You are on page 1of 17

De Franken en het Christendom

Een rechte lijn

Pierre Trouillez
1

DE FRANKEN EN HET CHRISTENDOM

I : POLITIEKE ORIËNTATIE: VAN DE MEROVINGERS TOT DE KAROLINGERS

1. Van Clovis tot Dagobert I

* 476: ondergang van het West-Romeinse Rijk. In de plaats kwamen Germaanse rijken.
* Frankische Rijk was onder Clovis († 511) een grootmacht geworden.
* Begin van de Merovingische dynastie.
* Volgens Frankische gewoonte werd het rijk na de dood van een koning onder diens zonen
verdeeld. Daarom kende het Frankische Rijk vele periodes van verdeling en enkele dat het één
was. We onthouden: Austrasië (‘Oostland’) en Neustrië (‘Nieuw Westland’).
* De Merovingers probeerden goed te besturen, met de hulp van de adellijke families uit de
Romeinse tijd (Gallo-Romeinen). Vandaar een bescheiden welvaart.
* Onder de opvolgers van Clovis werd het rijk naar het oosten uitgebreid (Thüringen, Hessen,
Beieren).
* 613: Chlotarius II wordt alleenheerser en dit geldt ook zijn zoon Dagobert I. Onder hun
regering (25 jaar) kende het Frankische Rijk een bloeitijd.

2. De ‘Vadsige Koningen’ en hun hofmeiers

* 649: dood van Dagobert I: begin van de periode van de Vadsige Koningen, correcter: van de
Minderjarige Koningen. Zij zijn onmachtig tegenover hun hofmeiers, die de echte macht in
handen hebben.
* Nieuwe periode van geweld: edelen streven ongeremd de vergroting van hun macht na.

3. Op weg naar het Karolingische tijdvak

* Na de dood van hofmeier Pepijn van Herstal in 714: negen jaar burgeroorlog. Het rijk was
volledig in crisis.
* 723: nadat Karel Martel, bastaardzoon van Pepijn van Herstal, de opstandige edelen
definitief overwonnen had, werd hij alleenheerser (maar als hofmeier).
* 732: Karel Martel verslaat de Spaanse moslims (Moren) bij Poitiers. Keerpunt in de
Europese geschiedenis.
2

* 737: dood van koning Diederik IV. Karel Martel laat de troon vacant.
* 741: dood van Karel Martel. Naar hem werd de Karolingische dynastie genoemd.
* Karel Martels ene zoon Karloman wordt hofmeier van Austrasië, zijn andere zoon Pepijn de
Korte wordt hofmeier van Neustrië-Bourgondië.
* 743: Karloman en Pepijn de Korte plaatsen Childerik III op de troon.
* 747: Karloman wordt monnik in het benedictijnse klooster van Monte Cassino. Pepijn de
Korte wordt enige hofmeier.
* 751: Pepijn zet Childerik III af en wordt zelf koning. Effectieve begin van de Karolingische
dynastie.
* 768: dood van Pepijn de Korte. Opvolging door zijn zoon Karel de Grote († 814).
* 814-840: regering van Lodewijk de Vrome, zoon van Karel de Grote.
* 10de eeuw: verdwijning van de Karolingische dynastie.

II: DE FRANKISCHE KERK, VAN EEN INDRUKWEKKENDE CHRISTENHEID


TOT EEN KERK IN VERVAL

1. Wel en wee van de Frankische Kerk in de 6de eeuw

* De ‘Gallische Kerk’, met haar ca. 115 bisdommen uit de Romeinse tijd, had de stormen van
de Germaanse invallen in de 5de eeuw goed doorstaan. Te danken aan de ‘bisschoppen-
stadhouders’.
* De heiden Clovis streefde direct een goede verstandhouding met de Gallische bisschoppen
na.
* 498: doopsel van Clovis. Begin van het verbond tussen Kerk en staat.
* In de 6de eeuw gaf de Frankische Kerk in het algemeen een goede indruk. In grote
meerderheid gedroegen de bisschoppen zich als fatsoenlijke zielenherders.
* Tot midden 6de eeuw: episcopaat bemand door Gallo-Romeinen, daarna traden ook
Franken tot het kerkelijke ambt toe.
* 511: eerste van de ‘Merovingische concilies’ in Orléans (bijeengeroepen door Clovis).
Concilies werkten als bindend element voor de Kerk, ook tijdens de periodes van het
verdeelde rijk.
3

