Professional Documents
Culture Documents
GESCHIEDKUNDIG OVERZICHT
VAN
HET
MUNTWEZEN IN NEDERLAND.
ACADEMISCH PROEFSCHRIFT
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
Doctor in de staatsluctenschap,
AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM,
op gezag van den Rector-Magnificus
wentes Nettv
/. ..
tt 1,1
#! A'T
B : H ...
->-o) -
AMSTERDAM,
METZ LE R
&
B A ST IN G.
1 8 8 2.
Bij het
eindigen
INLEIDING.
HOOFDSTUK I.
Blz. 1-43.
gevolgen. - Nieuwe tarieven. De zilveren Carolus. - Muntpolitiek. Leycester en de Staten-Generaal. -- Placaten van 1603, 1606 en 1610.
Zilveren munten. Gouden munten. -- Pasmunt. - Vedere inhoud der
ordonnancin. - Hunne gevolgen. - De Amsterdamsche Wisselbank. Wat er door verkregen werd, Indringen van vreemde munten. Rijksdaalder en Ducaat. - Verbetering der pasmunt. - Schellingen. De gulden van 200 azen. Placaat van 17 Maart 1694. Nationaal
muntsysteem. Nauwlettende zorg voor de munt. De duiten. - Be
perking van hun omloop. - Negotiepenningen. - Rijksdaalder en Du
caton. - De gouden Ducaat beschouwd als standpenning. - Daling van
den goudprijs. Wettelijke maatregelen geholpen door rijzing van het
goud. Bankiersbedrijf in de 18de eeuw hier te lande.
HOOFDSTUK II.
Blz. 44-73.
Blz. 74-175.
1830-1847.
XI
i
MoNDT voor het goud. Kasbiljetten. - WARIN voor het zilver. FAUCIIER's werk. Inzicht van de regeering. - Tegenstanders. - De
standaardvraag op nieuw te berde gebracht. - Ministerieele dwalingen. Wet van 24 Mei 1845. - Nieuw ontwerp. Muntbiljetten als hulp
munt voorgesteld. - Waarborgen voor hun intrekking. - Inlichtingen
in comit generaal. - Oninwisselbaarheid der muntbiljetten. Onge
Blz. 176-210.
king van het bimetallisme. Frankrijk neemt het goud op. Vinger
wijzing der historie. Muntkosten tot 1849. Twee nieuwe munt
ontwerpen. - Intrekking der specie na 1816 geslagen. Geen noemens
waardige tegenstand. - Ontneming van de kracht van wettig betaal
Ontwerp tot het uitgeven van muntbiljetten. Wet van 28 April 1852.
Omloop van vreemde muntspecin. - Belgisch kopergeld. Vergeefsche
pogingen tot wering. Rapport van de Commissie van 1855. Koers
XII
HOOFDSTUK W.
Blz. 211-259.
1847-Nov. 1882.
Hare
IN LEID IN G.
XIV
XV
W. RoscIIER.
HOOFDSTUK I.
een land tot maatstaf kan dienen van de beschaving, die het
heeft bereikt. Inderdaad hebben, blijkens talrijke onderzoekingen 1),
volksontwikkeling en beschaving steeds tot verbetering der ruil
middelen geleid. Ook de geschiedenis van ons eigen muntwezen
kan het bewijzen.
De gouden tijd der 17de eeuw toen de bloei van den
handel aan fortuinen het aanzijn gaf, die langen tijd de na
komelingschap vergund hebben te rusten eer zij zich had kunnen
vermoeien, toen veerkracht en ondernemingsgeest gewekt door
den worstelstrijd om het bestaan den struggle for life ken
merken waren geworden van onzen volksaard, toen de goede
trouw gehuldigd werd niet alleen omdat het den rijken ge
makkelijk viel rechtschapen te handelen, maar vooral ook omdat
men wist, dat slechts goede vruchten geoogst worden waar met
eerlijke hand is gezaaid; die tijd leidde ook tot de vestiging
van een muntstelsel dat, wel is waar, aan onze tegenwoordige
eischen niet voldeed, maar de vergelijking met andere munt
stelsels zegenvierend kon doorstaan.
') Zie o. a. JEvoNs ,, On Money Chapter IV, VI, VII.
IIET MUNTRECHT.
toe aan den vorst. Meermalen liet deze het echter door zijn
vasalen uitoefenen en het was in de middeleeuwen geen vreemd
verschijnsel, dat kloosters en landheeren zich die bevoegdheid
hadden toegeigend. KAREL DE GROOTE maakte echter voor zijn
rijk daaraan een einde, hij concentreerde die macht weder geheel in
zijn persoon, hij deed de munt slaan en bracht het geld in omloop
en in zijn naam werd de handel in edel metaal gedreven.
Hier te lande werden die rechten in den graventijd als een
deel der souvereiniteit door iederen graaf of hertog uitgeoefend.
En een niet onaardige bron van inkomsten leverde dit bedrijf
hen op. Want aangezien zij, die de munt deden slaan ook
den koers van het geld willekeurig konden bepalen, zoo ge
schiedde dit in dier voege, dat niet alleen de muntkosten
werden gedekt, maar tevens een zeker recht, droit de monaage
of de seigneuriage, als een volkomen wettige bron van inkomsten,
werd geheven 1).
1) Zoo werd nog in de hierna te vermelden ordonnancie van Maxi
miliaan in 1489 als muntloon nagenoeg 1*/s "lo toegewezen aan den
muntmeester, die hieruit echter verschillende uitkeeringen aan den vorst
moest doen. Voor de aanmunting van 1 millioen double florins werd
dus betaald circa 28,000 florijnen. Zie WARIN ,, Bijdragen tot de kennis
van het Muntwezen 1843, bl. 80.
MUNTTARIEVEN.
Een dergelijk voordeel spruit ook thans nog voort uit den
muntslag van het bronzen geld en van de zilveren pasmunt,
geslagen volgens onze muntregeling van 18471). Maar, terwijl
nu de hoeveelheid van deze specin beperkt is en de hoedanig
heid van wettig betaalmiddel hen slechts ten deele is verleend,
omdat het voordeel geenszins als doel wordt beschouwd, maar
een gevolg is van de noodzakelijkheid was dit in de middel
eeuwen en nog later niet het geval en het muntrecht werd
zoowel van de groote als van de kleine munt geheven, zonder
andere beperking dan door de wijsheid van het gouvernement,
slechts van verre gecontroleerd door de innerlijke handelswaarde
der munt, werd opgelegd. Het was een lokaas waaraan zeer
weinige regeeringen weerstand konden bieden *).
Het denkbeeld van nationale munten, in den zin van met
door
'LNI)INNGINIGIRL
uououo5uuu!
lin uupo, 1
u! uoo plotluloo
UIv)
olutI
utopnoAlooA
lotI
O wloiiu plot plo5 u! op I ap! Anoo totul om optie sle lou -uo
humut nou puod /osuon/M t 0 ug/u///9/oS Jo 01 'lto/ootg
o(I goo/9 (z saw I uto5ut pn op A olsuuuuu,1oo uotoAIIz humut ut
(1 stuuoAGI III puntlo5u3I lot puoc 'Duty.to/S
(z A105uO ploJ uuA I uoulosuul 5uoudsloo doop) FIAHOIoT N XI uuA
I Itatuut 1ou sloo (tto5ulso5 prow til viplow u! oloA uopuul pluuuuo5uu :
u! puuIIoH IIosiuew Iu i spoot suop, AsiaroTel oICI Junut 5uzuooA
uool uup Sloo u! ttoo 'onjoolloq 1uuw A 1oo utop p! utopuolsoq uoos
ouopuuuwz uouoAIIz uolumut uup op snt.tvuep .topudp) (Uuuuuod A ploopuo
REKENMUNT.
circulatie geweest 1), daarnaast trof men aan den Duit (wellicht
van deur, 2 azen *) afgeleid) en den Oord (van quart) ter
waarde van 1/3 Groot of 1/4 Stuiver.
Weldra openbaarde zich echter de behoefte aan grootere zil
veren munt. Omstreeks 14.11 komt de Leeuw 2 Grooten,
voor en spoedig daarna circuleerden stukken van 4 en 6 *) Groo
ten, terwijl ook Vlaamsche Schellingen 12 Grooten werden
vervaardigd.
Allengs werd nu het systeem van den Groot als rekenmunt
verdrongen door den Stuiver 4) met zijn 20-voud den Gul
8 Onzen.
1 Ons 20 Engels.
1 Engels 32 Azen.
Ook kwam wel voor het Pond Vlaamsch, het Pond Hollandsch, etc.
Zoowel het Pond Sterling als de Livre verloochenen hun afkomst niet.
Zeer waarschijnlijk stelde ook eenmaal de naam Gulden een dergelijk
Pond voor.
Reeds lang kende men een munt van dien naam want de hecle,
Schilden, die de graven van Vlaanderen en ook WILLEM
halvc en kwart
W van Beieren hadden doen slaan, golden in 1355 volgens tarief, respec
IN DRINGEN
VAN
VREEMDE SPECIE.
den 1), doch in dier voege dat zij langen tijd naast elkander dienst
deden en zelfs somtijds als tot n stelsel behoorend werden
beschouwd *).
In het gebruik werd echter steeds het onderscheid stipt in
acht genomen, men rekende f naar het Stuiverstelsel f naar
dat van den Schelling en den Groot. En dit laatste werd nog
zeer lang, tot in de 16" en 17" eeuw, aangetroffen. *)
Dat hier te lande slechts enkele malen nieuwe nationale mun
het Vl.
6 Gulden.
den Gulden
31/a Schelling.
2 Grooten.
TOLERANTIE.
NIRISIWANICIA :) NI LLH
WJLN.)IV 'NGHZGl.
outal-
uoriuuletto(!
A :plopurlo
- JIU!!!UUL
MUNTVERZWAKKING.
') In vele landen namen de zaken een gelijksoortigen loop, maar niet
overal waren de verschijnselen van even grootcn invloed. Snociing en
afslijting, die direct op de innerlijke waarde influenceerde kwamen alge
meen voor, doch hier had niet plaats, gelijk in Frankrijk, opzettelijke
muntvervalsching, waaraan vooral PHILIPPE LE BEL (1285-1314) zich
schuldig maakte. Na 1000 jaar heeft de Fransche Lirre dan ook nau
welijks 'ls van haren oorspronkelijken inhoud behouden.
*) De St. - Andriesgulden, die PHILIPs DE GoEDE had doen munten was
in 14S2 op 30 stuivers gesteld, in 1485 op 33 stuivers en in 1489 was
hij tot 60 stuivers gestegen.
*) Gr. Placaatboek dl. I K. 2578.
*) Voor deze benamingen treft men in latere ordonnancin weder
Pond, Schelling en Groot aan.
10
//
Pa/tart . . . . . . . . . . . . .
f/
ff
Gr" . . . . . . . . . . . . . . .
//
//
Demy Gros . . . . . . . . . . .
//
//
m
"
//
//
//
m
m
Denier. . . . . . . . . . . . . .
//
//
ff
If
//
//
t/
Mile. . . . . . . . . . . . . . .
ff
t/
//
//
Courte . .
. .
''2 m
'/4 m
1/e
''12 u
'/24 l/
t/
1)
Deze werd dus thans weder op eenmaal van 60 tot 20 pattars terug
of Schelling '/20 ,,
, Pattart ,
, Gros
,
Deze florin de
2) Het Mark
volgens WARIN
by
Stuiver '/12o ,,
Groot
'/24o ,
St. Andrieu was hier bekend als de Andriesgulden.
Trooisch kan ongeveer op 246 gr. gesteld worden daar
en VAN SwINDEN 1 K. G. gelijk stond met 4.063655
93
92
I 1
HARE GEBREKEN.
15 Vl. = 90 Flo
ord. van 1489. (Men zie een soortgelijke berekening bij WARIN t. a. p.
bldz. 32.)
-
1)
Blz. 124.
12
HUNNE GEVOLGEN.
13
NIEUWE TARIEVEN.
Dit tarief bleef langen tijd van kracht. Eerst in 1520 achtte
KAREL V eenige wijziging noodig: bij Ordonnancie van 4 Feb.
van dat jaar *) werd een nieuw tarief gegeven waaruit echter
blijkt, dat de rekenmunt zeer weinig in waarde was veranderd;
13 muntsoorten bleven op de zelfde prijzen gesteld. Hierbij
werd tevens bevolen het slaan van den Reaal waarvan er 46 op
het Mark zouden gaan, *) op een gehalte van 23 kar. 91/, grein
fijn goud met een waarde van 60 stuivers en van den Carolus
ter waarde van 20 stuivers op een allooi van 14 kar. fijn
goud, 71/s kar. fijn zilver en 21/2 kar. koper, waarvan er 84
uit het Mark zouden worden geslagen. *)
Met deze prijzen was echter geenszins in verhouding de ta
1) Zie WARIN t. a. p. blz. 90.
2) Gr. Plac. boek dl. Ik 2605.
*) En dus op een gewicht van ongeveer 5.33 gram.
0.3
,, Zilver
Koper
2,9 gr.
Dit alliage van zilver had geen nut, het maakte de muntslag voor den
muntmeester duurder, maar verhoogde de waarde der munt niet. Het
blijkt dan ook duidelijk dat de tarifeering weder geheel onjuist was en
dat de Gouden Carolus minder waarde had dan '/s van den Reaal, terwijl
ook het lager gehalte van den eerste een ongunstigen invloed uitoefendc.
14.
DE ZILVEREN CAROLUS.
ons nog bizondere historische waarde, daarbij toch beval hij den
muntslag van den Zilveren Carolus in navolging van den Duit
schen Daalder.
Op nieuw werd de rekenmunt gulden dus niets dan een fictie, de col
lectieve benaming voor 20 stuivers.
*) De Gouden Carolus had volgens tarief van 1520, dat in 1542 nog
geldig was, gelijke waarde, doch deed reeds in 1522 f 1 : 1 st.
Volgens , Recherches sur le commerce was de verhouding van G: Z.
in 1520 als 10.68 : 1 en in 1540 als 10.62 : 1 hetgeen niet overeen
komt met de inhoud f. goud en zilver van deze Caroli.
Immers de Gouden Carolus hield in 1.7 gr. f. g., de Zilveren 19.04
gr. f. z. hetgeen een verhouding als 11.17 : 1 zou opleveren.
De Reaal 60 st. gerekend geeft een verhouding van goud : zilver
als 10.71 : 1.
15
MUNTPOLITIEK.
') Indien men een aas op 0.048 gr. stelt zoo hield deze Carolus in
19.04 gr. f. z. terwijl onze tegenwoordige Gulden 9.45 gr. bevat.
*) De rijke mijnen van Potosi waren in 1546 ontdekt en leverden
gemiddeld van 1545 tot 1560 per jaar 183.200 K.G. op, hetgeen meer
1581-1600
,,
9p
254.300 ,
,,
sy
wy
yy
16
LEYCESTER.
DE STATEN-GENERAAL.
ten, te weten in den Cours van den Gelde naar uitwijsen zulcke
Ordonnantin als men daarop ten aldereersten maecken zal,
dewelcke d'een zonder d'ander niet en zal moghen veranderen. *)
1) Zie Placaat van 4 Februari 1520.
17
beproeven de reken
18
ZILVEREN
MUNTEN.
specie. Verder bevatte zij een zeer uitvoerig tarief voor den prijs
van alle munten, die wettig werden toegelaten (uitgedrukt in
de rekenmunt Guldens en S/uirers) met opgave van gehalte,
gewicht en de remedin daarop.
De voornaamste zilveren munten die hier te lande in 1606
*)
*)
*)
zelfs
komt men tot anderen inhoud, maar door de voortdurende daling van
GOUDEN
MUNTEN.
1)
den Gouden Rijder, wiens muntslag bij dit placaat van 1606 be
volen was op een allooi van 22 kar. (0.9167) met een gewicht
van 207.2 a. (9.95 gr.) en derhalve inhoudende 189.77 a. f.
g. (9.11 gr.) waaraan een waarde van / 10 : 2 st. werd toe
gekend; 1) en den Gouden Ducaaf reeds vroeger bij ordonnantie
omschreven, *) gemunt op een allooi van 23 kar. 8 grein
(0.9826) en met een gewicht van 721/, a. stijf (3.494 gr.) en
Deze was dus gaandeweg stijgend en zeer goed wist men toen reeds
dat wettelijke vaststelling hier van geen invloed kon zijn. Nog duide
lijker kwam dit uit in het placaat van de Staten van Holland en West
Friesland van 5 Oct. 1665:
20
PASMUNT.
was nog veel minder bestendig dan die van de goede zilveren
specin. Immers er trad een voortdurende rijzing in van het
goud ') met betrekking tot het zilver als gevolg van de sterke
productie en derhalve prijsdaling van dit laatste metaal.
Reeds in 1610 golden de beide genoemden specin respectie
velijk f 10.12 st. en f4 en in 1638 / 12 en f4.10 st.
f4.15 st. bij tolerantie.
Gelijk bijna alle munten in dien tijd droegen zij geen waarde
vermelding, *) hun karakter maakte hen uitstekend geschikt voor
den buitenlandschen handel *) en na 1653 komt de Ducaat ook
niet anders dan als negotie-penning voor. Hij had een afwisse
lende, globaal genomen steeds steigenden koers, waarmede de
tarieven geen gelijken tred hielden en een circulatie over de
geheele wereld.
Ook de pasmunt werd niet vergeten. Een bizonder groote
hoeveelheid bestond er van, want de muntmeesters, die nauwkeu
rig in het oog hielden, dat het een eigenschap van de pasmunt
was hooger nominale dan reele waarde te bezitten, vonden in den
aanmaak groot voordeel. De Staten-Generaal erkenden dan ook
dat wegens hun zwakheid in allooi en gewicht vele muntsoorten
voor billioen hadden moeten worden verklaard, dat zij evenwel
om de schade der gemeenten te voorkomen, zouden worden geto
lereerd op den gewonen prijs waarop zij geslagen waren. *) Echter
1) In 1641 bedroeg de verhouding van G : Z hier te lande reeds
12.5 : 1 (en elders was zij nog hooger), gemiddeld van 1621-1640 was
zij op 14 : 1 te stellen; van 1661-1680 op 15 : 1.
*) Eerst bij Placaat van de St. Gen. van 1 Aug. 1749 werd de
muntslag der Rijders eenigzins gewijzigd, zij werden als standpenning
erkend met de waarde van f 14 er op vermeld.
*) Zie art. 10 Placaat 19 Dec. 1589 Gr. Plac. boek dl. Ik 2645.
*) Zoo bleef de Schelling op 6 st.
, Slooter , 2 , S penn.
-
, Stuiver
16
,,
21
by
zp
22
HUNNE GEVOLGEN.
*)
*)
*)
8) Gr. Plac. boek Dl. I k.. 2772. Dit placaat verleende slechts tijde
lijke tolerantie, tot 31 Mei 1619, voor eenige muntsoorten.
")
DE AMSTERDAMISCHIE WISSELBANK.
2:3
kelijk verzacht werd. Doch dit was slechts tijdelijk, want reeds in
1606 had men het plan ontworpen voor een groote inrichting,
die van stadswege werkende, de wisselaars en bankiers zou ver
vangen. De Amsterdamsche Wisselbank, den 31 Jan. 1609
opgericht, zou derhalve een einde maken aan de kwade praktij
ken van particulieren en aan de wanorde in de munt. ') Met
was de betrekking van de wisselaars, een hoogst belangrijke en kwam
eenigermate overeen met die onzer bankiers.
Zij werden veelal door den Souverein aangesteld en hertog ALBRECHT
liet er, uitgezonderd in Dordrecht, in elke stad slechts een toe.
Ten tijde der Republiek werden zij benoemd door de Generaals der
Munt op voordracht voor de plaatselijke besturen en moesten hunne
instructin bezweren. In de Muntordonnancin van 14 Dec. 1489;
4 Feb. 1520; 4 Aug. 1586, 19 Dec. 1603 en 21 Maart 1606 vindt
men uitvoerig hun rechten en plichten omschreven.
