ,,
guldens
halve guldens
in 1876/7:
aan rijksdaalders voor
guldens
halve guldens
4 000 000, waarop de winst op de aanmunting zoude bedragen hebben (zie blz. 4) 40 X 4 119
is
164 760
3 560 000,
in 1877/8:
aan rijksdaalders voor
guldens
halve guldens
in 1878/9:
aan rijksdaalders voor
guldens
halve guldens
ruim
36 X 10 282 =
370 152
in 1879/80:
an rijksdaalders voor
guldens
halve guldens
6 000 000,
60 X 13338 =
800 280
in 1880/1:
aan rijksdaalders voor
guldens
halve guldens
3000 000,
30 X 11 952 =
358 560
11
in 1881/82/83/84:
halve guldens
in 1884/5:
halve guldens
143 110
in 1885/86/87:
halve guldens
in 1887/8:
rijLaXs
guldens
halve guldens
aan
rijksd^Ts
guldens
halve guldens
aan
rijers
guldens
halve guldens
200 000,
2 X 24 375 =
A O
48 750
li
voor
voor
voor
in 1891/2:
halve guldens
in 1892/3:
10 X
32 529 =
325 290
1000 000, 10 X
32 129 =
321 290
in 1894/5:
aan rijksdaalders
voor
guldens
halve guldens
379 620
125 540
50 216 =
in 1895/96/97/98:
aan rijksdaalders
ii
voor
guldens
halve guldens
i n 1898/9:
aan rijksdaalders
voor
"
guldens
halve guldens
500 000,
5 X 53 838 =
100 000,
IX
53 438 =
i n 1899/1900:
269190
53 438
halve guldens
8 100 000,
500 000,
5 X 53 060 =
265 300
500
276
i n 1900/1:
aan
rijksdaalders
voor
,,
guldens
halve guldens
......
i n 1901/2:
aan
rijksdaalders
guldens
halve guldens
voor
i n 1902/3/4:
aan
rijksdaalders
voor
guldens
halve guldens
aan
rijksdaalders
in 1904/5;
'
halve guldens
aan
rijksdaalders
Bs
voor
,
000,
500 000,
5 X
55 296
54 846 =
480
274230
in 1905/6:
"
gu'dens
halve guldens
voor
1 000 000,
10 X 52 496 =
2 000 000,
20 X
52 046 =
524 960
1040 920
in 1906/7:
aan rijksdaalders voor
guldens
halve guldens
in 1907/8:
aanrijksdaaldersvoor
(juldens
l halve guldens
in 1908/9:
aanrijksdaaldersvoor
auidens
" halve guldens
in 1909/10:
aan rijksdaalders voor
fiuldens
48 033 =
792 544
ldens
709 410
234 220
57 778 =
577 780
l halve guldens
aan
ridder,
voor
,. guldens
halve guldens
d l l d e n s
li nalve guldens
Totaal
53 822 815
Derhalve: totaal verzonden uit Nederland naar NederlandschIndi aan zilveren teekenmunten in de jaren 1875 tot en met 1912:
aanrijksdaaldersvoor rond 118 620 000 (w. o. bedragen,
zonder vermelding
welke teekenmunten)
guldens
21800 000
halve guldens
14 500 000
te zamen
1 5 4 920 000,
53 822 815
155 millioen, het bedrag naar Nederlandsch-Indi uit Nederland weggevloeid, o. a. door het reizigersverkeer, niet medegerekend (zie bijlage n. 4a);
is in de jaren 1875 tot en met 1912 uit Indi rechtstreeks naar
Nederland teruggezonden voor een bedrag van 78 millioen aan
grof zilver, het bedrag door het reizigersverkeer en niet rechtstreeks naar Nederland teruggevloeid, o.a. over Singapore, Penang,
China, Mekka, niet medegerekend. (Zie bijlagen nos. 46 en 5.)
Per saldo zoude derhalve voor een bedrag van 77 millioen
van de 155 millioen uit Nederland naar Nederlandsch-Indi in
het betreffende tijdvak gegaan, in Indi gebleven zijn.
Aan te nemen is, dat het bedrag naar Nederlandsch-Indi
gegaan (buiten de 155 millioen), o. a. door het reizigersverkeer,
geringer is dan het bedrag niet rechtstreeks uit Indi naar Nederland teruggevloeid (buiten de 7 8 millioen); aan te nemen is
dan, dat het bedrag van 77 millioen, als in Indi gebleven, te
hoog is.
De door Nederlandsch-Indi in de jaren 1875 tot en met 1912
betrokken zilveren teekenmunten zijn voortgekomen uit den
voorraad rijksdaalders, guldens en halve guldens bij de Nederlandsche Bank en/of door nieuwe aanmuntingen in die jaren,
naar verondersteld kan worden: het verzenden van uit het verkeer
verzamelde munten toch vereischt moeite, tijd en renteverlies.
Volgens het Muntverslag over 1872 (zie bijlage n. 7a) is
gedurende een reeks van jaren bijna zonder uitzondering de
aanmunting van zilveren teekenmunten voor rekening van de
Nederlandsche Bank geweest.
Tijdens de tijdelijke openstelling in 1874 van de Munt
voor zilveraanmuntingen, is aangemunt voor een bedrag van
32 millioen aan rijksdaalders, waarvan voor 25 millioen voor
rekening van de Nederlandsche Bank (zie bijlagen nos. 1 en 3c).
De zilveren specievoorraad bij de Nederlandsche Bank bedroeg
uit. Maart 1875 (zie bijlage n. 7) 81,2 millioen en uit. Maart
1913 9,7 millioen; zij is derhalve in de jaren 1875 tot en met
1912 afgenomen met 71,5 millioen, zijnde dus met minder dan
de 77 millioen, volgens de jaarverslagen van de Javasche Bank
13
126 millioen.
e n
7 c
bIi
)t
f
,,
70 millioen.
56 millioen,
15
voor het bedrag, dat in Nederlandsch-Indi per saldo zoude gebleven zijn, onder aftrek van de bedragen ten gevolge van verlies,
versmelting van zilveren teekenmunten verdwenen, en wel
in plaats van de 7 7 millioen, volgens jaarverslagen van de
Javasche Bank per saldo in Nederlandsch-Indi gebleven, zonder
daarbij in aanmerking genomen de bedragen aan zilveren munten,
welke naar en uit Indi zijn gegaan op andere wijzen dan de in de
verslagen van de Javasche Bank met cijfers aangegeven zendingen
van zilveren teekenmunten naar en van Nederlandsch-Indi.
Volgens deze gegevens zouden aanzienlijke bedragen aan zilveren teekenmunten per saldo, behalve de 78 millioen, in de
jaren 1875 tot en met 1912 uit Nederlandsch-Indi volgens de
jaarverslagen van de Javasche Bank naar Nederland teruggezonden, naar Nederland uit Indi gekomen zijn,
tenzij uit het binnenlandsch verkeer van Nederland in die jaren
meer dan 21 millioen aan zilveren teekenmunten naar de Nederlandsche Bank zoude teruggevloeid zijn.
Het gemunt zilver enz. (zie bijlage n. 7) bij de Nederlandsche
Bank vinden we per 7 April 1888 aangegeven met 100 104 000
dus blijkt na 1875 toegenomen te zijn met bijna 20 millioen.
Tot 1889 is het gemunt zilver bij de Nederlandsche Bank toegenomen door terugstrooming van zilveren munten uit den binnenlandschen omloop in verband met den economischen toestand van
ons land in die tijden. )
Uit de gegevens omtrent d verzendingen van zilveren teekenmunten (zie bijlagen nos. 4a en 46) blijkt, dat in de zeventiger
jaren de verzendingen uit Nederland naar Nederlandsch-Indi
overtroffen hebben de zendingen uit Indi naar Nederland, en
wel met 20 millioen; verder blijkt er uit, dat het tot 1888
geduurd heeft voor er weder eenige verschepingen van belang
1
16
uit Nederland naar Nederlandsch-Indi zijn gegaan, dat Nederlandsch-Indi in de jaren 1880 tot 1888 verzadigd was van
zilveren teekenmunten, en dat mogelijk de 20 millioen, waarmede de zilvervoorraad bij de Nederlandsche Bank in de jaren
1880 tot 1888 is vermeerderd, niet geheel voortgekomen zijn uit
den binnenlandschen omloop van Nederland, doch dat daartoe
ook terugvloeiingen van zilveren teekenmunten uit Indi hebben
bijgedragen; er zoude dan van de 2 0 millioen grof zilver, per
saldo volgens de jaarverslagen van de Javasche Bank in de jaren
1875 tot en met 1888 meer naar Nederlandsch-Indi gezonden,
naar Nederland teruggevloeid zijn langs verschillende kanalen. )
1
e n
76
m e t
17
0,5 millioen,
81,5 millioen.
19
niet zou zijn toegenomen; moeilijk is aan te nemen, dat de vermeerdering van zilveren teekenmunten in het verkeer is uitgesloten.
Mag daarentegen worden aangenomen, dat het verkeer in ons
land in de jaren 1875 tot en met 1912, behalve ter vervanging
van het grof zilver ter vermunting tot pasmunt aan het verkeer
onttrokken, zilveren teekenmunten heeft opgenomen en wel meer
dan het restant van 8 millioen, onder aftrek van het bedrag
van al het in die jaren verloren gegaan en versmolten grof zilver
te zamen (zoo dit gezamenlijk bedrag niet grooter dan 8 millioen mocht zijn), dan zouden deze gekomen moeten zijn in ons
land buiten de bekende zendingen, en wel door terugvloeiing, als
op bijlage n. 5 aangegeven. Welk bedrag dit zou zijn, is niet
bekend. Zou het bedrag aan teekenmunten in het Nederlandsch
verkeer in dezelfde mate zijn toegenomen als het bedrag aan
bankbiljetten van 10 van 1904 tot en met 1912, of het bedrag
aan gouden munten aangemunt, dan zoude een zeer aanzienlijk
bedrag aan grof zilvergeld in Nederland teruggevloeid zijn uit
Indi buiten de bekende zendingen.
Dat buiten de bekende zendingen uit Indi nog bedragen grof
zilver uit Indi naar Nederland zijn gevloeid vindt bevestiging
in het volgende.
In de jaren 1875 tot en met 1912 is volgens de jaarverslagen
van de Javasche Bank naar de bekende gegevens per saldo 77
millioen meer aan grof zilver naar Nederlandsch-Indi gezonden
dan vandaar naar ons land teruggezonden, is voor 24V millioen,
volgens de muntverslagen (zie bijlagen n. 76 en 7c) meer grof
zilver ingetrokken dan aangemunt, te zamen lOlVz millioen,
dat is meer dan de heele voorraad zilveren teekenmunten bij de
Nederlandsche Bank in 1875 en zelfs nog meer dan die voorraad
op zijn hoogst, in 1888.
Ondanks te loor gaan van grof zilver op allerlei wijzen in al die
jaren, zoude anders de binnenlandsche omloop van grof zilver, na
1875 sterk ingekrompen moeten zijn, ook nog na 1888, toen die
omloop reeds zoo sterk was ingekrompen, tenzij grof zilver buiten
de in de jaarverslagen der Javasche Bank bekende zendingen
uit Indi hierheen is teruggekomen.
ffifaf*
2
20
C.
Zilveren pasmunt.
N.-I. gulden
1/10
gehalte:
3,180 gram
1/20
720
1,250
720
0,610
720
3,180 gram
720
1,250
720
0,610
720
i n :
1851/1860
1/10 guldens:
38 002 500
1/20 guldens:
401 960
1 8 6 1 / 1 8 7 0
1871/1880
1881/1890
5 890 000
11 875 000
1891/1900
9980000
22425000
1 9 0 1
2 000 000
5 000 000
1902
1 9 0 3
2 000 000
5 000 000
1 9 0 4
2 000 000
,5 000 000
1 9 0 5
1 9 0
'
1 9 0 7
1 9 0 8
2 000 000
5 000 000
4 000 000
7 500 000
4 400 000
14 000 000
2 000 000
3 000 000
21
. ';
in:
1909
1910
1911
1912
1/4 guldens:
4000000
6 000 000
4 000 000
10 000 000
1/10 guldens:
10000000
15 000 000
10 000 000
25 000 000
. 1/20 guldens:
491 960
24 598
Ook zijn nog afgeleverd, maar niet meer gangbaar: 973 270
Indische 1/4 guldens.
Muntwinsten op de zilveren pasmunt van Nederlandsch-Indi.
De aanmuntingen zijn geschied voor rekening van het Departement van Kolonin; dat is belast voor den prijs van de metalen,
het muntloon, de vervoerkosten, enz.
En de munten zijn afgeleverd aan het Departement van
Kolonin, zoodat de winst op het aanmunten aan het Departement'van Kolonin is gekomen.
Na 1912 komen de winsten uit aanmuntingen aan het Nederlandsch-Indische Muntfonds. (Zie bijlage n. 16, blz. 10.)
De ont- en ommuntingen zijn geschied voor rekening van het
Departement van Kolonin, dat derhalve de kosten van ont- en
ommuntingen gedragen heeft.
Volgens het Muntverslag over 1912 is ingetrokken aan zilveren
pasmunten in Nederlandsch-Indi tot en met het jaar 1912:
1/4 guldens:
1/10 guldens:
stuks:
4 122 807
nominale waarde 1 030 700
22
9 876 752
987 675
D.
Koperen pasmunt.
(Zie bijlage n . 1.)
Bij de wet van 20 April 1855 (S/6/. n . 12; N.-I Stbl n 42)
is ingevoerd het 2 /, cent stuk, wegende 12,5 gram.
1
^ j ;
m^li^
0 o ^
0 2
2
8 8 6
1
1
C e n t
C
90 45
407 906
245
62
1871/1880
1881/1890
1 8 9 1
1 9 0 0
1 9 0 1
*
9
-;
"
^^
''
kk=
k k =
427
427911930
911930
c e n t
c
st
^ ||S
5
37 225 230
66
000 000
3000000
3
000 000
3120000
5 880 000
7500000
7 500 000
12500 000
7 500 000
2000000
5 000000
20000000
1904
1905
1906
1 9 0 7
1 9 0 8
1 9 0 9
1910
1911
1 9 1 2
Totaal aantal
137 255116
650 406 245
waarde
3 431377,90 6 504 062,45
waarvan in de jaren 1875 tot en met 1912:
aantal
57225230
242500000
waarde
1 430 630
2 425 000
12
8 400000
8 600 000
462 911930
2324559,65
35000000
175 000
23
De aanmuntingen zijn geschied voor rekening van het Departement van Kolonin; dat is belast voor den prijs van de metalen,
het muntloon, de vervoerkosten, enz.
De munten zijn afgeleverd aan het Departement van Kolonin,
zoodat de winst op het aanmunten aan het Departement van
Kolonin is gekomen.
Na 1912 komen de winsten uit aanmuntingen aan het Nederlandsch-Indische Muntfonds.
De ont- en ommuntingen zijn geschied voor rekening van het
Departement van Kolonin, dat derhalve de kosten van het onten ommunten heeft gedragen.
Volgens het Muntverslag over 1912 zijn ingetrokken aan
koperen pasmunten in Nederlandsch-Indi tot en met 1912:
2'/ cents
1 cents
621
140161
24
/s cents stukken:
5986
II.
DE AANMUNTINGS-WINSTEN OP DE MUNTEN, T E N
BEHOEVE V A N NEDERLANDSCH-INDI.
(RECAPITULATIE.)
Gouden munten.
In de Muntverslagen (zie bijlage 8a) wordt wel gewag gemaakt
van zendingen van gouden munten van uit Nederland naar Nederlandsch-Indi, doch die zendingen zijn geschied voor rekening
van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, de Javasche Bank
en voor andere particuliere rekening, doch van zendingen van
Kegeenngswege wordt geen melding gemaakt.
Zijn er derhalve voor Regeeringsrekening geen gouden munten
ten behoeve van Nederlandsch-Indi aangemunt in de jaren
t/m 1912 noch verzonden, dan is er van winst op aanmuntingen
van gouden munten ten behoeve van Nederlandsch-Indi ten bate
van sRijks schatkist geen sprake en ook niet van onkosten ten
laste gekomen van 's Rijks schatkist op zendingen naar Indi:
de eenige onkosten door het Rijk gedragen zouden kunnen zijn,
die, gekomen op ingetrokken gouden munten, doch deze zijn van
geen beteekenis.
Zilveren teekenmunten.
Vr 1875 was er geen aanmuntingswinst.