2. Hervormingsbewegingen van de vroege 7de eeuw

* Begin 7de eeuw: Kerk was nog in goeden doen, maar leed wel onder twee grote kwalen: de
simonie en de manier waarop de koningen eigenmachtig bisschoppen benoemden.
* 614: hervormingsconcilie van Parijs, bijeengeroepen door koning Chlotarius II. Het
bekrachtigde de keuze van de bisschoppen ‘door clerus en volk’ en nam stelling tegen de
simonie. Conciliebesluiten werden bekrachtigd door een edict van Chlotarius II, dat zweeg
over de simonie en de poort openliet voor bisschopsbenoemingen door de koning.
* Onder Chlotarius II en zijn zoon Dagobert I († 649) werden over het algemeen waardige
bisschoppen benoemd. Voorbeeld: de Heilige Eligius († 660), Sint-Elooi, bisschop van Noyon
en missionaris in grote delen van Vlaanderen ten westen van de Schelde. .
* De hervormingsgeest werd versterkt door Ierse missionarissen, met als voornaamste
Columbanus. Hij stichtte kloosters in de Vogezen (Luxueil) en weldra deinde zijn invloed in
heel het Frankische Rijk uit.

4. De helse spiraal van het verval

* Pro memorie: aantreden van de ‘Vadsige (Minderjarige) Koningen’ na de dood van


Dagobert I in 639.
* Om de roerige edelen aan zich te binden schonken de hofmeiers hun hele delen van de
koninklijke gronden.
* Toen die niet meer toereikend waren, schonken de hofmeiers gronden van bisdommen en
kloosters weg. Edelen werden zonder enige roeping en pastorale betrokkenheid tot bisschop
benoemd om de inkomsten van de gronden op te strijken. Het cumuleren van bisdommen, met
of zonder strijd, werd vanzelfsprekend.
* Met zulke bisschoppen verbrokkelde de eenheid van de Frankische Kerk. Het laatste
Merovingische concilie had rond 675 met een handvol bisschoppen in Bourgondië plaats.
* De ontaarding van het bisschoppelijke kader sijpelde natuurlijk in de lagere clerus door.
* Vele kloosters vielen in handen van lekenabten, die alleen de inkomsten ervan opstreken en
hun wereldse leven voortzetten.
* Toch waren er lichtpunten in deze periode: nog steeds plichtbewuste bisschoppen en
priesters, voortgaande stichting van kloosters en parochies, relatief veel figuren uit de
vervaltijd haalden de heiligenkalender.
4

* Onder Karel Martel was de Kerk zo aan de rand van de afgrond geraakt, dat haar neergang
een point of no return leek te hebben bereikt.
* En het pausdom? Toen genoten de lokale Kerken nog een grote autonomie. De Frankische
Kerk erkende de paus als geestelijk hoofd van de wereldkerk, maar verder regelde ze haar
zaken zelf. In Rome ervoer niemand dat als een poging tot schisma. De paus werd aldus niet
de redder van de Frankische Kerk, maar een Engelsman werd dat wel.

III: BONIFATIUS, MISSIONARIS EN KERKHERVORMER

1. Van Winfrid tot Bonifatius

* ca. 600: begin van de kerstening van de heidense Angelsaksen op initiatief van paus
Gregorius de Grote. Reeds na enkele generaties was er een bloeiende Engelse Kerk, met als
brandpunten de benedictijnse kloosters.
* ca. 700: Winfrid (geboren ca. 680, Wessex) is monnik en docent in het klooster van
Nursling. Wordt er priester gewijd.
* Winfrid, intussen abt van Nursling, voelt zich tot missionaris geroepen onder invloed van de
Ierse kloosterspiritualiteit van de peregrinatio pro Christo (‘zwerftocht voor Christus’):
behelsde niet alleen het opgeven van bezit, maar ook van alle banden met het vertrouwde
milieu, om naar heidense streken te trekken.
* 718: Winfrid vertrekt als missionaris, maar trekt eerst naar Rome om van paus Gregorius II
de zegen over zijn missiewerk te vragen.
* 719: Gregorius II aanvaardt Winfrid als missionaris en zendt hem eerst naar Thüringen. De
paus geeft hem ook de nieuwe naam Bonifatius, ‘hij die het goede doet’: de nieuwe naam
bindt degene die hem krijgt aan degene die hem geeft. Vanaf dan beschouwt Bonifatius zich
als de vazal van het pausdom. Nog in hetzelfde jaar trekt Bonifatius naar zijn missiegebied..