Hun bedrijf bestond in het opkoopen en inwisselen van al het hun
aangeboden edel metaal en van alle verboden en tot billioen verklaarde
muntspecin tegen een bij tarief vastgestelden prijs, en het leveren hiervan
aan de provinciale Munt. Niemand mocht zich overigens met dezen handel
24.
dezen maatregel, hoe nuttig ook in hare gevolgen voor den han
del, bereikte de stadsregeering echter geenszins haar doel. De
steigering der muntspecin hield aan en het bankgeld (rekening
courant saldo's in de boeken der bank, bijna geheel gedekt door
goede muntsoorten) deed een evenredig agio, waartegen wel weder
met ordonnantin en keuren werd gestreden, maar natuurlijker
wijze zonder resultaat.
Ook is het der stadsregeering nooit gelukt alle kassiers en
wisselaars te verdrijven. Na vele vruchtelooze pogingen werden
de kassiers dan ook weder bij Keuren van 1 en 19 Juni 1621
Maar hoeveel
nut zij aan den handel ook bewezen, het lag eveneens buiten hun
macht de munt tegen steigeren te behoeden. In hun bankgeld
volgden zij dan ook deze verhoogingen op den voet, zoodat de
bankgulden in 1610, berekend volgens den koers van den Rijks
daalder reeds niet meer dan 211. 1. a. f. zilver bevatte, terwijl
hij toen nog opgeld deed omdat de Rijksdaalder in verhouding
tot de andere courante munt een hoogere metaalwaarde had dan
bij placaat was vastgesteld.
Even vruchteloos bleek de strijd tegen den omloop van
vreemde specie, ook hierin slaagden de pogingen der Regeering
niet: steeds moest zij eindigen met eenige buitenlandsche munt
soorten in haar tarieven op te nemen, welker onjuiste waardeering
den grondslag legde voor nieuwe steigering, nieuwe toleranties,
nieuwe verhoogde tarieven, nieuwe muntverzwakking.
Als de meest belangrijke dier vreemde muntsoorten, waaraan
omstreeks dezen tijd tegen wil en dank toegang werd verleend
25
zuidelijken
oorsprong.
Met
1)
26
RIJKSI)AALDER EN
DUCAAT.
VERBETERING DER
PASMUNT.
27
Als een bewijs hoe wonderlijk men met de munt omsprong verdient
vermelding, dat in Zeeland, waar de rijksdaalder eveneens voor 50 st. cou
rantgeld circuleerde, de Staten bij Placaat van 11 Sept. 1672 hem stelden
op 51 stuivers. Geheel ten onrechte geschiedde dit, want noch in allooi,
noch in gewicht was de Zeeuwsche Rijksdaalder iets beter dan de gewone
Zilveren Ducaat. Een Placaat van de St. Gen. van 21 Juli 1716 (Gr. Plac.
boek dl. V bl. 997) verbood dan ook dat de Zeeuwsche Rijksdaalder in
de Generaliteitslanden hooger dan voor 50 st. zou worden aangenomen
en de Generaalmeesters der munt demonstreerden aan H. H. M., in een
breede missire van 17 Jan. 1717 het onbehoorlijke van het gedrag der
Staten van Zeeland en bewezen, uit eene beproeving van 40 stuks uit
53st. gesteld. (zie v. SwINDEN, Bedenkingen over het muntwezen pag. 18.)
Doch dit laatste geschiedde in verband met de circulatie van den
Gouden Ducaat tegen te hoogen koers (zie blz 38) De wisselkoers
was voor Zeeland dan ook voortdurend nominaal ongunstig.
*) Gr. Plac. boek dl. I. k.. 2930, houdende verbod om payementen
28
SCHELLINGEN.
29
,,Om een
sommigen ter allooije van 6 penn. 22 gr., door anderen weder van 6
penn. 20 gr.; al hetwelk zoodanig ongenoegen bij H. H. M. verwekte,
dat er op den 11 Dec. 1759 een voorstel gedaan werd om al die stuk
ken te billioeneeren, doch de consideratin der Raden en Generaalmeesters
der Munt gevraagd zijnde, verschoonden deze de muntmeesters zoo goed
28-stuiverstuk genoemd.
30
getuigden,
1)
*)
*) Zoo was dan door een proces dat zich eeuwen lang had voortgezet
de gulden van 1489 6371/s a. f. z. tot 200 a. f. z. in 1694 afgedaald.
worden 2307/as1 stuks met een remedie van 1 engels per Mark derhalve
5088 azen d. i. per stuk 219.287 a. of 2191/4 a, ruim, dus 200 a. f.
zilver.
NATIONAAL MUNTSYSTEEM.
31
1) Zooals b. v. die van 1 Sept. 1701 Gr. Plac. boek Dl. V bl. 968.
van 26 Nov. 1701 ibidem bl. 970, van 23 Juni 1702 ibidem bl. 975 etc.
*) Resolutie van den St. Gen. op het munten van de Gouden Ducaten
1 Aug. 1749 Gr. Plac. boek Dl. VI bl. 1108.
32
zoude geweest zijn, werd bij Resolutie van 10 Mei 1749 vol
strekt afgeslagen. ')
Op den 6" Mrt. 1749 *) achtten de St. v. Zeeland *) het
noodig bij placaat de circulatie van te lichte gouden specin te ver
bieden en den 31" Mrt 1749 *) vaardigden de St. Gen. een pla
*) Geheel gelijken geest ademde ook een missive van 21 Dec. 1759
door de Raden en Generaalmeesters der Munt aan de St. Gen. der Veree
nigde Nederlanden geschreven, toen er sprake was van het munten van
Z. specie van geringere intrinsieke waarde. Daarin werd er op gewezen,
dat er, behalve het frauduleuse wat er in gelegen is om geld tot hooger
Het gevolg zou zijn ,,een notabele rijzing in den wissel waardoor de
handel zeer zeker benadeeld zou worden. ,,Een levendig voorbeeld daar
van vindt men in de Pruisische Staten waar de regeering bewogen door
de streelende plans van eenen GRAUMAN, overgegaan is om de zilveren
33
DE DUITEN.
meesters der Munt op tegen deze tastbare onwaarheid in een missire van
16 April 1760 aan H. H. M. Zie vAN SwINDEN t. a. p. blz. 20.
') Terwijl onze koperen Cent vr 1877 geslagen, inhield 3.845 gr.
zuiver koper.
De Duit gold 1/s stuiver of "/, cent. Daar de Duit slechts pasmunt
was kwam de verhouding van koper tot zilver hier niet in aanmerking
om de waarde te bepalen. Slechts diende gezorgd te worden, dat de
innerlijke waarde niet te hoog was, opdat de Duiten niet zouden ver
dwijnen, nog te laag, opdat niet de aanmunting in het buitenland met
voordeel zou kunnen geschieden.
*) Men zie de missive van de Generaal meesters der munt, te vinden
34
Generaal bevolen, dat van de Duiten niet meer dan tien stuivers
1)
24 Mei 1769 verbod van de St. v. Holland Gr. Plac. boek Dl.
IX bl. 850.
4 Aug. 1769 verbod van de St. Gen. Gr. Plac. boek Dl. IX bl. 851.
17 Aug. 1769 verbod van de St. v. Zeeland. Gr. Plac. boek Dl. IX bl. 852.
een Placaat van 14 Mei 1790 van de Staten van Holland is weder ge
richt tegen den invoer van vreemde Duiten. Gr. Plac. boek Dl. IX bl. 858.
*) De stukken toen zoo overvloedig werden omstreeks 1812 zeer
schaars aangetroffen; het koper was wegens geringe productie gestegen
35
NEGOTIEPENNINGEN.
*) En op nieuw het Placaat van 1 Mei 1750, Gr. Plac. boek Dl.
WII bl. 11.13.
*) Aan den heelen en halven Rijder werd uitdrukkelijk het karakter van
36
NEGOTIEPENNINGEN.
Zij hadden geen vasten prijs, maar een koers die dagelijks kon
afwisselen. Het onvermijdelijk gevolg daarvan was, dat niemand
zulke specin tegen zijn wil behoefde te ontvangen. Zoo liet
ook het genoemde placaat algeheele vrijheid om, desbegeerende
Duvaten aan te nemen m mits niet anders dan wichtig en volgens
den prijs en cours van de negotie. Het werd geheel aan parti
culieren overgelaten deze specin te doen aanmaken op de lands
munten, waar zij onder toezicht, op bepaald allooi en gewicht
werden vervaardigd.
Een dusdanige vrijheid aan den handel verleend, om de waarde
en hoeveelheid van eenige muntsoorten te regelen, getuigt in
waarheid van een zeer juist en sterk opgeklaard begrip omtrent
het karakter der munt. Eerst sedert het vrije aanmunten der
negotiepenningen is dan ook ons muntwezen op een zoo vasten
voet gekomen en bevrijd gebleven van die wisselingen waaraan
het in andere landen, vooral Frankrijk zoo onderhevig was.
Welke muntsoorten ook bij ons de functie van negotiepen
ningen mogen hebben vervuld, afzonderlijke vermelding als zoo
reeds eeuwenlang gegeven had en, onder dezelfde omstandigheden, steeds
maar verminderde men hierdoor al het gevaar van overvloed bij daling
van den goudprijs, wegvloeiing in geval van rijzing werd niet voorkomen
en dit laatste had juist in de volgende jaren plaats, al mocht ook een
daling van het goud gedurende de eerste helft der 18de eeuw wellicht
het tegenovergestelde hebben doen verwachten.
Een verzoek van Raden en Generaalmeesters van de Munt in 1751 aan
evenals een verzoek van den muntmeester van Holland om voor zijne
rekening Rijders te mogen munten, door de Staten van die provincie den
25den Juli 1761, werd afgeslagen. (Zie VAN SwINDEN redevoering in
Felix Meritis gehouden in 1808).
RIJKSDAALDER
EN
DUCATON.
37
. En bij Resolutie van 31 Dec. 1793 van de St.-Gen, werd ,,aan Raden
38
DE GOUDEN DUCAAT
slaan zonder eenige verandering dan een bizonder tecken, opdat ieder
kon zien, dat die penningen gemunt zijn voor de W. I. Colonin.
1) Voor de volgende bijzonderheden zie men de redevoering van den
Minister van Finantin v. HALL op 19 Nov. 1847 in de 2" Kamer
gehouden, naar aanleiding van het wetsontwerp tot regeling van het Ned.
muntwezen, ingediend den 9den Nov. 1847 en tot wet verheven op den
26en November daaraanvolgend.
Bijlage A.
DALING VAN
DEN GOUDPRIJS.
39
waarde van f 14.-, daar zij meenden, dat dit voordeelig zou zijn
voor den Staat. Maar men begreep met behoedzaamheid te werk
40
WETTELIJKE MAATREGELEN.
eigenlijken zin van het woord was dus geen sprake. Het was slechts
een overgangsmaatregel, daar het onmogelijk bleek de bevolking
ontkennen.
GEHOLPEN DOOR
41
42
BANKIERSBEDRIJF.
snoeien te bemoeilijken.
Men zie daartoe het Placaat van 1 Aug. 1749 v. de St. Gen, Gr.
Plac. boek Dl. VII bl. 1007.; het Placaat van 14 Aug. 1750 van de
St. v. Holl. Gr. Plac. boek Dl. VII bl. 1102. en vooral Resol. v. de St.
Gen. van 3 Nov. 1760, Gr. Plac. boek Dl. VIII bl. 963, ,,om voortaan
43
Leiden gaf in 1574 groote biljetten van 28 st. en kleine van 14 st.
uit.
Daarop stond een leeuw met een speer en een hoed, het rand
HOOFDSTUK II.
geschiedenis van het oude Europa steeds het einde der 18" eeuw
als een geschikt rustpunt beschouwen om vandaar uit een terug
blik te slaan op hetgeen voor dien tijd was en zich op de nieuwe
gebeurtenissen voor te bereiden.
Want zoodra men zich verder waagt gevoelt men, dat er reke
DE BATAAFSCHE REPUBLIEK.
45
Aan de rol, die ons land bij dit alles vervulde, behoeft wel
lijdzaamheid.
Onze staatkundige geschiedenis trad een nieuw tijdperk in.
eenigermate
eenheid.
De zilveren stan
46
DE MUNT
IN
DIEN TIJD.
1)
47
strijd nog niet gewonnen. Zij vreesde, dat bij langdurigen uit
voer van edel metaal gebrek zou ontstaan en daardoor de handel
zou benadeeld worden. Derhalve twee dwalingen, want het
denkbeeld van gebrek aan ruilmiddel is een wanbegrip en boven
dien zal nooit de uitvoer van edel metaal langdurig kunnen
aanhouden, tenzij er ook invoer plaats heeft; immers de daling
48
") ,,Aan dit land, hoe nijdig, hoe vijandig het omtrent ons handelt,
kan men toch, met betrekking tot het fabriek wezen het recht niet wei
geren, dat het daarin over het algemeen boven alle natin uitmunt.
49
munt wordt, toch worden de Guineas zoo goed als de Louis d'or,
de Pistolen, de Kroonen etc. gebicquetteerd. ')
Doch om volkomen eenheid van munt te bereiken waren heel
te meer daar het wel ten eeuwigen dage onbereikbaar zal blijven door
wetsvcorschriften het uitwegen van negotiepenningen te beletten. Om
daarin eenig kwaad te zien moet men toch al bijzonder waakzaam zijn
voor 's lands belangen.
*) Dat 6 maanden na de aanneming alle Munten, toen in de ver
schillende steden en voormalige gewesten bestaande, zouden zijn vernietigd.
50
Wat de aanmunting
betreft:
gouden
onderdeelen
en payementen
mochten
alleenstandpenningen
volgens Decreetmet
vanhun
het
Vertegenwoordigend Lichaam en voor rekening der BATAAFSCHE
REPUBLIEK worden geslagen; doch zonder voorafgaand verlof zou
2. in ZILVER.
Gulden.
30. PASMUNT.
a
b.
c.
d.
De heer DAENDELs uitte bij het debat den wensch, dat aan den Gou
den Ducaat de waarde van f 5 : 5 st., aan den Rijksdaalder die van
f 2 : 10 st. zou worden gegeven. Zeer terecht bestreed de heer HUBER
dit denkbeeld als geheel in strijd met het karakter van negotiepenningen.
51
m m
30 m | de Goudgulden
de Gulden
20
de Halve Gulden m m
de Kwart Gulden m m
m 3)28
(gestempeld) *)
10 m
5 m
de Schelling.................op 6 stuivers.
de afgezette Schelling 1) m 5.5
//
het Dubbeltje......
... m 2
ff
-
- -
de Stuiver................... m
8 duiten.
52
VERWERPING VAN
HET VOORSTEL.
van oude gesnoeide munt, die elke flinke hervorming verijdelde '),
kwam echter vooreerst niets.
Alsof men op die wijze niet ten eeuwigen dage zou kunnen doorgaan
met inwisselen van gesnoeide munt,
53
rig advies van 10 Oct. 1802 tegen het concentreeren van alle
werkzaamheden in n Munt, *) volgens hem ware het wensche
lijk er twee te behouden.
De voornaamste argumenten voor en tegen aangevoerd vindt
men in een stuk van Raden en Generaalmeesters der Munt
54
55
15.26 : 1
1803
15.4] :
1804
15.41 :
1805
15.79 :
1806
15.52 :
1807
15.43 :
1SOS
16.08 :
1S09
15.96 : 1
met een inhoud van 189.77 a. f. goud ruim / 14.98 waard (de Gulden
200 a.), in 1809 bij een goudprijs van 15.96 : 1 zelfs boven de f 15.
56
HOOGE GOUD-
EN ZILVERPRIJS.
IIet goud was gestegen en thans steeg het zilver ook, naar
het scheen, want Ducaons en Rijksdaalders konden niet aan
gemunt worden indien het zilver f 25 per l/ark kostte') en een
veel hooger prijs was tegenwoordig de gemiddelde. Maar men
vergete niet, dat deze prijs werd uitgedrukt in slechte, besnoeide
munt. Immers het is tastbaar onmogelijk, dat de zilverprijs van
het goud en de goudprijs van het zilver te gelijk stijgen. *)
Men vreesde gebrek aan binnenlandsche circulatie *) en stelde
1) De Gulden hield in 200 a. of 9.613 gr. f zilver. Uit 1 K. G.
f, zilver kon dus f 104.025 worden geslagen.
*)
maar bleef in deze jaren (1800-1805) toch altijd nog van 15.26 tot
15.46 varieren, dus veel hooger dan in de geheele 18e eeuw. Het Zil
ver was derhalve lager, al was nu en dan de tendenz iets beter, en de
*) Een vrees, die geheel ongegrond moest zijn; immers zoo spoedig
cenige schaarschte ontstond zou de zeldzaamheid een tegenwicht leveren
ONTWORPEN MUNTVERZWAKKING.
57
2)
aan tegen deze muntverzwakking evenals tegen het plan om den Zeeuwschen
Grove misbruiken gaven aanleiding tot het ontwerpen van een Regle
ment wegens den Muntslag der Asiatische Bezittingen.
5S
59
Uit de
60
NIEUWE
KONINKLIJKE MUNT.
verkoop bij het pond (art. 10). Dat het verhandelen tegen hoo
geren of lageren koers of het versmelten, van de koninklijke
munten verboden was (art. 11). Terwijl de beide laatste artikels
gewijd waren aan de beschrijving der stempels ') en het besten
digen der straffen bedreigd op munt misdrijven.
Hierin werd bij K. B. van 2 Jan. 1807 een geringe wijziging gebracht:
de insnijding in den rand zou achterwege blijven totdat de inrichting
van de Koninklijke Munt te Amsterdam zulks zou toelaten, voorloopig
zou hij, als gewoonlijk, gecarteleerd worden.
6I
alles op een gehalte van 10 penn. 22*/4 gr. zonder eenig remedie, doch met
deze bepaling, dat de gouden standpenningen, die meer dan l a. en de
zilveren van 50 st., die meer dan 3 a., die van 20 st., die meer dan 1 1/2 a,
en die van 10 st., die meer dan 1 a. te licht of te zwaar werden bevonden,
niet zouden mogen worden afgeleverd.
De muntmeester zou voor het goud aan het rijk betalen 91/3 /o boven
de ordinaire prijs van f 355 per M. f. dus f 389, te voldoen in gouden
in
50 st. stukken
,,
75
20 ,
, 25 : 4'/, ,,
,,
10 ,
,,
62
INRICHTING
munt 30179 pond koper 162 Duiten per pond, te Kampen 6760 pond;
het koper was destijds duur en het bedrag dan ook gering.
*) Doch ook daar was men tijdelijk beperkt tot aanmunting van
negotiepenningen. De heer PoELMAN, wien deze stilstand van zaken
niet beviel, had zich daaromtrent tot den minister gewend, maar ontving
in antwoord het volgend eigenhandig door GoGEL geschreven briefje, ge
dateerd Dec. 1806:
dan dat er thans geene werkzaamheden kunnen plaats hebben tot het
munten van Guldens, zo lang de bepalingen wegens dit onderwerp niet
tot stand gekomen zijn. - Alsdan moeten nog eerst de stempels ver
vaardigd worden. Met verzekering mijner hoogachting
(was geteekend) GoGEL.
WIJZIGING
IN
DE MUNTSTEMPELS.
63
ting, dat het een en ander spoedig gereed zou zijn, verbood
een Koninklijk Decreet van 11 Febr. 1808 n. 4 verder het
gebruik der oude stempels. Ook de muntslag der Gouden en
Zilveren Ducaten zou eenigzins gewijzigd worden, *) doch zonder
eenige afwijking in gehalte of gewicht.
*)
ainsi que les Types et Poinons manquants, afin de pouvoir faire paraitre
la nouvelle monnaye etc.
*) ,,Aan de eene zijde voerende 's Konings beeldtenis met gelijk om
schrift als op de standpenningen en op de wederzijde een geharnasten
man met het omschrift: EENDRAGT MAAKT MACHT.