Op blz. 6 tot en met 10 is eene berekening gegeven van de
winst op de aanmunting van de 154 920 000 of rond 155
mi hoen aan zilveren teekenmunten in de jaren 1875 tot en met
1912 van uit Nederland naar Nederlandsch-Indi van Regeeringswege gezonden; het totaal van die berekende winst is 53 822 815.
De in de jaarverslagen van de Javasche Bank bekende terugz e g g e n van grof zilver uit Indi naar ons land geven aan, dat
ongeveer de helft ( 78 millioen) van de rond 155 millioen aan
zilveren teekenmunten van uit Nederland naar NederlandschIndie, verzonden in genoemde jaren, weder teruggevloeid is; dan
zoude Nederlandsch-Indi ongeveer de helft ( 77 millioen) van
de naar Nederlandsch-Indi in 1875 tot en met 1912 gekomen
hoeveelheden zilveren teekenmunten per saldo, als vereischt voor
25
dat Departement ten goede gekomen, de kosten van verzendingen, de verliezen op ingetrokken munten, enz. ten laste er van.
Eene opstelling van de winsten op aanmuntingen van zilveren
en koperen pasmunten ten behoeve van Nederlandsch-Indi geeft
het Muntverslag over 1900. (Zie bijlage n. 9.)
Aan de hand van die opstelling en de opgaven van de hoeveelheden pasmunten ten behoeve van Nederlandsch-Indi (blz.
21/22 en 23/24) is eene raming te maken van de winsten op de
aanmuntingen van pasmunten' ten behoeve van NederlandschIndi in de jaren vr 1912.
27
28
Doch bovendien is bij het nagaan van de door NederlandschIndi gederfde winsten uit aanmuntingen, welke winstderving het
gevolg is van het verzorgen van het muntwezen van NederlandschIndi door Nederland tot 1913, rekening te houden met de kosten,
welke Nederland zich getroost heeft ter wille van het muntwezen
van Nederlandsch-Indi.
Had Nederlandsch-Indi Steeds zelf, van af het begin van zijn
muntwezen, voor zijn muntwezen zelf gezorgd, dan zoude Nederlandsch-Indi ook zeker groote kosten hebben gehad om zijn
muntwezen in goede orde te brengen; doch Nederland heeft
daarvoor gezorgd.
Uit dien hoofde de verzorging van het muntwezen van
Nederlandsch-Indi op zich zelf, geheel afgescheiden van de
andere financieele verhoudingen tusschen Nederland en NederDe calculatie van 26 / millioen mogelijke winst op eigen aanmunting
voor Nederlandsch-Indi is zelfs in theorie zoo goed als zeker te veel
geflatteerd.
1
30
l a n d s c h - I n d i beschouwende
tot
zoude
N e d e r l a n d gedragen;
Nederlandsch-Indi,
in
de
plaats
de boven geopperde
zijn.
gekomen,
raming van de
opgeleverd
door
hebben;
bij
Nederlandsch-Indi
gederfde winsten op aanmuntingen is evenwel alleen met de voord e d e n uit de aanmuntingen van de hoeveelheden
aan munten,
de kosten,
voort-
i P I
& , :
* eheel licht uit de algemeene rekening tusschen Nederland en Nederlandsch-Indi, er geen rekening mede
houdende of Nederlandsch-Indi een tegoed had, dan aan het Nederlandsche
Oouvernement sinds 1854 een aanzienlijke som aan rente gekost hebben
Z
w a n n e e r
m e n
h e
31
5 000 000
25 000 000
blijft . . . . 25 000 000
32
I
J
! tegen elkaar
onkosten (muntloon, kosten van verzending enz.) van die munten en van
de zilveren teekenmunten
[
I
opwegende
5 000 000
Indi nu gemist heeft; dan had Indi in 1854 ^ reeds een Muntfonds kunnen vormen tot dekking van mogelijke verliezen uit
ont- of vermuntingen of versmeltingen van teekenmunten; die
waarborg is thans, als 't ware, gevloeid in 's Rijks schatkist en
daarmede is op 's Rijks schatkist de waarborg van de dekking
van de uit bedoelden hoofde geleden verliezen overgegaan.
Wel heeft 's Rijks schatkist niet rechtstreeks baten uit aanmuntingen van de zilveren teekenmunten voor Nederlandsch-Indi
noodig, verkregen, doch Nederland is door het niet-aanmunten
van zilveren teekenmunten voor Nederlandsch-Indi gebaat geworden; Nederland toch bezat in dien tijd een grooten voorraad zilveren teekenmunten, als boven (zie bijlagen nos. 7 en 76)
aangegeven, zelfs een zoo grooten voorraad, dat er ondanks de
groote hoeveelheden, welke Nederlandsch-Indi betrok vr 1912,
geen aanmuntingen uit nieuw zilver (zie bijlage n. 7a) hebben
plaats gehad, en derhalve zijn er geen winsten uit aanmuntingen
m 's Rijks schatkist kunnen vloeien. Doch door het onttrekken
aan den grooten voorraad grove zilveren munten hier te lande
door Nederlandsch-Indi is die voorraad spoediger verdwenen
dan anders zonder ontmuntingen het geval zoude zijn geweest
en is Nederland spoediger in de gelegenheid geweest grove
zilveren teekenmunten aan te munten en uit dien hoofde
baten te bekomen, en tevens heeft 's Rijks schatkist het voordeel
gehad, dat zij een groote hoeveelheid zilveren teekenmunten
heeft kunnen afzetten tegen de volle nominale waarde, terwijl de
metaalwaarde, de intrensieke waarde van die munten hoe langer
hoe meer afnam. (Zie blz. 20/1 van bijlage n. 2.) )
2
35
als het fonds, dienende tot dekking van eventueele verliezen uit
ont- en vermuntingen van munten, gezonden naar Indi na 1912.
Na 1912 zijn nu 10 jaren verstreken; in die jaren heeft de
prijs van het zilver (zie bijlage n. 16) eene hoogte bereikt, dat
de muntwaarde van de zilveren teekenmunten eene lagere was
dan de zilverwaarde dier munten. Van de gelegenheid om door
uitvoer of versmelting winst te maken zal wel op niet onaanzienlijke wijze, wat de zilveren teekenmunten in NederlandschIndi betreft, gebruik gemaakt zijn, en groote hoeveelheden
zilveren teekenmunten zullen wel aan den omloop van Nederlandsch-Indi onttrokken zijn geworden, hetzij door versmelting,
hetzij door uitvoer ter versmelting.*)
De kans, dat de voorraad zilveren teekenmunten, op het einde
van 1912 in Nederlandsch-Indi aanwezig, thans nog te groot
zoude blijken te zijn voor het verkeer in Nederlandsch-Indi, is
daardoor z verkleind, dat zij wel als uitgesloten is te achten.
Trouwens, na 1912 heeft het verkeer in Nederlandsch-Indi,
afgezien van de zilverbons, welke in omloop zijn gekomen en
gebleven, groote hoeveelheden (zie bijlage n. 13) noodig gehad.
Wel is de voorraad zilveren munten van de Javasche Bank
groot, zelfs grooter dan deze ooit geweest is (zie bijlage n. 18),
doch daartegenover staat, dat tot een aanzienlijk bedrag, 41,8
millioen (13/27 October 1923), in Nederlandsch-Indi zilverbons
nog in omloop zijn, en mede dat in Indi zelf een reserve aan
zilveren teekenmunten moet gehouden worden; het gevaar, dat
de voorraad in Nederlandsch-Indi aanwezige munten ) zooveel
te groot zal blijken te zijn, dat ontmunt zoude moeten worden
munten tot een bedrag grooter dan het totaal van de zendingen
2
369:
,.Het kon daarom niet uitblijven, of in den laatsten tijd moest opnieuw
gebeuren, wat in de jaren 1860/68 zoo voortdurend plaats vond, dat onze
zilveren munten uit Indi weggevoerd worden; de couranten hadden reeds
berichten, dat een rijksdaalder thans in China de tegenwaarde van 3,75
opbrengt."
2
36
De ommunting is het gevolg van de omstandigheid, dat Nederlandsch-Indi indertijd geen eigen zilveren teekenmunten heeft
verkregen, zooals het indertijd wel eigen pasmunten heeft
bekomen.
37
Had Nederlandsch-Indi indertijd wel eigen zilveren teekenmunten bekomen, dan zoude geen ommunting thans noodig zijn.
Toen ter tijde verzorgde Nederland het muntwezen van Nederlandsch-Indi; de voorgestelde ommunting is derhalve het uitvloeisel van die verzorging van Nederland.
Hieruit volgt, dat Nederland de kosten van de ommunting
heeft te dragen.
Die verzorging van het muntwezen van Nederlandsch-Indie
heeft Nederland na het ophouden van de vrije aanmunting van
il
_ in 1873 gebaat tot 1913.
Niet onbillijk is het, dat Nederland de kosten van de ommunting draagt ten aanzien van de munten vr 1913 door Nederlandsch-Indi per saldo van Nederland betrokken.
z
v e r
De ommunting dient niet uitsluitend het belang van het Nederlandsch-Indische muntwezen als zoodanig, doch strekt ten bate
van het muntwezen in Nederland en van dat in NederlandschIndi, en wel dient zij meer het belang van het Nederlandsche
muntwezen, waarvoor het.gevaar van terugstroomen van zilveren
teekenmunten uit Indi, het aanwenden van zilveren teekenmunten
als betaalmiddel aan Nederland niet denkbeeldig is.
De ommunting van de zilveren teekenmunten ook van munten
na 1912 voor rekening van Nederlandsch-Indi aangemunt, is
niet het gevolg van een oorzaak, aan het muntwezen van Nederlandsch-Indi liggende, doch is het gevolg van de omstandigheid,
dat met 1913 Nederlandsch-Indi geen eigen teekenmunten met
Indischen muntslag heeft bekomen; doch de Nederlandsche muntslag is ook toen behouden voor de munten voor NederlandschIndi, als voortzetting van de verzorging door Nederland van het
Nederlandsch-Indische muntwezen.
Hieruit vloeit voort, dat Nederland de kosten van de ommunting ook van de munten, na 1912 voor rekening van NederlandschIndi aangemunt, heeft te dragen.
Tot dekking van eventueele verliezen uit ont- en vermunting
van munten ten laste van het Rijk komende, bezit het Rijk een
fonds, het Muntfonds.
38
19
13
39
inpakken,
vervoer te Batavia naar de boot,
bewaking,
vracht van Batavia naar Amsterdam,
verzekering,
omladen te Amsterdam,
vervoer naar Utrecht,
uitladen,
vervoer in Utrecht,
uitpakken,
verpakking,
inpakken, vervoer in Utrecht, inladen,
vervoer van Utrecht naar Amsterdam,
overladen te Amsterdam,
bewaking,
vracht van Amsterdam naar Batavia,
verzekering, uitladen te Batavia,
vervoer van de boot, uitpakken,
versmelting */ % en eventueele kosten van tijdelijke voorziening in den omloop van zilveren teekenmunten.
Het muntloon gesteld op 1 %.
(De heer J . T . CREMER noemde bij de bespreking in de Eerste Kamer over
de wijziging van de Muntwet 1901 Handel. Eerste Kamer, zitting 1911/12,
blz. 78 2 ten honderd.)
40
41
II
B l z
Wettelijke bepalingen
J/JJ
2/12
13/19
20/21
2 b. Koperprijzen idem
22
2 c. Toevoeging
23
24
25/27
28/58
3 a. Statistische gegevens
28/29
30/31
3 c
<
'
Muntverslagen
32/39
40/44
45/50
51
Bijlage:
B l z <
52/55
,,
Muntwezen en Circulatiebanken
in Nederlandsch-Indi", door MR. G. VISSERING
56
<
57
5 8
59
BIJLAGE la.
H E T NEDERLANDSCH-INDISCHE M U N T W E Z E N .
In het begin van de I9de eeuw bestond de geldsomloop in
Nederlandsch-Indi uit allerlei soorten geld, vooral koperen
munten (de oude duiten der Oost-Indische Compagnie).
Van 1816 tot 1843 werden 1700 millioen koperen duiten aangemunt (N. G . PlERSON).
Bij besluit van 11 December 1827 (Stbl. n . 28, N.-I. Stbl.
n. 111) werd de Javasche Bank opgericht, gerechtigd bankbiljetten uit te geven, koers hebbende in het moederland.
Bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 4 Januari 1834
werden de 3 000 000 z.g. koper-certificaten, gedwongen uitgegeven door de Javasche Bank, tot algemeen wettig betaalmiddel
verheven ( 5 zilver gelijk 6 koper).
Het Koninklijk besluit van 12 Juni 1839 (N.-I. Stbl. n . 37)
verklaarde den Nederlandschen gulden van de wet van 22 Maart
1839 (S/6/. n. 6) tot standpenning in Nederlandsch-Indi.
Volgens publicatie van 4 Februari 1846 (N.-I. Stbl. n . 37)
werden van Regeeringswege en tot wederopzegging toe verkrijgbaar gesteld recepissen, groot 1, 5, 10, 25, 100 en 500,
tegen intrekking van duiten.
Bij publicatie van 26 Maart 1846 (N.-I. Stbl. n . 10) werden
de recepissen tot wettig betaalmiddel verheven, vertegenwoordigende den Nederlandschen gulden (zilver-recepissen).
Bij besluit van 26 Maart 1846 (N.-I. Stbl. n . 11) werd de
Javasche Bank gemachtigd de recepissen op hare biljetten uit
te betalen, terwijl de kopercertificaten werden ingetrokken.
De Grondwet van 1848 eischte, bij art. 59 (3), regeling van
het muntwezen bij de wet; de regeling kwam bij de wet van 1 Mei
1854 (S/6/. n . 75; N.-I. Stbl. n. 62).
1
BIJLAGE lb.
De Nederlandsch-Indische
Zilveren pasmunt
-,
,,
zijn:
gulden,
1/10
1'20
250/1000 wichtje;
het gewicht van het stuk van 1/20 gulden is 610/1000 wichtje.
2
Artikel 7:
Het gehalte van de zilveren pasmunt is 720/1000.
De (Nederlandsche) Muntwet van 1847 (wet van 26 November
1847, Stbl. n. 69) stond vrije aanmunting van de zilveren standpenningen van die dagen (nu grove zilveren munten, 2 / 1 en 7,
gulden) en van de gouden negotiepenningen (dukaat en gouden
Willem) toe. Van de laatste (enkele, dubbele en halve) hield
verdere aanmunting op, volgens art. 6 der Muntwet van 1875
(wet van 6 Juni 1875, Stbl n. 117).
1
dubbele dukaat
dukaat
de gulden (Nederlandsche)
gehalte:
6,988 gram
983,5
3,494
9335
10
Het Kon. besluit van 23 Juni 1855 (S/6/. n . 59) stelde het
gewicht van:
het 1 cent stuk op 4,800 gram en van het 7 cent stuk op
2,300 gram.
2
d a a r n a s c h o r s i n g t o t 1 N o v e m b e r 1873; d e w e t v a n 2 6 O c t o b e r
1873 [Stbl. n . 148) v e r l e n g d e d e s c h o r s i n g t o t 1 M e i 1874.
De
vrije aanmunting
v a n zilver w a s weder
opengesteld n a
1 M e i 1874; i n 1 8 7 4 ( M e i D e c e m b e r ) w e r d d o o r 's R i j k s
Munt
met behoud
den gouden
v a n zilveren teekenmunten
als wettige
(binkenden standaard)
i n ; o p 1 J u l i 1875 t r a d d e v r i j e a a n m u n t i n g v a n g o u d i n .
D e w e t v a n 6 J u n i 1875 (Stbl. n . 117) v e r l e n g d e d e s c h o r s i n g
ven
de zilveraanmunting tot 1 J a n u a r i
1877; de w e t v a n 30
December
1 8 7 6 (Stbl.
n . 272) v e r l e n g d e
1 Januari
1 8 7 8 ; d e w e t v a n 9 D e c e m b e r 1877 (Stbl. n . 2 1 5 )
de
schorsing tot
v o o r o n b e p a a l d e n t i j d . ( Z i e b i j l a g e n . 1, b l z . 6 e n . 7.)
D e w e t v a n 2 8 M a a r t 1877 (Stbl. n . 4 2 , N.-I. Stbl. n . 112)
heeft
het gouden
tientje
in Nederlandsch-Indi
ingevoerd als
standpenning:
g e w i c h t 6,720 g r a m ; g e h a l t e 900/1000.
D e w e t v a n 27 A p r i l
1 8 8 4 (Stbl. n . 97) v e r l e e n d e
a a n de
munten
( r i j k s d a a l d e r s ) tot e e n m a x i m u m v a n 25 m i l l i o e n ; d e w e t v a n
2 8 M e i 1901 (Stbl.
n . 132) h a n d h a a f t
b i j l a g e n . 1, b l z . 8.)
