You are on page 1of 38

VORM EN FUNCTIE

Vorm en functie
Prof. ir L. van Duin

Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van


hoogleraar Architectonisch ontwerpen: vorm en functie aan de
Faculteit der Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft
op 10 februari 1995.
Uitgave Publika tie bureau Bouwkund e
Faculteit der Bouw kunde, Technische Universiteit Delft
Be rlageweg 1, 2628 CR Delft, telefoon (01 5) 784737
Typewerk Anne mieke Bal-Sand ers
Lay-out He nk Berman
Foto 's Hans Krüse
Omslag Deurbanistisch schema (USSR 1930)
Druk NKB Offse t bv, Bleiswijk

Cip -gegevens Koninklijke Bibliotheek, De n Haag


Duin, L. va n
Vorm e n functie / L. va n Duin, - Delft : Publikatie buro
Bouwkunde, - III . Inaugurele rede Technische Universiteit Delfr.
ISBN 90-5269-173-8
NUGI 923
Trefw .: bouwkunst; vormgeving

Copy right © 1995 L. van Duin

Niets va n deze uitgave mag worde n verveelvoudigd e n/ of openbaar gemaakt


word e n d oor middel va n dru k, fotokopie, microfilm , of op welke a nd ere w ij ze
dan ook, zo nder voorafg aa nde schriftelijke toeste mming va n de uitgever.
Voor mijn vader, die 1ne bet bouwvak binnenleidde
Mijnheer de Rector Magnificus,
leden van het College van Bestuur,
Collegae hoogleraren en
andere leden van de universitaire gemeenschap.
Zeer gewaardeerde toehoorders.
Dames en heren.
'Dan verscbijn t de metselaar. Als er klei in de bULl 11 is} dan is er ook een steen-
fabriek die bakstenen levert. Zo niet} dan z ijn er de stenen waaruit de oever
gevormd is. En terwijl de metselaar baksteen op baksteen legt is de timm erman
verderop al aan de slag gegaan. Vrolijk klinken de bijlslagen. Hij maakt bet da/3.
U'lat voo r da/3? Is bet 177 00 i of lelijk? Hij weet bet niet. Het is een dak'}

1 Ver van de gladde en glimmende bedrijfsgebouwen langs


de snelweg vormen de steenovens nog altijd een beeld-
bepalend element in het uitelwaardenlandschap . Ze leverden de
baksteen waar ik als jongen de muren mee leerde metselen die
ik later, als architect, zou tekenen. Het gaat om bouwwerken
zonder enige pretentie, zonder wervende façade , waar in plaats
van academische overwegingen een ambachtelijk vakmanschap
de toon zet. Het zijn bouwwerken waarvan Adolf Loos zeker
zou zeggen dat ze er staan alsof ze niet door mensen bedacht
zijn, alles ademt vanzelfsprekendheid en rust uit. Ze hebben een
éénduidig overheersende functie waarop de vorm volledig is
afgestemd. Als je naar de steenoven van Zevenaar kijkt 2, zie je
dat de vorm van de buitenkant de resultante is van de vorm van
de binnenkant én van het materiaal dat nodig is om het bakpro-
ces zonder al te veel warmteverlies te laten verlopen. Het is een
op zichzelf staand, regelmatig en streng bouwwerk. Het heeft
een beeldkwaliteit die vergelijkbaar is met het kogellager dat
Philip Johnson - bij de opening van zijn tentoonstelling Decon-
structivist Architecture (1988) - plaatst tegenover de gefragmen-
teerde en onrustige beeldtaal van het deconstructivisme van
deze tijd.
De Zevenaarse steenoven is inmiddels gesloten. De specifieke
vorm maakt hergebruik niet eenvoudig. Het bedrijfsterrein ligt er
geschonden bij - het zal wel een themapark worden en ingepast
in de bedrijfsterreinencultuur van de jaren negentig, waar mega-
complexen voor de vrije tijd de plaats gaan innemen van pro-
duktiebedrijven .