2. Aspecten van Bonifatius’ missionaire optreden

* 722: wegens zijn succesvolle optreden in Thüringen en het aangrenzende en nog heidenser
Hessen wijdt Gregorius II Bonifatius tot ‘bisschop van Germanië’: een missiebisschop, die in
zijn gebied de kerkelijke organisatie uit de grond moet stampen.
5

* Bisschop Daniël van Winchester aan Bonifatius: ‘Ga niet frontaal tegen de opvattingen van
de heidenen in’. Bonifatius verkoos echter de harde methode: zie de ontwijding van de ‘eik
van Geismar’, het centrale heilogdom van de heidense Hessen.
* Bonifatius wist hoe in Engeland het netwerk van kloosters het nieuwe christendom een
stabiele basis had gegeven. Zulks moesten nu ook kloosters voor de groeiende christenheid
van Thüringen en Hessen betekenen: uitbouw van een gordel van kloosters aan de nieuwe
oostgrens van het christendom in West-Europa. Deze kloosters werden als religieuze én
culturele brandpunten opgevat.
* Bonifatius kon altijd rekenen op Engelse medewerkers, mannen en vrouwen; en op
logistieke steun uit Engeland.
* Bonifatius is als de ‘apostel van Duitsland’ bekend geworden. Missioneerde feitelijk in wat
nu Midden-Duitsland is. Ondanks hun sterke Engelse inslag hebben zijn stichtingen stevige
Duitse wortels gekregen, dankzij de culturele uitstraling van de kloosters.

3. Bonifatius haalt de Frankische Kerk uit het slop

* In Thüringen en Hessen (onder Frankisch gezag) had Karel Martel Bonifatius’ missionaire
optreden altijd gesteund, maar in het Frankische Rijk zelf had hij de Kerk de afgrond
ingeduwd.
* 742: brief van Bonifatius aan paus Zacharias over de treurige toestand van de Frankische
Kerk én over een beloftevolle politieke wending: Karloman, opvolger van Karel Martel als
hofmeier van Austrasië, wilde de Frankische Kerk weer gezond maken. Zijn broer Pepijn de
.Korte, hofmeier van Neustrië, plande hetzelfde voor ‘zijn’ Kerk.
* 21 april 742: samenkomst van het Concilium Germanicum voor de hervorming van de
Austrasische Kerk (die nu ook Bonifatius’ nieuwe bisdommen in Thüringen en Hessen
omvatte). Buiten Bonifatius (voorzitter) waren slechts zes bisschoppen aanwezig, samen met
een aantal priesters. Het concilie verordende de teruggave van het kerkbezit dat in handen van
de adel was gevallen, nam maatregelen voor een waardiger episcopaat en een correct gedrag
van priesters en religieuzen (m/v), en moedigde de strijd tegen bijgelovige gebruiken onder
het volk aan.
* Het Concilium Germanicum zette de conciliaire beweging weer in gang. In 744 opende
Pepijn de Korte in Soissons het hervormingsconcilie voor Neustrië. Daarna hielden de twee
hofmeiers en na de terugtrekking van Karloman in Monte Cassiono in 747, Pepijn de Korte,
geregeld concilies om de vervalverschijnselen van de Kerk weg te werken.. Daarbij vormde
6

de teruggave van de kerkelijke goederen lange tijd de hardste noot om te kraken (stelsel van
de precario in Austrasië, staatssubsidies voor de Kerk in Neustrië). De concilies pakten ook
het heidendom aan dat bij velen nog onderhuids voortleefde (zie verder).
* Dankzij de inzet van Bonifatius en de medewerking van Karloman en Pepljn de Korte werd
de vervaltijd steeds meer een nare herinnering. Stelselmatig traden waardige bisschoppen aan,
die ijverden voor een hervormingsgeest in clerus, kloosters en parochies. In die context
verving Bonifatius de onwaardige krijgsheer Gewilib als bisschop van Mainz.
* Bij zijn hele optreden als missionaris en kerkhervormer had Bonifatius permanent
teruggekoppeld naar het pausdom en daarmee tussen de Frankisch-Germaanse wereld en het
pausdom een band gesmeed die volkomen nieuw was. Zodoende werd hij de architect van de
‘Rooms-Germaanse as’ (Mark Heirman), die onder Karel de Grote in lood werd gegoten en
bepalend werd voor de identiteit van Europa.

4. Het einde van een groot missionaris en van het ‘Engelse tijdperk’

* Ook voor de hervorming van de Frankische Kerk had Bonifatius een beroep op mede-
Engelsen gedaan en dit begon Pepijn de Korte en Frankische geestelijken op de zenuwen te
werken. Toen ook paus Zacharias voor het rekruteren uit de Frankische clerus pleitte, ervoer
Bonifatius dit als een desavouering van al zijn inspanningen en hij trok zich terug in zijn
bisdom Mainz.
* Intussen was Mainz de aartsbisschoppelijke zetel geworden van een kerkprovincie
waaronder ook het bisdom Utrecht viel, toen in Fries gebied. Willibrordus had het heidense
Friesland al goed gekerstend, maar in het noordoosten viel nog veel te doen. In 753 liet
Bonifatius het bisdom Mainz aan zijn medewerker Lullus over en hij trok naar Friesland.
* 5 juni 754: tijdens een missietocht in het noorden van Friesland werd Bonifatius bij
Dokkum door een heidense bende op zoek naar buit vermoord. Vanuit Utrecht werd zijn
lichaam – volgens zijn beschikking – naar het klooster van Fulda overgebracht.
* Met de dood van Bonifatius eindigde het tijdperk van de Engelse missionarissen en
kerkhervormers op het continent (en van de vrouwelijke missionarissen).
7