D e w e t v a n 2 8 M e i 1901 (Stbl. n . 132) d e e d d e v r i j e a a n m u n t i n g v a n zilver definitief v e r v a l l e n .
D e w e t v a n 2 8 M e i 1901 ( S / 6 / . n . 132) b e p e r k t e d e b e v o e g d heid v a n de Regeering tot aanmunten v a n zilver tot ommunten
v a n m u n t e n . ( Z i e b i j l a g e n . 1, b l z . 8.)
gewicht:
/ tienguldenstuk
Nederlandsch
6,720
gram
gehalte:
900
i
stuk . . . .
l ducaat (geen wettig
3,360
900
3,494
983
945
945
945
v i
u l d e n
betaalmiddel)
..
zilver:
l 2V -gulden stuk . . . 25
Nederlandsch 1 gulden
10
2
( Vz-gulden stuk
De zilveren en koperen pasmunten waren NederlandschIndische munten, volgens de wet van 1 Mei 1854 (S/6/. n. 75)
en de wet van 26 November 1847 [Stbl. n. 69).
De wet van 31 October 1912 (Stbl. n. 324) verleent aan de
Regeering de bevoegdheid tot aanmunten van zilveren munten
voor Nederland; de wet van 31 October 1912 (S/6/. n. 325)
verleent die bevoegdheid voor Nederlandsch-Indi. (Zie biilatfe
n. 1, blz. 9 en 10.)
De wet van 31 Octoher 1912 (S/6/. n. 324) stelt het Muntfonds
voor Nederland in; de wet van 31 October 1912 (S/6/. n. 325;
N.-I. Stbl. n. 610) stelt een afzonderlijk Muntfonds voor Nederlandsch-Indi in. (Zie bijlage n. 1, blz. 9 en 10/12.)
Artikel 1.
De bij art. 18, eerste lid, der wet van 26 November 1847 (S/6/.
n. 69) toegekende bevoegdheid tot het doen aanmunten van
zilveren standpenningen anders dan voor rekening van den Staat,
wordt geschorst tot den lsten Juli 1875.
Wet van 6 Juni 1875 (Stbl. n. 117) tot nadere tijdelijke voorziening omtrent het Nederlandsch Muntwezen.
Artikel 1.
Standpenning is, nevens de zilveren, vermeld in art. 2 der wet
van 26 November 1847 (S/6/. n. 69):
het gouden tienguldenstuk.
Artikel 2.
De gouden standpenning bevat zes duizend acht en veertig
tienduizendste gedeelte (0,6048) van de gram(wigtje) fijn goud
op den gulden.
Artikel 5.
De artt. 17, 19, 21 en 22 der wet van 26 November 1847 (S/6/.
n. 69) zijn op den gouden standpenning toepasselijk.
Het staat ieder vrij gouden tienguldenstukken te doen aanmunten in 's Rijks Munt, wanneer geen werkzaamheden voor het
Rijk zulks verhinderen.
De muntmeester is niet verplicht partijen goud beneden de
honderd kilogram (pond) aan te munten.
Door Ons wordt het muntloon, door bijzondere personen te
voldoen, vastgesteld bij algemeenen maatregel van inwendig
bestuur.
Het muntloon kan echter niet hooger worden gesteld dan op
vijf gulden per kilogram (pond) tienguldenstukken.
6
Artikel 7.
Deze treedt in werking den lsten Juli 1875.
Zij wordt vr den lsten Januari 1877 herzien.
Tot dat tijdstip blijft de bevoegdheid tot aanmunting van
zilveren standpenningen, anders dan voor rekening van den
Staat, geschorst.
Wet van 30 December 1876 (Stbl. n. 272), houdende wijziging
van art. 7, tweede lid, van de wet van 6 Juni 1875 (Stbl.
n. 117) tot nadere tijdelijke voorziening omtrent het Nederlandsche Muntwezen.
Artikel 1.
Het tweede lid van art. 7 der wet van 6 Juni 1875 (Stbl.
n. 117) wordt aldus gelezen:
Zij wordt herzien vr den lsten Januari 1878."
Artikel 2.
Deze wet treedt in werking met den lsten Januari 1877.
Wet van 9 December 1877 (Stbl. n. 215) tot nadere tijdelijke
voorziening omtrent het Nederlandsche Muntwezen.
Artikel 1.
De bevoegdheid tot aanmunting van zilveren standpenningen,
anders dan voor rekening van den Staat, blijft geschorst totdat
daaromtrent nader bij de wet zal zijn voorzien.
Wet van 28 Maart 1877 (Stbl. n. 42, N.-I. Stbl. n. 112),
houdende nadere wijziging der wet van 1 Mei 1854 (Stbl.
n.75) tot regeling van het muntwezen in
Nederlandsch-Indi.
Artikel 2.
Het tweede artikel dier wet wordt als volgt gewijzigd:
De gouden standpenning is het tienguldenstuk, zooals het is
verordend bij de wet van 6 Juni 1875 (S/6/. n . 117).
De zilveren standpenningen zijn de volgende muntstukken:
de gulden,
de rijksdaalder,
de halve gulden,
zooals zij zijn verordend bij de wet van 27 November 1847
(S/6/. n . 69).
7
Wet van 28 Mei 1901 (Stbl. n. 132) tot nadere regeling van
het Nederlandsche Muntwezen.
Artikel 3 luidt:
Het staat ieder vrij gouden tienguldenstukken en dukaten te
doen slaan aan 's Rijks Munt, wanneer werkzaamheden voor het
Rijk het niet verhinderen.
Rijksdaalders, guldens en halve guldens kunnen slechts aangemunt worden voor rekening van het Rijk, ter vervanging van
zilveren munten, die van Rijkswege aan den omloop zijn of
worden onttrokken.
De pasmunt wordt uitsluitend voor rekening van het Rijk
geslagen.
Voor de aanmunting van zilveren pasmunt mogen alleen Rijksmunten gebezigd worden.
Artikel 4 luidt:
Onze Minister van Financin is gemachtigd om, wanneer en in
zoover als hij met het oog op den toestand van het Nederlandsche
Muntwezen noodzakelijk acht, een bedrag van ten hoogste vijf
en twintig millioen gulden in Nederlandsche rijksdaalders te doen
versmelten tot baren en die baren, door tusschenkomst van de
Nederlandsche Bank, te verkoopen.
Alvorens van deze machtiging gebruik te maken, wint Onze
voornoemde Minister de voorlichting in van de afdeeling van den
Raad van State, die tot het Departement van dezen Minister
in betrekking staat.
Het advies door "s Raads afdeeling uitgebracht, wordt zoodra
*s Lands belang zulks toelaat, aan de Staten-Generaal medegedeeld.
De op grond van dit artikel aan den omloop onttrokken rijksdaalders kunnen niet door andere zilveren munten- vervangen
worden.
verkregen uit aanmunting en voor rekening van NederlandschIndi". De rente van de ten name van het fonds ingeschreven
Nationale Schuld worden aan het fonds toegevoegd.
Wanneer het aangaan van leeningen ten laste van Nederlandsch-Indi wettelijk zal zijn geregeld, kunnen de in het vorige
lid bedoelde winsten ook worden besteed tot aankoop van schuldvorderingen, deel uitmakende van zoodanige leeningen.
De ten name van genoemd fonds staande Grootboekinschrijvingen en de schuldvorderingen, krachtens het vorig lid van dit
artikel aangekocht, kunnen uitsluitend worden vervreemd tot
verkrijging van zoodanige bedragen als noodig zijn tot dekking
van de ten laste van den Lande komende verliezen door de ontmunting of vermunting van munten geleden. De opbrengst van de
vervreemde Grootboekinschrijvingen en schuldvorderingen wordt
verantwoord onder de middelen tot dekking der uitgaven van
den dienst, welke met de verliezen der ontmunting of vermunting
wordt belast.
Indien onze Minister van Financin gebruikt maakt van de in
artikel 4 der Muntwet 1901 gegeven machtiging, wordt in het, op
de door bedoelde ontmunting geleden verlies, voor zoover dit het
gevolg is van ontmunting van zilveren munten met een wettelijk
gehalte van 945 duizendsten, door Nederlandsch-Indi bijgedragen
in verhouding van de hoeveelheid zilver, welke voor rekening van
Nederlandsch-Indi is aangekocht tot de hoeveelheid, welke door
Nederland en Nederlandsch-Indi te zamen is aangekocht. Voor
zoover het verlies het gevolg is van ontmunting van zilveren
munten met een wettelijk gehalte van 720 duizendsten, draagt
Nederlandsch-Indi in dezelfde verhouding bij in een zoodanig
deel van dat verlies als overeenkomt met het verlies, dat zou
geleden zijn, indien de opbrengst van het uit deze ontmunting
verkregen zilver 945/720 maal de werkelijke opbrengst had
bedragen. In het meerdere, op de ontmunting van zilveren munten
met een wettelijk gehalte van 720 duizendsten geleden verlies,
draagt Nederlandsch-Indi bij in verhouding van de nominale
waarde der zilveren munten met dat gehalte, welke voor rekening
van Nederlandsch-Indi zijn aangemunt, tot de nominale waarde
dier munten, welke voor rekening van Nederland en Neder14
11
12
BIJLAGE 2.
K O S T E N V A N E N WINST OP A A N M U N T I N G IN D E
JAREN
winst:
in 1877:
zilver, 945 X 94,50
koper, 55 X 0,8215
toevoeging
vervoerkosten
muntloon
4119
87 856,65
49,37
616,
196,
1000,
10 282
89 302,50
45,18
630,
200,
1000,.
winst:
8822
guldens,
halve guldens-
idem
1150,*)
idem
1550,*)
3969
3569
idem
1150,
idem
1550,
10132
idem
1150,
9732
idem
1550,
8672
8272
a) Zie Bijlage n. 2 a.
b)
Bijlage n. 2 b.
c)
Bijlage n. 2 c.
d)
Bijlage n. 2 d.
e)
Bijlage n. 2 e.
*) Volgens opgave van 's Rijks Muntmeester toe te passen.
13
7TU36
in 1879:
zilver, 945 X 89,771/ . . . . 84 837,37*/*
koper, 55 X 0,7159
39,37
toevoeging
'
, .
190.
vervoerkosten
'
muntloon
1000,
winsti
13338
in 1880:
zilver, 945 X 91,22*/. . . . . 86 207,62*/.
koper, 55 X 0,7649
42,07
toevoeging
o '
, .
193
vervoerkosten
muntloon
1000,
winst"
71952
in 1881:
zilver, 945 X 90,50
85 522,50
koper, 55 X 0,7722
42,47
toevoeging
^02,
, .
192.
vervoerkosten
muntloon
winst":
12 641
in 1882:
zilver, 945 X 90,65
85 664,25
koper, 55 X 0,8015
44.08
toevoeging
J^_
vervoerkosten
_
10 986
10,586
J 7 J
idem
1 7 U
05
muntloon
winst:
in 1883:
zilver, 945 X 88,62
koper, 55 X 0,7413
toevoeging
, L
vervoerkosten
muntloon
14
50
'
1150,13188
.,
idem
,
- .
H50. 1550, 11802
11402
m
idem
R K n
idem
'~
12 491
n 5 0
i d e m
wem
f ion
'
12 091
1 5 5
i d e m
1550,-
12 498
83 745,90
40,77
588,
188
1000."
winstf
14 437
idem
*
1550, 12 788
71T348
11948
idem
idem
j. e e n
'^
T
14287
13 887
, "Z,
1 1 5 0
1 5 5 0
79512,30
32,73
560,
180,
1000,
winst:
in 1886:
zilver, 945 X 79,50
koper, 55 X 0,4891
toevoeging
vervoerkosten
muntloon
.'
24375
70 969,50
58,17
497
I62',
1000,
winst:
in 1889:
zilver, 945 X 74,64
koper, 55 X 0,6845
toevoeging
vervoerkosten
muntloon
23 147
73 899,
40,47
518,
168,
1000,
winst:
in 1888:
zilver, 945 X 75,10
koper, 55 X 1,0576
toevoeging
vervoerkosten
muntloon
18 715
75 127,50
26,90
528,50
170,
1000,
winst:
in 1887:
zilver, 945 X 78,20
koper, 55 X 0,7358
toevoeging
vervoerkosten
muntloon
14 311
27 313
70 534,80
37,65
497
162,
1000,
winst:
27 769
guldens,
idem
1150,
14161
idem
1150,
18 565
idem
1150,
22 997
halve guldens:
idem
1550,
13 761
i idem
1550,
18165
idem
1550,
22 597
^
5
"
^
idem
1150,
24 225
idem
1150,
27 183
idem
1150,
27 619
idem
1550,
23 825
idem
1550,
26783
idem
1550,
27 219
15
19 279
74 569,95
32,78
525,
"O,
1 000,winst
65 677,50
29,95
462,
152,
1000,winst:
i n 1893:
zilver, 945 X 62,40
koper, 55 X 0,5198
toevoeging
vervoerkosten
muntloon
32 679
winsti
1
19129
23 552
32 529
47 755.S7 /
26,42
336,
138,1000,-
39 302
18 729
idem
1550, 23 152
idem
1550,32129
idem
1550, 38 902
50 766
49 423,50
28,22
350,
120,
'
1000,-
winst:
16
idem
1550,-
idem
H50,-
39 452
winsti
i n 1895:
zilver, 945 X 52,30 . . . .
koper, 55 X 0,5131
toevoeging
vervoerkosten
muntloon
idem
1150,-
idem
1150,-
58 968,
28,59
413,
1381000,-
in 1894:
zilver, 945 X 50.53 /* . . . .
koper, 55 X 0,4804
toevoeging
vervoerkosten
muntloon
halve guldens:
idem
1150,-
23 702
i n 1892:
zilver, 945 X 69,50
koper, 55 X 0,5445
toevoeging
vervoerkosten
muntloon
guldens,
49 078
idem
1150, 50 616
idem
1150, 48 928
idem
1550, 50 216
idem
1550, 48
48528
528
winst:
53,055
44552,02 /.
35,02
315,
110,
1000,
46 987
idem
1150,
52 905
idem
1550,
52 505
winst:
in 1899:
zilver, 945 X 48.09 /.
koper, 55 X 0,8183
toevoeging
vervoerkosten
muntloon
53 988
45 449.77 /.
45,01
318,50
111,
1000,
idem
1150,
53 838
idem
1550,
53438
winst:
52 076
46 768,05
48,87
329,
114,
1000
winst:
in 1901:
zilver, 945 X 47,53
koper, 55 X 0,7138
toevoeging
vervoerkosten
muntloon
idem
1550,
in 1898:
zilver, 945 X 4 7 , 1 4 / .
koper, 55 X 0,6367
toevoeging
vervoerkosten
muntloon
in 1900:
zilver, 945 X 49,49
koper, 55 X 0,8885
toevoeging
vrvoerkosten
muntloon
47 387
halve guldens:
51 740
44915,85
39,26
325,
110,
1000,
winst:
53 610
idem
1150,
52 926
idem
1150,
51 590
idem
1150,
53460
idem
1550,
52 526
idem
1550,
51 190
idem
1550,
53060
17
39 888,45
33,57
280,
100,
800,winst:
in 1903:
zilver, 945 X 43,16
koper, 55 X 0,7101
toevoeging
vervoerkosten
muntloon
58 898
40 768,20
39,06
287,
102,800,winst-
in 1904:
zilver, 945 X 45,77
koper, 55 X 0,7332
toevoeging ...'
vervoerkosten
muntloon
58 004
43 252,65
40,33
304,50
107,800,winst:
in 1905:
zilver, 945 X 48,70
koper, 55 X 0,8612
toevoeging
vervoerkosten
muntloon
' 55 4%
46021,50
47,35
322,
H3800,winsti
in 1906:
zilver, 945 X 54,14
koper, 55 X 0,10987
toevoeging
vervoerkosten
muntloon
51 162,50
60,43
360,50
123,800,winsti
in 1907:
zilver, 945 X 52,85
koper, 55 X 0,9899
toevoeging
vervoerkosten
muntloon
47,494
49 934,25
54,44
358,
120800,winst~
18
526%
48 733
guldens,
halve guldens:
idem
1000,-
idem
1450,-
58 698
idem
1000,-
58 248
idem
/ 1450.