7
Een aantal van mijn voorgangers , waaronder professor
Brouwer3 , was van mening dat de vorm van bouwwerken die
op grond van een enkelvoudig doel zijn ontworpen, net als
sommige motoronderdelen, een in het oog springende overeen-
komst met de functie kan bereiken. Het vormgevingsproces van
produkten die op steeds dezelfde wijze worden gebruikt, zou zo
beschouwd een natuUlwetenschappelijk karakter hebben. Het
zou gaan om. tijdloze vormen, die hun vormbepalend principe
als het ware ingebouwd in hun functie meedragen. Daarmee
wordt in elk geval voor een aantal bouwopgaven de lijn dOOl"ge-
trokken van de ontwikkeling die in de achttiende eeuw in gang
wordt gezet en die bekend staat als de rationalisering van het
architectonische denken.
Hoe dit rationaliseringsproces in aanvang verliep wordt onder
andere gedocumenteerd in Van but tot 1nacbine (1978) , waarin
onderzoek van en over de Franse rationalisten uit de Verlichting
is gebundeld: Laugier, Patte, Durand. Of in studies van Collins,
Tzonis en Vidler4 , die laten zien dat rationalisering van de archi-
tectuur - in de zin van velwetenschappelijking: de toepassing
van observatie, vergelijking en experiment - zich geleidelijk aan
voltrekt. Pas in de loop van de negentiende eeuw beperkt de
rationalisering van het ontwerp zich niet meer tot vraagstukken
van sterkte en stabiliteit - het streven naar constructieve doelma-
tigheid - maar gaat zij ook de organisatie van maatschappelijke
activiteiten en de verdeling van ruimtes in een bouwwerk bepa-
len - het streven naar functionele doelmatigheid. Het klassieke
begrip schoonheid verliest in dit proces aan zelfstandigheid: het
wordt een inherente eigenschap van een bouwwerk dat - als het
in constructieve en functionele zin doelmatig is - een structuur
zou bezitten als van een natuurlijk organisme.
Het is vooral de Amerikaanse architect Sullivan die met zijn
bouwwerken en geschriften aan het eind van de negentiende
eeuw van grote betekenis is voor de verspreiding van deze orga-
nische benaderingswijze 5 . In plaats van zich bezig te houden

8
met de mogelijke toepassing van historische stijlen in een nieuw
ontwerp , zocht hij naar stijl in de organische betekenis van
gelijksoortigheid van constructieve en kunstzinnige middelen.
Historisch architectuuronderzoek was niet langer nodig. De
vorm van bouwwerken moest niet worden opgelegd maar ont-
dekt: functie zelf zou vorm zoeken. Deze opvatting sloeg sterk
aan en leeft ook aan onze faculteit nog steeds. Maar iedereen is
het er inmiddels wel over eens dat Sullivans beroemde uitspraak
'form follows function ' niet voor elke bouwopgave opgaat. In
alle gevallen waar de functie een bundeling is van verschillende
en wisselende activiteiten is een andere werkwijze nodig.
Brouwer pleit in navolging van professor Zweers voor een
wetenschappelijke analyse van functies 6 , maar ziet wel dat de
vormen, zelfs als het gaat om bedrijfsgebouwen, daar niet logi-
scherwijze uit volgen. Toch heeft men lange tijd verondersteld
dat uit een taxonomie van constructieve en functionele vereisten
en systematische bewerkingen daarvan de meest passende vorm
zou kunnen worden afgeleid. Dit heeft na de tweede wereldoor-
log geleid tot een hausse in de ontwikkeling van ontwerpmetho-
den. Studies van ]ones, Broadbent en Foqué bieden hiervan een
overzichtl. Alexanders Notes on the synthesis offonn (1964) bete-
kent een hoogtepunt in deze ontwikkeling. Hoewel Alexander
in zijn latere werk de gedachte heeft losgelaten dat op basis van
logische analyse, kwantificering en computertechnologie eendui-
dige oplossingen voor alle mogelijke bouwopgaven zouden
kunnen worden verkregen en verschillende studies eind jaren
zestig al laten zien dat onze classificatietechnieken tekort schie-
ten om alle parameters van een probleem te bepalen8 , houdt
een aantal wetenschappers nog altijd vast aan het streven bouw-
kundige problemen uitputtend te definiëren. Anderen wringen
zich in allerlei bochten om het vraagstuk van de keuzemogelijk-
heden voor de architect, dat ondanks alle kwantitatieve en ob-
jectieve methoden blijft bestaan, te kunnen omzeilen. Ze perken
hun onderzoek steeds verder in en verliezen zich in minutieuze