IV : KAREL DE GROTE, ‘DE NEDERIGE DIENAAR VAN DE KERK’

1. Van koning tot de nieuwe christelijke keizer van het Westen

* 28 juli 754: zalving van koning Pepijn de Korte door paus Stefanus II in het klooster van
Saint-Denis: de sacrale bevestiging van de nieuwe Karolingische dynastie. De paus verleende
Pepijn ook de titel patricius Romanorum (beschermheer van de Romeinen’).
* Stefanus II deed dit niet voor niets. Toen was Italië verdeeld onder de Germaanse
Longobarden en het Byzantijnse Rijk. Al waren de Longobarden katholiek, ze bleven Rome
als Byzantijnse stad bedreigen. Daarom hoopte Stefanus II op de militaire steun van Pepijn de
Korte als patricius Romanorum.
* 756: na enkele overwinningen op de Longobarden weekte Pepijn een territorium zowel uit
Longobardisch als uit Byzantijns gebied los en vormde daarmee de Pauselijke Staat.
* 774: De Longobarden, die de Pauselijke Staat bleven bedreigen, werden finaal door Karel
de Grote verslagen. Karel droeg nu de titel Rex Francorum et Langobardorum ac Patricius
Romanorum (Koning van de Franken en de Longobarden en beschermheer van de Romeinen).
* Door Karels macht en prestige vormde zich een beweging om hem tot nieuwe keizer van het
Westen te verheffen.
* Kerstmis 800: keizerskroning van Karel de Grote door paus Leo III in de Sint-
Pietersbasiliek van Rome. Sinds 476 had het Westen weer een keizer.

2. Karel de Grote en ‘zijn’ Kerk.

* De zalving van Pepijn de Korte door de paus maakte hem en zijn opvolgers tot ‘koning bij
de gratie Gods’, met als plicht het christendom en de Kerk uit alle macht te steunen. Daarom
voelde Karel de Grote zich geroepen om zich als verdediger en helper van de Kerk te
manifesteren.
* 795: in een brief aan Leo III ter gelegenheid van diens pausverkiezing bepaalt Karel de
Grote zijn taak als christelijke vorst (in alles tussenbeide komen voor het welzijn van de Kerk)
en de taak van de paus (bidden voor het welslagen van Karels ondernemingen).
* Om het geestelijke peil van het volk te verheffen, vatte Karel de Grote het plan op een
geleerdenkring rond zich te verzamelen, van waaruit een beweging van vorming en onderwijs
zou uitwaaieren, eerst naar de clerus en zo naar het volk: het werd de culturele
8

vernieuwingsbeweging van de Karolingische renaissance. Omdat de Frankische Kerk nog