57 804
idem
1000.-
57 354
idem
"50,-
55 2%
> idem
1000.-
54 846
idem
f 1450.-
52 4%
idem
1000.-
52 046
47 294
idem
1000. 48 533
idem
1 '~
4 5 0
46844
idem
'~
1 4 5 0
48 083
29113,55
38,70
210,
99,
800,
winst:
in 1910:
zilver, 945 X 43,17
koper, 55 X 0,6845
toevoeging
vervoerkosten
muntloon
58,513
59 739
40 795,65
37,65
287,
102,
800,
winst:
in 1911:
zilver, 945 X 43,03
koper, 55 X 0,6988
toevoeging
vervoerkosten
muntloon
57 978
40 663,3538,43
287,
102,
800,
winst:
in 1912:
zilver, 945 X 49,07
koper, 55 X 0,8389
toevoeging
vervoerkosten .'.
muntloon ,
58 109
46 371,15
46,14
325,50
113,_
800,
winst:
52,344
58 313
idem
1000,
59 539
idem
1000,
57 778
idem
1000,
57 909
idem
1000,
52144
halve guldens:
idem
1450,
57 863
idem
1450,
69 089
idem
1450,
57 328
idem
1450,
57459
idem
1450,
51694
19
BIJLAGE 2 a.
ZILVERPRIJZEN.
In het jaar:
1875
1876
1877
1878
1879
1880
1881
1882
1883
1884
1885
1886
1887
1888
1889
1890
1891
1892
1893
1894
1895
1896
1897
1898
1899
1900
1901
1902
1903
1904
1905
1906
1907
1908
1909
1910
1911
1912
Gemiddelde te
Londen per ounce
(31,10V> ")
British standard
(0,925 gehalte), i)
a d.
56 /i.
52 /
54 /i.
52 /i
517
527
51 "/ie
51 Vs
507i.
50 /i,
48/,,
45 /
44"/i,
427
42"/
47 /
457
39 /
35 /
28 /
29/M
30 /
27 /i
26 7
27 7u
287
277i
247i.
24 /
26 /
27 / ,
307
30 /
24 /
23 / ,
24 7s
24"/,,
287i,
Wisselkoers
erdamI A
Londen,
gemiddelde. *)
I3
10
ls
le
1G
10
10
10
13
23
11,66-12,05
12, ?
?
12,0925
12,0644
12,9863
12.108
12.10
12,09
12,09879
12,2069
12,07352
12,08491
12,9635
12,08056
12,08129
12,0402
12,08125
12,07/
12,07
12.H7
12.107,
.
12,077,
12,09
12,11
12,09 /
12,09
/ 12,1174
12,04
12,06 /
l 12,09
12,10 /
l 12,09
12,07 /
I 12,067
12.107
12,09 /s
\ 12,087i,
18
ls
13
Z.lverprHS
^ Q J
A m s t
.
g
o
"g
3
3
u l d e n s
99,43
92,97
94,50
92,08
89,777,
91,227
90,50
90,65
88.62
88,76
84,14
79,50
78,20
75,10
74,64
83,55
78,91
69,50
62,40
50.537,
52,30
53,92
48,027,
47,147,
48,097,
49.49
47,53
42,21
43,16
45,77
48,70
54,14
52,85
42,61
41,39
43,17
43.03
49,07
20
) Tot 1902 ontleend aan de Muntverslagen; na 1902 wisselkoers Amsterdam-Londen middenkoers van de opgaven van de Dag. Beurscourant over
de jaren.
2
Wisselkoers in:
Hoogste.
Laagste.
1 9 0 2
12,14
12,13/,
12,097
12,13/,
12,14
12,14
12,10/,
12,13
12.08V
11,94/,
12^04
12,04/,
12,07/
12M
12,04
12
12.15/,
12.1374
12,1074
12^05/,
12,05/,
12,0674
1903
1904
1905
1906
1907
1908
1909
1
9 1 0
1 9 1 1
1912
21
BIJLAGE 2 b.
KOPERPRIJZEN.
Opgaven van The Ironmonger" Metal Market Yearbook 1910 en 1913
Engelsche prijs (ie Londen) voor Standard Copper, cash per ton.
Wisselkoers
I
Hoogste.
Laagste.
Gemiddelde.
18
r i j s p e r
t o n
(1015 K.G.)
>*"'
1875 8 4
78,10
1
1876
81 17.6
70,1877
76
63
1878
66,10
55,
1879
67,10
531880
74
54,10
1881
72,10
57,
1882
71 10
63,1883
67,10
57,1884
58
47,5
1885
6U2.6
38,10
1886
43,15
38,10
1887
85,5
38,7,6
1888
105
73
89
80
35',1890
61,12,6
46,10
1891
5610
44,
1892
48i
43,10
1893
46,15
40,12,6
1894
43
37,16,3
1895
47,7,6
38,12,6
1896
50,10
40,10
1897
51 15
47
1898
57i8,9
49,10
1899
79,2 6
58,1,3
1900
78 7,6
70,15
1901
72,17,6
47,
1902
57,
45,2,6
1903
67,52,15
1904
68,5
55.2,6
1905
60.12,6
64
1906
108
76,15
1907
110,15
55,10
1908
65,2,6
56,2,8
1909
64,3,9
54,10
1910
62,1,3
52,15
1911
64,
53,7.6
1912
80,1,3
60,17,6
gemiddelde.
81,5
75,18,9
69.10
60,15
60,5
64,5
64,15
67,5
62.5
52.12,6
50,1.3
41,2,6
61,16,3
89
57,10
54,1,3
50,5
45,15
43,13,9
40,8,1 V
43
45.10
49,7,6
53,9,4V
68,11,10%
74,11.3
59,18,9
51,1,3
59,17,6
61,13,9
72,6,3
92,2,6
83,2,6
60,12,6
59,6,10'/*
57.8.1 /*
58,13,9
70,9,4y
2
u l d e n s
11,86
f 963,62
12.911,25
12
834.
12,0925
734,62
12,0644
726,88
12.0863
776,55
12,108
783,99
12,10
813,73
12,09
752,60
12,09879
636,70
12,069
604.20
12,07352
496,52
12,08491
747
12,0635
1073,65
12,08056
694,92
12,08129
653,14
12,0402
605,02
12,08125
552,75
12,07"/!.
527,66
12,07
487,70
12,115
520,95
12,105
550,78
12,075
596,20
12,09
646,44
12,11
830,67
12,0975
902,02
12,09
724,64
*) 12,1125
618,49
12,04
720,90
12,0675
744,41
12,09
874,36
12,1075
1115,40
12,004
1004,98
12,0725
731,90
12,065
715,98
12,105
694,91
12,08875
709,46
12.08 /
851,68
9
lt
^KG.
f94,92
89.76
82,15
72,36
71,59
76,49
77,22
80,15
74,13
62,72 .
59,51
48.91
73,58
105,76
68,45
64,33
59,60
54,45
51,98
48,04
51,31
54,25
58,73
63,67
81,83
88,85
71,38
60.92
71,01
73,32
86,12
109,87
98,99
72,09
70,52
68.45
69,88
83,89
(De heeren EITJE & Co., in metalen te Amsterdam, waren zoo welwillend
bovenstaande gegevens te controleeren.)
*) (Van 1902 t/m 1912 middenkoers.)
22
EIJLAGE 2 c.
TOEVOEGING.
Het versmelten, stempelen, enz. geeft verlies van metaal. Bij de
behandeling van het ontwerp voor de Muntwet 1912 heeft
Minister de Waal Malefijt medegedeeld, dat bij het munten van
1 000 000 op een verlies te rekenen is van 3000 a 4000; bij
een zilverprijs van 5 0 zoude dit uitkomen op een verlies van
6 a 8 %.
Neemt men het gemiddelde, op 7 %, dan zoude men moeten
rekenen op + 7 K.G. zilver en koper boven de 1000 K . G . metaal,
vereischt voor het aanmunten van 100 000 aan zilveren teekenmunten.
23
BIJLAGE 2d.
BIJLAGE 2 e.
*.
4,45
3,95
5,
6,
7
0,777 *)
meer
Guldens
eerste 12 mill. gulden
meer
Halve guldens eerste 12 mill. gulden
meer
0,7272
0,927
0,877
1,327
1,277
1,
1,15
1,15
z e l f d e
*) Volgens opgave van 's Rijks Muntmeester, sedert 1892 gewijzigd in:
0,741/*, 0,691/,, 0,89, 0,84, 1,251/, en 1,201/,.
25
Dukaten
10 guldenstukken
Rijksdaalders
Guldens
Halve guldens
1/4 gulden (Ned.-Indi)
1/10 gulden
1/20 gulden
2 / centstukken
centstukken
/ centstukken
9,
5,
>
**
1<45
2,45
3,80
-80
0<23
0,43
O'
80
78
..
1.
2.
3.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
Rijksdaalders
Guldens
Halve guldens
1/4 guldens Ned.-Indi
1/10 guldens
3 centstukken Ned.-Indi
2 /* centstukken
1 centstukken
V2 centstukken
1,10
135
210
3,_
5 70
0,60
0,55
0,70
1,55
27
BIJLAGE 3 a.
INVOER VAN GEMUNT ZILVER DOOR HET GOUVERNEMENT EN PARTICULIEREN UIT NEDERLAND IN
NEDERLANDSCH-INDI, IN DE JAREN 1879 t/m 1916.)
1
Invoer:
Gouvernement
Particulieren
Gouvernement
Particulieren
Gouvernement
Particulieren
Gouvernement
Particulieren
Gouvernement
6 500 000
nihil
3 425 000
1000 000
250 000
nihil
1699 500
75,000
320 000
Particulieren
4 729 000
1884: Gouvernement
Particulieren
1885: Gouvernement
Particulieren
1886: Gouvernement
Particulieren
1887: Gouvernement
Particulieren
1888: Gouvernement
Particulieren
nihil
1 310 000
920 000
525 000
nihil
nihil
nihil
200 000
nihil
7 988 000
Invoer:
1894: Gouvernement
Particulieren
1895: Gouvernement
Particulieren
18%: Gouvernement
Particulieren
1897: Gouvernement
Particulieren
1898: Gouvernement
1 000 000
3 978
nihil
1 U5
615 000
54000
nihil
nihil
1600 000
Particulieren
nihil
1899: Gouvernement
Particulieren
1900: Gouvernement
Particulieren
1901: Gouvernement
Particulieren
1902: Gouvernement
Particulieren
1903: Gouvernement
nihil
8107 200
2 385 000
2 120 000
w
144 262
1000 000
Particulieren
1889: Gouvernement
8 000 000
1904: Gouvernement
1 100 000
Particulieren
9 072 900
Particulieren
nihil
20
1890: Gouvernement
4000 000
1905: Gouvernement
Particulieren
2 630 000
Particulieren
l "
1891: Gouvernement
1000 000
1906: Gouvernement
/
"
Particulieren
nihil
Particulieren
1000 000
1892: Gouvernement
2 000 000
1907: Gouvernement
0 0 000
Particulieren
4 148 000
Particulieren
50UU
1893: Gouvernement
1000 000
1908: Gouvernement
8 850 000
Particulieren
nihil
Particulieren
11600 650
i) Vr 1879 worden in de Statistieken van den Handel en de In- en
Uitvoerrechten m Nederlandsch-Indi de groepen gemunt goud en zilver en
goud en zilver in baren, staven of stukken en stofgoud in n cijfer opgegeven.
28
Invoer:
1909: Gouvernement
Invoer:
5 500 000
Particulieren
1910: Gouvernement
2 400 000
Particulieren
1912: Gouvernement
Particulieren
Particulieren
2 640 000
Particulieren
1911: Gouvernement
1913: Gouvernement
1914: Gouvernement
6 560 328
4 419 000
. 10475126
3320 000
Particulieren
730 000
1915: Gouvernement
3 659 000
92
3 050 000
Particulieren
5 170 000
7 345 402
1916: Gouvernement
Particulieren
nihil
400 000
300
Uitvoer uit
Nederlandsch-Indi:
Uitvoer:
in de
Gouver-
particu-
jaren:
nement:
lieren:
1879
nihil
3 869 950
1880
id.
3 579 039
1881
id.
1253 151.
1882
id.
3 074 968
id.
759 973
1906
id.
8 8 3
1884
in de
jaren:
Gouvernement:
particulieren:
9 660 287
id.
3 347 675
id.
1534033
1904
id.
2 974 473
1905
id.
1903
550 806
id.
1084 610
1381827
1885
id.
2 934 959
1907
id.
1124
1886
id.
2 958 770
1908
id.
13 443
1887
id.
708 277
1909
id.
1888
id.
668 816
1910
id.
441675
!889
id.
459392
1911
id.
1900
!890
id.
653 920
1912
609 972
2 026
1891
id.
13331725
1913
nihil
6 694
id.
10 523 818
1914
id.
68 026
id.
1015 671
1915
715 650
37 500
1892
1893
<
4 950
1 8 9 4
id.
878 777
1916
169 750
1895
id.
1 139 562
1917
nihil
2673500
1896
id.
891921
1918
id.
77 550
1897
id.
939 070
1919
id.
97 700
1898
id.
1920
id.
55100
1899
1900
id.
id.
1 197 240
595 301
780 394
1921
100 000
nihil
36 973
29
BIJLAGE 3 b.
Verslagen.
24 650 000
200 000
50 000
446 250
300 000
100 000
600 000
4 000 000
245 000
16 000000
215 000
>
1874
1875
1876
rijksdaalders,
guldens,
halve guldens,
aan Mexicaansche
guldens,
rijksdaalders,
aan Mexicaansche
rijksdaalders,
aan Mexicaansche
rijksdaalders,
aan Mexicaansche
dollars.
dollars.
dollars.
dollars.
1881 \
1882
1883 |
1885 (
e e n
1886 \
1887
1888 j
VAN DEN BERG: aangenomen i n Juni 1888 met 7 000 000, tot uit. December
30
In:
1889
1890
1891
1892
1893
1894
1895
1896
1897
1898
1899
1900/01
1902
1903
194
3 000 000
2 500 000
8 000 000
2 950 000
3 050 000
250 000
1905
1906
1907
1908
,,
1909.
1910
1911
1912
1913
1914
guldens.
rijksdaalders,
guldens,
halve guldens.
halve guldens.
31
BIJLAGE 3 c.
door
, .
Afgeleverd
Rijks Munt.
( n a a r
Muntverslagen.
Verzonden naar
Nederlandsch-Indi.
we.t-fadi; versmolten).
Terug uit
,
f20450000rijksdaalders
f 500000 gld. f 150000
halve gld. v. d. Staat
f930000 v. Ned. Hand.
Mij. (360000 rijksd.
30000 guldens)
1876: geen
1877: geen
78: geen
18
f 16500000
f 10000000 (Dep. v.Kol.)
f2jWj*
1879: geen
f2750000
1880: geen
f3150000
32
,*
Nederlandsch-Indie.
N j J ^
Afgeleverd.
Verzonden naar
Nederlandsch-Indi.
(naar West-Indi; versmolten).
&
Nederlandsch-Indi.
T
1881: geen
geen
1882: geen
'1883: geen
(naar West-Indi
f 134000.)
978240,50.
1884: geen
f 1000000; (versmolten
f 889055,50.
603942,.
1885:
f5000; (versmolten
f 151034.)
1247365,.
geen
e I U
920477,50.
1886: geen
248050,.
1887: geen
(versmolten: f6391,50
naar Suriname:
f 175000.)
139997,50.
1888: geen
1889: geen
1890: geen
1 8 9 1 :
f 9650000 Ned.-Indi.
670000 Eng.-
13750 Djeddah
f 10333750
1892: f3500000 gld.
1893:
*>V
geen
1894: geen
f 8800000
Ned.-Indi
2749517,50 Eng.
f 11549517,50
f853178
') Onder de naar Oost-Indi verzonden munt is een bedrag van f 1000 000
aan Rijksdaalders, dat verscheept per S.S. Prins Hendrik", door het
vergaan van dien bodem, is verongelukt.
33
Verzonden naar
Nederland.ch-Indi.
(naar Weat-Indi; versmolten).
Afgeleverd.
,095. e n
lvr. geen
Terug
uit
Nederlandsch-Indi.
(f 2189992.50 versmolten.)
(f 150000 naar Paramaribo f212390 versmolten.)
f 8100000; (f300820versmolten.; f 50 000 naar
Paramaribo.)
f 1375000;(flOOOOOnaar
Paramaribo f4895095
versmolten.)
f 1000000.(f 175000naar
West-Indi.)