9
details. Hiermee wil ik zeker niet beweren dat een architect
voorbij zou kunnen gaan aan kwantitatieve analyse van de func-
tionele kontekst van een probleem. Uit analyse van het gewen-
ste gebruik van een gebouw kan worden afgeleid welk ruimte-
beslag een bepaalde bundeling van activiteiten vraagt en hoe
deze hoeveelheid ruimte over een gebouw kan worden ver-
deeld. Maar uit een hoeveelheid volgt geen hoedanigheid. Om
de vorm van een gebouw te bepalen is het nodig gebruik te
maken van eerdere oplossingen van een verwant probleem.
Daarbij speelt kennis van typologie en verbeeldingskracht - het
vermogen om met overgeleverde vormen creatief om te gaan -
een belangrijke rol.

Tussen vorm en functie bestaat een voortdurende spanning die


niet door logische procedures kan worden opgelost. Behne
schetst in Der moderne Zweckbau (1923) drie mogelijke houdin-
gen die je binnen dit spanningsveld kunt aannemen. Allereerst
die van de functionalist - deze beroept zich op de machine als
werktuig in beweging en zoekt naar de principiëel juiste oplos-
sing voor een specifiek doel. Ten tweede die van de rationalist -
deze verwijst eveneens naar de machine , maar dan om de ele-
gante vorm daarvan en zoekt naar algemeen geldige oplossin-
gen voor alle mogelijke gevallen.Tenslotte die van de utilitarist -
deze zoekt naar een praktische aanpak voor een specifiek pro-
bleem en refereert hoogstens aan de machine voorzover het
hem om het economische principe ervan gaat.
De functionalist velwerpt het idee dat er apriori vormen bestaan:
bij ieder ontwerp moet er opnieuw gezocht worden naar de
vorm die in de opgave zelf besloten ligt. Uit de specifieke
gevormde delen kan de vorm van het geheel kristalliseren. Deze
aanpak is duidelijk afleesbaar uit de koeienstal die Häring bij
Holstein (1922) bouwde. De vorm daarvan is geheel in overeen-
stemming met de eisen die destijds voor het houden van koeien
golden. Maar in de jaren zeventig wilde de toenmalige bezitter

10
de koeienstal slopen, omdat er geen varkens in pasten. En zo
stuiten we op een wezenlijk probleem van het organische func-
tionalisme: wanneer een ruimte voor één functie ontworpen is,
kan deze niet gemakkelijk andere functies in zich op nemen.
In de benadering van de rationalist is dit bezwaar ondervangen:
hij gebruikt neutrale vormen die minder direct aan één functie
zijn gekoppeld. Op grond van typologisch onderzoek ontwikkelt
hij een algemene voorstelling van het geheel van een bouwwerk
die de onderdelen bepaalt en stelt de vorm als een apriori gege-
ven. Een verandering in functie kan binnen zekere grenzen
opgevangen worden door middel van een universele normering
van onderdelen en het toepassen van prototypen.
Eén van de belangrijkste vertegenwoordigers van het utilitarisme
is Durand. Net zoals Linnaeus dat voor de biologische weten-
schap deed, stelt Durand via vergelijking van een reeks op func-
tie geclassificeerde gebouwen vast welke soorten onderscheiden
kunnen worden. Zo kan hij regels geven voor het ontwerpen
van nieuwe, soortgelijke bouwwerken. In Leçons d'Architecture
(1809) vervangt hij het Vitruviaanse schema , dat architectuur
definiëert in termen van duurzaamheid, bruikbaarheid en
schoonheid - begrippen waar de ministeriële nota RuiJnte voor
architectuur (1991) later weer op zal teruggrijpen om architec-
tonische kwaliteit te omschrijven - door een schema waarin
'Utilité' - dat staat voor doelmatigheid en economie - een centra-
le plaats inneemt. Een gebouw is doelmatig als het solide en
comfortabel is en de gebruiker een gezonde omgeving biedt.
Het is economisch als het symmetrisch, regelmatig en eenvoudig
is. Durands eigenlijke lessen draaien om de veelbesproken com-
binatieleer - een ordeningsprincipe om materiële en ruimtelijke
onderdelen los van hun functie samen te voegen tot een ge-
bouw - dat bij uitstek geschikt is om de nieuwe bouwopgaven
van de negentiende eeuw snel en op grote schaal te realiseren.