cultureel hoogstaande figuren ontbeerde, trok Karel de Grote in eerste instantie een
multinationaal gezelschap aan: Petrus van Pisa, Paulinus van Aquilea en Paulus Diaconus (uit
ex-Longobardisch Italië), Theodulf van Orléans (een uit Moors Spanje uitgeweken Visigoot),
Alcuïnus van York, het grootste licht van de Karolingische renaissance. Na een tijd traden
ook Franken toe, onder wie Einhard, biograaf van Karel de Grote.
* Algemene appreciatie van de Karolingische renaissance: haar eerste zorg bestond erin het
klassieke (christelijke en profane) erfgoed te conserveren, te kopiëren en te verspreiden.
Daarmee wilde ze na de cultuurloze vervaltijd een nieuwe weet- en leergierigheid wekken.
Dankzij haar conserverende zorg kon het nieuwe creatieve denken van de latere
middeleeuwen van op een betrouwbare basis vertrekken.
* Geïnspireerd door Alcuïnus, ‘de eerste minister van onderwijs’, legde Karel de Grote aan
alle parochiegeestelijken de verplichting op scholen te voorzien waar de kinderen
basisonderricht zouden krijgen. Daarmee werd al een enorm potentieel aan verstandelijk
talent aangeboord.
* Nog gedrevener dan Pepijn de Korte zette Karel de Grote zich in om alle sporen van de
vervaltijd uit de Frankische Kerk te wissen en haar tot de geestelijke krachtbron van zijn rijk
te maken. Daarom zette hij de conciliaire beweging in verhevigd tempo door. Opmerkelijk is
het ‘ene concilie met vijf brandpunten’ dat hij in 813 lanceerde om zijn kerkelijke
hervormingswerk te bekronen (door zijn dood in 814 wierp het vruchten af onder zijn
opvolger Lodewijk de Vrome).
* Karel de Grote wist dat in een sterk hiërarchische Kerk alles afhing van bekwame en
waardige bisschoppen. Daarom liet hij een Frankisch episcopaat na dat in positieve zin schril
afstak tegen het episcopaat dat zijn grootvader Karel Martel had nagelaten.
* Ook parochiegeestelijken ontsnapten niet aan Karels aandacht, want van hen hing het
zedelijke en godsdienstige peil van het volk af. Voortdurend liet hij concilies de wetgeving
over het leven en het werk van de parochiepriesters verfijnen en de priesters zelf liet hij
regelmatig aan controles onderwerpen.
* De zowat 650 kloosters van zijn rijk vormden een ander aandachtspunt van Karel de Grote:
Al had hij weinig waardering voor de kloosterlijke levenswijze, hij rekende op de
voortdurende gebeden van de monniken voor het succes van zijn politieke (en kerkelijke)
ondernemingen. Verder begon hij met de hulp van de benedictijn Benedictus van Aniane met
het opleggen van de Regel van Benedictus aan alle kloosters van zijn rijk.
9

* Karels bemoeienissen met de Frankische Kerk zijn voor haar bijzonder heilzaam geweest.
Daarom werden al zijn tussenkomsten door de Frankische clerus met dank aanvaard. Een
Kerk die zo van het politieke gezag afhing, kon echter slechts bloeien zolang dat gezag sterk
en degelijk was. Als de Karolingische dynastie na Karel de Grote zal vervallen, zal ook de
Kerk weer met verval af te rekenen krijgen.

V: OP VERKENNING IN DE FRANKISCHE KERK

1. De pastoor in zijn parochie

* In de Frankische samenleving bestond er geen klerikale scheiding tussen geestelijken en


leken. Wel streefde men ernaar dat de levenswijze van de pastoors zich voldoende van die van
de leken zou onderscheiden.
* De pastoor moest zijn parochie als zijn normale verblijfplaats beschouwen, dit in
onderscheid met de clericus vagus (‘de rondzwervende geestelijke’) uit de vervaltijd. Door
het opleggen van de tienden zorgde Karel de Grote er daarbij voor dat de parochie voldoende
inkomsten voor de pastoor genereerde.
* Qua priesterkledij stelde men zich lange tijd tevreden met de burgerkledij (eerst volgens de
Romeinse, dan volgens de Germaanse mode) mits men de luxe-uitvoeringen ervan vermeed.
Om het priesterbeeld na de vervaltijd weer op te krikken, legde het Concilium Germanicum
(742) het dragen van de casula op, een lange mantel die sterk op die van de monniken leek en
als de verre voorloper van de soutane beschouwd kan worden.
* In de Frankische Kerk was het wijden van getrouwde mannen algemeen aanvaard. Wel
moesten ze na hun wijding in seksuele onthouding met hun vrouw leven. Met de komst van de
Engelse en Ierse missionarissen, die in hun thuisland alleen priesters-monniken kenden,
groeide de waardering voor het celibataire priesterschap.
*. Voor de omgang van de priesters met vrouwen bleven de concilies altijd op hun hoede.
Keer op keer vaardigden zij besluiten uit die het ongewenste of opdringerige bezoek van
vrouwen aan priesters moesten tegengaan.
* De pastoor moest zich ook van de leken onderscheiden door niet deel te nemen aan
wereldse activiteiten, zoals jachtpartijen, taveernebezoek, het dragen van wapens en het
10

bijwonen van volksvermaken zoals terechtstellingen. Aan voedselwetten was hij dan weer
niet gebonden (behalve op vastendagen).
* De pastoor hoefde zich toen niet door veel kennis van zijn (vaak ongeletterde) parochianen
te onderscheiden. Feitelijk werd alleen die kennis nodig geacht die betrekking had op zijn
pastorale optreden. Wie priester wilde worden, ging in de leer bij een ervaren pastoor en kon
eventueel zijn kennis een ruimere basis geven in de kathedrale scholen.
* De pastorale taken van de pastoor waren eenvoudig en overzichtelijk: eucharistie vieren op
zon- en feestdagen, dopen, de biecht afnemen, de zieken bezoeken en zalven, de doden
begraven, de huwelijken inzegenen (nog niet verplicht), de armen ondersteunen. Verder
verwachtte men van hem dat hij door zijn rituele formules de onmacht tegenover de natuur
zou counteren en Gods bijstand zou afsmeken (zie verder).