Men vindt hier en daar vermeld, dat deze nieuwe Ducaten zoodra
zij met het borstbeeld van LoDEwIJK gemunt werden niet meer hetzelfde
vertrouwen genoten als hun voorgangers, zoodat reeds het volgend jaar
de oude stempel weder moest worden gebruikt. Prof. v. SwINDEN zegt
dienaangaande: ,,is dit werkelijk zoo geweest, dan was het nochtans
ten eenemale ongegrond, wellicht sproot de moeielijkheid of de achter
docht alleen hieruit, dat die Ducaten kleiner waren in diameter, gevol
tieve regeeringsvorm en dus onmogelijk kon behouden blijven, al was men ook
met den wensch bezield zoo min mogelijk te veranderen; en dat de nieuwen
Ducaten in gewicht en gehalte zeker niet ongunstig afweken van de oude.
Van terugkeer tot den ouden muntslag in 1809 blijkt echter volstrekt
64.
VOORLOOPIG BEHOUD
ook buitengewoon groot was. Het goud steeg sterk in waarde ')
en deze negotiepenningen werden tot zelfs boven de f 6.
afgeleverd en verzonden. *) Er viel dus vooreerst niet te denken
aan het slaan der nieuwe f 20 en f 10 stukken. De strem
ming van den handel op de Oostzee maakte, dat aan Rijksdaalders
geen behoefte bestond.
De voorgenomen inrichting van de Koninklijke Munt te Am
sterdam leverde intusschen zooveel bezwaren op, dat bij K. B.
van 14 Febr. 1809 o. a. bepaald werd, dat de Munt vooreerst
te Utrecht zou gevestigd blijven. Hier was men steeds ijverig
aan den arbeid geweest, zoodat er in dat jaar 1.953.280 stuks
niets, waarschijnlijk is deze meening voortgesproten uit het Kon. Decreet
van 23 Jan. 1809 waarbij met alteratie van dat van 11 Feb. 1808 n". 4
1806
1807
25
15.52 : 1
15.43 : l.
1S08
95
16.0S : 1
92
65
of standpenningen. *)
Hierin kwam echter bij den aanvang van 1810 eenige wijzi
ging. Na den vrede met Oostenrijk keerden vele Ducaten uit
Duitschland terug, de goudprijs was gedaald, het K. G. fijn
deed thans nog gemiddeld f 1615 f 1630 ), wat een verhou
ding tot het zilver van ongeveer 15.60 : 1 aanduidt *) Een
aantal percenten boven een fixum van f 1442.60 per K.G. fijn. Tijdens
dit gebruik, dat tot in onzen tijd aanhield, sprak men steeds van het agio
van het goud, daarmee aanduidende dat het K.G. zooveel meer gold dan
f 1442 60. Waar de verhouding tot zilver sedert eeuwen niet beneden
de 14.4 : 1 gedaald was, sprak men dus steeds van dit agio dat even
wel niets dan een schijnbaar agio was. Zoo deed het goud in 1810 12
13 /, agio.
*) Die verhouding was volgens SoETBEER in 1808 16.08 : 1 en in
1810 gemiddeld 15.77 : 1, maar daalde in 1811 tot gemiddeld 15.53: 1.
*) Toch is het aantal f 20 en f 10 stukken in 1808 en 1810 gesla
gen zeer onbeduidend geweest. Slechts ongeveer 9 Mark werd voor proeven
verwerkt en daarvan werden nog vele stukken als defect weder versmolten.
De waardeverhouding van het goud tot het zilver had men dan ook
aangenomen als 15.5 : 1, hetgeen toen te laag was, op de open markt
66
67
2.03
//
//
//
19
f/
de
//
5.28
f/
//
//
If
2 : 10
ff
f/
5.28
fy
ff
f/
2 : 10
//
Z.
Rijksdaalder
de gewone
de Schelling
0.58
ff
//
de Stuiver
0.09
//
//
//
de Duit
0.01
//
//
f/
5'/,
13'/,
11/,
//
penning.
//
Frankrijk zeker voor zijn munten een hoogen koers zou eischen. ')
') Getuige het tarief reeds in Feb. 1810 door den burgemeester van
Dordrecht in overleg met den daar aanwezigen Franschen bevelhebber
opgemaakt, waarbij
de Franc werd gesteld op
de Lirre
my
de Ecu de 6 Lirres ,
de
5-francs
de 20-
,,
de Louis d'or
91/3 st.
9'/2 ,,
59
, f 2 : 16
,, , 2 : 7'/s
99
23
,, ,,
, l1 :
9 : 10
,,
68
2 : 15
m 9 st. :
en
5 penning. ')
Deze maatregel kon echter slechts van zeer korten duur zijn;
want den 1" Juli 1810 deed Koning LoDEwIJK afstand van
den troon en weldra volgde de vereeniging van ons geheele
Vaderland met het Fransche Keizerrijk. De laatste band van
historische traditie, die het heden aan het verleden bond werd
st, schaars, in verhouding tot het Holl. goudstuk van f 20; het 20
francsstuk slechts f 9 : 3 st., het 5-francsstuk, naar den muntprijs van
het goud f 2 : 5/, st., naar onze gulden f 2 : 62/, st., de Louis d'Or
f 11.- en de Eeu de 6-francs f 2 : 14 st.
*) Bij Keizerlijk Decreet van 8 Nov. 1810 voor de departementen
des Bouches du Rhin et de l'Escaut en voor dat van Breda, maar bij
Decreet van 6 Jan. 18ll, met een additie van 19 April van dat jaar,
over alle 9 de departementen van Holland uitgestrekt.
*) Bulletin des Lois n. 265; RoNDoNNEAU Dl. III bl. 68.
Titre VIII de la loi sur les Finances de 5 Ventote an XII (25 Febr.
1S04) Bull. des Lois no 345.
Titre VII de la Loi relatire au Budget de l'Etat, en nog enkele
andere.
69
1)
*)
15.96 : 1
in 1810
15.77 : 1 en
in 1811
15.53 : 1
Dit was ook het geval met den Zilveren Ducaat, die circa 3 cen
70
VERSCHIL IN
BEREKENING.
9', stuiver, den Gulden : 19 st. 4'/, p. stelde ') Doch bij
het laatste tarief werd onze munt, al was het dan ook slechts
tijdelijk, *) als legal tender beschouwd en volgens den wisselkoers,
die zich regelde naar de goede specie, welke zorgvuldig buiten den
omloop gehouden was, kwam men tot den Gulden 2.10 francs,
hetgeen slechts 3 centimes of 4'/, penning verschilt van de
intrinsieke waarde van de geheel volwichtige specie. Neemt men
nu in aanmerking, dat zeer veel afgesleten munt circuleerde en
dat er vooral groote overvloed was van Schellingen en Dubbeltjes,
die tot een bedrag van '/1o der betaling moesten worden aange
nomen *) en meestal 15 20 % beneden de nominale waarde
bleven dan moet men erkennen dat Holland, in vergelijking
van de andere nieuwe departementen, zeer gunstig was behan
deld. Maar dit belette niet, dat de niet afgesleten of gesnoeide
specie, die was geslagen volgens de Gulden van 200 a. of 9.615 gr.
en een waarde had van 2.13 francs, met winst werd uitgevoerd
en dat derhalve sedert 1810 onze munten zeer in waarde ver
1) Wat bij een gemiddelde afslijting van 1.35 % nog tamelijk hoog is.
2) Totdat de plaatselijke munt door Fransche zou zijn vervangen.
*)
71
minderd zijn '); terwijl men tevens kon verwachten, dat wegens
het groote tariefsverschil, de slechte Hollandsche munten uit
andere departementen herwaarts zouden komen.
VERGELIJKENDE TABEL VOOR DE TARIEVEN
SOORTEN.
Fres.
G.
St.
Penn.
Frcs.
G.
St.
Penn.
| -
| -
29,40 | 13
11|2 | 14,70
6
19
l9
4
10
22,05
9
4
12
20 gulden.........| 40,60 | 19
10
......... | 20,30 | 9
G. Rijder.........| 28,44
13
| 12
10
15
17
S
| *)
31/2 |
10
11,021|2|
71/2
3 Gulden.......... |
50 Stuiverstuk ...
6,09
-
2
-
2',
Gulden....... 4,06
5,08 | 21
2
M/
--- ---
Daalder............
Gulden.............
3,04
2,03
Rijksdaalder ......
5,282)|
2S
-e.
Schelling........... 0,58
Dubbeltje...
.| 0,18
Stuiver...
Duit..........
0,9
- - -
8
18
8
19
17
0,1
10
14
-
4
9
14
5,25
19
2
-
9
-
131/2
-
| 14
.
3,15
2,10
5,25
14
5,46 |
| 11
| 14
2,73
15
3,0,63
0,21
81/5 |
11 1/3
187/1o
14/2 |
0,101/2
*)
41/2
21/2
9
-
5
1
6,80
9
19
5
l
|-
15
151/5
153/4
15,9
15,95
| -
72
DE MUNT TE UTRECHT.
1) Moniteur N. 6.
2) Op nieuw was dus het bestaan der Utrechtsche Munt voor eenigen
tijd verzekerd.
kelijk geoordeeld en het gehcele jaar 18l 1 en een deel van het volgende
gingen voorbij met den aankoop van eenige belendende perceelen en de
73
v -rx vv A
HOOFDSTUK III.
75
verwijt van maken, dat de keuze der middelen niet altijd het
meest geschikt was om de breed ontworpen plannen te doen
uitvoeren.
76
EEN
RIJKSMUNTSTELSEL.
*) Alleen dan was billijke verdeeling van lasten mogelijk; een onge
lukkige demarcatielijn te meer tusschen Noord en Zuid bleef anders bestaan.
77
dan 200 a. per gulden in, waarschijnlijk omdat zij direct als van hoo
gere waarde, bij voorkeur voor spaarpenningen werden gebruikt.
Ook enkele nieuwe Rijksdaalders trof men nog aan.
78
GRONDSLAGEN.
')
BEZWAREN.
79
aangehouden.
80
VERHOUDING VAN
81
ook tevens de koers van alle oude Zuidelijke munten werd bepaald.
*) Het Fransche gouvernement had bij Decreet van 18 Aug. 1810
N. 5871, Bulletin des Lois N. 308 verschillende oude specin, waar
82
Maar men vergete niet dat onze munt was geworden teeken
geld en dat zij, deels door betrekkelijke schaarschte, deels door de hoop
op volledig herstel van het muntwezen, waarbij de Gulden van 200 a.
eenheid zou blijven en de oude afgesleten stukken zouden ingewisseld
worden, dezen hoogeren prijs had behouden.
WIJZIGING.
83
stelling een nieuw blijk van zijn vaderlijke bezorgdheid te geven aan de
Zuidelijke provincin, te eerder omdat geen vrees bestaat, dat hierdoor
de Ned. Gulden met winst tot Franken zal vermunt worden, want de
Gulden op 2.1164 frcs. gerekend brengt bij vermunting slechts 2.104 frcs.
op. Zoo sprak de Min. van Financin in de zitting van 18 Sept.
(Staatscourant No. 224, 20 Sept. 1816). De ondervinding heeft deze
woorden jammerlijk gelogenstraft. Vergelijk WARIN t. a. p. bl. 63 v.
S4
OORDEEL VAN
EENIGE KAMERLEDEN.
Maar zij, die zoo redeneerden, zagen voorbij, dat langs dezen weg
nooit een algemeene invoering van den Nederlandschen Gulden
kon worden verkregen, aangezien de overschatting van den Franc
juist den Gulden moest uitdrijven. Hoeveel eenvoudiger ware
het geweest den Nederlandschen Gulden te stellen op een inhoud
van 9.5238 gr. f. z., dus in waarheid gelijk aan den Brabandschen
Wisselgulden, en veel nader aan de innerlijke waarde der guldens
in circulatie! Dit is evenwel niet geschied. De Nederlandsche
Gulden moest zijn vroegeren inhoud van 9.61265 gr. f. z.
(200 a.) behouden en daardoor geraakte het geheele muntstelsel
uit het natuurlijk verband en kwam een wet tot stand, die van
haar geboorte af onuitvoerbaar bleek.
De heeren DE NIEUPORT en GENDEBIEN juichten over deze
verkregen concessie, maar stelden haar tevens als niet meer dan
billijk voor, waar het aandeel van het zuiden in de muntings
kosten, die grootendeels door de slechte Noordel. munt werden
veroorzaakt, zoo groot zou zijn.
Ook de heer VAN ALPHEN verheugde zich over den maatregel,
want al was hem bij berekening gebleken, dat de Franc nauwe
lijks f0.47 waard was') zoo achtte hij deze opoffering niet te
groot, indien zij naar waarde geschat werd en kon bijdragen tot
verbroedering der beide deelen. *)
1) Volgens hem kon ,,de besnoeiing of mindere waarde der geldstuk
ken in de Noordelijke provincin in omloop, niet in aanmerking komen
dan
vloeiden. Vele onzer beste stukken waren bewaard en, hoe scherpzinnig de
overweldigers ook den korsten weg naar onze beurs vonden, toch buiten
hun bereik gebleven.
85
*) Men houde hierbij echter in het oog, dat het Keizerl. Decreet van
18 Aug. 1810 o. a. de oude Zuid. Nederl. munten te laag had getari
feerd in vergelijking tot hun oorspronkelijke innerlijke waarde. ,,Dat die
te lage koers thans behouden bleef, omdat men anders nieuwe onrechtvaar
S6
vormigheid van munt door het geheele rijk wel eischte, dat
men spoedig de munt der Zuidel. provincin deed verdwijnen,
in welke onkosten alle provincin zouden deelen, maar er bij de
inwisseling der oude Noordel. munten volstrekt geen haast was,
aangezien de munt er als voorheen gangbaar bleef en de intrek
king langzaam en zonder merkbaar verlies zou plaats hebben. ')
De heer GENDEBIEN echter achtte het juist, dat tegenover
deze opoffering ook eenig voordeel zou staan, te vinden door
tegemoetkoming aan het vierde bezwaar n. 1. dat het deci
male stelsel niet voldoende in de muntwet was gehuldigd. Men
digheden zou plegen. Feitelijk waren deze stukken thans zelfs minder
waard. Zie WARIN t. a. p. bl. 35. v.
en 1/3 stuiver, die niet in dat tarief waren opgenomen, bleven in circu
latie voor de waarde, die zij op dat oogenblik golden.
1) Aldus de NIEUPORT. Staatscourant. van 21 Sept. 1816, n". 225.
*) Eerst den 16"en Juli 1816 was het decimale stelsel hiervoor aangenomen.
*) Zie art. 2.
*) Zie ministerieele redevoering. Volgens prof. v. SwINDEN is het kie
zen der veelvouden geheel onafhankelijk van het aannemen van het de
cimale stelsel. Rijksdaalders, zooals onder LODEWIJK NAPOLEON gemunt
zijn, hadden te veel overeenstemming met de negotiepenning, den Zil
veren Ducaat.
") Art. 2.
87
+ 5.3 . meer waard dan den tegenwoordigen, natuurlijk was dan spoedige
algeheele hermunting noodig en gedurende het overgangstijdperk zou
groote verwarring ontstaan. v. SwINDEN t. a. p. bl. 12. v.
2) Ook in zijn advies ter gelegenheid van de Wet op de maten en
gewichten. Staatscourant No. 170 van 19 Juli 1816.
*) Een scheen het eveneens toe dat de consequentie dit, na de Wet
van den 16den Juli 1816, eischte.
88
EEN VOORSPELLING.
*)
89
in de wet opgenomen, ') zou op zich zelf echter niet van groo
ten invloed zijn geweest.
e
gehuldigd "); maar daarvoor had men goede reden: het goud
1)
*) Art 6 bepaalde dat het gouden f 10 stuk zou inhouden 6.056 gr.
f. g. geslagen op een gehalte van 0.9.
*)
In 1606 was de verhouding hier 11.92 :
, 1749
14.72 :
90
weder zoo sterk, dat het een tijdlang, naar de behoefte des handels,
tusschen 16 en 16'/, : 1 varierde. Een daling was te verwachten
toen de oorlogen waren geeindigd *), maar deze zou naar men
meende niet groot genoeg zijn om het gevaar af te wenden van,
bij een verhouding van 15.5 : 1, de gouden standpenningen
geheel te zien verdwijnen, gelijk de Gouden Rijders geheel ver
dwenen waren. Nam men haar te hoog aan dan dreigde wel
een ander gevaar n. 1. van grooten toevoer van goud en ver
dwijning van het volwichtige zilver, maar behalve dat men dit
wel eenigzins denkbeeldig achtte, met het oog op de eeuwen
lange ondervinding, had men ook daartegen een middel in art. 11,
dat o. a. de aanmunting van f 10-stukken aan de regeering
voorbehield momdat, zeide de minister, bij vrije aanmunting hier
van, hun getal de palen zou kunnen te buiten gaan, welke het
wijsheid is daaraan te stellen. Jammer dat de regeering zelf
noch de palen noch de wijsheid bleek te kennen. mBleef het
goud stijgen dan zou de souverein moeten uitmaken of het voeg
zaam was de waarde van den gouden standpenning te verhoogen.
Maar de heer SANDBERG, wars van al die beperkingen en die
onzekerheid, riep der regeering toe, dat men niets behoorde te
Wellicht dat deze hoogere waarde, die men hier aan het goud toekende, wel
gunstig influenceerde op de toegeeflijkheid der regeering om den Franc
op 0.47'/4 gulden te stellen; men achtte den Franc waard 4.542 gr.
f. z. en zijn werkelijke inhoud was 4.5 gr. met een verhouding van goud
tot zilver als 1 : 15.5;
91
aannam, al leerde de ondervinding dan ook dat zij alle rampen van den
dubbelen standaard mogelijk maakte.
zijn : en het getal nu van Duiten, dat men, zelfs in de rijkste steden
bij den openbaren godsdienst inzamelt is onbedenkelijk groot. Indien
er dus halre Cents waren, is het zeer waarschijnlijk, dat zeer vele van
diegenen, welke bij gebrek aan deze, een Cent zouden geven en zich nu
met een Duit vergenoegen, zich met '/s Cent tevreden zouden houden, en
het verlies zoude aanmerkelijk zijn.
92
GEHALTE DER
PASMUNT.
schil met dat der oude Guldens (10 penn. 22*/4 gr. of 0.9123) wellicht
wantrouwen zou kunnen wekken. (Geheel volgens advies van Prof. v.
SwINDEN).
Ook bespaarde men door deze keuze eenige kosten van vermunting,
daar de te versmelten Francs een gehalte van 0.9 hadden,
*) De oude Vijfstuirerstukken hadden een gehalte van 7 penn. =
0.583, de Dubbeltjes van 6 penn. 20 gr. = 0.569.
93
Men was het er algemeen over eens, dat in een goed geor
dend muntwezen negotiepenningen ) niet mochten ontbreken,
wier aanmunting uitsluitend voor rekening van particulieren moest
plaats hebben. *) Als zoodanig behield men den Zilveren Ducaat,
den Zilveren Rijder en den Gouden Ducaat alle, behoudens kleine
Art. 11.
*) Art. 9.
*)
e)
")
Realm of Gold and Silver, have been equally a legal tender for pay
94
VOORNAME GEBREKEN.
lande gekregen:
//
m 9.5238 m m m of
2,1164
/ rancs
(art. 15.)
30.
95
gezochte oude munt van den tijd der Republiek der Vereenigde
Nederlanden tot Fransche munt, hetwelk zeer druk in de munt
gebruikt als argument dat de verhouding van Franc : Gulden toch zoo
heel onbillijk niet zijn kon.
*) Zie o. a. het Verslag van de Centrale Afdeeling omtrent de ont
werpen, ingediend 11 November 1822.