11
Een mooi voorbeeld van zo'n utilitaristische aanpak zie je bij de
zilverfabriek 'Van Kempen en Begeer', zeventig jaar voor de
Zevenaarse steenfabriek gebouwd naar een plan van Van
Kempen aan de weg tussen Voorschoten en Leiden. De fabriek
ligt halverwege een door bomen omringd perceel en gaat schuil
achter een monumentale gevel. Juist door zijn neutrale indeling
heeft het gebouw heel gemakkelijk een nieuwe bestemming
kunnen krijgen en is door de Amerikaanse architect Robert Stern
omgevormd tot een toonaangevend postmodern gebouw: het
hoofdkantoor van de modefirma Mex:x-InternationaI9 .
Stern put vrijelijk uit de geschiedenis en zoekt zowel in zijn
praktische als theoretische werk naar de lijnen, breuken en raak-
vlakken van opeenvolgende stijlen vanaf de renaissance tot nu.
Hij gaat na welk historisch materiaal in een gegeven situatie
bruikbaar is en streeft naar een evenwichtige verhouding tussen
drie vormgevende principes: het classicisme, het streekgebon-
dene en de bouwtechnologie. Aan het oorspronkelijke langwer-
pige hoofdgebouw van de zilverfabriek voegt Stern een aantal
nieuwe elementen toe met een specifieke vorm en een eigen
functie. Door verschil in materiaalgebruik speelt hij de bestaande
en nieuwe elementen verder tegen elkaar uit. Zo refereert het
gebouw aan de elegantie en het vakmanschap van de laat-acht-
tiende eeuwse ambachtslieden en is het toch onmiskenbaar van
deze tijd. Zowel door wat het vertelt - de keuze van preceden-
ten - als door de manier waarop het wordt verteld, wordt het
ontwerp opgenomen in het verhaal van de architectuur dat Stern
op zijn beurt verder vertelt. In Comp/exity and Contradiction in
Arcbitecture (1966) en Learningfr01n Las Vegas (1972) heeft
Venturi een aantal denkbeelden ontvouwd die aan de heteroge-
ne beeldtaal van postmodernisten als Stern ten grondslag liggen .
Voor hen is de verwijzing naar de machine niet meer dan een
metafoor, één van de mogelijke talige invullingen van de relatie
tussen vorm en functie, die pas betekenis krijgt in een specifieke
historische context.