2. Zonder doopsel geen heil

* Van de intense en langdurige doopselcatechese in de Kerk van de eerste eeuwen bleef in de


Frankische tijd niet veel over. Idem voor de gemeenschapsdopen door de bisschop in zijn
kathedraal in de nacht van Pasen (of Pinksteren).
* Een eerste oorzaak van deze ontwikkeling was de veralgemening van de kinderdoop onder
invloed van Augustinus’ erfzondeleer: wie niet gedoopt was, wachtte de hel. Daarom werden
baby’s gedoopt en kon er voor hen natuurlijk van geen doopcatechese sprake zijn.
* Verder was de degelijke catechese van volwassenen door de Germaanse invallen volledig
ontregeld geraakt. Toch behield men een minimale doopcatechese: het van buiten kennen van
het onzevader en het credo (met eventueel wat commentaar erbij door de ‘catechist’).
* Toen alle Germaanse gevaar geweken was, heeft de Kerk echter nooit het herstel van de
oudkerkelijke volwassenencatechese overwogen. Weer wegens de erfzondeleer moesten ook
volwassenen zo snel mogelijk gedoopt worden. Verder begon men te leven in de sfeer van de
christenheid (christelijke samenleving), waarin het geloof wel vanzelf van generatie op
generatie doorgegeven zou worden.
* Nogmaals wegens de erfzondeleer werden de doopmomenten stelselmatig vermenigvuldigd,
zodat op den duur op elke willekeurige (zon)dag gedoopt werd. Tegenover het vroegere
gemeenschappelijke doopsel in de kathedraal kreeg het doopsel het karakter van een
familiegebeuren.
* De Kerk bleef vasthouden aan de ‘ondervragingen over het geloof’ (interrogationes de fide)
uit de traditie: ‘Geloof je in God, de almachtige Vader? … Geloof je in onze Heer Jezus
11

Christus en in zijn kruis? … Geloof je ook in de heilige Geest?’ Bij een kinderdoopsel werden
die door de peter (patrinus) of de meter (patrina) in de plaats van het kind beantwoord. Dat
mocht in de volkstaal gebeuren: zie de Utrechtse Doopbelofte uit de 8ste eeuw, een getuige
van het Oudnederlands.
* Vroeger werden deze ondervragingen, met de bijhorende drievoudige onderdompeling, als
de kern van het doopgebeuren beschouwd. Maar in de 8ste eeuw ontstond het gebruik dat de
priester of diaken de ondervragingen doopte met de inleidende formule: Ego te baptizo in
nomine Patris et Filii et Spiritus sancti (‘Ik doop je in de naam van de Vader en de Zoon en
de Heilige Geest’). Hierdoor verschoof de kern van het doopgebeuren naar de Latijnse
formule van de priester of diaken.

3. Het belang van de prediking

* Men rekende op de geduldige prediking om de elementaire geloofskennis van het volk bij te
spijkeren.
* In de oude Kerk mocht alleen de bisschop preken en dat bleef bij de Franken aanvankelijk
ook zo. Om de leemtes van de doopcatechese aan te vullen, was dat geen ideale situatie.
Daarom bepaalde het concilie van Vaison van 529 dat ook priesters tijdens de misviering
mochten preken. Om hen daarbij te’ helpen, verschenen de eerste preekboeken, die vaak
Bijbelse preken van de kerkvaders aanprezen. Maar in de praktijk lieten de priesters zich
meestal inspireren door de moraliserende bladzijden ervan en meer nog door de
heiligenlevens met hun vele wonderverhalen.
* In 813 bepaalde het concilie van Tours dat de preek mocht gebeuren in rusticam Romanam
linguam aut Thiotiscam, ‘in de volkse Romaanse en Dietse taal’. Het is een belangrijk
getuigenis van de taalgrens die toen door Frankrijk en België liep: van Étaples, nu aan de
Franse Opaalkust, tot de huidige Belgisch-Duitse grens voorbij Wezet.