1899- f500000
1900- f2375000
1901: 2625000
,
1902 - f250000
1902. t 250
f 452620 vermoedelijk
Ned.-Indie.
f 8000000 ; 480831 vermoedeluk uit Ned.Indi ; ingetrokken:
in Ned.-Indi: 23654
rijksd. 20765 guldens
18778 halve guldens.
naar
1903: geen
t ^ \ ^ " *
28000 gld. 31000 halve
guldens, (f670 000 uit
West-Indi.)
idem:35200irijksd.34500
J 4 J J 0 halve^gld.
geen. (f 25000
West-Indi.)
Indi.)
1905- { 1000000 <5ld.
TlOoVoOOhTelld:
f 1000 000 halve gld.
(muntloon 2 maal
f 14500)
34
f 3000000.
(f 175000
naar West-Indi.)
idem:35600rijksd.30500
gld 70000 W g .
j
-'
2
l n < l l e
5 0 0 0
W c s t
Afgeleverd
Verzonden naar
Nederlandsch-Indi.
Terug uit
Nederlandsch-Indie.
f 6000000 rijksd.
4100000 guldens,
500 000 guldens.
1 650 000 halve gids.
f 1000000 rijksd.
2 000000 gld.
5500000 rijksd. van
Ned. Bank.
1 500 000 halve gids.
f8250000.
"'
2
r
I
l
iSi'rJS^M
l
? f f
m r L
halve gld. (f 4 500 000
rijksd. minder afgeg.
dan ontvangen).
6
35
38 602 212
4 691200
900 000,
, 26 810 478,
138 529 925,50
36
2.
180 000,
krijgt men
1 988 859,50
of het bedrag, hetwelk geacht kan worden aan zilveren standpenningen hier te lande overgebleven te zijn.
Muntverslag over 1882 (blz. 16/17).
Uit de verslagen van het Muntcollege over vorige jaren blijkt,
dat van 18401874, sedert welk tijdstip de aanmunting van
zilveren standpenningen geschorst is, aan 's Rijks Munt aan
specin van die muntsoort vervaardigd is voor een waarde
van
461 233 443,50
waarvan volgens gemelde verslagen van
18401881 meer uitgevoerd dan ingevoerd zoude zijn
Blijft over
4 200 000
krijgt men
38
75 000
147 750 000
terwijl uit 's Rijks overzeesche bezittingen (OostIndi) werd teruggevoerd voor een waarde van
te zamen
2 300 000
190 000
zoodat gerekend kan worden aan zilveren standpenningen hier te lande aanwezig te zijn . . . 149 860 000
3).
ggjj,
Grove zilveren munt:
66 556 000
87 245 000
153 801000
29 717 000
124 084 000
119 460 000
66 227 000
39
BIJLAGE 3d.
43
.
Van Nederland
naar Indi.
1889/1890
1890/1891
13 000 000
-
1892/1893
4 000 000
3 600 000
1891/1892
9 650000
8 800 000
1893/1894
1894/1895
~~
1895/1896
~~
1896/1897
1897/1898
1898/1899
1899/1900
44
,
....
Van Indi
naar Nederland.
^~
8 100 000
1900/1901
1901/1902
9 000 000
1902/1903
3 000 000
1903/1904
1904/1905
1905/1906
1 000 000
1906/1907
~~
1907/1908
5 000 000
1908/1909
100 000
1909/1910
1 000 000
1910/1911
6 000 000
BIJLAGE 3 e.
Door Gouvernement eh
Javasche Bank.
deren.
Ingevoerd.
Uitgevoerd.
1873/74
f 23500000 Gv.
f 930000 Jav.
Bank.
1874/75
f120000 aan
rijksd. Jv. Bk.
1875/76
f4000000 rek.
Gouv.
1876/77
f 560000.
1877/78
f16500000
rijksd. Gouv.
f 100000000
gl. Gouv.
500000 halve
gl. Gouv.
1878/79
f 10000000
rijksd. Gouv.
f 6720000.
n. Nederland.
1879/80
f 6000000 Gv.
f 2750000*)
n. Nederland.
Ingevoerd.
Uitgevoerd.
f 4 a f 5 m. m.
uit Singapore
v. part. rek.
uit Nederl.
f3000000
andere bank.
Uit Penang
en Singapore
f 6 millioen
aan zilver.
?
Uit Singepore')
f7377500
') Missive van 15 April 1882, N. 67, bijlage B, bij het verslag over 1881/82.
*) (Volgens het verslag van het Muntcollege over 1879 door tusschenkomst der Mij. Nederland . . . . f 2 750 000 en
bij de Ned. Ind. Hand. Bank . . .
2500000;
te zamen dus
f 5250000 of 2500000 meer dan
. volgens de aanteekeningen van de Javasche Bank in den loop van 1879
van Java naar Nederland is uitgevoerd. Voor een bedrag van hoogstens
f500000 kan dit verschil zijne verklaring vinden in de zending per Prins
Hendrik", den 23sten Nov. 1878 van Indi vertrokken en in Nederland
aangekomen 3 Januari 1879; maar de daarna nog overblijvende f 2 millioen
moeten noodwendig aan een doubl emploi van cijfers doen denken.)
45
Door Gouvernement en
, ,
Javasche Bank.
"
Ingevoerd.
Uitgevoerd.
Boekjaar.
1880/81
f3000000rijksd.
Gouv.
f 3350000.
n. Nederland.
iflai/a-)
_
,
Door anderen.
Ingevoerd.
Uitgevoerd.
Uit Singapore
f 8130000).
Uit Singapore
f 7072000 )
1 8 1 / Z
f 700000 van
Nederland
647 000 van
Singapore n.
Nederl. ).
1
1882/83
f1600 000rijksd.
n. Nederland.
1883/84
1884/85
1885/86
f 1000000 Jav.
Bank.
I
f 600000.
n. 'Nederland.
1886/87 )
2
1887/88
1888/89
U l t
Uit Singapore:
(onbeduidend^.
H0 980 000
(en 1885
500 000
(elk jaar).
1889/90
f 12030000 Gv.
2 000 000 Jav.
Bank.
Uit Nederl:
naar Britschf4980000prt.
Indi?
1890/91
'
u l t
1)
)
2
46
Missive van 15 April 1882, N. 67, bijlage B, bij het verslag over 1881/82.
Van 1875 tot 1880 werd voor Gouvernements- en particuliere verrekening
te zamen voor eene waarde van f46600000 aan zilvergeld uit Nederland aangevoerd, terwijl de weder-uitvoer derwaarts in diezelfde laren
f 20500000 heeft bedragen. Na 1880 werd de verhouding een gehee
andere in zooverre de invoer van zilver uit Nederland in het geheel
niet meer dan f2300000 heeft bedragen, terwijl voor een bedrag van
f3500000 derwaarts werd teruggezonden.
Door Gouvernemtenen
T
i_ r> i
Javasche Bank.
~ ,
Boekjaar.
Ingevoerd.
1891 92
1892 93
1 8 9 3
Ingevoerd.
uit de Straits?
f 750 000 gids.
Gouv.
f 250 000 halve
gids. Gouv.
uit de Straits
f 4 200 000,
(uit de schat v.
Lombok ,
f500 000 rijksd.
bij de Jav. Bk.)
1895/96
uit de Straits
f 2 771 000
1896/97
uit de Straits
f 2 040 000
1897/98
uit de straits
2 090 000
' 1898/99
1899/1900
1900/01
1901/02
Uitgevoerd.
f 9650000rijksd.
n. Nederland
f2000000 uit
Penang en
Singapore n.
Nederland.
f8 800000 rijksd.
n. Nederl. uit
Penang en Singapore n. Ned.
f2 000 000 rijksd.
f 2000000 gld.
en halve gld.
Gouv.
f 4 000 000 Jav.
Bank
1894/95
Uitgevoerd.
Door anderen.
100 000
f 500000 halve
gids.
u i t
<j Straits.
c
47
Boekjaar.
1880/81
Door Gouvernement en
Javasche Bank.
"
Ingevoerd.
Uitgevoerd.
f3000000rijksd. f 3350000.
Gouv.
n. Nederland.
.ooi/a-)
"
a n d e
~
Ingevoerd.
Uitgevoerd.
Uit Singapore
f 8130000 ).
1
Uit Singapore
f 7072 000 0 .
1 8 8 1 / <
ren.
f 700000 van
Nederland
647000 van
Singapore n.
Nederl. ).
1
1882/83
1883/84
1884/85
fl600000rijksd.
n. Nederland.
f 1000000 Jav.
Bank.
1885/86
f 600000.
n. 'Nederland.
1886/87)
f 200000
1 8 8 7 / 8 8
IQOO/O
Uit Singapore;
(onbeduidend).
Uit Nederl:
1888/89
f 10980000
1889/90
f 12030000 Gv.
2000OOJav.
Bank.
1890/91
6~
^^SS^IM
;tVJl
^ O ^ u
*
D,eddah).
naar BritschIndie?
J <
6
>
Mekka-
-,,,..
fflsOOO
d
>, \
o
'1
missive van u
*i
46
Uit Nederl:
f 4980000 prt.
Door Gouvernemtenen
Javasche Bank.
Boekjaar.
Ingevoerd.
1891 92
1892 93
1 8 9 3
'
a n d e r e n
Uitgevoerd.
Uitgevoerd.
f 9650000 rijksd.
n. Nederland
f2000000 uit
Penang en
Singapore n.
Nederland.
f8800000rijksd.
n. Nederl. uit
Penang en Singapore n. Ned.
f2 000000 rijksd.
f 2000000 gld.
en halve gld.
Gouv.
f 4 000 000 Jav.
Bank
uit de Straits?
f 750 000 gids.
Gouv.
f 250 000 halve
gids. Gouv.
uit de Straits
f 4 200 000,
(uit de schat v.
Lombok
f500 000 rijksd.
bij de Jav. Bk.)
1895/96
uit de Straits
f 2 771 000
1896/97
uit de Straits
f 2 040 000
1897/98
uit de straits
2 090000
1898/99
1899/1900
1900/01
f 8 100 000
1901/02
Ingevoerd.
~~
9 4
1894/95
47
Boek-
Door Gouvernement en
, _ .
Javasche Bank.
_
,
Door anderen.*)
jaar.
Ingevoerd.
1902/03
Uitgevoerd.
Ingevoerd.
Uitgevoerd.
1903/04
2 235 602,50
91 195,
8 082,50
1904/05
f 500000gl.Reg. 12000000
1500000 id i dl. n. Nederland,
1905/06
1 638 695,50
121 702
3 503,50
478 587,50
170449
98,50
1906/07
893 867,50
145 234,
352 442,50
69 978
538,50
1907/08
5000000 Jav.
Bk. rijksd.
2000000 Reg.
Rijksd.
5 350 000 gl.Reg.
1650000 id. 4 gl.
3 950 000 gl. Reg.
2 000 000 id. i gl.
1908/09
1909/10
1910/11
4000000 rijksd.
Jav. Bank
1000000 gl.Reg.
2000000 id. igl.
3250000 rijksd.
Jav. Bank
250000 gl. id.
1911/12
1912/13
646687,50
148 226
256,
1063 612,50
173 558
12 572,
174 527,50
517 915,
62,50
986 930,
1 867 7 4 3 164 660
1000000')
1 304 2 1 5 1 39637054 424,
2 000 000 rijksd. )
1 814 087.50
1 076041
' 50 981.
4 000 000,
rijksd, Hand. Mij.
. f 1448 712,50
898 793
76 058,
2
243 740
211 0 2 7 7 662,50
119477,50
243 907,3912,-.
93 500
296 904,3516
245 445,
199 902
1 125,
2 500000 rijksd.
4 746 295
247 845
2 346 634,236,826,50
48
2 110405,
322 069
55 075,
667 027,50
101 969,
459,
-)
BIJLAGE 3f.
ZENDINGEN V A N T E E K E N M U N T E N N A A R E N V A N INDI.
Cijfers uit de Jaarverslagen van de Nederlandsche Handel Mij. )
1
.
..
2 004120 57
/878
gouden munt
...
7 014 051,03
1879
490 672,73
1880
specie
1807 000
1881
^ 988000,
1882
733 000,
1884
2 199 953,78
1885
1993 997,78
1886
1605 293,61
1887
779 654,44
1888
602 500,
1889
2 070 321.30V,
1890
365 714,84
voor eigen rekening 3 000 000, waarvan
verloren ging (schipbreuk) 1 000 000
2 000 000,
1891 uitgezonden specie v/r. van 3den
243 740,45
ontvangen uit Ned.- en Engelsch-Indi
voor eigen rekening, aan zilveren munt
9 625 000,
1892 niets uitgezonden v/r. van 3den.
ontvangen uit Ned.- en Engelsch-Indi
voor eigen rekening, aan zilveren munt
6 350 517,
1893 niets uitgezonden.
ontvangen uit Engelsch-Indi aan zilveren
munt
850 000,
Na 1893 wordt in de jaarverslagen omtrent speciezendingen
niets meer vermeld.
*) Volgens ontvangen opgave.
51
BIJLAGE 3g.
ZENDINGEN
V A N ZILVEREN STANDPENNINGEN.
Bijlagen bij de Muntverslagen.
guldens:
35 379 383
30 453 629
34 069 347
halve guldens:
5 147 000
20 815 814
24 562 905
89 902 359
89 902 359
50 525 719
25 262 859*/:.
rijksdaalders:
21 368 081
44 212 200
4 780 000
2 452 000
8 540 000
494 430
1 600 000
784 000
6 600 000
4 000 000
2 400 000
1 200 000
guldens:
34 769 925
27 421 956
150 000
530 000
52
300 000
100 000
120 000
60 000
98 430 711
63 091 881
46 548 000
4 691 200 *) teruggevoerd uit de Overzeesche gewesten
en buitenland.
halve guldens:
20 824 000
25 364 000
46 548 000
23 274 000
rijksdaalders:
guldens:
halve guldens:
34 416 937
32 618 558
23 789 583
38 602 212
35379383
30 453 629
24 069 347
5 147 000
20 815 814
24562 905
89 902-359
89 902 359
50 525 719
/ 25 262 859 /2
1
(Muntverslag 1890.)
Verzonden naar Overzeesche gewesten en buitenland:
Van: .
rijksdaalders:
1881
1882
30 000
1883
53 000
1884
400 000
1885
2 000
1886
1887
70 000
1888
3 980 000
1889
6 635 000
1890
3 052 000
18401850 ^
21368 081
18511860
44 212 200
18611870
32 850 430
stuks:
guldens:
halve guldens:
34 769 925
27 421956
900 000
20 824 000
25 364 000
360 000
stuks:
101 084 369
63 091 881
waarde: 252 710 922,50 63 091 881
(Muntverslag 1890.)
46 548 000
23 274 000
53
rijksdaalders:
guldens:
halve guldens:
stuks:
1891
2
1893
1894
1895
1896
1 8 9
3 500 000
1 8 9 7
100
2 000 000
000
1898
!899
500 000
2 000 000
1 9 0 Q
750 000
8 100 000
18911900
18511860
18611870
18711880
18811890
32 618 558
32 789 583
38 602 212
18501890
750 000
1
30 453 629
24 069 347
20 815 814
24 562 905
62 622 876
46 128 719
0 0 0
7 5 0
'^1
0 0 0
(Muntverslag 1900.)
54
75 000
134 000
175 000
200 000
50 000
,
50 000
60 000
125 000
50 000
1895
1898
1899
1900
1901
1902
1905
1906
50 000
50 000
50 000
100 000
175 000
25 000
175 000
200 000
1 854 000
1903
1904
1905
1906
670 000
197 000
125 000
23 000
1015 000
rijksdaalders:
guldens:
halve guldens:
stuks:
18401850 ""; 34 416 987
18511860
32 618 558
18611870
32 789 583
18711880
38 602 212
18811890
18911900
1901
1902
100 000
1903
1904
1905
1906
1907
1908
1909
1910
1911
1912
totaal:
waarde:
35 379 383
30 453629
24 069 347
'
5 147 060
20 815 814
24 562 905
8 100 000
2 000 000
750 000
1 250 000
2 000 000
1 000 000
500 000
5 100 000
4 700 000
2 000 000
1 000 000
2 000 000
3 000 000
1 000 000
4 000 000
- 1000 000
3 300 000
4 000 000
3 000 000
4 000 000
4 000 000
76 825 779
38 412 889,50
55
BIJLAGE 3 h
ZENDINGEN V A N ZILVEREN MUNTEN.
Uit Muntwezen
en Circulatiebanken in Ned.-Indie
In het ,aar.
. . ,
Van Nederland
d.
.
a
N e
I n d i
T j
j-.Van Ned Indie
Nederland.
t
Meer of minder
Nederland
^
..