96
GOUD.
tegen Guldens, volgens art. 15 der Wet van 1816 op elk mil
lioen f 9279.11 bedraagt, zoo dat alles overigens gelijk staande,
wanneer de nieuwe munt uitgegeven zal worden, Frankrijk
Het goud was op een waarde van 15.87 maal die van het
zilver gesteld, *) een verhouding, die weldra veel te hoog bleek
toen het goud vrij sterk in prijs terugliep. Had de regeering
nu de aanmunting zeer beperkt, dan ware een zeldzaamheids
waarde ingetreden die het Tienguldenstuk op zijn prijs had kun
nen houden, maar het tegendeel had plaats. De regeering niet
bestand tegen de aanmerkelijke voordeelen, die het slaan van
goud opleverde, deed zeer ruim munten, dreef daardoor het
zilver, ook zelfs veel afgesleten specie, naar buiten en veroor
zaakten steeds nieuwe vraag naar ruilmiddel, waaraan door goud
voldaan werd. *) In 1823 werd het recht van goud-aanmunting
verleend aan de Brusselsche Maatschappij ter bevordering van de
Nationale Nijverheid. Deze lievelingsschepping van WILLEM I
maakte een zeer ruim gebruik van dit privilegie en ontving
daarvoor nog wel een premie van f 530.227.36. )
97
Zoo kwam het dat in 1824 nog geen enkele nieuwe Nederl.
Gulden in omloop was gebracht, niettegenstaande bij de Wet van 27
Dec. 1822 aan het Amortisatie-Syndicaat de verplichting was opge
legd, (het was de tijd der kleine financiele politiek, van afzon
derlijke kassen en van amortiseeren terwijl er tekorten te dek
ken waren), f 12 mill. te storten tot verbetering der munt.
Heel hard had men zich dan ook niet gerept, want in Maart
1819 deelde de Koning, in zijn missive ter begeleiding van een
ontwerp mhoudende de regeling ter daarstelling en instructie
gevorderd was, dat met den muntslag volgens de Wet van 1816
een aanvang kon gemaakt worden. Zoolang men wettig kon
bruik gemaakt; eindelijk werd in 1825 door de regeering de algemeene
Ned. Maatschappij te Brussel krachtdadig aangemoedigd tot een zeer
ruime aanmunting van denzelven.
') Art. 20l der Grondwet maakte een zoodanige wet noodzakelijk. Den
19" Mei 1819 (Stbl. 31) tot stand gekomen, verving zij de regeling van
11 Juli 1814 (Stbl. 78.)
De twee voornaamste wijzigingen waren, 1. de uitbreiding van het
waar reeds een dergelijke inrichting bestond, bleef behouden met het oog
op de vele te verwachten werkzaamheden en de besparing van transport
kosten hierdoor te verkrijgen.
redenen aan het munthuis te Brussel eigenlijk slechts een tijdelijk karak
ter behoefde gegeven te worden, geheel overeenkomstig het advies van
Prof. vAN SwINDEN t. a. p. bl. 55. Toen men zoo oplettend was om
geen der beide deelen van het nieuwe rijk te kort te doen en daardoor
juist de kloof telkens verwijdde, zal men echter een dergelijk provisioneel
munthuis niet geacht hebben in overeenstemming te zijn met een gezonde
weegschaalpolitiek.
98
HARE GEVOLGEN.
dus het
*) Vele waren naar O. Indi gezonden waar zij een agio van 5-7'/s /o
bedongen. ,
*) Sedert 1806 was hen deze koers weder verleend, hetgeen de Gul
den tot 9.374 gr. reduceerde, en toch kwam de handel daar niet tegen op.
*) Berekend naar de Zesdhalven bevatte de Gulden nog slechts 8,86
gr. f. Z., naar de 28-stuiverstukken 8.74 gr. f. z.
99
100
') Men zie de redevoering van den min. van fin. BEELAERTs vAN
BLOKLAND in de 2de Kamer. Maart 1839. (Staatscourant 10 April N. 85.)
101
1)
dus bij hermunting op nieuw een verlies van + 2 cent per stuk ge
leden worden.
102
KAMER-DEBAT.
baar doen stijgen. Zeker is het onjuist uitvoer van goud en zilver scha
delijk voor een land te achten.
VOOR- EN TEGENSTANDERS.
103
onale munt een nauwer aaneensluiting der deelen kon bewerken. ')
Voor het gevoelen van de voorstanders pleitte bovendien krachtig
de omstandigheid, dat door deze voordracht de vrees verviel voor
uitvoer of versmelting van de meerwaardige Nederl. specie, zoodra
zij werd in omloop gebracht, indien n.. l., gelijk men meende te
mogen veronderstellen, de aanmunting van goud in zeer beperkte
mate plaats had. *) Zij behoefden wel dien steun, want de Zui
delijke phalanx van tegenstanders werd nog versterkt door mannen
van naam uit het Noorden, voor wie de voordracht op zich
zelf beschouwd welkom moest zijn, maar die haar, in verband
gebracht met de daarop te baseeren eindelijke uitvoering der Wet
van 1816, afkeurden.
derlijke wisselkoersen.
*) Hetgeen tot op dat oogenblik niet het geval was geweest, terwijl
ook weder in 1825 voor f 60 mill. aan goud in omloop werd gebracht.
*) In zijn Bedenkingen over het muntwezen in 1824 schreef hij:
,,Het Gouvernement heeft meermalen blijken gegeven, dat hetzelve
bezorgd is middelen tot herstel van het muntwezen te vinden en in wer
king te brengen. Om het kwaad te boven te komen dient men niet
hetzelve te verbloemen, men dient het onbeschroomd te durven aanschouwen
en in deszelfs hart te durven aantasten.
Het was nu blijkbaar den wensch van W., de regeering door het onhoud
bare van den toestand te dwingen, de uitvoering der muntwet van 1816
] 04
lang waren die guldens en negotiepenningen de munt van ons land, want
niettegenstaande den uitvoer bleef er nog wat over. Was er niet sinds
1648 voor + f 500 mill. gemunt!
Hij beschouwde (zie zijn vroeger gemeld advies in de Commissie voor
het muntwezen in 1836) als het eenige juiste muntstelsel dat, hetwelk
de Gulden van 9.5238 gr. (gelijkstaande met den Brabandschen wisselgul
den door het Fr. gouvernement getarifeerd) tot eenheid had, en deze
voordracht nu beroofde de regeering van een zeer goede munt, waarvan
men gedurende de vermunting gebruik had kunnen maken ,,nadat men
INVOERING VAN
105
nieuwe muntslag veel minder gekost hebben dan deze uitdrijving van de
beste der afgesleten munt door minwaardig goud.
*) Slechts en lid maakte de opmerking, dat ,,de daarstelling van een aan
zienlijke hoeveelheid gouden specie, niet bevordelijk kon zijn aan de
106
zienlijke hoeveelheid stukken van f 10.-, dat stelsel was ingevoerd tot
op een hoogte, die men te vergeefs zoude hebben trachten te bereiken
door het aanmunten van zilveren standpenningen, waarvan de daarstelling
tot een gelijke waarde, wat de massa betreft, zooveel omslachtiger zoude
zijn geweest en aanmerkelijk meerder tijd zoude hebben gevorderd. Dat
men het er derhalve voor hield, dat de bijvoeging van het stuk van f 5.
tot dat stelsel, de gelegenheid zou daarstellen om door de aanmunting
en uitgifte van een bekwame hoeveelheid van deze stukken, verccnigd
met de voortdurende aanmunting van zilver (n. l. pasmunt) ,,dat stelsel
meer en meer in volkomen werking te brengen.
Hoezeer deze voorstelling afweek van de waarheid, behoeft hier niet
te worden herhaald.
bestrijding.
107
dat het herstel van den zilveren standaard met den Gulden van
1000 stuks van f 10 bevatten 6.729 KG. goud op een gehalte van
0.9, of 6.656 K.G. fijn goud, en hadden derhalve een waarde van
6.656 X f 1644.56 of f 9959.64.
108
95#
waarde van 95# x f 105 of f 10.094.70. Men moest dus 101 gulden
380
109
,,
,
,,
,,
P. PoELMAN,
A. WARIN,
Inspecteur-Essayeur-Generaal
lid van de 2de Kamer.
,,
,,
C. BEERENBROEK,
,,
,,
J. de LEPEL,
,,
,,
,,
,,
110
HAAR RAPPORT.
BESTAANDE GEBREKEN.
1) Daar de muntkosten van het zilver hooger zijn dan van het goud
was derhalve 1 : 15,5 vrij juist.
Had men twee standaarden willen hebben dan had men eerder het
goud dan het zilver te laag moeten waardeeren; ,,want in het gemeene
leven kan men den gouden standpenning behouden door middel van agio
wanneer dezelve te veel waard is, doch de zilveren standpenning, gelijk
dit hier te lande ondervonden is, verdwijnt zoodra dezelve in verhouding
tot den gouden standpenning meer waarde inhoudt dan den betrekkelijken
marktprijs der beide metalen in baren.
111
meer dan f 133 millioen was geslagen en deze munt als regula
teur van den wissel optrad, kon de commissie maar half goed
keuren en veel wenschelijker had het haar geschenen indien het
goud slechts in beperkte mate had gecirculeerd, aan den Franc
de wettelijke koers van 47'/, cent terstond ontnomen ware en
men de zilveraanmunting met kracht had voortgezet, zoodat de
oude specie spoedig had kunnen worden ingewisseld en het zilver
onze werkelijke standaard ware gebleven. ')
-
')
Uit den aard der zaak kon den heer WARIN zich daarmee niet
112
ZILVEREN STANDAARD.
Van 1S16-36 circa f 133 millioen, in den loop van dat aar nog
met f 81/3 mill. vermeerderd, waarvan echter veel in het buitenland ver
toefde.
anderd blijven, hetgeen een groot voordeel zou zijn daar deze specie reeds
feitelijk standaard was, terwijl zoo men den zilveren standaard koos de grooto
hoeveelheid gouden munt toch niet gedoogde vooreerst aan geheele intrek
king dier munt te denken, zoodat zij wettelijk als negotiepenning, feite
lijk naast het zilver tegen vasten prijs, in omloop zou zijn, en men der
halve het voordeel op de goud-aanmunting zou derven, maar het nadeel
van standpenningen in twee muntmetalen behouden.
2. De groote hoeveelheid aangemunt goud zou de invoering gemak
kelijk maken en zeer te stade komen bij de intrekking van de oude zil
veren specie.
3". Men zou slechts een deel van het oude zilver tot nieuwe pasmunt
behoeven te vermunten, de rest tot baren versmolten, kunnen verkoopen
tegen goud.
113
*)
114
1) Maar aangezien niemand deze voor een groot bedrag behoefde aan
te nemen, zou reeds lang vor zulk een uiterste bereikt werd, het gouden
metaal met groot voordeel tot munt kunnen worden geslagen en de be
talingen van buitenlandsche schuld zouden door de sterke daling der goe
*) Tot mijn leedwezen is het mij niet mogen gelukken het klemmen
de dezer redeneering te vatten. Moest ik in deze zaak partij kiezen
ik zou mij terstond, zonder mij te doen influenceeren door het overden
ken van de voordeelen, die aan een dergelijke toen gedane keuze voor
115
Zoo stelde dus de commissie het beginsel van den zilveren stan
daard vast. Maar tegen de uitvoering onder de bestaande om
standigheden waren groote bezwaren. Hermunting en intrekking
der oude zilveren specie kon niet dan slechts langzaam geschie
den, hiertoe wenschte men echter van het goud gebruik te ma
ken en dus de f 10- en f 5-stukken voorloopig als wettig betaal
middel te behouden. Wel moesten ook deze worden ingewisseld
en zou hierop, bij de toenmalige hooge goudprijzen, geen nadeel
worden geleden; maar de commissie achtte dit 1 nog onuit
voerbaar, omdat men daartoe zeer veel zilver in kas moest hebben,
116
REDUCTIE VAN
DEN GULDEN.
prijs, die nog scheen te zullen stijgen, het voorbeeld van het vroegere
geheel verdwijnen van de gouden Rijders en vooral de voorgenomen beperkte
goudaanmunting, deden een hoogere verhouding vaststellen. De misslag
lag grootendeels in de uitvoering.
1) Een oude schuld, 100 jaar geleden aangegaan in Guldens van
200 a. zou thans, in oude specie voldaan, zeker minder f, zilver opleveren
dan in de nieuwe voorgestelde munt.
Nam men het gewicht op 11 gr. aan dan werd het gehalte te laag
n. l. 0.8583, de kleur minder wit en omvang en afslijting grooter.
OVERIGE MUNTSOORTEN.
I17
Voor het koper bleef, als bij de Wet van 1816 het maximum
op en gulden bepaald. )
Zoo luidden de voornaamste bepalingen van het ontwerp van
wet door de commissie opgesteld. Maar zooals reeds gezegd is,
zij wenschte niet tot de plotselinge invoering hiervan te advi
SeeTeIn.
1)
2)
*)
29
xy
59
*)
2x
zo
8)
JD
25
29
gep
yo
12. 13
>>
,
,,
16.
20.
52
23
- 2.
-1
CIl
14.
Il S
INTREKKING
hadden beurtelings van dit middel gebruik gemaakt, maar altijd was
cen depreciatie gevolgd.
| |9
terwijl hier voor 1 KG. goud van f 10-f #2 werd betaald, voor
1 K.G. zilver van f 5.05-/ J.80.
,
,,
Guldens
Daalders en Dubbele Daalders
, 22
,, 2,86,,
Dubbeltjes
den met de goud-opbrengst, door het inceren van de oude zilveren spe
cin verkregen, een opbrengst, die de commissie wel op f 1 mill. schatte.
Maar daar stonden dan ook nog tegenover, de kosten van inwisseling,
versmelting, fineering en hermunting. Bovendien kon het bedrag der
12()
een voorraad
oude specie
Mocht het
') Uit vrees voor grooten toevoer uit het buitenland van wellicht daar
gefabriceerde stukken,
12]
der commissie tot een tijdelijk behoud der gouden specie over
gehaald.
bij de intrekking van het slechte zilver, van groot nut kunnen zijn.
Een dergelijk belangrijk en uitvoerig rapport vorderde een
I 22
ENGELSCH
MUNTWEZEN.
1816 een nieuwe wet zou gemaakt worden 1). Na lange en her
haalde beraadslaging had men den gouden standaard gekozen en,
nadat in 1821, bij de hervatting der speciebetaling, deze wet
volkomen in werking was gekomen, had men nooit, op grond
dat het goud standaard was en het zilver alleen tot een bedrag
van 40 sh. in betaling werd genomen, aan de duurzaamheid van
dit stelsel getwijfeld. De crisis had een geheel andere oorzaak
en de voornaamste financieele bladen erkenden, dat zij te wijten
was aan overspanning van industrieele ondernemingen als naam
looze vennootschappen opgericht, en aan een menigte circulatie
bankjes, die als uit den grond opgerezen waren. En toen hun
billetten heel wat specie hadden uitgedreven en eenig wantrou
wen behoefte aan die klinkende munt deed ontstaan, toen kon
1)
den standaard bestond er toen niet, maar wel de dubbelc, hocwcl fei
123
zilveren koos, een reductie van den muntvoet van het zilver,
geregeld door de waarde van het goud was niet te ontgaan, doch
het onderscheid lag daarin, dat bij de keuze van den laatsten het
goud zou moeten worden gedemonetiseerd. Maar zou dit wer
l24
VOORGESTELDE WIJZIGINGEN.
125
veel voordeelen, niet het minst, dat hierdoor alle andere zilveren
126
NADEELEN VAN
nagaan van de wijze waarop die langzame intrekking het best zou
geschieden, met een nauwkeurigheid, die hoog te waardeeren was.
Het moest erkend worden, dat er tegen de drie voorwaarden,
die de commissie ter noodzakelijke verwezenlijking voorop gesteld
had, van haar standpunt, weinig te zeggen viel: de ver
meerdering der muntkracht, opdat de Munt minstens 1/2 mill.
aan diverse specie per week kon leveren, eischte uitbreiding
van lokalen, van werktuigen en van stoomkracht; de wijziging
127
zaken, regt doorgrondt, waarin wij ten opzigte van het munt
wezen, zoowel wat het verledene, als het bestaande, noch van
*) Den 15den Maart 1837 zond het muntcollege den minister een ont
werp van wet om te kunnen dienen, indien het stelsel door hen aanbe
volen, werd aangenomen.
128
Kamer beklaagde.
*) Feitelijk te behouden. Maar eigenlijk was de Wet van 1839 de
eerste, waarin een dubbele standaard werd aangenomen, immers die van
1S16 had zilver als standaard erkend, met een veelvoud in goud,
waarvan de aanmunting slechts beperkt zou zijn en daarom aan de regee
ring werd voorbehouden.
129
voor gehalte en gewicht voor het goud, het zilver en het koper
werd aangenomen. Aan den koning werd overgelaten, tot daar
130
geldwe
gewend werden. Maar door deze vergroote goudcirculatie was het nog
moeielijker geworden zilver te slaan en in den gouden muntslag was geen
verandering te brengen, zonder groot nadeel voor den handel, daar de
wissel zich naar het goud regelde. Intrekking van het goud was on
mogelijk, daarom was het eenige heilzame middel den zilveren Gulden te
munten op 9.45 gr.
1) Zie het Verslag der centrale afdeeling van 11 Maart 1839 (Stc.
13 Maart).
2) Volgens anderen zou zeker f 71/2 mill. noodig wezen.
*) Vooral voor hen, die op een snelle inwisseling der oude specie
aandrongen, was dit een punt van groot gewicht.
*) Een lid der 2de afd. verlangde echter iets onmogelijks: den Gulden,
met veelvoud en onderdeelen, 200 a. f. z.; intrekking van den gouden
standaard, behoud van de Gouden Willemen alleen als negotiepenningen;
en verdere prov. munten, terwijl deze voortaan door het rijk alleen zouden
worden aangenomen als muntmateriaal, berekend naar gewicht en gehalte en
inwisselbaar tegen onbesnoeide wichtige Guldens, tegen goud naar den
131
van tijd zoo noodig de verandering zou plaats hebben, waardoor dan
echter ook terstond het begrip van dubbelen standaard moest vervallen.
1) Zie Staatsc. van 26 Maart 1839 n. 73.
*) ,,Het is te bejammeren, dat men het kwaad niet in den hartader wil
aantasten. Men wil wijzigen, een nieuwe lap op het oude kleed flikken,
en dat kon hij niet goedkeuren.
Hij weet de beweging ten gunste van het zilver vooral aan den in
vloed der Ned. Bank, die voor beperking van eigen werkzaamheid
vreesde, indien de gouden standaard werd aangenomen.
Wel achtte ook hij in abstracto het zilver, vooral wegens zijn grooter
gebruik, meer geschikt voor standaard, immers er bestond dan minder
kans voor groote afwijkingen; bovendien was men er ten onzent zeer
aan gewend. Maar in de bestaande omstandigheden kon men niet aarze
len. In 1839 waren reeds f 141'/3 mill, gouden munt geslagen, waarvan
daar geheel tegenover. De handel had behoefte aan een vasten maatstaf
van waarde en feitelijk werd het goud reeds jaren lang gebruikt als waarde
meter, de Gulden was een fictieve eenheid gelijk aan 1/1, van een f 10-stuk.
Maar bovenal gold hier het bezwaar dat een muntverzwakking, -be
hield men den dubbelen standaard of koos men den zilveren - moest plaats
hebben, hetgeen door den gouden standaard werd vermeden ,,dan toch
was de reductie van den Gulden zeer natuurlijk en zonder nadeel of on
132
zijn van een hermunting van die groote hoeveelheid zilver, die
zeker nog f80 mill. bedroeg, en welke door de schaarschte een
waarde van slechts 6 % onder de 200 azen vertegenwoordigde,
maar dan ook slechts als fiduciair ruilmiddel kon gelden?