4. Naar een nieuwe praktijk van boete en vergeving

* De vele vormen van geweld en misdadigheid in de Frankische samenleving mogen niet


zonder meer aan de Germaanse inborst toegeschreven worden: vele waren geërfd uit het laat-
Romeinse Rijk. De Kerk kon daarop inspelen met haar sacrament van boete en verzoening
(biecht), maar de gevestigde praktijk ervan zorgde voor grote problemen.
12

* Voor de vergeving van de doodzonden (peccata mortalia: moord, overspel, diefstal en


afvalligheid) moest volgens de traditie een zware boeteprocedure doorlopen worden (drie jaar
publieke boete), die na het doopsel slechts één of twee keer toegepast mocht worden. Onder
druk van de toenemende zondigheid had de Kerk die procedure links en rechts al afgezwakt,
maar zelfs dan bleef ze voor ernstige problemen zorgen.
* De oplossing werd door de Ierse missionarissen (Columbanus) gebracht. Zowel in de Ierse
kloosters als in de parochies kende men de privébiecht, die op gezette tijden plaatsvond.
Vanaf ca. 600 werd ze in het Frankische Rijk geïntroduceerd en ze kende onmiddellijk veel
bijval door twee factoren.
* De eerste was de frequentie: men kon biechten volgens de noodzaak.
* De tweede was de tarifering van de penitentie: die werd opgelegd volgens de ernst van de
zonde. Om de priesters daarbij te helpen, verschenen de boeteboeken of paenitentialia.
* De nieuwe biechtpraktijk was geen lachertje. De penitenties op Ierse leest waren niet van de
poes en bovendien werd de absolutie pas gegeven nadat de penitentie volbracht was.
* Deze ontwikkeling van het biechtsacrament was positief: door de gemakkelijkere toegang
tot het sacrament werden bij het volk veel latente schuldgevoelens weggenomen. De
introductie van de privébiecht heeft vanaf de 7de eeuw een spirituele vernieuwing in de
christenheid bewerkt.

5. Strijd tegen het heidendom

a) In heidens gebied
* Missionarissen als Bonifatius en Willibrordus zijn nooit tot gedwongen bekeringen
overgegaan. Evenmin hebben hun politieke steunpilaren (Pepijn van Herstal, Karel Martel)
zulke bekeringen bevolen.
* De wijdverbreide opvatting dat de Germanen onder dwang werden bekeerd, steunt op de
uitvergroting van één fase in de kersteningsgeschiedenis van de Saksen.
* In de geest van de tijd ging voor Karel de Grote de politieke onderwerping van de Saksen
met hun kerstening gepaard. Om hun taaie verzet te breken vaardigde hij in 782 de
Capitulatio de partibus Saxoniae (Wetgeving voor de Saksische gebieden) uit, dat het
christendom met dwang oplegde en de doodstraf voor de weerspannigen voorzag.
* De wet stijfde de Saksen echter nog in hun verzet en bovendien werd ze vanuit christelijke
hoek sterk bekritiseerd (Alcuïnus, paus Adrianus I). Daarom verving Karel de Grote haar in
13

797 door het veel mildere Capitulare Saxonicum (Saksisch Capitulare), dat geen
dwangbekeringen meer kende.
* Het terreurregime van de Capitulatio heeft dus maar een 15-tal jaren geduurd en alleen in
Saksen. In de antichristelijke propaganda (o.m. van de nazi’s) werd het echter tot de algemene
regel bij de bekering van de Germanen verheven.
b) Tegen heidens bijgeloof onder de gedoopten
* Door de oppervlakkige catechese leefde er nog veel heidens bijgeloof onder het volk en de
strijd ertegen was de hoofdzorg van de ‘binnenlandse missionering’.
* Er is een Latijns document uit 743 dat de doorwerking van het heidendom in de christelijke
rangen uitstekend weergeeft: de Korte lijst van superstities en heidense gebruiken (Indiculus
superstitionum et paganiarum). In korte artikels somt het dertig nog welig tierende heidense
praktijken bij gedoopte Franken, Saksen en Friezen op. In sommige artikels wordt de praktijk
in de volkstaal aangeduid: dadsisas, nimidas, nodfyr, yrias.
* Waar ze kon, paste de Kerk de adaptatiemethode toe: het heidense gebruik niet uitroeien,
maar een christelijke stempel geven. Deze methode steunde op het begrip van de Kerk voor
heidense restanten die verbonden waren met primaire levenszorgen, zoals de vruchtbaarheid,
de oogst en het lijfsbehoud bij ziektes en natuurrampen. Om de heidense formules en offers te
vervangen, voerde de Kerk voor allerlei gelegenheden zegeningen en wijdingen met wijwater
in.
* Om het verschil tussen heidense magie en de christelijke riten uit te leggen, rekende men
weer op de prediking. Nadat de missionaris het fundament van de kerstening had gelegd, was
het de beurt aan de populi paedagogus, de opvoeder van het volk, om het verschil tussen
heidens bijgeloof en christelijk geloof in de geesten te prenten.