I n d
_J
'
NOMINALE BEDRAGEN :
1875
1876
877
2480000
6 462 000
6 860 000
2 750 000
2 750 000
602 000
2 300 000
600 000
+ f
+
+
3 000
1 000
9 650 000
8 800 000
1 000
1 000
1896
200 000
7 989 000
17073000
6 630 000
100 000
6148 000
1 000000
1 004 000
1 000
670000
} 99
160 000
8107 000
~4 000
1000
+
+
S144
S 000
8
9000
3 000 000
t-
iS
879
880
880
1882
1883
1884
1885
888
1889
1890
1891
1892
1893
1894
1 8 9 5
iSS
8
SS
1002
iS
IOOOOOO
1904
1905
1906
1100 000
4 428 000
5 644000
7 059000
26 451 000
9 719 000
10 593 000
iSS
1909
1910
1911
1912
56
4538000
2 513000
18 919 000
11610 000
6 647 000
5 512 000
" J
2 045 000
4159 000
1 310 000
1 445 000
7137 000
12 293 000
+
+
+
+
574 000
I 7 986 000
17072000
+
" 0 000
8 650 000
2 652 000
+
+
1003 000
"kmnno
+
J>70000
1
6 000
-
2058000
3 949 000
18 919 000
4 750 000
3 897 000
2 762 000
602 000
255 000
4 159 000
1 310 000
84 000
1596 000
8 106 000
llllZ
2 856 000
Sooooo
1152 000
+
+
+
+
+
+
+
^ 8 000
5644000
7 059 000
20 445 000
'"gg
"'"OOO
7 1J7UUU
11 719 000
BIJLAGE 3i.
ZENDINGEN V A N ZILVEREN T E E K E N M U N T E N .
Dr. C. Hoitsema: Economist van 15 December 1921.
Grof zilver naar Indi:
In:
1904
1905
1 , _ millioen
3,
1906
1,5
1907
12,25
1908
7,3
1909
10,
1910
10,5
1911
8,25
1912
5,
1913
12
1913
4,5 millioen
1,_
ii\vt>r
aan
NoAor\anA
57
BIJLAGE 4a.
K ^
invoers t a t i s l i e U
verslagen.
_
*
162 10,6,
GULDEN.
Muntverslagen.
^rir*.
^
%
4.-2)
3,56
tgl
4,5
2,5
18,9
11,6
6,6
.
1875
1876
1877
1878
1879
6,5 -
1880
1881
1882
1883
1884
1885
1886
U
1889
1890
1891
1892
1393
1894
4,42
0,25
1,77
5,05
1,31
1,5
798
1?:07
6,63
1
6,15
1,
1
3,
1896
0,67
1899
8,1
0^
1900
1901
1902
1903
1904
1905
2,38
2.12
0,14
1,1,1
4,21
2,
1,
3
7f
4,39
12,52
^:5
3
io:8,25
5,-
9:9,5
2,5
lof
7,5
7,0
o^Z
150,-
104,-
I 154,-
8,4,
2,
1
4,!
de^
Javasche Bank.
U875/6).
J
tiea.
ank.
lf
}W
10,6,
3,15
1,!
0 0 5
9~75
16,538
7,58 5)
:
5,5
1895
88
1SS
1911
1912
4,'_
J_
_
_
1 4
14
3r.
1'-.
15* '
4,03
U
.
5^
1
^jf
&
^1
plus 32
(voor 1875/9)
_
,
tl
_
0
10,98
14.03
2fi
6 .
1.
, _
L
_
0,1
8
,1
, ,37o
1
1'
3,
4?
- <0
6
7,4
_
s
8,1
J_
_
_
_
_
_
_
4,2
27
4,1
1,3
1,4
_
_
0,2
7,9
17.6,6_
6,1
1,
1,
0,6
V _
06
_
_
,
l fv
J_
_
1,_
'_
'_
&
2
_
16
0.7
%
2,4
23
2,i
1,7
,-
2,3
2
0,1
1,
1,1
4,4
5,6
H
S
2o:r
73,-6)
193,-
, ,.
Incl. f 1000000 per s.s. Prins Hendrik , verongelukt.
Zie bijlage n. 5, blz. 63 bovenaan, lte zinsnede.
3)
4)
5)
6)
58
BIJLAGE 4b.
I n de
jaren:
1875
1876
1877
1878
1879
1880
1881
1882
1883
1884
1885
1886
1887
1888
1889
1890
1891
1892
1893
1894
1895
1896
1897
1898
1899
1900
1901
1902
1903
1904
1905
1906
1907
1908
1909
1910
1911
1912
In- en
j^
Koloniale
verslagen:
(Bijlage)
"
'slagen:
3,869
3,579
1,253
3,074
0,759
1,084
2,934
2,958
0,708
0,668
0,459
' 0,653
13,331
10,523
1,015
0,878
1,139
0,891
0,939
1,197
0,595
0,780
9,660
3,347
1,534
2,974
0,550
1,381
0,001
0,013
0,008
0,441
0,002
0,611
2,480
6,462
6,860
2,750
2,750
0,602
2,300
0,600
0,003
9,650
8,800
0,001
0,004
0,001
9,002
3,000
0,006
0,574
(2,110
(4,110
2,750
0,920
2,300
0,978
0,603
1,247
0,248
0,139
0,035
0,056
0,080
9,650 ')
8,800 *)
0,858
0,067
0,175
0,741
0,524
0,452
8,480
4,300
0,125
0,152*
0,155*
0,148*
0,151 *
0,171 *
0,288*
0,434*
0 363'
9,5 *
73
56,
e r
"
statistiek:
*) Ingetrokken.
a) G o u d en zilver, gemunt
of ongemunt.
b) gemunt goud en zilver.
c) gemunt zilver.
17
Muntv e j p
\ ,
(
l
I
|
a J
/
\
j
f
L.
(
I
I
0 J
/
\
I
f
[ ,
\ '
1
I
|
c
51.329
Jaarverslagen
van de
Javasche Bank
a a r Nederland.
5,73
2,6
6,72
2,75
3,35
1,347
1,6
0,6
11,65
10,8
11,
6,6
1
12,
| 78,*)
d) zonder goud.
1) benevens uit B r i f s c h - I n d i
respectievelijk f670 000 en
f 2 749 000.
') Z i e bijlage n . 5.
Muntwezen
CirculatieN j'
,.,
"Bijlage H .
a
e n
2,480 \
6,462
6,860
2,750
2,750
0,602
2,300 l
[
0600
0,003
0,001
/
9,650 I
8,800
J
0,001 f
0,001 l , ,
[ '
0.004
0,001
9,002 \
3,000
0,769
0,795
0,649
0,423
0.694
0,462
0,367
0,394
0,446
0,006
0,574
5,
I
I
f
(
f
'
| 56,
59
INDEX OP D E B I J L A G E N
(2DE D E E L ) .
Bijlage:
5.
Blz.
5 a.
6.
61/71
7.
7 a.
Zilveren specievoorraad
Bank
73/74
van de
Nederlandsche
75
7 b.
72
76/77
7 c.
8.
78/82
18751912
83
84
8 a.
8 b.
9.
munten . . . .
88
aangemunte
zilveren en
koperen
pasmunten
10.
89
11.
85/87
90/91
92/97
lil
Bijlage:
12.
13.
14.
15.
B I z
'
98/100
101
102
1 0 3
16.
17.
18.
103
106
19.
20.
21.
22.
23.
IV
107/108
109
"2
1 1 3
BIJLAGE 5.
ZENDINGEN V A N ZILVEREN T E E K E N M U N T E N
N A A R E N UIT NED.-INDI.
Verslag van de Javasche Bank 1873/74.
Blz. 38.
Het is een quaestie van koers of het Nederlandsche zilvergeld,
dat langs talrijke kanalen uit onze bezittingen naar Singapore
stroomt om aldaar tegen dollars te worden omgeruild (men denke
slechts aan de bedevaartgangers naar Mekka, de Chineesche mijnwerkers van Billiton en Banka, de Arabische handelaren van
Java, en vooral van Palembang, waar meermalen klachten
worden vernomen over het op groote schaal wegvloeien van het
zilver naar Singapore, en eindelijk aan de Inlandsche handelaren
van Celebes, Bali en andere in dat gedeelte van den Archipel
gelegen eilanden, zijn weg zal nemen naar Britsch-Indi of weder
naar Java zal terugvloeien.
ZENDINGEN V A N ZILVEREN T E E K E N M U N T E N
N A A R E N UIT NED.-INDI.
Bedrag aan zilveren teekenmunten in
Ned.-Indi.
Gedurende dat gansche tijdperk (1854/1882) bedroeg de specieaanvoer van Singapore niet minder dan 9 4 037 000; maar dit
bedrag behoort nagenoeg geheel buiten rekening te blijven, wijl
het, daargelaten de daaronder schuilende vreemde gouden munt
(Engelsche en Australische Sovereigns), op eene geringe hoeveelheid na alleen bestaat uit zilver, dat vroeger reeds binnen de
grenzen van het Nederlandsch-Indisch gebied in omloop was, en
dus zoo goed als niets heeft bijgedragen tot vermeerdering van
den muntvoorraad in deze gewesten.
En wat nu in de tweede plaats de voor particuliere rekening
uit Nederland aangegrachte specie betreft, waarvan de waarde
in de jaren 1854 tot en met 1882 volgens de handelsstatistiek
23 509 500 heeft beloopen, zoo kan ook op dit cijfer niet worden
afgegaan, want daaronder is begrepen het uit Nederland naar
hier verzonden goudgeld, in het totaal bedrag waarvan de
Javasche Bank alleen sedert 1863 deelt met 1 1 709 000 ter zake
van den voor hare rekening gedreven goudhandel.
Intusschen kan men veilig aannemen, dat ook voor rekening
van andere credietinstellingen en handelshuizen nog vrij wat
goudgeld uit Nederland herwaarts vloeide, waarvan het bedrag,
dat wij bij ruwe gissing op 3 millioen stellen, mede begrepen
is onder het totaalcijfer van den specieaanvoer van daar, en het
bedrag van het voor particuliere rekening uit Nederland aangebrachte zilvergeld kan dus ten slotte volgens de gegevens der
handelsstatistiek niet veel meer dan plus minus 13 millioen
hebben bedragen.
Maar dit cijfer is stellig te laag, want door de Javasche Bank
werd sedert 1854 voor een bedrag van 6 700 000 aan zilveren
standpenningen uit Nederland aangevoerd, en volgens onze aanteekeningen heeft de invoer voor rekening van particuliere geldkantoren in dat zelfde tijdvak ca. 13 millioen bedragen, dus
te zamen ca. 2 0 000 000 of 7 000 000 meer dan het aan de
officieele statistiek ontleende cijfer.
Het bovenstaande resumeerende kan als zeker worden aangenomen, dat de voorraad standpenningen alhier door den aanvoer van 290 000 000 voor rekening van het Gouvernement en
63
64
in 1875
1876
1877
1878
1879
1880
1881
1882
2 480 000
6 461000
_
6 860 000
2 750 000
2 750 000
Volgens onze
aanteekeningen:
2 100 000
2 480 000
5 850 000
_
6 720 000
2 750 000
2 750 000
600 000
2 300 000
24 491 000
23 460 000
STAATL
17007000
7 112 000
1869
10 508 000
12 865 000
1871
12 420 000
1872
1 8 5 8
11 916 000
1873
10 210 000
1 8 5 9
8700000
12 102 000
1 8 5 7
1870
6 046 000
21 746 000
1874
17765000
1875
1000 000
4245000
1 8 6 1
22 692 000
1876
715 000
12 588 000
1877
17 966 000
15114 000
1878
10 000 000
1 8 6 4
25 584 000
1879
6 500 000
1 8 6 5
7 510 000
8 090 000
1880
1881
3 000 000
_
15 700 000
12151000
1882
1 300 000
1866
1
1868
67
S T A A T II.
1 8 5 4
28 000
"
1856.......'..
69 000
1 8 5 8
" "
l&W . . . . . . . . . .
ifcj.j
8 000
" "
1 8 6 3
China enz.:
2 109 000
1 8 6 5
1866 . . . . . i . . . .
181000
4 160 000
1948 000
511000
660 000
2 879 000
693 000
4 203 000
663 000
856 000
5 354 000
877 000
5 379 000
822 000
8 323 000
708 000
7 636 000
262 000
4 309 000
1868....'.....
651 000
5 073 000
14 458 000
l g 6 7
335 000
3 498 000
2 452 000
17 000
1 8 6 2
Singapore:
79 000
275 000
1 176 000
84 000
2 107 000
468 000
l g 7 0
3 273 000
126 000
l g 7 1
479 000
1H000
1872 . . . . . . . . . .
1015 000
"
1874..........
1875
1
'.....
'
1878 ^ . . . . . . .
...
1 8 7 9
1 8 8 0
"
68
94 000
1 241 000
72 000
2 480 000
6 461 000
2 214 000
1 549 000
1 471 000
85 000
109 000
46 000
6 860 000
441 000
18 000
2 750 000
904 000
57 000
2750000
79000
35000
1881
1 8 8 2
49 000
1 092 000
2100 000
210000
23 523 000
89 084 000
8 937 000
ZENDINGEN V A N ZILVEREN T E E K E N M U N T E N
N A A R E N UIT NED.-INDI.
Muntwezen en Circulatiebanken in
Nederlandsch-Indi,
Blz. 39:
Overal in het Oosten was dus een klompje zilver ter grootte
van een Nederlandschen gulden minstens 108,17 ) in Nederlandsch Courant waard; en wanneer men die klompjes zilver dan
ook stuurde naar andere handelsplaatsen in het Oosten, dan kon
men aldaar tegen afgifte van die zilveren stukken wl in de open
markt een wissel op Lopden, en dus indirect ook op Holland,
verkrijgen, die eene tegenwaarde eventueel tot 108,17 opleverde.
De houder van een zilveren gulden in Indi had dus niet het
minste belang er bij om deze aan het eigen Gouvernement af te
staan tegen afgifte van een wissel op Holland ongeveer a pari,
doch zond die zilveren guldens naar Bombay, Calcutta, Rangoon,
Saigon, Singapore, Hongkong, Shangai, enz. en op ieder dier
plaatsen kon hij grifweg een wissel op Europa verwerven, die
hem ongeveer de tegenwaarde van 108,17 Hollandsen Courant
tegen 100 Indisch Courant verschafte. Toen dus het Gouvernement- eene op zich zelve wel voldoende hoeveelheid zilveren
munten na invoering van de wet van 1854 naar de Kolonin had
gezonden, en het Indische Gouvernement weigerachtig was den
waren wisselkoers op Holland tot ten hoogste 108,17 te
erkennen, en wissels op dien voet tegen guldens af te geven,
werden die guldens aldra door Chineesche en Arabische en ook
wel Europeesche kooplieden uit den omloop verzameld en ten
verkoop gezonden naar al die omliggende handelscentra in het
verre Oosten.
Hieruit moest natuurlijk spoedig eene nieuwe schaarschte ontstaan, en reeds in de jaren 186062 wordt luide daarover
geklaagd. Het Gouvernement was gewillig genoeg om in die
1
) Volgens eene berekening van het kostende van zilvergeld per mail
uit Nederland naar Java gezonden in 1862, voorkomende op blz. 33, komt
100 van Amsterdam verzonden op 108,17 bij aan komst te Batavia. (Zie
bijlage n. 6.)
1
69
7J
BIJLAGE 5 a.
ZILVEREN STANDPENNINGEN.
(Bijlagen bij de Muntverslagen.)
Ingetrokken in Oost-Indi: (aantal stukken)
rijksdaalders:
Vr 1902
guldens:
halve guldens:
60 000
110 000
75 000
1902
32 000
21 500
18 000
1903
1904
1905
1906
1907
1908
1909
1910
1911
1912
32 200
35 200
35 600
32 800
28 800
38 600
64 200
45 000
23 200
42 000
28 000
34 500
30 500
26 500
32 500
29 500
43 500
172 500
164 000
169 000
31 000
58 000
70 000
78 000
83 000
89 000
168 000
298 001
283 000
262 000
519 600
1 299 000
827 000
827 000
totaal:
waarde:
1498 001
749 000,50
1896
1897
1898
1899
1 486
3 935
40 327 *)
19 277
2 433
4189
9 535
16 723
1763
4 337
6 740
12 062
1900
1901
21 136
23 654
18 196
20 765
13 098
18 778
72
BIJLAGE 6.