Het was bij gelegenheid van de openbare behandeling van
bovengemeld wetsontwerp in de 2" Kamer, dat er door den heer
vAN ALPHEN merkwaardige woorden gesproken werden, die
in het hoofd naar uitwegen zoeken, waar zij niet te vinden zijn,
omdat men niet erkent en raadpleegt den bestaanden staat van
zaken; eindelijk verlangt men toch den kortsten weg te volgen:
Non quid optimum sed er bonis quid provimum.
aan den Zeeuwschen Rijksdaalder toekende, kon men den Gulden op dien
voet berekend, niet hooger stellen dan 9.374 gr. Zie Staatscourant 26
Maart 1839 no. 73.
De heer CoRvER HooFT echter vreesde, dat, aangezien aan zilveren pas
munt een circulatie van f 4 f 5 mill. dan toch voldoende was, bij rijzing
van den goudprijs al het gouden ruilmiddel zou verdwijnen. Daarom was
hij sterk tegen den enkel gouden standaard. Het valt echter niet gemakke
lijk te begrijpen waartegen al dat goud zou moeten worden uitgevoerd.
Ook den enkel zilveren standaard keurde hij af en het resultaat eener
lange rede, doorspekt met historische uitweidingen, was, dat hij het steksel
der regeering het beste keurde.
1) Zie Staatsc. 4 April 1839 n". 80.
INTERNATIONAAL
BIMETALLISME.
I 33
Zou men niet bijna meenen een bimetallist uit onzen tijd te
hooren spreken?
Meestal gaven de voorstanders van den dubbelen standaard
theoretisch de bezwaren tegen hun stelsel toe, maar beweerden,
dat het practisch groot gemak en voordeel opleverde, een be
wering zeer veelvuldig uitgesproken, maar even dikwijls krachtig
weerlegd. Toch bleven nog jaren later sommige Kamerleden uit
*) Waarschijnlijk bedoelde spreker twee standaardmetalen; deze ver
warring van standaard en standpenning komt in die tijden in de Ka
mer meer VOOr,
1:34.
FRANKRIJKS MUNTWEZEN.
hoewel dit niets kon bewijzen dan hoogstens, dat door toevallig
gunstige omstandigheden de dubbele standaard wel eens een tijd
lang goed kan werken. 1) En dan, wat was het gebruik daar
geworden: het zilver werd als de ware standaard beschouwd, het
goud deed van tijd tot tijd opgeld; de wet van 1803 had aan
genomen een verhouding van 1 : 15.5, de koopman achtte
1 : 15.78 als gemiddelde juister en berekende soms iets meer,
soms iets minder. En de Staat leed onnoodig verlies door de
goud-aanmunting. Hetzelfde, maar in veel sterker mate, had
bij ons plaats gevonden, doch in stede van de zeer natuurlijke
oorzaak voor het verdwijnen van het wichtige zilver daarin te
l : 24.9.
, 1349
1 :
,, 14ll
1 : 10.4.
7.2.
1 : 14.1.
, 1720
, 1728
, 1763
1 : 15.833.
, 1778
1 : 14.5.
1 : 14.5.
1 : 14.8.
ruimer voorraad ete. dergelijke sterke variaties niet meer plaats vinden,
ook een geringere afwijking was voldoende om een stelsel, gebaseerd op
den dubbelen standaard, onhoudbaar te maken,
MUNTVERZWAKKING.
135
136
EEN GEVAARLIJK
BEGINSEL.
') Zoo kreeg men de handen vrij om, zonder zich van de hulp van
het goud te berooven, zilver op nieuw te munten en te bewaren tot een
voldoende hoeveelheid voor inwisseling gereed was.
137
MOEIELIJKE STANDAARDKEUZE.
40 K.G.
1761-1780
35
5s
,,
1781-1800
22
130
1801-1820
29
,, ,
240 , ,, geweest,
zy
,, , 3.875
by
, ,, 7.050 , ,,
1831-1840
1841-1850
95 ,,
22.515
Met de voorgestelde wet kon hij niet mede gaan al was het alleen maar
wegens het laatste artikel, waarbij der regeering een volmacht gegeven was,
veel te ruim met het oog op de opgedane ondervinding in geldzaken. In
1839 toch was men nog juist zoover als in 1823 en toch hadden de ge
kleuren zijn, met welke men degenen zal kenmerken, die zullen gekend
worden als oorzaak van die onheilen.
Hij wilde die schuld niet mede dragen en onthield zijn stem aan deze
wetsvoordracht.
138
BANK.
Zoo sukkelde men dan voort, gelijk men het reeds 23 jaar
lang gedaan had en dit ten koste van een deel der aan de Staats
zorg toevertrouwde belangen, waarbij niet de minste fout, de
minste verwaarloozing mocht worden geduld, terwijl men alge
meen erkende, dat het geheele beginsel van de Wet van 1816
onjuist was en dat deze maatregel slechts een tijdelijk karakter
kon dragen, als door den nood van het oogenblik afgedwongen.
Algemeen, want de minister zelf, die de wet had ontworpen,
achtte aanvankelijk den gouden standaard meer geschikt, maar
werd door de directie der Ned. Bank van dit denkbeeld terug
gebracht, en de inmiddels nieuw opgetreden minister van finan
cin verklaarde, in een brief van 25 Jan. 1842, dat deze wijziging
een offer was, gebracht aan de directie der Ned. Bank, waarom
1) Volgens Z. Excell. zou het denkbeeld om het zilver tot standaard
te nemen en het goud alleen voor negotiepenningen te gebruiken ,,slechts
schijnbaar een redmiddel voor het bestaande kwaad zijn: want er moet
toch ook een verhouding tusschen die negotiepenningen en het zilver bestaan.
En verder zeide hij:
,,Dat het volstrekt onmogelijk zou zijn om de verhouding tusschen
goud en zilver te vinden, behoort tot die bloot theoretische stellingen,
die men in de boeken leest, maar voor welke men, bij eenig doordenken,
geen genoegzamen grond vindt.
En hoe kwam hij hiertoe, wel dood eenvoudig, door de munt als een
fabriek, de edele metalen als overeenkomende met minder edele als ijzer
en lood te beschouwen; ,,tusschen deze beide zal toch wel een verhouding
VAN BEEK.
139
hij dan ook bij het werk der hermunting op hare hulp meende
te mogen rekenen.
Intusschen die hermunting moge in het plan des ministers
hebben gelegen, metterdaad was daarvan weinig te bespeuren.
Want al bestond nu de gelegenheid om zilver te munten, in
1813 was nog niet meer dan f 1 millioen, volgens de nieuwe
regeling geslagen. 1) Dit gaf dan ook DR. A. vAN BEEK lid
van het muntcollege aanleiding om in dat jaar eenige beden
kingen ten beste te geven, waarin hij ernstig waarschuwde, toch
nog van de gelegenheid gebruik te maken, om terwijl de wet
vrijheid liet beide metalen te munten, niet of slechts weinig
zilver te doen slaan, het oude te versmelten en in baren tegen
goud te verwisselen om zoodoende gemakkelijk tot den gouden
standaard te geraken. *)
Doch deze goede raad werd in den wind geslagen. De be
langrijke gebeurtenissen in 1840 en de toenemende behoeften
der schatkist stonden een flinke hervorming zeer in den weg.
Eenige millioenen zilver werden op den nieuwen voet vervaardigd,
meest voor rekening van de Ned. Bank of de Handelmaatschappij;
maar dit kon op het geheel van geen invloed zijn. Het rijk
")
140
MINISTER VAN
HALL.
') Een bedrag oude Dubbeltjes van ongeveer f 2'/, mill. werd bij
proefnemingen versmolten.
*) VROLIK t. a. p. bl. S,
TELEURSTELLING EN
POLEMIEK.
14.1
nemen. Daar is nu aan de St. Gen. een ontwerp van wet voorgedragen,
wel is waar tot opruiming der oude besnoeide munten, met welke wij ons
nog behelpen, maar voor het overige ons muntstelsel, zamengesteld uit ver
scheidene, voor een groot gedeelte vervallen en vervallende wetten, ge
brekkig bovendien, latende bestaan. WARIN. Tijdgenoot 1845 bl. 186.
*) De heer WARIN betoogde dan ook de wenschelijkheid, dat er onder
de wetgevers meer eenstemmigheid zou heerschen dan er bestond onder
hen, die in den laatsten tijd in de Tijdgenoot over het muntwezen hadden
geschreven.
142
4.
1) Slechts de heer v. D. Hoop brak een lans voor het behoud van
den dubbelen standaard, evenals lord AsHBURTON (ALEx. BARING) in En
geland. Zij, als bankiers, behoorden tot de sterkeren, die zich wel wisten
te redden. Noch zij, noch de eigenaars van vast goed leden onder waarde
vermindering van het geld, maar zooveel te meer de renteheffers, de be
zoldigde ambtenaren en de schuldeischers.
*) ST. CLAIR DUPORT, die jaren in Mexico had doorgebracht achtte
ceeren. (Zie zijn werk ,,de la production des mtaux prcieuw au Mewi
que, Paris 1844.) Voor het goud, dat nagenoeg gedegen gevonden werd,
kon deze factor althans van geen invloed zijn.
- Mexico leverde gemiddeld jaarlijks aan zilver op:
1732-1800 circa f 36.714.000
1801-1810
,,
,, 53,856.000
1811-1840
,,
,, 24.724.000
circa f 40.000.000.
KASBILJETTEN.
143
ledig. Zoo vreesden zij, wel wat wonderlijk, een geheelen uit
144.
*) Maar ook hier was men niet algemeen met de gouden standaard inge
nomen, zie o. a. de werken van LoCKE; en PEEL had geen andere redenen
voor het behoud van het goud in Engeland kunnen doen gelden dan het lang
durig gebruik. Bovendien was de Eng. Bank bevoegd '/4 van haar metaal
dekking in zilver te houden en daarin met goedvinden van den biljet
houder te betalen.
*) Zoo citeerde WARIN ten voordeele van het zilver deze plaats:
,,Si les divers tats de l'Europe adoptaient le systme de la Grande
Bretagne, la demande, qu'prouve l'or sur les marchs comme marchan
FAUCHER's wERK.
145
funeste
quantit d'or qui circule dans le vieux monde n'tant pas considrable,
et les peuples ayant se la partager, un nouveau pril, un pril poli
tique naitrait de cette situation, le systme montaire se trouverait sub
ordonn, non plus l'tat des rapports commerciaux, mais aux rapports
des gouvernements entre eux. Une nation, en accaparent une certaine
quantit d'or par une combinaison quelconque, pourrait obliger ses voi
sins suspendre leurs payements en espces, et se reduire, pour un
temps du moins, comme l'Angleterre en 1797, la monnaie de papier.
Ce serait une arme trop redoutable que l'on donnerait scs ennemis.
Ce systme comme l'artillerie moderne, n'aurait pas une force dfensive
gale sa puissance de destruction.
Il est bon, il est ncessaire, il est invitable que les peuples adoptent
des mesures diffrentes pour la valeur. Les tats se prtent une mutuelle
assistance, quand le mtal, qui est marchandise en dea de la Manche,
est monnaie au del, et rciproquement.
146
een later, op bizonder verzoek van den min. uitgebracht, waaraan het
behoud van den dubbelen standaard ten grondslag moest liggen.
Verder werd in die Memorie o. a. als doel der voordracht opgegeven:
,,een einde te maken aan de steeds klimmende schade voor het rijk, aan
het misdrijf, dat bij den slechten staat der oude munten, niet te weren
was, en aan het gevaar, dat, bij verder verval der munten,...... eindelijk
zou kunnen geboren worden.
Welk een voorzorg!
,,Doch zoo die gang van ons muntwezen belangrijk is voor den onpar
tijdigen aanschouwer, die slechts verlangt uit de ondervinding lessen voor
dat gewigtig gedeelte der staathuishoudkunde op te zamelen; bij den
Nederlander moet zij een pijnlijk gevoel verwekken, wanneer hij bedenkt,
dat het de welvaart van zijn Vaderland is, de achting bij vreemde na
tin, welke bij deze rampzalige proeven op het spel gesteld zijn. AC
KERSDIJCK t. a. p. bl. 5.
147
TEGENSTANDERS.
tendeels uit de opbrengst van domeinen en door den verkoop van 1000
aandeelen Ned. Bank zou gevonden worden.
*) Met de bewering dat de ondervinding, de theorie van den enkelen stan
daard nog niet had bevestigd en dat de schokken in Engelands credietwezen
niet schenen te pleiten voor en standaard (!), dat er in geval een der
Alleen dit laatste kon eenigzins als argument dienen, doch daaruit
bleek hoogstens, dat de dubbele standaard geen nadcelen oplevert indien
148
TE BERDE GEBRACHT.
149
alle
ons land, vooral met het oog op de gewoonte, tot den enkel
zilveren standaard moest leiden; BROUWER, die eveneens
den zilveren standaard aanbeval, omdat het zilver tusschen de
veld verbreid; hoe verwijderde men er zich van bij verhelderde begrippen.
Een dergelijke wijze van ontwikkeling der wetenschap kan men her
haaldelijk opmerken.
*) Volgens hem was het zilver het hoogst in prijs in 1831, het laagst
in 1825 en de verhouding 100 : 101'/1o; het goud het laagst in 1825,
het hoogst in 1832 en de verhouding 100 : 102*/s, welke grootere ver
150
MINISTERIEELE
DWALINGEN.
beeld:
,,In een land waar de gouden standaard is, circuleert f 100 mill. goud,
indien dit metaal nu in waarde rijst buitenslands, zal er een uitvoer
plaats hebben van stel f 20 mill., de overblijvende f 80 mill. zullen
25 % in waarde stijgen.
stond om het overige goud te behouden, immers juist de invoer van het
zilver en de aanmunting daarvan zouden beletten, dat de uitvoer van het
NIEUw oNTWERP.
15]
verbonden.
152
Rekenkamer had in art. 55 aan dit lichaam het recht van toezicht toe
gekend over den voorraad muntmateriaal bij het College van Raden en
Generaalmeesters der Munt voorhanden, maar daar de Grondwet aan dit
WAARBORGEN VOOR
HUN
INTREKKING.
153
') Oorspronkelijk had men ultimo Dec. 1848 genoemd, doch dit werd
door velen te lang geacht.
l 54
INLICHTINGEN IN coMIT-GENERAAL.
1) Art. 10.
*) Art. 11.
*) ,,Deerlijk besnoeide stukjes zilver, welke met een huivering werden
aangeboden en met weerzin in betaling ontvangen.
*) ,,In de meeste andere landen was men er in geslaagd een goed
muntstelsel in te voeren... waar dit toch met veel grooter moeielijkheden
verbonden was (dan hier), waar in 1813 metaalgeld circuleerde, dat (wel)
voor een gedeelte afgesleten en gesnoeid, maar (toch) voor een groot ge
deelte nog op den ouden muntvoet volwigtig was.
,,Doch terwijl men overal aldus verbetering tot stand bragt, vond bij
ons onafgebroken verslimmering plaats, zoodat wij welligt tot Turkije
moeten afdalen, om een toestand aan te treffen, die nog slechter is dan
ONINWISSELBAARHEID DER
MUNTBILJETTEN.
155
156
DEPRECIATIE.
biljet zouden trachten te ontdoen, al was het dan ook met eenige
opoffering. Redenen genoeg derhalve om depreciatie te verwachten. ')
Toch bleek de redeneering onjuist. Een dergelijke waardever
mindering is alleen mogelijk indien een fiduciair ruilmiddel
overvloedig circuleert *) en daarvan was hier geen sprake, want
de biljetten traden tijdelijk in de plaats van een gelijke hoeveel
heid specie, aan den omloop onttrokken.
De circulatie werd dus niet vermeerderd *), en indien zij ook
al op een gegeven oogenblik te groot mocht zijn geweest dan
zou weldra, door uitvoer van gouden of weinig afgesleten zilveren
omdat het bedrag, dat noodig was niet dan bij gissing viel te schatten,
was die volledige dekking een uitstekend middel om te groote uitgifte
te voorkomen.
ZILVER.
157
hij reeds was; immers ook het zilver, dat er voor werd inge
wisseld was door zijn gebrekkigen toestand als een fiduciair ruil
middel te beschouwen, en de praktijk zou nog hebben moeten
toonen of men aan deze specie dan wel aan de muntbiljetten,
die over eenigen tijd tegen volwichtige, nieuwe munt zouden
worden ingewisseld, waarvoor reeds de benoodigde hoeveelheid
metaal aanwezig was, in het buitenland een grooter innerlijke
waarde toekende.
15S
BANK.
geen papieren geld, maar schuldbewijzen van den staat, die der
halve in de algemeene daling van onze staatsfondsen in 1830
deelden.
zijn geschriftje met de verzekering, dat de toon wel eens wat scherp was
geworden onder ,,den invloed der innige overtuiging: dat de weg open
trekking in eens geen sprake kon zijn. Zie art. 3 der wet.
*) Vrees dat de nieuwe munt zou worden versmolten was geheel on
gegrond, aangezien dit alleen voorkomt bij overvloed van ruilmiddel,
en de omloop van besnoeide specie naast volwichtige daarop nooit van
invloed is.
160
DOELTREFFENDE MAATREGELEN.
Dat het thans der regeering ernst was om met spoed tot de
hermunting over te gaan bleek wel uit de koninklijke machtiging
haar reeds den 27" Dec. daaraanvolgend verleend, om munt
161
FINEEREN
')
,,
99
,,
20.000
, 1.000.000
17.789
K.G.
,, 1846 140.70l'/2 ,, ,,
,, 1847 233.030'/2 , ,,
, 1848 194 625 , ,,
te samen
586.146
K.G.
162
alle billijke eischen voldeed, zij was niet op eenmaal bij machte
om zooveel fijn zilver af te leveren als de uitgebreide munt
kracht, tot geregelde verwerking, behoefde, en de minister,
daartoe gemachtigd bij K. B. van 7 Juni 1815 n". 93 moest
zijn toevlucht nemen tot aankoop van zilver op de open markt,
waarvoor, met tusschenkomst van de Ned. Bank, f 105.55 tot
f 106 moest betaald worden. ')
Zoo werd in 1815 voor ruim / 2 mill. zilver gekocht, maar
de kosten waren zoo aanzienlijk, dat men naar een ander middel
omzag om zich genoegzaam van metaal te voorzien. Het gevolg
was een overeenkomst met de directie der Ned. Bank, den 2"
Febr. 1846 gesloten, waarbij deze zich verbond tijdelijk zooveel
zilver, als noodig was tot onafgebroken voortzetting der munt
werkzaamheden, te leveren. Het rijk zou dit betalen in nieuw
gemunte Rijksdaalders en Guldens en werd zoodoende onafhankelijk
van den marktprijs van het zilver. Zoo leverde de Ned. Bank
in rekening gebracht.
schillend, zelfs waar het betrof stukken van een zelfde soort,
163
inwisseling opengesteld.
w
')
164.
DE ZEEUWEN.
165
drag van f 15.7 mill. aan oude Guldens. Zoo werd dus in
betrekkelijk korten tijd ruim f 60 mill. oude specie aan de
circulatie en aan de geldsnoeiing onttrokken, ') terwijl een
Bij de
1)
deel, zijnde f 1.600.000, zou men verkrijgen uit de opbrengst van den ver
koop der 1000 aandeelen Ned. Bank, die den staat behoorden. Een prijs
van 160/o verwachtte men te kunnen bedingen. Aan vele leden kwam
grooter domeinverkoop meer gewenscht voor.
1 66
167
,,
879.060 , ,,
1801-18 10
1811 1820
,
,,
894.150 ,, ,,
540.770 ,, ,,
460.560 ,, ,,
1821-1830
l83'-1 S40
,,
596.450 , ,,
l 841-1850
,,
780.415
Voor Mexico:
,,
553.800 ,, ,,
168
BEZWAREN EN VOORDEELEN.
pen
1831-1840 ,,
264.800 ,, ,,
331.000 ,, ,,
1841-1850 ,,
420.300 ,, ,,
1851-1855 ,,
22
466.100 ,, ,,
1861-1865 ,,
ny
473.000 ,, ,,
1866-1870 ,,
23
520.900 ,, ,,
1871-1875
601.800 ,, ,,
1856-1860 ,,
447.800 , ,,
,,
,,
py
my
92
1841-1850
,,
zp
95
25.