VII. TER AFRONDING

* Wegens tijdsgebrek hebben we geen kennis kunnen maken met andere belangrijke facetten
van de Frankische Kerk: de heiligenverering en de relieken (met de bedevaarten), de liturgie
(met het ontstaan van het Gregoriaans onder Frankische invloed), de georganiseerde armen-
en ziekenzorg (een volstrekte nieuwigheid die de Kerk in de samenleving had gebracht) …
* De Frankische Kerk heeft ook bijgedragen tot de ontwikkeling van het Europese gevoel. Tot
vandaag worden twee figuren geëerd als de vaders van Europa. Reeds kort na zijn dood werd
Karel de Grote bejubeld als ‘vader van Europa’ (Europae pater). Zijn culturele
renaissancebeweging heeft een blijvende bijdrage tot de Europese beschaving geleverd.
14

Verder werkt de manier waarop hij binnen zijn ene rijk ruimte liet voor de regionale
gevoeligheden, door in het huidige project van Europese eenmaking. Ten slotte stond het voor
Karel de Grote vast dat dit project christelijk geïnspireerd moest zijn.
* Dankzij de Frankische Kerk werd Benedictus van Nursia († ca. 547) de andere ‘vader (of
patroon) van Europa’. Het was immers onder impuls van Karel de Grote, Lodewijk de Vrome
en hun benedictijnse vertrouwensman Benedictus van Aniane, dat de familia sancti Benedicti
zich over Europa begon te verspreiden.
* Toen na het verdwijnen van de steeds zwakkere Karolingers en de afloop van de IJzeren
Eeuw (870-950) Europa uit de duisternis opstond, kon het teruggrijpen naar wat de
Frankische Kerk als basis had gelegd om zelfbewust het tweede millennium binnen te
stappen.

Pierre Trouillez

e-mail: pierre.trouillez@skynet.be
1

TIJDSBAND
POLITIEK KERK
430: dood van Augustinus van Hippo
ca. 450: kerstening van Ierland (H. Patrick)
476: einde West-Romeinse Rijk Gallische Kerk goed ingeplant
(ca. 115 bisdommen)
481: Clovis koning van de Franken
begin van de Merovingische dynastie
498: doopsel van Clovis
511: Dood van Clovis, verdeling van het rijk 511: eerste Merovingisch concilie (Orléans)
529: concilie van Vaison (priesters
mogen preken tijdens de mis)
ca. 547: dood van Benedictus van Nursia
576: Ragnemod, eerste Frankische bisschop
van Parijs
ca. 600: Columbanus in het Frankische Rijk
ca. 600: begin van de kerstening van Engeland
613-649: Chlotarius II en Dagobert I, één rijk 614: concilie van Parijs (kerkhervorming
ca. 640: optreden van de Heilige Eligius
649: begin Vadsige Koningen en hun hofmeiers begin verval Frankische Kerk
ca. 675: laatste Merovingisch concilie
ca. 675: geboorte Winfrid in Essex
ca. 700: Winfrid monnik in Nursling
714: dood van hofmeier Pepijn van Herstal
negen jaar burgeroorlog 718: Winfrid begint aan peregrinatio
pro Christo
bezoek aan paus Gregorius II
nieuwe naam Bonifatius
719: Bonifatius naar Germanië
722: Bonifatius, bisschop van Germanië
723: Karel Martel, hofmeier, alleenheerser
732: slag van Poitiers
737: Karel Martel houdt de troon vacant hoogtepunt verval Frankische Kerk
741: dood van Karel Martel
2

Karloman, hofmeier van Austrasië


Pepijn de Korte, hofmeier van Neustrië
742: Concilium Germanicum (Austrasië)
743: Nieuwe koning Childerik III
744: concilie van Soissons (Neustrië)
745: Bonifatius bisschop van Mainz
747: Karloman wordt monnik in Monte Cassino
Pepijn de Korte enige hofmeier
751: afzetting van Childerik III
staatsgreep van Pepijn de Korte
begin van de Karolingische dynastie
753: Bonifatius naar Friesland
Lullus aartsbisschop van Mainz
754: zalving van Pepijn de Korte door 754: dood van Bonifatius bij Dokkum
paus Stefanus II
756: ontstaan van de Pauselijke Staat 756: ontstaan van de Pauselijke Staat
768: dood van Pepijn de Korte
opvolging door Karel de Grote
774: Karel de Grote wordt ook
‘koning van de Longobarden’ Plan van de ‘Karolingische renaissance’
782: Capitulatio de partibus Saxoniae
797: Capitulare Saxonicum
800 (Kerstdag) keizerskroning van Karel de
Grote door paus Leo III
813: ‘één concilie met vijf brandpunten’
814: dood van Karel de Grote
opvolging door Lodewijk de Vrome

You might also like