12
2 De postmodernisten tasten de uitgangspunten van zowel
functionalisten als rationalisten in de kern aan. Met name
de functionalisten voelen zich aangevallen. Tot nu toe velweren
ze zich met gemeenplaatsen en bagatelliseren het postmodernis-
me als een voorbijgaand modeverschijnsel: Nederlanders zouden
te nuchter zijn voor een monumentale en frivole architectoni-
sche beeldtaal. Ze refereren graag aan het werk van architecten
uit de bloeiperiode van het functionalisme , alsof de betekenis
daarvan - en het geloof dat technologische vooruitgang ook
maatschappelijke vooruitgang impliceert - in deze tijd nog zon-
der meer geldt. De postmodernisten zien hun aanpak als een
gemakzuchtig beleden functionalisme , dat naadloos aansluit op
het prestatiedenken dat steeds meer terrein wint: de architect
levert alleen nog materiaalloze ruimteplannen , die het uitvoe-
rend bouwbedrijf op grond van een prestatiegericht bestek van
een constructie voorziet en aan de opdrachtgever voorlegt. Deze
wil verhuurbare vloeroppervlakten met een lichte gevel ertegen-
aan - liefst veel spiegelend glas - die architectonische kwaliteit
moet suggereren - vertaald naar de huurder: een kwalitatief
hoogwaardige werkplek op toplokatie. Vanuit een onvelwachte
hoek - volgens hen zijn het juist de postmodernisten die zich
kritiekloos aanpassen aan de eisen van de markt - zien de func-
tionalisten zich hun rol van avantgarde uit handen genomen en
in een soortgelijke positie gedrongen als waarin hun voorgan-
gers het academisme plaatsten.
Tegenover het bevlogen idealisme van de functionalisten stellen
de rationalisten de ogenschijnlijk koele en objectieve blik van de
systematicus. Maar telwijl de natuurwetenschappen de idee van
één waarheid hebben losgelaten en aan elke CdeeOtheorie de eis
stellen dat zij haar eigen grenzen en dus haar tijdelijke houd-
baarheid aangeeft, blijven beiden - rationalisten en functionalis-
ten - vasthouden aan een universele norm voor de architectuur.
Tegenover de tweespalt tussen morele eisen en objectieve nor-
men die daarmee samenhangt, stelt het postmodernisme een

13
meer pragmatisch pluralisme. Veel meer dan een stijlkenmerk is
het postmodernisme dan ook een houding, het vermogen van
een architect behendig te manoeuvreren tussen verschillende
architectuurbenaderingen binnen de steeds complexere en vaak
paradoxale produktieverhoudingen van de jaren negentig. De
keuze om in kleine bureaus te werken die veel architecten juist
nu maken - driekwart van de architectenbureaus telt niet meer
dan vier personen 10 - is voor een deel uit nood geboren, maar
ook mogelijk door inventief gebruik te maken van automatise-
ring, ingenieursbureaus, managementbureaus, of ander soort
expertise . Het geeft de architect, die toch al in de marge wordt
gedrongen, in ieder geval meer speelruimte en is zo een verbe-
tering ten opzichte van zoveel hiërarchisch georganiseerde grote
bureaus - waar sterke arbeidsdeling en specialisatie maar al te
vaak leidt tot 'marktconforme' gebouwen die beter langs de digi-
tale snelweg hadden kunnen staan.
Nu architectenselectie ook onder invloed van de Europese een-
wording eerder plaats vindt op grond van specifieke ervaring ,
brede bundeling van specialisaties en goede financiële positie
van een bureau dan op grond van een uitgesproken architecto-
nische benadering, is het de vraag welke mogelijkheden een
architect en de architectuur desondanks nog heeft. Voor een ant-
woord op deze vraag reisde ik met de architectuurtrein naar de
stad Groningen, waar onlangs twee Spraakmakende projecten
zijn gerealiseerd.

3
'Als ik binnenkort voor Mendini in Groningen moet zijn,
ga ik gauw naar Grassi kijken ', zei de voorzitter van de
Bond van Nederlandse Architecten (BNA) , toen hem onlangs
werd gevraagd naar het mooiste gebouw van Nederland dat na
1980 is gerealiseerd l1 . Hij gaf daarmee niet alleen aan dat het
vooral buitenlandse architecten zijn die op dit moment in het
architectuurdebat de toon zetten, maar maakte en passant duide-
lijk wat een breed publiek aanspreekt - het Groninger Museum