19.669 , ,,
62. S] 7
1851-1855
,,
2.)
,,
,,
68.997 ,,
55
pp
een vermeerdering, die dus maakte, dat de depreciatie van goud en zilver
vrij wel hand aan hand kon gaan.
De waarde der goudproductie in Rusland bedroeg
in 1839 (530 pud 16*/, K.G. f 1660) f 14.736.650
,, 1840
, 14.013.720
, 184l
,, 1842
,, 19.185.450
,, 1843
,, 36.007.475
, 26.998.655
,, 1844
,, 37.296.505
, 1845
, 47.880.210
AAN
169
zoude zijn geweest dan door den zilveren waren veroorzaakt, was
nauwelijks aan te nemen; ') thans zou zeker die invoering meer
Indien deze f 56 mill. oude specie per Gulden inhielden 8.5 gr. dan
hadden zij een waarde van f 50.370.370, waarvan aan muntloon f 594.000
moest worden afgetrokken, zoodat f 49.776.370 de thans verkregen
waarde was, terwijl, naar den gemiddelden zilverprijs van 1845-46, die
hoeveelheid bij verkoop zou hebben opgeleverd (goud tot zilver als
15.636 : 1) bijna 30.442 K.G. f. g. hetgeen in f 10 stukken 6.056 gr.
zou bedragen hebben f 50.267.280.
De mindere kosten voor de herbouw van de Munt zouden dan het
muntloon hebben kunnen dekken.
170
DUBBELE STANDAARD.
171
PASMUNT.
1)
10
1.4
59
0.7 ,
op een gehalte van 0.64 met een ruimte van 0.004. In de afdcelingen
vreesde men, dat dit lage gehalte al te zeer den namaak zou uitlokken
en beval 0.66 0.665 als minimum aan. Het gewijzigd ontwerp stelde
0.645 voor.
172
NEGOTIEPENNINGEN.
AANMUNTING.
173
kon gedacht worden '); en die allen brachten het ontwerp ten
val *), dat aan de andere zijde weinig verdediging vond, omdat
men bijna eenstemmig het tijdstip voor munthervorming ongunstig
gekozen achtte, daar mislukking der oogst eene crisis deed ver
wachten, waarvan de voorteekenen zich reeds vertoonden. Noch
de erkende dringende regeling der pasmunt *), noch de droevige
schildering, dat men later, indien het zilver sterk daalde, bij
een waarschijnlijke circulatie van f80 mill. zilver en f 172 mill.
goud tot geen van beide standaarden zou kunnen komen, waarop
de minister zich beriep, noch eindelijk de wijzigingen, die
in het oorspronkelijk ontwerp werden gemaakt, voornamelijk
door weglating van de bepalingen op de inwisseling der gouden
munt en door eenige verhooging van het gehalte der pasmunt,
mochten hier baten.
174
MUNTBILJETTEN.
KOSTEN
VAN
IN WISSELING
1)
*) Slechts voor f 5 mill. werd aangeboden, terwijl men, met het oog
op de ondervinding in 1823 opgedaan, op veel groot bedrag had meenen
te moeten rekenen en een bedrag van f 10 mill. door de regeering ge
raamd, in de 2de Kamer te laag werd geacht.
175
1) Wat bij den verregaand verminkten toestand nog gering mag heeten,
sommige partijen waren tot 20 % verminderd. De afslijting was veel
minder dan 1/go, gelijk bij de raming, op autoriteit van JACOB, was
aangenomen.
HOOFDSTUK IW.
Had de minister in Juni 1847, toen hij nog hoopte zijn ont
werp te redden, ook al gedreigd met een afzonderlijke regeling
der pasmunt bij verwerping; nu hij voor het geval stond, be
sefte hij, wellicht beter dan iemand anders, het nadeel van deze
versnippering, door dergelijke partieele wijzigingen in ons munt
wezen, en de noodzakelijkheid om de voordeelen der maatregelen,
die men tot nog toe zoo gelukkig had volbracht, niet weder
verloren te doen gaan, waartoe, zoolang men den dubb. stand
aard behield, de mogelijkheid geopend bleef, ') terwijl de gouden
f 10- en f 5-stukken bij de inwisseling geen dienst hadden be
wezen. Hij besloot dus liever in het najaar nog eens een ont
werp van een algemeene muntwet in te dienen, waarbij wel in
*) Zoodra toch maar het goud eenigermate in prijs daalde, waartoe
(o. a. volgens ST. CLAIR DUPONT) wel kans bestond, zou zeer veel van
het thans in het buitenland verblijf houdende goud, als wettig betaalmiddel
hier te lande terugkeeren en al het nieuw geslagen zilver verdrijven.
177
werd op 3.575 gr. gebracht, dat van het 5-centstuk tot 0.685 gr.
gereduceerd. )
De Kamer, die wellicht verbaasd geweest was over eigen
stoutmoedigheid, was ditmaal bereid met meer goedwilligheid
de bepalingen te toetsen. Een meer welwillende toon sprak ook
uit het Algemeen Verslag van Rapporteurs. De strijd in de
afdeelingen had voornamelijk geloopen over de oude standaard
quaestie en met ongeveer dezelfde argumenten had men tegen
elkander over enkelen of dubbelen standaard getwist. Een feit
waarover de minister in de Memorie van Beantwoording van 16
Nov. zijn verbazing niet kon verzwijgen. Bovendien beantwoordde
hij andere opmerkingen van geringer belang, omtrent de koperen
munt, de wettelijke vaststelling van de afmetingen der munt
f 2.20
10
, 3.70
oy
5.26
178
GROOTE GOUDPRODUCTIE.
179
landschen wetgever te roemen, die nog juist bij tijds den zilveren
standaard invoerde.
Immers
niets bekend zijn, (en ook Australie leverde eerst later zijn
schatten), maar al ware dit ook het geval geweest dan nog zou
dit op het besluit der Kamer al zeer geringen invloed uitge
oefend hebben, daar de geschiedenis leert, dat reeds in 1845
vele leden zich voor het zilver verklaarden en de minister sedert
men zoo juist heeft geleid? Doch ook dit is voor het minst
twijfelachtig. Tot dergelijken uitspraak was men zeker wel ge
neigd toen de goudproductie, die voor de Vereenigde Staten van
N. Amerika in 1848 nog slechts ds. 10 mill. bedroeg, in 1849
tot ds. 40 mill. en in het volgend jaar zelfs tot ds. 50 mill.
klom. 1) Maar toen deze productie jaar in jaar uit zeer groot
1) Volgens SoETBEER leverde N. Amerika
in 1851 ds. 55 mill.
,, 1852 , 60
,, 1853 , 65
,,
, 1854 , 60
,,
, 1855 , 55
, 1856 , 55
,, 1857 ,, 55
,,
,,
, 1858 , 50
180
GERINGE STOORNIS
DAARDOOR VEROORZAAKT.
897.013
,, 1852 ,,
9.473.298
,, 1853 , 10.406.049
,, 1854 , 10.259.036
,, 1855 , 11.067.667
,, 1856 ,, 12.545.377
,, 1857 , li.329.537
, 1858 , 11.419.552
Prof.
PIERSON en JEvoNs kwamen beiden tot een uitkomst, die vrij wel
hiermee overeenstemde.
goud.
zilver.
1831-40
596.450 K.G.
1841-50 780.4l 5 ,,
1851-55 886.115 ,,
1856-60 904.990 ,,
1861-65 1.101.150 ,,
1866-70 1.339.085 ,,
1871-75 1.969.425 ,,
Vergelijk SoETBEER t. a. p. bl. 111
,,
,,
,,
,,
,,
,,
en
20.289 K.G.
54.759 ,, ,,
197.501
206.058
l 85.123
191.900 ,, ,,
170.675 , ,,
v.
181
2.495.959
,,
1845 ,, ,,
2.939.922
,,
1846 ,, ,,
1.973.39l
1847 ,, ,,
4.204.503
,,
1848 ,, ,,
3.396.807
,,
1849 ,, ,,
3.811.809
1850 ,, ,,
5.052.059
1851 , ,,
1.715.100
1852 ,, ,,
2.447.450
,
,,
1853 ,, ,,
1854 ,, ,,
3.117.980
3.095.490
1855 , ,,
6.431.733
1856 ,, ,, 12.113.991
,
,
,,
1857 , ,, 16.731.915
1858 , ,, 4.753.933
1859 ,, ,, 14.828.521
,,
1860 , ,,
8.478.739
182
FRANKRIJK
156
l441
1848-52
418
531
1S53-56
1795
89
1857-66
3515
lS67-73
S77
418
In 1847
Van 184S 50
,,
1850-53
in lS54
15.46 : 1
15.33 : l
, 1855
15.3S : 1
.,, 1856
2x
15.3S : l.
,, 1857
5.2
15.27 : 1
, 1858
25
l 5.3S : 1
,, 1859
3)
15.19 : 1
15,35 : ]
WINGERWIJZING
DER HISTORIE.
183
184.
TWEE NIEUWE
185
MUNTONTWERPEN.
180.000
700.000
260.500
Voor muntloon
,,
275.000
29
9.500
Voor stempelwerk
Voor uitgifte van muntbiljetten
Aan de Ned. Bank
,,
,
45.959.47',
50.000
1) 6 Aug.
2) Den opvolger van ridder vAN RAPPARD, die met 1 Jan. 1848 als
minister van financin was opgetreden.
1S6
van 0.610, alleen voor rekening van den staat aan te munten
en wat het zilver betrof tot een bedrag van f 10.-, voor het
koper tot f 1. als wettig betaalmiddel erkend.
Door circulatie van beide soorten naast elkander zou groote
verwarring en moeite ontstaan zijn.
De kosten van inwisseling en vermunting dezer oudere pas
munt zou gering zijn, omdat de winst op de hoogere innerlijke
waarde, die muntkosten geheel bestrijden kon en dus slechts
het verlies moest gedekt worden door afslijting en snoeiing
geleden.
Eenige proefnemingen toonden aan, dat dit voor het 25-cent
187
,, 3000 ,
,,
,, 1000
halve Guldens
50
,,
,, 1000
25-centstukken
,,
,, 1000 ,
10-centstukken
aan vuil vond men per stuk
voor de f 3-stukken
'4.52 m. G.
92
,,
,,
55
52
1-
3.S9
93
50-centstukken
22
2.49 ,,
,,
10-
3.01
29
3s
pp
Tot deze grootere afslijting der kleinere munt, werkte vooral mede
het blancheeren, waardoor een laag nagenoeg fijn zilver aan de oppervlak
ten der munt zich vertoont, welke derhalve het eerst afslijt.
1)
,,En wanneer ik het mij dan herinner, hoe men vroeger het ongerief
heeft weten te dragen om Zesdhalven, Baker-schellingen en Scheepjes
schellingen, alle stukken van ongelijke grootte en gewicht in omloop te
188
ONTNEMING VAN
DE KRACIIT VAN
Van meer betwistbaren aard was de strekking van het 2" ontwerp,
en te behandelen.........
, 184l 15.70 :
,,
1842 15.87 :
,, 1843 15.93 :
1844 15.85 :
1845 15.92 :
,,
2846 15.90 :
,,
1847 15.80 :
,,
1848 15.85 :
,, 1849 15.78 :
, 1850 15.70 :
HET GOUD.
189
Voor hen, die de polemiek in den Tijdgenoot van 1845 hebben gelezen,
kan het niet twijfelachtig zijn of aan SUERMONDT komt de eer toe dit
denkbeeld het eerst in ons land uitvoerig te hebben uiteengezet.
Een krachtig pleidooi ten gunste van dezen maatregel werd ook nu
weder gehouden.
190
De regeering dacht
Dan leverde het papier een zeer groot voordeel op, een gelijke hoe
veelheid zeer kostbaar ruilmiddel zou het land verlaten. In geval van
geldcrisis kon het bovendien uitnemende diensten bewijzen, zooals was ge
bleken in Belgi. Toen na 184S de industrie aldaar in groote verlegenheid was
en de stremming der geldsomloop, loonsbetaling onmogelijk maakte, mach
tigde de regeering de fabrikanten op hun persoonlijk crediet biljetten
uit te geven, later inwisselbaar in onopvraagbaar bankpapier. Gretig
werd dit genomen en geen depreciatie kwam voor.
Een matig bedrag zou evenwel niet mogen overschreden worden, het
gezond verstand, de ondervinding, de lessen der wetenschap, de bera
denheid der regeering en wetgeving en vooral de groote huivering van
velen om dezen onschadelijken stap te doen, waren zoovele waarborgen
tegen overdrijving,
') Niet kleiner dan van f 10,
INWISSELING
DER
OUDE MUNT.
101
,,Het ontmunten van het goud kon niet missen invloed uit te oefe
192
ONVOORDEELIGE GOUDVERKOOP.
193
voor 1849 een som van f 500.000 toe te staan, hetgeen nog
voor gedeeltelijke uitvoering van de wet van 17 Sept. 1849 (S/b/.
n". 46) met f250.000 werd verhoogd. *) Voor 1849 bleek echter
*)
194
REGELING VAN
HET
MUNTLOON.
beurde betrekkelijk het herstel van ons Muntwezen, met opgave der daar
aan verbonden kosten.
') Waaronder een vrij aanzienlijk getal koperen munt. Sedert 1816 was ge
munt aan Centen voor f 1.624.760.80 en voor f 466.865.70 aan halve Centen.
Bij gelegenheid van de behandeling van het ontwerp van de Wet van
2 Mei 1850 (Stbl. n". 22) werd gevraagd, waarom zoo weinig halre Centen
circuleerden; ook de regeering had die behoefte opgemerkt, in 1847 had
zij weder halve Centen laten slaan en in 1849 3845 K.G. halve cents
plaatjes aanbesteed.
Over het Belgische koper werd ook hevig geklaagd, een zeer aanzien
lijk bedrag circuleerde o. a. in Friesland. De winst op Belgische Centen
was circa 6 /o. Het voorbeeld van Java met zijn groote kopercirculatie
werd tot afschrikkend voorbeeld aangehaald.
TOEZICHT OVER
DE ZAKEN VAN
DE MUNT.
195
*)
196
WIJZIGING
IN
HET MUNTCOLLEGE.
wijziging, die het art 201 (grdw. 1815/10) onderging als art. 175 (grdw.
1848), besliste niets; later zou men bij het samenstellen eener afzonderlijke
wet een nauwkeurig onderzoek kunnen instellen.
Dit college nu, belast met het strengste toezicht over de Munt, en
met de meest nauwlettende zorg voor de nakoming van de wetten omtrent
het muntwezen, bestemd om alle vragen, die zich daarbij konden voor
doen te beslissen, onpartijdig geplaatst tusschen regeering en muntmeester,
aangewezen om de rekening tusschen die beide te onderzoeken als grondslag
voor de goedkeuring der Rekenkamer, en gevestigd op de plaats zelve,
waar het de muntwerkzaamheden kon gadeslaan, bij uitnemendheid ge
schikt om bij het maken van wetten of verordeningen omtrent de munt
voorlichting te geven, dit college zou thans vernietigd worden. Prof.
ACKERSDIJK t. a. p. bl. 6 v. veroordeelde deze handelwijze dan ook scherp,
en hij beriep zich daarbij op de bittere ondervinding, die men in Indi
had opgedaan, waar, bij gebrek aan een dergelijk lichaam, zoovele mis
slagen waren begaan.
197
heden waren van dien aard, dat men, althans eenigen tijd,
juichte over de keuze.
') Zie de Wet tot regeling van het Muntwezen van Nederlandsch
Indi van 1 Mei 1854 (Stbl. n". 75.)
198
*) Ruim f 13 mill. bleef dus toen nog circuleeren, zie de Wet van
17 Sept. 1849.
199
200
schatkist bij de Ned. Bank tot vor korten tijd altijd belang
rijk meer heeft bedragen dan de som der uitgegeven muntbil
jetten, en deze dus steeds zeer ruim in geld gedekt waren.
De eeuw waarin het nationale munt begrip zich ontwikkelde
en de voordeelen daarvan genoten werden, leerde ook eenige
nadeelen daaraan verbonden, kennen. Aangezien de Europeesche
Staten, onafhankelijk van elkander hun muntwezen hadden ge
regeld en niet alleen de eenheid, het gehalte, het gewicht, en
het metaal der munt verschilden, maar ook de een het 10-tallig
stelsel, de ander het 12-tallig bij voorkeur tot grondslag van de
onderdeelen en veelvouden had aangenomen, sprak het van zelf dat
er wel eens twee muntstukken uit verschillende landen ongeveer
dezelfde gedaante vertoonden, terwijl zij innerlijk in waarde ver
schilden; een omstandigheid, die veroorzaakte dat meermalen
minwaardige buitenlandsche specie in omloop werd gebracht.
Thans was het niet meer de vraag of de munt was getolereerd of
niet, geen muntsoort had wettigen koers in een ander land, zoo
dat, indien zich eenige vreemde exemplaren in den omloop ver
toonden, deze door bedrog waren binnengesmokkeld. Ongetwij
feld was dit een leemte aan de scherpe afscheiding der nationale
systemen verbonden, maar waartegen slechts repressieve maatre
gelen konden worden genomen, zoolang geen samenwerking der
staten tot een internationaal muntsysteem leidde. En zoover was
men nog niet, al waren er wel, die er van droomden.
Ons land had vrij veel te lijden van circulatie van bui
tenlandsche muntsoorten. In de grensprovincin kwamen Bel
gische, Fransche en Duitsche munten voor, maar het was voor
namelijk onder het kopergeld dat veel vreemd geld, 2-centimes
stukken, circuleerde. Reeds meermalen was daarover geklaagd,
en bij de beraadslaging over de Wet van 2 Mei 1850, omtrent
de middelen voor ons muntwezen toegestaan, kwam deze quaestie
BELGISCH KOPERGELD.
201
met onze Centen was vrij aanzienlijk. Zelfs al had geene clandes
tine aanmaak plaats, dan nog bedroeg het voordeel circa 6 /o.
Wel was de innerlijke waarde van het 2-centimesstuk iets hooger
dan dat van onzen cent, maar dit deed hier niets ter zake.
Centen
202
Jp
op
yo
3x
2x
35
2,
pp
zo
py
ED
2 p.
55
22
203
oude duiten of koperen plaatjes van uiterst geringe waarde waren ver
vangen.
204
KOERS VAN
Had zij den 23" Feb. 1825 ook al aan den Franc den wettigen
koers ontnomen, bij beschikking van 9 Juli 1825 van de algem.
Ned. maatschappij ter begunstiging van volksvlijt te Brussel
werd de Franc toch tegen 46'/4 cent aangenomen, terwijl 5 jaren
later, den 11" Aug. 1830 door dat zelfde lichaam de koers op
47'/4 cent werd hersteld.
Het K. B. van 12 Juni 1839, dat de inbezitneming van de
onder Nederlandsch gezag terugkeerende landstreken regelde, liet
de Belgische en Fransche munt gangbaar 47 cent de franc,
doch de gewone koers bleef 47'/4 cent en gold algemeen.
Noch de nieuwe muntwet van 26 Nov. 1847, noch de minis
triele circulaire van 7 Jan. 1851, tot verbod aan alle rijks
comptabelen om Belgische of Fransche gouden of zilveren mun
ten aan te nemen, mochten iets baten. De rijksontvangers waren
van
adressen
over het
bereikten den minister, die daarop bij Besluit van 28 Mei 1852
bepaalde, dat de 5-francs (maar niet zijn onderdeelen) f 2.33
door de ontvangers zou worden aangenomen.
In het Oosten van ons land drong de Pruisische en Hanno
NADEELEN
205
VOOR DE ARBEIDERS.