Nederlandsch-Indi,
200 QQO,
37,50
400 zakken
20,
18,
50,60
126,10
200 126,10
Kommissie % .%
1 000,63
201 126,73
7. 2,
Commissie % %
385. 8, 6
21. 8, 3
427. 9, 7
4 990,82
206 117,55
18
73
73
Polis
3 142,51
3,
'
3 145,51
209 263,06
Onkosten te Singapore:
Vracht naar Batavia
1 626,06
Lossen te Batavia
19,82
210 908,94
3 075,75
2 372,71
5 448,46
216 357,40
74
BIJLAGE 7.
a)
86 697 000 a)
85 191 000
84 914 000
83 960 155
83 582 109
83 358 000
83 079 923
71 819 000
67 797 000
78 616 000
79 832 000
80 482 000
75 776 000
72 331 000
67 819 000
53 404 349 d)
48 648 208 dj
36 571 551 dj
27 942 408 dj
13 027 125 d)
9 785 862 dj
b) Vermeerdering hoofdzakelijk
binnenlandsche circulatie.
c)
vit de
d)
*)
75
BIJLAGE 7a.
buiten de
Nederl. Bank.
zSve r
a
ad
'
f i j n
B e d r 3 g
'
Jaarverslag
Ned. Bank
1871/72 Uit.
1872/73
860 996
285 032
f 90167 961
29 750 000
1873/74
1874/75
261486
22056
27 091 090
,,
meerderd.
Verkocht.
451458
62
150 679
229 744
f 24/m.m.
18 774
67
Vermunt.
211 750
346 283
^
772^
1875/76
1876/77
22 056
f 25 087
million.
Voor derden
voor
f 6905 807.
22 056
BIJLAGE 7b.
2-
Aangemunt.
1882
1882
1883
1884
1885
1886
1887
Gewijzigd in
147 825 000,
149 860 000,
150 704 240,50
149 420 127,
150 511457,50
150 759 507,50
1888
150718113,50
1889
1890
140 803,13,50
124 268791,50
1891
1892
1893
1894
78
B e d r a
/
)
)
f 3 500 000 *
|
Terug.
Vermunt.
6 220 000,
2 750 000,
920 477,50
2 300 000,
978 240,50
603 942,
1247 365,
248 050,
139 997,50 O.-I.
190 000,
888 355,50*
151 034,50
6 391,50
6 773,50 }
\
_
3 506 715,
2 249,
_
_
945 000,'
31 610,
_
i
3161, O.-I.
850017,-straits
IOOC
, , , .
1895
131 706338,50
1896
100 000
1897
1898
2 000 000
-
741000,- O.-I.
1899
500 000
I
f
75 000, W.-I.
134 000,
1 000 000, O.-I.
5 000,
175 000,W.-I.
9 750 000,O.-I.
200000, W.-I.
" . T ^ j "
, U U U
35 000
67 000
'
Uitgevoerd.
'
O-I
'
213 604,50
_
175 749,50
*
2
^ ^
_
_
5 500 0 0 0 - O . - I .
60 000,- W.-I.
_
125 0 0 0 - W . - I .
.
50 000,W.-I.
1 5 0
1 Januari.
1900
1901
1902
Bedrag.
124123 799,50
Aangemunt.
2 375 000
1903
1904
1905
1906
2 500 000
3 000 000
1000 000
1907
4 600 000hier
Terug
Vermunt.
j
4 895 095
f 8 000 000 O.-I. f 3 513 690
j
480 831 7
670 000W.-I.
149 000
]
125 000 O.-I.
(
125 000W.-I.
f 452 620,
2150000O.-I.
3 000 000 hier
3 700 000 O.-I.
1908
{
107 500 000, ;|
1909
96 000 000
1910
84 800 000
1911
1912
72 300 000
61100 000,
1913
57100000,
197 400W.-I.
125 000
23 000
8 850 000
8 100 000
4 700 000
3800000
4 707 000
3 165000
Uitgevoerd.
175 000
4 007 000
3 000 000 O.-I.
1000000
3 000 000
175 000 W.-I.
200 000
2000000 O.-L
6 000 000
4100000
2150000
5 046 759
8 000 000
2 500 000 depot
Javasche Bk. A'dam
4 700 000
8 250 000
8 500 000
5 000 000
Z I L V E R E N STANDPENNINGEN.
Muntverslag 1880.
Op 1 Januari 1871 waren van de sedert 1840
aangemunte rijksdaalders hier te lande aanwezig
34 244 797 st.
van 1871 tot en met 1880 vermeerderd;
a. aanmunting
38 602 212
4 691 200
77 538 209 st.
111719 447,50
900 000,-
26 810 478,
180 000,
krijgt men
1988 859,50
ZILVEREN STANDPENNINGEN.
Muntverslag over 1890.
4 200 000 *)
1 244 622
23 806 767
hoeveelheid
(begin
1907) grof
zilver i n
119,5 millioen,
te splitsen i n :
halve guldens:
( 55
guldens:
millioen i n Ned.-Indi)
25
millioen i n Nederland
( 70
millioen i n Ned.-Indi)
rijksdaalders: 93
millioen i n Nederland.
) Deze som is een minimum te achten, want het is waarschijnlijk, dat ook
van 1872 tot 1890 standpenningen voor de vervaardiging van zilverwerken
versmolten zijn. Het bedrag daarvan is echter moeilijk met eenige zekerheid
te ramen.
1
82
BIJLAGE 7c.
In de jaren:
Guldens
(stuks).
( s t u k s )
Halve guldens
(stuks).
18821890
494 021
319
18901895
1 784 033
3181
1274
18951902
4 466 999
59 700
44 337
Guldens
(bedrag).
Halve guldens
(bedrag).
Rijksdaalders
(bedrag).
vr 1901
i n
1902
16 862 632.50
638" 275
63 200,
6 926 -
22 805,50
294,50
1903
1 141 000,
4 682,
2 965,50
1904
3 795 375
5 569,
1502,50
1905
3 995 438,50
8 667,
2 649,50
1906
3157 209.50
6 763,
1519,
1907
8 552 022,50
7105,
2 428
1908
8112 080,
8 519,
4 533
1909
4 710 657,50
9 451,
4 376,
19
10
5 014 990
22 090
9 769,
19U
4 624 190,
21 681,
50114,50
1912
8 510 555,
11027,
26 500,
13 600,
10 965,
1 9 1 3
69 128 025,50
186 645,
20 862,
f
150 319,00
83
BIJLAGE 8.
NEDERLANDSCHE PASMUNTEN.
Afgeleverd door 's Rijks Munt van 18401913.
(Muntverslag 1912.)
Aantal stuks.
Jaren.
Zilver.
Nikkel.
25 centstukken. | 10 centstukken. |
18401850
18511852
18611870
18711880
18811890
18911900
19011910
1911
1912
20 010 907
7 974
500 000
8 300 000
9 680 000
1600 000
1 600 000
Totaalaantal .
Waarde . . .
15 075 155
3 048 027
3 240 000
8 000 000
13 000 000
17 350 000
21 250 000
4 000 000
4 000 000
41 698 881
89 763 182
10424720,25
f
8976318,20
Ingetrokken:
3 893 711,93 |
f
5 centstukken.
2 366 947,
14 000 000
f
14 000 000
700000,
37,35
6 260 718,93.
Brons.
Jaren.
:
2\ centstukken.
centstukken.
18401850
18511860
18611870
18711880
18811890
18911900
19011910
1911
1912
8 000 000
12 000 000
2 600 000
20 000 000
2 000 000
Totaal aantal .
Waarde . . .
44 600 000
1 115000,
6 203,05 |
4 000 000
28 000 000
15 000 000
31000 000
5 000 000
5 000 000
80 000 000
40 000 000
33 000 000
65 000 000
f
f
f
84
centstukken.
f
f
88 000 000
440000,
72,091
BIJLAGE 8 a.
Jaren.
10 gulden.
18401850
18511860
18611870
18711880
18811890
18911900
19011910.
1911
1912
5 gulden.
7 430 391
402 536
453 906
99 239
774 544
3 000 000
Totaalaantal .
Waarde . . .
12 160 616
f 121606160,
11 120
111200,
ducaten.
213 084
306 119
81 205
149 837
886138
147 860
1 000 000
f
1 000 000
5000000,
Ingetrokken:
1 784 243
44?'0.
Ook zijn nog afgeleverd, maar nu niet meer gangbaar 2 782 516 oude tienguldenstukken, 1595 vijfguldenstukken, 2 636 dubbele, 10 000 enkele en 10 000
halve gouden Willems.
1878
Afgeleverd.
Uitgevoerd.
Teruggekomen,
85
. ** *
Afgeleverd.
Uitgevoerd.
1879
1880
1881
1882
geen.
1883
geen.
1884
1885
is,
1886
1887
1888
1889
1890
1891
1892
1893
1894
1895
geen.
67 095 tientjes voor rek.
Ned. Handel Mij. en
Bankiers.
54 141 tientjes voor rek.
Ned. Handel Mij.
40 754 tientjes voor rek.
Ned. Handel Mij.
35 585 tientjes voorrek.
bankiers.
204 961 tientjes v. rek.
Ned. Handel Mij.
geen.
geen.
61 tientjes.
geen.
30440 ducaten voor rek.
Javasche Bank.
1896
149 tientjes.
58 444 ducaten v. rek.
Twentsche Bank en
Javasche Bank.
geen.
1897
geen.
1898
86
50 059 tientjes.
2 265 000 tientjes buitenland van Ned. Bank.
2140 500 tientjes buitenland van Ned. Bank.
46 500 tientjes buitenland van Ned. Bank.
3 500 tientjes n. Liberia.
39 340 tientjes O.-I. Ned.
Handel Mij.
100 532 tientjes O.-I.
Ned. Handel Mij.
3 700 tientjes n. Liberia.
50000 tientjes O.-I. Ned.
Handel Mij.
40700 tientjes O.-I. Ned.
Handel Mij.
5Q00 tientjes O.-I. Ned.
Handel Mij.
.204700 tientjes O.-I.
Ned. Handel Mij.
350 tientjes n. Liberia.
300 tientjes n. Liberia.
425 tientjes n. Liberia.
780 tientjes n. Liberia.
vermunt 108.
69 063 tientjes O.-I.
Handelsvereeniging.
3500 tientjes O.-I. Javasche Bank.
102 000 tientjes O.-I.
Handelsvereeniging.
Teruggekomen.
27 000 tientjes.
672 000
1209500
85 500
109 tientjes.
* *
jaar:
Afgeleverd.
le
1899
1900
1901
1902
1903
1904
1905
1906
Teruggekomen,
144 840 tientjes v. rek. 144 838 tientjes O.-I. JaJavasche Bank.
vasche Bank.
60 986 ducaten v. rek. 1000 ducaten voor rek.
Javasche Bank en
Ned.-Ind. Handelsbk.
Escompto Mij.
200 085 tientjes v. rek. ( 200 000 tientjes O.-I. v.
Javasche Bank.
rek. Javasche Bank.
99 239 tientjes v. rek. * 1 000 tientjes Ned.-Ind.
Ned. Bank.
'
Handelsbank.
29 284 ducaten
130 tientjes O.-I. Ned.Ind. Handelsbank.
geen.
12 tientjes ingetrokken. 500 000 uit Java.
60 647 ducaten v. rek.
Javasche Bank.
30137 ducaten Ned.-Ind.
Escompto Mij.
geen.
27 525 ducaten voor
Javasche Bank,
60 480 voor Ned.-Ind.
Escompto Mij.
29 379 ducaten van
Ned.-Ind. Esc. Mij.
1907
geen.
1908
1909
1910
1911
1912
Uitgevoerd.
Ingetrokken:
345 tientjes.
13 idem.
26 idem.
83 idem.
Uitgevoerd.
745
?
500442 O.-I.
32150 W - I
5050 W.-I.
500 Q.-I.
120 idem.
130 idem.
140 idem.
250 idem.
m!
1 0 idem.
4 8 0
5 2
i d e
87
BIJLAGE 8b.
Jaren.
rijksdaalders.
gulden.
18401850
34 416 937
35 379 383
5147 000
18511860
32618 558
30 453 629
20 815 814
18611870
32 789,583
24 069 347
18711880
38 602 212
18811890
18911900
28100 000
750 000
19011910
100 000
18 300 000
21 550 000
1911
2 000 000
1912
3 000 000
Totaal aantal .
Waarde
halve guldens.
4 000 000
76 825 719
f
38 412 859,50
Ingetrokken:
tot en met 1912
Waarde tezamen
88
69114 425,50 | f
175 680, | f
f 69 419562,50
129 457,
BIJLAGE 9.
WINST E N VERLIES, B I J D E V E R V A A R D I G I N G V A N
Z I L V E R E N P A S M U N T VOOR N E D E R L A N D S C H - I N D I .
(Muntverslag 1900.)
Speciesoort (aantal stukken).
7,
Ti
Ti TTJ
U guldens
/io guldens
Ned.-Indi.
Ned.-Indi.
Jaar
1884
1885
1 750 000
1 140 000
860 000
2 000 000
1 230 000
3 000 000
2 800 000
1890
1891
1893
1896
1898
1900
T
aantal
Waarde
Winst.
3 550 000
825 000
5 000 000
5 000 000
3 075 000
2 500 000
6 850 000
12 780 000
3195 000
26 800 000
2 680 000
Verlies.
75,20
17,70
64 264,86*
48 480,50
119 443,19
130,60
338,64
859,80*
974,28
') 412 932,58
) 135 368,70*
f 782 886,06*
92,90
5 999,27
5 481,06*
11573,23*
te zamen
De prijs van het
koper bedroeg
het muntloon
2 780 630,75
benoodigde
zoodat de winst is
937 444.99 /*
610 660,92
,
1
1 548 105.91V2
1 232 524,83V
19
89
BIJLAGE IQ. I
T A R I E F V A N VERVOER V A N GELD V A N
AMSTERDAM NAAR JAVA.
1875 zonder verzekering.
tot 20 000 1 %, tot 100 000 /. %\ boven
100 000 % %.
15/7/1876 tot 20 000 1 %, tot 50 000 V* %, tot 100 000
%
j|
17
20
20
%, inclusief
%, inclusief
91
BIJLAGE 11.
MUNTWEZEN
V A N N E D E R L A N D S C H - I N D I IN 1854.
Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp, ingediend bij
Kon. Boodschap van 7 Februari t865, tot verantwoording
der ontvangsten en uitgaven tot regeling van het
muntwezen in
Nederlandsch-Indi".
6 716,11%
221 078,85 Yt
101 601,77%
3 400 694,85
92
277 030,25
140,88%
31 152 295,33
98073,60%
10 905 599,25%
9 682 492,93
3 086 947,17
9904,23
4034 879,75
27,709919,10%
Blijft beschikbaar
3 442 376,22%
93
94
3 502 070,16%
8 924 529,53%
9534 844,42%
vr
904,23
]
4 034 879,75
1 009 204,68%
95
c. op uitgezonden standpenningen:
in Nederland
3 7 8 437,15
in Indi
98 073,60%
476 510,75%
14321,08
147 648,50%
W^^^^g^f
137 167,85%
229 818,59%
af: vergoeding voor in
Indi te min
afgekeurde
koperen pasmunt
229,56
229589,03%
1869669,09%
28 725 839,90%
blijft over
3 442 235,34
140,88%
3 442 376,22%
Met uitzondering van het uit den omloop onttrokken oude zilver- en
kopergeld is aangewezen het boven vermeld bedrag van . . 23 243 545,71
Daarvan zijn beschikbaar gebleven
3 442 376 22%
zoodat het herstel van het muntwezen in NederlandschIndi kan geacht worden gekost te hebben
19 801 169,48%
96
97
BIJLAGE 12.
M U N T Z U I V E R I N G IN N E D E R L A N D S C H - I N D I .
Wet van 22 Juli 1899 {Stbl. n . 178; N.-I. Stbl. n . 229).
donnantie van 22 Juni
idem
,,
16 Januari
1904 (
87).
idem
21 October
1904 (
415).
idem
24 November
456).
idem
idem ^
3 Januari
1906 (
3).
16 Augustus
1907 (
351).
23 Juli
346).
idem
1906 (
idem
1 November
1906 (
458).
idem
13 November
1906 (
472).
idem
16 November 1907 (
465).
idem
26 Januari
1907 (
44).
idem
10 Januari
1908 (
,,
20).
idem
12 Juni
1908 (
404/5).
idem
29 Juli
1908 (
478).
idem
11 Augustus
1908 (
506/7).
idem
15 September 1908 (
560/1).
idem
12 November
1908 (
,,
640).
27 April
1909 (
256).
idem
Muntzuivering 1907.