206
OORZAKEN VAN
zijn gewicht was juist 4 gr. (van den Ned. cent slechts 3.845)
en het muntje was sierlijker,
dat Noord-Braband en Limburg reeds gewend waren aan
-
207
29 Oct. 1707 en 15 Dec. 1714 alle Duiten behalve die, welke sedert 1702
in Holland waren gemunt, met boete van f 12 voor elke Duit, die tegen
dit verbod werd ontvangen of uitgegeven. Bij Placaat van 24 Mei
1769 werden de gemelde placaten hernieuwd, doch een termijn van 3 maan
den gesteld voor de ingezetenen om zich te ontdoen van de aanwezige
oude Duiten. Den 17den Aug. 1769 volgden de St. v. Zeeland dit na.
En den 13"en Nov. 1769 bevalen de St. Gen. dat de Duiten in alle munt
huizen van den Staat op gelijken muntslag zouden moeten worden geslagen.
En toch hielp dit alles weinig, want in Holland klaagde men weldra
algemeen over den toevloed van vreemde Duiten en werd in 1790 het
20S
ADVIES
DER COMMISSIE.
ADVIES
200
DER COMMISSIE.
dat de hoeveelheid pasmunt niet te groot worde, opdat zij haar nominale
waarde behoude.
210
- - -
HOOFDSTUK W.
212
INTERNATIONALE
BEHOEFTEN.
DUITSCHE MUNTOVEREENKOMST.
213
van 15.99 : 1.
214.
LATIJNSCHE MUNT-UNIE.
per inwoner "), terwijl zij tot een bedrag van 50 francs wettig
betaalmiddel zouden zijn.
1) Om den 1sten Aug. 1866 in werking te treden. Haar ontstaan
was voornamelijk te danken aan de bemoeiingen van graaf MAURIN
NAIIUYs ter wiens eere, door de Socit royale de Numismatique een
gedenkpenning werd geslagen.
*) Met een gewicht van respectievelijk:
32.25806 gr.
remedie
16.12903
'hoo
6.45161 ,,
3.22580
'hoo
1.61290 ,
"hoo
op een gehalte van 0.9 met een remedie van */1ooo.
*) Met een gewicht van 25 gr. (remedie *Hoo) en op een gehalte van
0.9 (remedie */1oo).
*) Hun gehalte zou 0.835 bedragen, hun gewicht resp. 10, 5, 2.5
en 1 gram.
") Terwijl zij, zoodra zij door afslijting 5 o/o verloren hadden moesten
worden hermunt.
32
14l
17
52
xy
UITBREIDING VAN
II.AAR GEBIED.
215
21 6
ziening hoogst wenschelijk was. Nam men daar dan een munt
als eenheid aan overeenkomende met den franc, hetgeen door
velen gewenscht werd, dan zou men op den goeden weg zijn,
die leiden moest tot internationale munteenheid of althans munt
Ongelukkigerwijze verklaarde
BEWEGING IN
DUITSCHLAND.
217
was van een ander gevoelen: 1. zou hij liever een geheel nieuw systeem
hebben zien ontwikkelen, indien daarvan reeds voor de naaste toekomst
dat hoewel voor iederen staat op zich zelf de enkele standaard (hetzij
goud, hetzij zilver) aan te bevelen was, een munteenheid van alle Euro
Aan een
2I 8
DUITCHLANDs MUNT IN 1 S7 l.
-f
NEIGING TOT
DEN
GOUDEN STANDAARD.
219
zilver
886.115
goud
197.515
lS56 60
904.990
206.058
lS61-65
1.101.150
185.l 23
1S66-70
1.339.0S5
191.900
1871-75
1.969.425
170.675
goud
77.6
dus in
zilver
185 l -55
22.4 %
1856-60
22.1
1S61-65
27.7
1866-70
31.0
69.0
1871-75
42.7
57.3
77.9
72.3
55.2 % zilver, van het tweede 70.8 % goud en 29.2 % zilver was. (De
laagste gemiddelde verhouding sedert 1687 bedroeg 1 : 14.14 in 1760,
de hoogste 1 : 16.25 in 1813 en beide jaren kunnen als abnormaal worden
beschouwd.) (Zie SoETBEER t. a. p. bl. 117.)
Daaruit volgt dus, dat de toename der zilverproductie, die sedert
220
Voor den
,
1) Die bij grooten overvloed en daling van den zilverprijs het goud voor
een goed deel zou kunnen verdrijven, bij schaarschte zelfs agio zou
kunnen gaan doen. Terwijl zij bovendien aan namaak en versmelting
bloot zou staan.
221
eveneens zijn meening ten beste gaf, was ongeveer van gelijk
gevoelen.
Niet lang zou men echter in onzekerheid verkeeren. Weldra
bleek het maar al te zeer, dat niet de dubbele, maar de gouden
standaard het einddoel was waarnaar Duitschland streefde.
222
MARK
IN.
Een uitvoerig rapport zag reeds den 28" Dec. van datzelfde
jaar het licht. Toen was er nog een flauwe hoop aanwezig,
dat Duitschland den dubbelen standaard, die het als overgangs
maatregel had moeten aannemen, zou behouden, gedwongen
door de groote financiele bezwaren, die zich bij de uitvoering
van zijn plannen zouden voordoen en door den tegenstand der
Zuid-Duitsche Staten tegen de nieuwe munteenheid. De commissie stelde dan ook voor als tijdelijke maatregel, een
gouden f 10-stuk te doen aanmunten met een inhoud van
6.0966 gr. f. goud, waardoor de gewone verhouding van 15.5 : 1
tusschen goud en zilver zou worden gehuldigd. Bleef Duitsch
land dan bij zijn plan volharden, dan was ook Nederland op
weg om tot den enkel gouden standaard over te gaan. Een
achter het rapport opgenomen ontwerp van wet behield den gulden
als rekeneenheid, omdat aansluiting bij een machtigen nabuur ge
vaar zou opleveren en geen eenvoudige verhouding haar in de
hand werkte. 1)
Dat Duitschlands handelingen ons tot richtsnoer strekten was
een gevolg van verschillende omstandigheden.
De Latijnsche Unie toch had veel van haar kracht en haar
het tractaat van 23 Dec. 1865, nam het hiertoe zijn toevlucht.
*)
224
DE ZILVERMARKT.
Wel had ook Azi zilver noodig, maar de behoefte was zeer
afwisselend en in deze jaren juist gering, aangezien de hooge
katoenprijzen, tengevolge van den Amerikaanschen burgeroorlog,
zeer veel zilver naar Indi hadden gedreven. Bovendien zou de
invloed van lage zilverprijzen in het gunstigste geval toch slechts
langzaam een hoeveelheid daarheen doen vloeien, groot genoeg
om het verbroken evenwicht te herstellen; maar intusschen kon
Noorwegen, dat ten gevolge van een wet van 4 Juni 1873 op den
1sten Jan. 1874 den gouden standaard invoerde, trad eerst in Maart 1875
tot deze Scandinavische Unie toe.
1) De zilverprijs bedroeg in
Oct 1872
Nov. ,,
Dec.
,,
Jan. l 873
Feb. ,,
Maart ,
April ,
Mei
,,
59*/s 597/s
Juni
59/16-591/2
,,
60 -601/,
591/4 59*/4
595/s 59*/4
59*/4 5915/1e
59*/4 -5915/1e
593/4 597/s
59 8/,
225
Bij Kon. Besluit van 27 Mei (Stb/. n". 77), werd die schor
sing tot 1 Aug. afgekondigd, en vervolgens *) verlengd tot 1
November.
bood als vrucht daarvan den 26" Juni 1873 aan de regeering
een Nader Verslag aan, waarin zij de wenschelijkheid voor ons
komen, als maximum 150.000 francs per dag vaststelde. De Wet van
15
226
DE NED.
STAATSCOMMISSIE.
1) In het begin van Juni 1873 was reeds nagenoeg 677 millioen Mark
gemunt, op 4 Oct. 946 millioen Mark.
227
der muntbiljetten.
*) Door de aanmunting van gouden f 10- en f 5-stukken (art. 3.)
*) Men beschouwde den toenmaligen toestand als abnormaal en bracht
hem dus bij de vaststelling der verhouding niet al te sterk in rekening.
In 1870 was gemiddeld 15.586 : 1,
1871
yy
15.586 : 1,
, 1872
,,
15.629 : 1
9p
Vele leden in de 2de Kamer achtten het juister den inhoud van den
Gulden op 0.6048 gr. f. z. te stellen, om zoodoende door een f 12-stuk
later tot gemakkelijke aansluiting aan het veel besproken 25:/rancsstuk
te kunnen komen. Want men had de hoop op internationale muntovereen
stemming nog niet verloren.
Een Sovereign
toch bevatte 7.322 gr. f. goud.
, 25-Francsstuk zou bevatten 7.2581 , ,,
,,
,, 20-Markstuk
,,
12-Guldenstuk ,,
,, 5-Dollarstuk
,,
7.1685
7.2576
7.523
228
VERWORPEN.
MR.
N.
P.
vAN
van het zilver, deels ook uit overtuiging *), en zelfs nu nog
worden er leden onzer Vertegenwoordiging gevonden, die het
toen genomen besluit volkomen goedkeuren, niettegenstaande
*)
ZILVER AANMUNTING.
NIEUWE SCHORSING.
229
het buitenland, want daar het bedrag van onze munt niet ver
groot kon worden en gemiddeld een zelfde aantal transacties er
door tot stand moest komen, zou, indien ook al een oogenblik
ongunstige wisselkoers tot uitvoer van onze innerlijk gedepreci
eerde specie dreef, terstond een schaarschte intreden, *) die aan
1) Bij Kon. Besl. van 26 Oct. (Stbl. n. 151) werd de aanmunting
geschorst tot 1 Feb. 1875, bij Kon. Besl. van 15 Jan. 1874 (Stbl. n". 5)
tot 1 Mci daaraanvolgend.
*) Sedert Aug. 1874 was JHR. MR. H. J. VAN DER HEIM opgetreden
als min. v. financin.
230
DALENDE ZILVERPRIJS.
De koers op Parijs daalde tot 46.45 in Oct. 1874 en zelfs tot 45.80
in Feb. 1875; die op Berlijn tot 57.07'/3 56.25.
2)
,
,,
,, 54/1g ,, ,, ,,
,, 52/1e ,, ,, ,,
,, 1879
,,
,, 50
27.934.417.89
,, ,, ,,
vooRNAAMSTE ooRZAKEN.
231
alleen het hoofd te bieden, en reeds den 31" Jan. 1874 kwam
een
durende het
2:32
VooRNAAMSTE ooRZAKEN.
m 2.112.000.000 naar
het Oosten uitgevoerd, thans was daar eerst een sterke vermin
dering en vervolgens een betrekkelijk slechts langzame klimming
op gevolgd. *)
Wel moest op den duur de uitvoer van zilver naar Indi be
vorderd worden door de depreciatie van dit metaal in Europa;
maar dit bleek niet zoo spoedig te werken, dat het den nadee
ligen invloed van den groot en zilvervoorraad kon opheffen.
5. Juist in deze jaren nam de productie van het zilver sterk
toe, die van het goud daarentegen af; zoo geeft SoETBEER in
zijn meermalen aangehaalde tabellen de gemiddelde jaarlijksche
productie op als volgt:
zilver
goud
-
1S66-1S7 ()
1.339.0S5 K.G.
19 1.900 K. G.
l S7 1-1S75
1.969. 125
170.675
m m
m m
') Een deel hiervan werd weder uitgevoerd naar Britsch-Indi, omdat
de Nederl. regeering de munt kosteloos naar Indi zond en zij dus feitelijk
meer waard was dan de prijs, waarvoor zij in de circulatie werd gebracht.
Van 1861 tot 66 bedroeg die uitvoer f 46 mill.
,,
1867 tot 72
12''.
,,
1866
7.0S0.000
1867
, 2.052.000
1868
,, 3.558.000
1869
,, 6.564.000
1S70
, 2.231.000
1871
, 3.S92.000
1S72
, 6.531.000
l S73
,, 3.47S.000
lS74
, 7.770.000
233
95.000.000
20.000.000
,
,,
92
53
bl. 406-443.
234.
INGEWONNEN ADVIEZEN.
235
Bank nog een nader advies, waarin zij als haar gevoelen te
kennen gaf: dat rijzing van den zilverprijs vooreerst niet waar
schijnlijk was, dat een wijziging in ons munt wezen zeer wenschelijk
was te achten; dat aan invoering van gouden munt, met behoud
van de tegenwoordige zilveren, zeker wel bezwaren waren ver
bonden, omdat bij eventueele stijging van den wisselkoers het
goud toch zou wegvloeien en omdat de mogelijkheid bestond, dat
de Nederl. munt in Indi, die innerlijk minder, maar in circulatie
meer waard was dan b. v. de Mexicaansche piaster, eerlang naar
het moederland zou terugkeeren, dat derhalve aanneming van
den enkel gouden standaard haar gewenschter voorkwam, maar
dat een voorloopige invoering van goud naast het bestaande
zilver veel beter was dan niets te doen. Dat in dit geval de
beste verhouding was die, welke reeds in 1816 bij ons had ge
golden n.. l. 15.604 : 1, waardoor 0.60561 gr. f. goud per
gulden werd gerekend, en dat het rijk zich van alle aanmunting
kon onthouden zoodra de muntkracht ter beschikking der parti
culieren stond. Bijna geheel in overeenstemming met dit advies
werd den 17" April 1875 een ontwerp van wet bij de Kamer
ingediend, tot nadere tijdelijke voorziening omtrent het munt
WeZen.
') Men zie vooral het advies der Amsterdamsche Bank, dat zeer helder
236
een inhoud van 0.6048 gr. 1) f. goud per gulden, en een gehalte
van 0.9 met een ruimte van 1.5 duizendste, zoowel boven als
onder dat gehalte. *)
*) Zie art. 7 (Bijlage F.) Aan heropening daarvan kon dan ook -
wel niet gedacht worden, daar het voordeel ongeveer 9 % zou hebben
bcloopen.
*)
trachtte hij dit wel te doen. Doch toen was het motief der schorsing,
vrees voor de groote verliezen, die, bij eventueelen overgang tot het goud,
zouden voortvloeien uit een bovenmatige aanmunting van zilver.
VERSLAG
VAN
RAPPORTEURS.
OPENBARE DISCUSSIE.
2:37
malaise in den handel achtten zij niet uitsluitend het gevolg van
onzen munttoestand, immers overal in het wereldverkeer trof
Doch het
238
ring van het f 5-stuk en behield dus alleen het f 10-stuk als
nieuw in te voeren gouden munt. Het zou op een gewicht van
6.72 gr. met een gehalte van 0.9 geslagen worden en derhalve
6.048 gr. f. goud inhouden. In dien vorm werd het ontwerp
door de 2" Kamer met 43 tegen 16 stemmen aangenomen en
niet uit het oog verloren. Den 9" Mei 1876 diende hij een
voorstel in met de strekking om het Nederl. muntwezen blijvend
te regelen op den grondslag van den enkel gouden standaard.
Op eenige kleine wijzigingen na was het gelijkluidend met
het verworpen ontwerp van 1873/74 *)
1) Stbl. n. 117.
*) Volgens de tabellen van MR, W. C. MEEst. a. p. bedroeg de aan
,, 1877 , 11.0S1.490
, 1878 ,
niets
, 1879 ,,
5.810.360
, 1880,
501.000
, 1881 ,
niets
*) Toen kort na de verwerping van het ontwerp van 1873 in de 21e
Kamer, de regeering (in het najaar van 1874) een voorstel indiende tot
schorsing der zilveraanmunting voor particulieren, gaf de minister van
239
Terwijl uit de Wet van 1875, uit de daarbij gevoegde Memorie van
Toelichting en uit de beraadslaging daarover gevoerd, duidelijk bleek, dat
de gouden standaard het doel was waarnaar de minister streefde.
*) Hetgeen een verhouding tusschen goud en zilver aangeeft als
17.46 18.13 : 1.
*)
384.900 K.G.
,, 1871
,,
553.300 , ,,
,, 1872
691.600 , ,,
24.0
BUITENLANDSCHE WISSELKOERSEN.
1)
1875
Mei
, 1874
,,
,,
769.800 , ,,
, 1875
,,
,,
769.800 ,, ,,
,, 1876
,, 1877
,,
,,
,,
,,
998.300 ,, ,,
937.000 ,, ,,
,, 1878
,, 1.124.000 ,, ,,
Wisselkoersen op
Londen.
Parijs.
11.73-11.S6
46.55 47.l5
Hamburg.
56.75-57.50
. Juni
ll.89-l1.99
47.15-47.45
57.50- 5S.
Juli
11.93-11.9S
47.20-47.30
58
Aug.
Sept.
l 1.93-11.961/2 47.25-47.55
11.96-12.04
47.55 47.75
-5S.35
58.2558.65
58.65-58.90
Oct.
Nov,
12.01-12.04
47.70-47.90
59.0559.15
59.20
Dec.
12.01-12.03
47.S0 - 47.90
5S.S5-59.05
1S76
Jan.
12.02
-12.04
47.65-47.90
59
Febr.
12.04
-} 2.07
47.85-48
5S.S5-5S.90
59.05
Maart
58,S0-58.S5
April
5S 70-5S.80
Mei
12.02
5S.75-58 S5
-12.08
47.70-47.80
VERSLAG VAN
241
RAPPORTEURS.
242
BEZWAREN.
men er wel wat van merken zou. *) Die leden waren ook sterk
in het breed uitmeten van het niet intreden van sommige door
deskundigen verwachte verschijnselen *) en grondden daarop de
hoop, dat hier of daar nog wel een deus ex machina zou te
voorschijn treden, die alles ten beste zou keeren. Velen klampten
zich ook vast aan de mogelijkheid van een internationaal bime
tallisme *), waarvan volgens hen sprake was bij de regeeringen van
verschillende landen.
het, zooals was bepaald, in 1879 zijn oninwisselbaar papier zou intrekken.
BEZWAREN.
243
stemming was met hetgeen men voor het moederland wenschte, ter
wijl ook de minister van financin zich onthouden had dit voorstel,
van zijn ambtgenoot van Kolonin uitgegaan, te onderteekenen. *)
De keuze, die men voor Indi had gedaan: een gouden stan
daard naast de zilveren standpenningen, wier aantal zelf
Juni 1881 kwamen wetten tot stand tot nadere voorziening omtrent het
muntwezen in Suriname en Curaao (Stbl. n". 120 en 121), waarbij
het gouden f 10-stuk werd ingevoerd en bepaald werd, dat de enkele,
Valve en dubbele Gouden Willem zouden ophouden negotiepenning
te zijn.
*) Volkomen onjuiste gevolgtrekkingen werden daaruit gemaakt; de Wet
Van 1 Mei 1854 omtrent het Ned. Ind. muntwezen en alle latere wetten,
voerden eveneens slechts het contreseign van den Minister van Kolonin.
&E+
NIH)IZ'IW :)
NVA
LGIH
'T3ILSRIOOA
WERWERPING.
REGELING VAN
DE PASMUNT.
245
bevond, was verworpen, had de minister VAN DER HEIM geen moed
meer nogmaals een regeling voor te stellen. Hij vergenoegde
zich met de artikelen, die op de hervorming van onze pasmunt
betrekking hadden, in een afzonderlijk ontwerp te vereenigen.
Daar dit geen beginsel betrof, maar slechts de verdrijving
van een reeds bestaand kwaad, ontmoette deze voordracht
geen ernstig verzet en werd zij den 28" Maart 1877 tot Wet
verheven. Deze Wet betreffende de vervanging der koperen
door bronzen pasmunt bracht eindelijk in vervulling wat de
') 37 stemmen waren er voor, 25 tegen.
*) Bij Wet van den 30 ten Dec. (Stbl. n. 272) daaraanvolgend werd
art. 7 van de Wet van 6 Juni 1875 (Stbl. n". 117) in dien zin gewijzigd
dat de zilveraanmunting kon geschorst blijven tot 1 Jan. 1878. (Al. 2 zou
luiden: ,,Zij wordt herzien vor 1 Jan. 1878. Zie bijlage F).
En bij de Wet van 9 Dec. 1877 (Stbl. n". 215) werd deze termijn
verlengd ,,totdat daaromtrent bij de Wet zal zijn voorzien.
*) Den 28sten Maart 1877 kwam een regeling tot stand waarbij het
Indisch muntwezen op dezelfde leest werd geschoeid als het Nederlandsche.
246
commissie van 1855 als eenig afdoend middel tegen den omloop
van vreemde specie had aanbevolen. De koperen pasmunt,
volgens de Wetten van 1816 en 1847 geslagen, zou door bronzen
stukken worden vervangen. Een nieuw 2 1/2 , een 1 en een ''s
van 20 centen, mits de koers niet hooger was dan bij alg. maatr. v. inw.
bestuur was bepaald.
*) Waartoe ook het hier te lande aanhangig wetsontwerp, dat het
247
aan zilver doen slaan (waarbij een verhouding van 16 : 1 werd aan
genomen) omdat men geloofde, dat de voorgenomen hervatting der specie
betaling (1 Jan. 1879) niet uitvoerbaar zou blijken, indien men den
enkelen gouden standaard aannam.
De aanmunting van zilveren dollars heeft bedragen tot ult Juni 1881
91.372.705 ds. Hiervan waren op dat tijdstip in omloop 28.193.902 ds.
Het directe gevolg was dus gering, het indirecte veel grooter, want
muntwezen ten eeuwigen dage een droombeeld zal blijven, f dat zij zal
worden verkregen, door het algemeen aannemen van den dubbelen standaard.
248
GUNSTIGE VERSCHIJNSELEN
slissenden stap dwongen, maar het zou ook juist een bewijs zijn
van goed inzicht en politiek beleid wanneer men dien dwang
ontgaan kon. ')
Werkelijk bleven de verschijnselen voor ons land merkwaardig
gunstig. Wel waren de zilverprijzen op het eind van 1 S78 en
in het begin van het volgend jaar weder zeer gedrukt, doch dit
was voor ons van geen ingrijpend belang indien de wisselkoersen
maar niet langdurig boven de goudpariteit bleven staan, en dat
geschiedde gelukkig niet.
Het disconto, sedert 25 Aug. 1875 steeds 3/o, werd den
2" Mei 1878 tot 31/,/o, den 9" Oct. tot 10% verhoogd. *)
Doch
reeds
den
5" Feb.
1) Bij conventie van 5 Nov. 1878 waren de staten der Lat. munt
unie overeengekomen de beperkte aanmunting van zilver te staken, met
de bepaling, dat zij deze niet voor 1 Jan. 18S6 zouden hervatten,
Maart
12.08:/-12.11
Sept
12.08 -12.12
April
12.10 -12.12
Oct.
12.0S
Mei
12.10
12.12
Nov.
12.08 1/2-12.ll
Juni
12.06
-12.ll
Dec.
12.09'/2-l2.15
-12.13
249
GOUD-TOEVLOEI ING.
7 April
7.617.217
,,
7.897.465
9 Juni
1S79
24.229.469
,
,,
,
,,
26.951.496
28.240.739
,,
,,
28.804.949
29.900,716
15
,,
9.289.937
16
23
22
,,
,,
9.811.836
30
28
,,
,,
10.454.091
5 Mei
13.426.561
15.903.700
18.552.936
25
26 Oct.
12
,,
19
,,
,
,
26
,,
20.003.116
99
22.104 40S
2 Juni
7 Juli
14
,,
,,
30.581.154
4 Aug.
,,
34.054.463
,,
36.839.326
,,
87.126.736
De Ned. Bank kocht het goud voor f 1645 en verkocht het tegen
1879
981.000 , , geschat.
250
afgevaardigden
ontworpen.
251
den invoer met 50.000.000 ds. (zie Economist 21 Feb. 1880.) De ver
bazende ontwikkeling, die daar plaats vindt, eischt jaarlijks meer circulatie
middelen, en zoo ontving Amerika
in 1879 ds 741/3 mill. goud.
, 1880 , 70'/2 ,
,,
sy
1SS1 oy 57*/, go
ps
252
VERMEERDERING VAN
DEN ZILVERVOORRAAD.
95
JJ
79
72
op
EE)
no
py
55
80'/2 mill.
81.4 ,,
S
84.8
,,
p>
85. l
,,
86.8
,,
39
88.5 ,
5x
88.8
,,
2x
89.5
,,
2p
py
35
90
8S.7
,,
89.2
,
,,
,,
,,
,, Oct.
JJ
J 2
22
88.2
88. l
,, 87.1-, 87.3
, Nov.
22
,, 86.9-, 87.6
,,
,, Dec.
59
25
Jy
,, 87.7-, 88.7
,,
Jan.
,, Feb.
1882
,, Maart
,, April
,,
52
53
22
py
,, S8.3-, 88.9
,, 88.8-, 90.l
,,
,,
,,
, 90.2-, 91.7
,,
,, 91.3-, 91.7
yo 91.3-, 91.8
2.
91.7-, 92.l
,,
25
: p.
25
:y
29
Mci
92
J)
22
59
Juni
35
on
25
by
,,
, Juli
>>
>>
, 91.1-, 91.9
Aug.
,,
,,
,,
,, 906-, 90.9 ,,
, Sept.
,, 90.l-, 90.6 ,,
,,
,,
by
Oct.
JJ
p>
92
J)
89,6,, S9.S
JJ
by
Nov.
55
32
92
89.2-,, 89,5
p>
BIJ
DE NEDERLANDSCHE
BANK.
253
1) Itali meende niet langer te moeten wachten met het nemen van
maatregelen tot hervatting der speciebetaling, bij de bestaande omstandig
heden kon men niet anders dan tot den gouden standaard overgaan.
Een leening van 644 mill. frcs. werd aangegaan, waarvan 400 fres. in
goud moesten voldaan worden. De laatste storting heeft onlangs plaats
gehad.
254
*)
,, ,, 21.829.000 ,, ,, 21.974.000
,,
,, 21.199 000
,, 26
,,
,, 18.526.000
,,
2 Sept.
,, 16
,,
,, 23
,,
,,
,, 17.568.000
,, 16.783.000
,, 15.537.000
,, 13.526.000
, 29 ,,
,, 7 Oct.
,, 12.900.000
,, 11.791.000
,, l 1 Nov.
25
,, 11.256.000
laag was dat een geringe hoeveelheid goud naar Amerika verzonden werd.
255
geld der wereld door de uitsluiting van het zilver van zijn bestemming
als binnenlandsche en internationale munt moet worden voorkomen, daar
2. ,,Dat het van overwegend belang voor Engeland is, dat het zilver
deel uitmake van den waardestandaard der beschaafde natin, aangezien
het grootste deel van haar handelsomzet geschiedt met landen die zilver
gebruiken.
3. ,,Dat de handelsbelangen van Engeland niet kunnen worden af
gescheiden van die der wereld en dat daarom een internationale over
cenkomst, gelijk men nu tracht tot stand te brengen door middel der con
ferentie van Parijs, hoogst gewenscht is en den steun verdient van de
regeering Harer Majesteit.
De slotsom was de aanneming van een motie, door Prof LExIs voor
gesteld en door den bekenden Engelschman PAUL TIDMAN ondersteund:
,,Ten einde een vaste waardeverhouding tusschen goud en zilver te
herstellen, is voor Duitschland en Engeland wenschelijk:
1. dat in beide landen het gebruik van zilver, door aanmunting
van volwichtige zilverstukken naast de zilveren pasmunt worde uitgebreid.
3.
4.
256
HARE VOORDEELEN.
257
stroomd worden door adressen met verzoek om, hoe dan ook, een
den gouden standaard had ingevoerd, thans nog tot dien maat
regel te besluiten zou zeer groote kosten na zich sleepen, ')
waartoe men niet mag overgaan dan in de overtuiging, dat
hierdoor een muntwezen wordt verkregen, dat zoo volmaakt mo
gelijk is, of zoo men genoopt wordt door de noodzakelijkheid
om dreigende onheilen af te weren.
Zoover is men echter thans nog niet gekomen, de weg, die
de minister vAN DER HEIM in 1876 op wilde, toen hij gedwon
gen door den onwil der 2" Kamer om de invoering van den
enkelen gouden standaard goed te keuren, zijn oorspronkelijk plan
moest wijzigen, staat nog open. Indien de regeering gemachtigd
werd tot een zeker bedrag zilver te verkoopen, zoodra zij den tijd
daarvan gekomen achtte, dan zou daardoor betrekkelijke overvloed
Bij invoering van den gouden standaard zou wellicht f 10 per hoofd
aan zilveren pasmunt noodig zijn in de circulatie, zoodat daartoe ruim
jf 40 mill. zilver werd geischt, en f 115 f 120 mill. ten verkoop zou
overblijven.
*) Dc gewone grenzen van dcn wisselkoers zouden niet kunnen worden
overschreden en betalingen aan het buitenland, als de rente van onze
258
*) Zie Alg. Handelsbl. van 3 Nov. 1882 Avondblad, waarin een hoofd
artikel hieraan gewijd voorkomt, dat volkomen instemming betuigd met
dit voorstel van onze beide verdienstelijke afgevaardigden ter Parijsche
conferentie.
259
Men bedenke het wel: die onheilen zouden niet alleen van
hooging.
')
BIJLAGEN.
Bijlage A.
(zIE HooFDSTUK I BL. 38.)
Tafereel van de prijzen van den Ducaat en van den Rijder
mitsgaders van de daaruit afgeleide betrekkelijke waarde van
Goud en Zilver of van den prijs van het Goud: berekend door
J. H. v. SwINDEN.
-
=-===
MAAND.
JAAR. " GOUDEN a" of
|
G.
St.
RIJDER.
G.
ZILVER.
St.
10. 5
1489
15
#"
#ds
1572
1576 |
1579 |
27
1 | 13
118
38
38
12.42
4 Augustus... 1586
19 December... 1589
2 Maart....... | 1596
1598
2 April......... | 1603
21 Maart.......
DUCAAT,
1606
10.66
10.66
| Leicester.
| Staten Gencraal.
391/3
10.90
312
l 1.29
3| 14
1 1.64
10| 2
11 92
10|12
1016
10|16
12,54
12.03
12.10
44
11|04
12. 5
4|5
11 6
12.65
23 April......... | 1639
410
12| 0
13.39
23 October..... | 1640
6 Maart....... 16.45
23 Mei.......... | 1652
4 15
12|12
14 l 3
5
21
12
20
Junij.........| 1621 |
Julij......... 1622
Augustus... 1626
April........ 1633
-- --
10.62
3|16
13 Februari.... | 1619
Keizer Karel V.
40
4|l
42
6 Julij......... 1610
28 September... 1615
| Maximiliaan.
9 October..... | 1638
l 1.80
1i Ali: E iii) | 55 | 14 0 | i 72
NB. Sedert 6 Jan. 1653 treft men geen plakaat meer aan waarbij de
prijs van den Ducaat of van den Rijder bepaald wordt.
-
264
: I
in 1605 l 2.0 l : 1
in l (534 l 5.1 () : l.
m l 542 11.27: 1
, 1611 12.0S: 1.
m 1 640 15.10 : 1.
m 1575 ll.0 l : 1
m 16.15 12.31 : 1
m l 648 15. 10 : 1.
1587 12.03: 1
, 1618 12.11: 1
m l 657 15.10 : 1
m 1597 l 1.78: 1
m 162.2 l 1.74 : 1
m 1672 15.10 : 1
m 1603 12.21 : 1
m l 719 l 1.80 : 1
HBijlage B.
(Hoo FD sT UK III, BL z.. 7 7.)
WET vAN 28 SEPTEMBER 1816. (Staatsblad n 50,)
w
265
A RT.
ART.
gulden.
gemunt worden,
266
ART.
ART.
ART.
5.
randschrift MUNT
VAN
HET
KONINKRIJK
DER
267
ART.
S.
ART.
9.
268
ART. ll.
ART. 12.
ART. l 3.
ART. 14.
ART. 15.
2 (59)
ART. 16. Alle verdere munten zullen als vreemd worden beschouwd
ART. 18.
270
BBijlage C.
(H oo FD sT UK III , B L z. 1 05.)
271
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk. Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ART. 1. Boven en behalve de gouden standpenningen van tien
gulden, volgens de wet van den 28" September 1816
daargesteld, zullen er gouden standpenningen van vijf
gulden worden gemunt.
ART. 2 . Even gezegde gouden standpenningen zullen in gehalte
moeten houden ""/1ooo, en een gewigt hebben van
3****/, ooo wigtjes.
ART. 3. De beeldenaar dezer gouden vijf-guldenstukken zal de
zelfde zijn, als die der gouden tien-guldenstukken, zul
lende op de keerzijde van den stempel, tusschen het
getal 5 . . . . gulden, het wapen van het Rijk voeren;
gemelde stukken zullen gemunt worden in den ring.
ART. 4. De verdere bepalingen, ten aanzien van den gouden
standpenning van tien gulden, bij de wet van den
-
272
HBijlage ID.
(ii oor Ds T U K III B L z. 1 2 9)
WET v A N 22 MAART 1 s 39, (S/b/. w. ()
tot wijziging van die van den 28" Sept. 1816 (S/b/. n0. 50)
omtrent het Neder/am/sch Mumfacezen.
273
Het gewicht van den gulden zal zijn van tien wigjes.
ART. 2.
ART.
3.
274
Bijlage E.
li oor DsT U K IV, B L z. 17 8.
WET vAN 26 NOVEMBER 1847, (S/b/. n0. 69.)
tot regeling van het Nederlandsche Muntwezen.
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk. Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ART. 1. 's Rijks muntspecin zijn standpenningen, pasmunt
en negotiepenningen.
ART. 2. De standpenningen zijn de volgende zilveren munt
stukken:
275
ART.
ART.
5.
De negotiepenningen zijn:
de gouden Willem,
de gouden dukaat,
van beide deze stukken kunnen dubbele geslagen
worden en van het eerste stuk ook halve.
ART.
ART.
276
ART.
8.
ART.
ART. 10.
stukken vereischt;
op de keerzijde het wapen des Rijks, tusschen de
aanduiding der geldswaarde: 2'/2 . . . . G., 1 . . . . G.
en 1/, . . . . G., tot omschrift voerende: MUNT VAN
HET KoNINGRIJK DER NEDERLANDEN, met de noodige
MUNTwET van
26 NOVEMBER 1847.
277
ART. ll.
ART. 12.
278
ART. 14.
fijn goud.
Het gewigt van den gouden dukaat is drie wigtjes,
vier honderd vier en negentig duizendsten van een
wigtje, met een ruimte van anderhalf duizendste ge
deelte van dat gewigt, zoowel boven als beneden hetzelve.
Het gewigt van den dubbelen dukaat is zes wigtjes,
negen honderd acht en tachtig duizendsten van een
wigtje, met eene ruimte van een duizendste van dat
gewigt, zoowel boven als beneden hetzelve.
Het gehalte zoowel van den enkelen als van den
dubbelen gouden dukaat is negen honderd drie en
279
IMPERII.
ART. 19.
ART. 20.
ART. 22.
281
Bijlage F.
(HooFDSTUK V, BLz. 238.)
2 S2
ART. 3.
ART. 1.
De artt. 17, 19, 21, 22 der wet van 26 Nov. 18.17 (Staats
blad n". 69) zijn op den gouden standpenning toepasselijk.
Het staat ieder vrij gouden tien guldenstukken te
doen munten in 's Rijks Munt, wanneer geene werk
zaamheden voor het Rijk zulks verhinderen.
De muntmeester is niet verpligt partijen goud be
neden de honderd kilogrammen (pond) aan te munten.
Door Ons wordt het muntloon door bijzondere per
sonen te voldoen, vastgesteld bij algemeenen maatregel
van inwendig bestuur.
283
HBijlage G.
(HooFDSTUK V, B L z. 245.)
WET vAN 28 MAART 1877, (S/bl. n". 43.)
tot vervanging der koperen door bronzen pasmunt.
284
ART.
ART.
ART.
ART.
ART.
285
ART. 10.
ART. ll.
2S6
MUNT-ADVIES
Bijlage H.
(Hoor DSTUK V, B1, z. 258.)
Advies van de heeren Vro/jk en Pierson aan den Minister
Zulk een geval schijnt ons thans aanwezig. Wij kunnen noch
mogen voor Uwe Excellentie verbergen, dat de toestand van het
Nederlandsche muntwezen, naar onze meening, op dit oogenblik
voorziening eischt. In korte trekken zij het ons vergund uiteen
te zetten, ten eerste op welke gronden die voorziening ons
noodig schijnt, ten tweede, waarin zij, naar wij oordeelen,
zou kunnen bestaan.
1.
2S7
wezig is, tegen te gaan. Het remedie, echter, is even erg als
de kwaal, en het zou zeer te bejammeren zijn als, de rente
stand voortdurend hoog moest worden gehouden, de handels
zaken bijgevolg een gestadige belemmering moesten ondervinden,
wegens den toestand van ons muntwezen. Waar de regeering
van hare zijde alles doet, wat binnen haar bereik ligt, tot ver
betering en uitbreiding der middelen van verkeer en tot bevor
288
MUNT-ADVIES
*-
VAN DE
HEEREN VROLIK EN
28%)
PIERSON.
is. Nemen wij aan, dat deze verwachting zich verwezenlijkt, dan
zou het zeer te betreuren zijn, dat het Rijk zich groote offers
had getroost om de Bank van eenige millioenen goud te voor
zien, die zij dan niet noodig had. Wordt daarentegen ons
voorstel aangenomen, zoo zal het Rijk geen onnoodige verliezen
lijden. Immers met de uitvoering van het eerste gedeelte der
19
290
MUNT-ADVIES.
VAN
DE HEEREN VROLIK
EN
PIERSON.
291
k World
In de Ver
beperkt,
; llll ZUll
d slinkt
millioen.
er niets
lilll lt
glwell,
itput
landel
Bij de jongste leening, die van 1878, heeft het aan buiten
landsche deelneming op groote schaal niet ontbroken, doch zal
men hierop even sterk kunnen rekenen als toen, nu de goud
eiligd
halls
Blik
, der
tie.
292
MUNT-ADVIES.
dezen weg zal zij zich niet gaarne begeven, en terecht. Wordt
de rente der nieuwe leening in goud betaalbaar gesteld, zoo zal
dit ongunstig werken op de beurswaarde der bestaande Rijks
schuld, hetgeen natuurlijk zorgvuldig te vermijden is. In landen,
waar oninwisselbaar papier in omloop is en het goud opgeld
doet, moge het te verdedigen zijn, dat de Regeering onderscheid
maakt tusschen de verschillende soorten van wettelijk betaal
middel; bij ons, waar die toestand gelukkig niet bestaat, zou
het maken van zulk een onderscheiding, naar onze bescheiden
meening, een groote dwaling zijn, immers de depreciatie van
het zilvergeld in de hand werken.
Wij onderwerpen deze denkbeelden aan het oordeel Uwer
Excellentie en voegen daarbij de hernieuwde verzekering onzer
bijzondere hoogachting.
STELLING EN.
I.
III.
IV.
VI.
VIII.
XI.
XII.
Ten onrechte huldigen de Engelschen nog steeds de leer van
de conditioneele contrabande.
XIII.
STELLING EN
TER VERKRIJGING
30urfur iII lt
Rrrlauttenering,
ID F.
WV.
JE JE ER IL I N,
DOOR
VI.
IX.
XII.
ing van
'
e, moet
ent alll
XIII.
Het beding, dat, in geval van overlijden van een der vennooten,
epleegd,
XIV.
beperkt
el opge
XV.
1 al. 1
evat, is
Ten onrechte bepaalt art. 729 W. v. K., dat bij het berekenen
der avarij-grosse de overboord geworpen goederen gewaardeerd
worden naar den marktprijs van de plaats der ontlading van
het schip, na aftrek d e r vr a c h t.
XVI.
lleen te
nationale regeling
regeling omtrent
omtrent aanvaring
ie
OUI
Internationale
aanvaring is
is gebiedend
nood
zakelijk.
ler 0ll
XVII.
het ter
het ge
geweerd.
XVIII.
-- --