Schatting van Mr. G. VISSERING, President van de Javasche Bank in zijn
verslag: De geldsomloop in de Residentie der Oostkust van Sumatra." Het
totaal benoodigde bedrag aan zilvergeld op 9 3 6 0 0 0 0 , waarvan aan rijksdaalders en guldens en zoo noodig een zeker bedrag aan goud 6 955 000,
halve guldens 1 2 0 0 000.
98
B E T R E F F E N D E D E K O S T E N V A N D E N A 1900 G E H O U D E N
MUNTZUIVERING IN N E D E R L A N D S C H - I N D I .
Sumatra's Oostkust.
Zoowel uit economisch als politiek oogpunt is de muntzuivering ter Sumatra's
Oostkust, waartoe i n 1906 werd besloten, de belangrijkste geweest. Voor zoover
uit de stukken blijkt, is voor die muntzuivering geen raming van kosten
gemaakt.
Deze kosten laten zich i n 3 categorien splitsen, t. w.;
1. de kosten van munt loon en uitzending van muntstukken ter vervanging
van de buiten omloop te stellen munt;
2.
3 . het verlies (de winst) verbonden aan den verkoop van de ingenomen
munten.
Sub 1. E r werd geraamd dat noodig waren:
2 000 000 aan rijksdaalders,
5 000 000 aan guldens,
1 200 000 aan halve guldens,
1 200 000 aan pasmunt.
Deze raming is belangrijk te hoog gebleken, zoodat, Waar men bovendien
geen afzonderlijke rekening voor de ten behoeve van de muntzuivering gedane
aanmunting (van pasmunt) en uitzending van munt heeft kunnen vinden,
de kosten ten deze niet zijn te schatten.
Sub. 2. De muntzuivering is geschied met medewerking van de Javasche
Bank, die haar onkosten vergoed kreeg en verder genoot Yt % provisie van
de dollarmuntstukken, welke door haar tusschenkomst van de hand werden
gedaan. De door haar ingediende rekening bedroeg 2 0 500 (waarvan 8 0 0 0
provisie).
Door het bestuur ter Oostkust werd uitgegeven voor transportkosten,
geldtellers, enz. 1 8 500. Te zamen derhalve 3 9 000 aan rechtstreeks met
de muntzuivering verband houdende kosten.
De verkoop van de ingenomen dollarstukken heeft waarschijnlijk (een
definitieve afrekening werd niet gevonden) winst gebracht. De koers, waartegen de dollars werden ingewisseld ( 1,40 voor Straits-dollars; 1,20 voor
andere) was scherp gesteld ten einde de bevolking verlies te besparen en de
muntzuivering vlot te doen verloopen. Hierop is (waarschijnlijk) geen verlies
geleden of winst gemaakt. De winst werd (waarschijnlijk) gemaakt op de
inwisseling van beschadigde zilveren dollars, die tegen lagere prijzen (resp.
1,24 en 1,04) zijn ingenomen.
In verband met een en ander kan verklaard worden de mededeeling, welke
M r . VISSERING op blz. 206/207 van zijn werk Muntwezen en circulatiebanken
i n Nederlandsch-Indi" aangaande deze muntzuivering doet, nl.: Het gouver-
99
nement heeft dan ook bij de inwisseling in al deze gebieden, welke onder
leiding van de Javasche Bank zijn gezuiverd, geen gulden verloren. De
marges waren zoo nauw genomen mogelijk, maar uit de verschillende marges
zijn zelfs de kosten van de zuivering bestreden kunnen worden.'
Westeral'deeling van Borneo.
Omtrent de muntzuivering in het hiernevens genoemd gewest blijkt niet
veel uit de archiefstukken. Van belang is wellicht, dat op de inwisseling van
duiten (in 1908 geindigd) 7000 verlies is geleden.
Bah en Lombok. Celebes en Menado.
Tot de muntzuivering in deze gewesten werd in 1912 in beginsel besloten.
Het zou echter, in verband met de groote hoeveelheid pasmunt, welke er voor
benoodigd was, nog vrij lang duren, tot 1914 nl., voor er een aanvang mede
kon worden gemaakt. Bijv. voor Celebes alleen 35 770 000 stuks (berekening
Mr. VISSERING). De wereldoorlog bracht uitstel. In 1922 werd de muntzuivering
voor het gewest Celebes weer ter hand genomen. Een kostenraming ontbreekt,
niettegenstaande Mr. VISSERING vrij hooge onkosten in zijn rapport voorspeld
had. Over dit bezwaar werd heengestapt, wijl in de landskassen groote voorraden pasmunt aanwezig waren, waarvoor in verband met de teruggeloopen
conjunctuur en het lagere, prijsniveau in afzienbaren tijd geen bestemming
werd verwacht.
In zijn rapport van 1911 oordeelde Mr. VISSERING een muntzuivering op
Bali en Lombok minder urgent dan op Celebes. Vandaar dat in 1922 aan een
muntzuivering op het laatste eiland de voorrang werd verleend. Daarbij kwam
ook nog de omstandigheid, dat op Bali en Lombok de muntzuivering bezig
was zich op natuurlijke wijze te voltrekken. Toen de koperprijzen in de
oorlogs- en na-oorlogsjaren zoo waren opgeloopen zijn aldaar groote hoeveelheden kpngs aan den omloop onttrokken en versmolten. Op Celebes schijnt
dit niet of in mindere mate het geval geweest te zijn, wijl de duiten daar naar
verhouding van hun metaal-waarde tot hoogeren prijs in omloop zijn dan de
kpngs. Op deze laatste omstandigheid wees Mr. VISSERING reeds in 1911
in verband met de kosten, die aan de muntzuivering op Celebes verbonden
waren.
(Opgave van het Departement van Kolonin.)
100
BIJLAGE 13.
7-v
n
i
Door Gouvernement
ingevoerd:
f
1914/15
1915/16
1916/17
1917/18
1918/19
1919/20
800 000
1920/21
5 000 000
1 000 000 rijksd.
4 000 000 | gids.
1921/22
1922/23
Door anderen
ingevoerd:
f
2 144 880,
1 483 068
92 858,
1532 765.
309 281,
75152,
418 322,50
771 677,
58 429,
442 263,50
303 525,
57 718,
214 417,50
409 468,
40 016,50
62143,
1 178 049,
20 509,
34 220,
456 559,
5 000,
119 912,50
589 250,
106 071
148 690
555 897,
65 680,
82 003,
10 059,
uitgevoerd:
f
0
156 917.50
394482,
559,50
68190,
93 502,
10,
6 845,
56 441,
810,
217,50
76 936,
40,
95,
73 806,
36,
12 000,
52 425
8 250,
28 600,
35 000,
23 000,
18 200,
15 650,
101
BIJLAGE 14.
"
, ,
Zilverprs
Y"'? ?
lk
Jaar.
guldens,
i guldens.
te Londen
1913
f8 000 000
2V/
12,11*/
40'/s
11.30 /.
3 220 772,36
26,22
84 000,
295 201,42
_
57 /ie
10,88'/s
f4000 000
1915
1916
1917
2 300 000
1918
1919
4 000 000
1920
1921
2 500 000
1922
5 650 000
102
1914
Londen" '
zilver
koper
muntloon
winst
61 /
36'/,
ll,30=/
950 000,
1 818 450,08
13 531,40
76 275,
2 791 743,52
zilver
zilver
koper
muntloon
winst
34'/
11,49
1 500 000
743 083,24
3 354,75
31 500,
722 062,01
zilver
koper
muntloon
winst
4 000 000
1 803 277,78
8 772,12
84 000,
2 103 950,10
zilver
koper
muntloon
winst
34'/
l8
11,49
BIJLAGE 15.
MUNTWINSTEN
OP A A N M U N T I N G E N V O O R N E D . - I N D I
IN 1913/22.
4 034 338,03V
2 170 353,20
1917
1919
........
824 087.19 /,
1
1921
1922
295 201,42
'..
188 272,49
2 791 743,52
^ ; 722 062,01
2 103 950,10
13 130 007,97
BIJLAGE 16.
M I D D E N P R I J Z E N V A N H E T ZILVER T E L O N D E N .
(JAARCIJFERS.)
Wisselkoers Amsterdam-Londen.
Hoogste.
1913
27 /
1914
25Vi
1915
23 /
1916
31 /s
Laagste.
12,14 /
18
12,28
12,22y
10,74V
10,42V
40 /
1918
47"/
11,72
1919
1920
61 /8 (maxim.89 / Febr.l920)
ll,43 /
1921
36 /
12,84
19
ll,47 /
10,42
3S
32
ls
23
32
1917
13
11,72
12,05'/
11,66
9.11 /
3
11,887,,
3
9,89
8,80
11,11
103
BIJLAGE 17.
NEDERLANDSCH-INDISCH
MUNTFONDS.
(Muntverslag 1922.)
% Obligatin Ned.-Indi,
idem
637 100,
6V2 %
idem
2 046 200,
idem
2 460 000,
1 120 800,
9 876 810.27V2
709 969,27,
alsmede wegens uitloting a p a r i ) , was voor aankoop i n 1922
beschikbaar 17 527 174,79V voor Indi.
1
E r is aangekocht voor I n d i :
6 % Ned.-Indische leening 1922 C, $ 1 000 000, aankoopwaarde
2 580 000.
!) 5 % obligatin 1 2 7 000; 6 % obligatin 3 0 000; 6 / % obligatin
2 8 000; 7 % obligatin 4000.
1
104
6V %
idem
% Obligatin Ned.-Indi
2
2 469 000,
idem
1 120 800,
2 046 200
14 947 174,897a
20
105
BIJLAGE 18.
Uit. Maart:
1892
1893
1894
1895
I 1896
1897.:....
1898
1899
1900
1901
1902 .
Uit. MaartMaart:
1909
28
1909
283601)
360 f)
1910
35 194
194 f)
f)
1910
35
1911
29480
480e)
e)
1911
29
1912
27644
644e)e)
1912
27
1913
628
1913
1616628
f) f)
1550
1914
1914
28
28654
654f)f)
1915
28
1551
l !
28872
872f)f)
1916
33
1882
l^
33221
221 f)f)
1917
22
1883
22763
763 f)f)
1918
18
1884
18589
589f)f)
1919
8 828f)'
1885
828f)'
1920
1 820 f)
1921
10 562 f)
1922
38 887 \ f)
l
21 3921)
38 887 f)
1923
59 723 , f)
31 374 f)
1905...... 24 071 f)
1923
59 723 f)
25 Juli 1914 31 907 e)
36 224 f)
1906
22 682 f)
25 Juli 1914 31907 e)
21 Oct. 1922 55 184 e)
44 414 f)
1907
21 240 f)
Oct.1923
1922 6155303
184e)e)
2021Oct.
)
1908
27 598 f)
20 Oct. 1923 61 303 e)
) waarvan: rijksdaalders
1 7 288 462,50;
guldens
13 609 970,;
halve guldens
7 989 052,50.
) waarvan: rijksdaalders
24 162 250, ;
guldens
20 747 850,;
halve guldens
14 812 845,50.
a) met inbegrip van 't goudgeld.
b) specie in kas.
c) gemiddelde speciekas, waarvan 't gemiddeld goudgeld 1.271 millioen.
d) munt.
e) zilveren betaalmiddelen (plus pasmunt).
f) zilveren standpenningen (rijksdaalders, guldens en */ guldens).
Zilvervoorraad bij 'stands kassen.
wi? T !
' 2
'
- Verslag). In 'sLands kassen in
Ned.-Indi aanwezige betaalmiddelen en bij de Javasche Bank overgebrachte
gelden behoorende bij het saldo van die kassen zilveren standpenningen
3.757 millioen;
30 September 1913 (Bijlage X) 3.954 millioen;
30 September 1921 (Bijlage S) 2.7% millioen;
30 September 1923 4 millioen op Java en Madoera en 1 . 3 millioenm de Buitenbezittingen.
>
30 251 a)
30 908 a)
33 906 b)
33 329 c)
31 393 d)
31 573 e)
29 850 el
27 640 f)
27 055 f)
27 289 f)
1 8 7 5
2 8
1 8 7 6
1 8 7 7
1 8 7 8
1 8 7 9
9 3 2
3 0
i 9 1 7
1 9 J 8
1 9 1 9
;2|}
1 8 8 7
33 2771)
23 125 f)
27 660 f)
32 036 f)
31 111 f)
31 276 f)
27 610 f)
28 224 f)
28 750 f)
28 241 f)
26 464 f)
9 0 4
1 9 2 2
1 8 8 8
1 8 8 9
1 8 9 0
1 8 9 t
3 3 1 0 f
( B i
l a
K o 1
106
BIJLAGE 19.
NEDERLANDSCH MUNTFONDS.
(Muntverslag 1922.)
idem
33 350 350,
3 005 864,26 /
t
Dit op 1 Januari 1922 beschikbare bedrag is nog te vermeerderen met het verschil v a n de winst- en verliessaldi op aanmuntingen i n 1922, voor Nederland met 7 6 0 312,91.
Hierbij nog voegende de rente, gemaakt over het laatste gedeelte van 1921 en over 1922 (gedeeltelijk), zijnde 1 164 413,43,
was voor aankoop i n 1922 beschikbaar 4 476 146,44 /;!.
1
Aangekocht i s :
3 % Grootboekinschrijvingen, nominaal 1 959 600, aankoopwaarde 1 209 998.77 /,.
1
3 % Grootboekinschrijvingen, nominaal
35 309 950, vertegenwoordigende op den (huidigen) koers van 63 % een bedrag v a n
terwijl voor aankoop
bedrag van
beschikbaar
22 245 268,50
was een
3 266 147,67
te zamen
2 8 862 314,67
107
Indien moest worden overgegaan tot de in artikel 4 der Muntwet 1901 toegestane versmelting en daarop volgenden verkoop
van het uit de versmelting verkregen zilver, dan zou het op eene
dergelijke bewerking geleden verlies, overeenkomstig artikel 4
der Indische Muntwet, moeten worden omgeslagen over het
Moederland en Nederlandsch-Indi, en wel in de verhouding van
de hoeveelhedn zilver, welke vanaf 1 Januari 1913 voor beider
rekening afzonderlijk zijn aangekocht. Aangezien deze aankoopen
op 1 Januari 1923 hadden bedragen:
voor Nederland
447 574 697 K . G .
Nederlandsch-Indi . . . . 628 396 251 /, K.G.
1
108
B I J L A G E 20.
Artikel 1.
gulden /
720
3,0
i gulden '
2 5
C 6 n t
\ 10 cent
!
)
( 25,000
38,0
28,0
10,000
\
640
4,0
j
(
5,000
3
'
1,400
5 7 5
6
1 0
15
22,0
'
15,0
1 9
109
BIJLAGE 21.
ZILVEREN STANDPENNINGEN.
Van af 1842 tot nu toe zijn aangemunt:
IN MILLIOEN GULDEN.
(Muntverslag 1912.)
rijksdaalders
f
guldens
346,3
halve guldens
f 121,3
38,4
Aftrekkende
wegens:
versmelting.
intrekking .
9,0
70,4
in Nederland
aanwezig. .
28,3
1,0
26,6
1,7
107,7
blijft over voor
Ned.-Indi .
0,9
27,6
f 238,6
2,6
93,7
35,8
guldens
93
,,
halve guldens
35
te zamen
110
. .
(Muntverslag 1920.)
rijksdaalders
guldens
f 346,3
halve guldens
166,6
46,4
Aftrekkende
wegens:
versmelting.
intrekking .
70,6
9,0
in Nederland
aanwezig. .
28,6
1,4
56,6
1,6
48,2
blijft over voor
Ned.-Indi .
1,1
58,0
f 238,1 .
2,7
f 108,6
43,7
IN MILLIOEN GULDEN.
(Muntverslag 1922.)
rijksdaalders
guldens
f 346,8
halve guldens
f 176,1
54,5
Aftrekkende
wegens:
versmelting.
intrekking .
75,4
9,0
in Nederland
aanwezig. .
24,0
60,1
108,4
1,7
f 238
1,5
1,6
61,8
f 113,
3,1
f
5i,4
111
BIJLAGE 22.
1 000 000
10 000
% van
de Tele
waarde
1 350 *)
200
13 500
1 027 850
ontvangsten:
de ommunting van 1 millioen, inhoudende aan fijn zilver
+ 9440 K.G., levert op aan nieuwe specie tegen een gehalte van
720 duizendsten, o. a. 1 311 000.
Voordeelig verschil per millioen circa 283 000 (verlies bij
versmelting, stempeling, enz. wordt niet vermeld).
*) Bij intrekking van de wet van 27 November 1919, S/6/. n. 786, 1000.
112
BIJLAGE 23.
2,7 millioen;
1,7
Bank
2,9
de
post
36
55
81
79
113