14
van de Italiaanse top-designer Mendini - en waar hij beroeps-
matig in geïnteresseerd is - de Openbare bibliotheek van de
Milanese architect Grassi. Door vorm en functie van beide pro-
jecten op enkele punten met elkaar te vergelijken zal ik twee
richtingen aangeven die zich op dit moment in het ontwerpon-
derzoek aftekenen. Waar in Grassi's project door middel van
typologisch onderzoek de nadruk wordt gelegd op de kennis
die in de architectuur zelf besloten ligt en het design achtelwege
blijft, worden in Mendini's project de grenzen van de architec-
tuur verkend en overschreden door nieuwe impulsen voor de
vormgeving te ontlenen aan actuele ontwikkelingen op intellec-
tueel en artistiek gebied: van filosofie tot videoclip .

Aan het eind van de jaren tachtig is Groningen door een gift van
de Nederlandse Gasunie in staat een nieuw museum te bouwen
in het Verbindingskanaal aan de zuidkant van het centrum.
De directie kwam op het idee de diversiteit van de collectie als
uitgangspunt te nemen voor het ontwerp en naar een collage
van kleinere musea te streven die door vier verschillende ont-
werpers zouden moeten worden vormgegeven onder regie van
Mendini1 2 . Natuurlijk werd er een managementbureau aange-
trokken om het bouwproces te begeleiden en het budget te be-
waken, en het Nederlandse architectenbureau met de toepasse-
lijke naam Team 4 werd aan de ontwerpers toegevoegd om er
voor te zorgen dat het resultaat zou beantwoorden aan de
Nederlandse bouwnormen en aan het Programma van Eisen.
Daarin stond de ruimtebehoefte van het nieuwe museum in
detail beschreven en waren bouwkundige eisen vastgelegd. Op
grond van de collectie, de velwachte bezoekersaantallen en de
personeelssterkte werd gevraagd om een vloeroppervlakte van
zo'n 7.300 m 2 13 .

Hoe kom je vanuit deze programmatische gegevens tot vorm?


Het uitgangspunt om de diversiteit van de collectie tot uitdruk-

15
Groninger Museum

16
king te brengen vraagt eigenlijk om een functionalistische aan-
pak - waarbij de vorm van het geheel zonder vooropgezette
bedoeling ontstaat door samenvoeging van deelontwerpen die
onafhankelijk van elkaar zijn ontwikkeld. Als vorm en functie
niet exact samenvallen, wat bij het exposeren van kunst het
geval is - zeker wanneer tentoonstellingen vaak wisselen - laat
zo'n aanpak echter veel ruimte voor individuele expressie en is
het resultaat onvoorspelbaar. Om de deelontwerpen op elkaar af
te stemmen en ervoor te zorgen dat het plan past in de histori-
sche omgeving, grijpt Mendini terug op het academisme van de
Parijse Ecole des Beaux-Arts. Daar werd de classicistische bena-
dering, die gebaseerd was op een heldere maatsystematiek en
exacte compositie, verbonden met een op functie georiënteerde
aanpak, en geheel in de geest van de Beaux-Arts verdeelt
Mendini de programma-onderdelen vooraf op zodanige wijze
dat er een heldere hiërarchie ontstaat rondom een passende cli-
max. Zijn plan is het best afleesbaar in de plattegrond. Door de
symmetrische opzet heeft deze wel iets van een reeks gietstuk-
ken die , nadat ze zijn geslepen en van gaten voorzien, samen
zijn gevoegd tot een complexe machine. Drie bouwdelen, elk
met een eigen bestemming, liggen langs een as in het kanaal en
worden met elkaar verbonden door gangen. Dwars op de as ligt
een brug voor fietsers en voetgangers , die het centrum van de
stad verbindt met het station.
Het centrale bouwvolume bestaat in hoofdzaak uit een dertig
meter hoge goudkleurige doos. Dit meest opvallende onderdeel
bevat het depot - de schatkamer van het museum - en de toe-
gangshal, van waaruit een monumentale en met mozaïektegel-
tjes beklede trap afdaalt naar de tentoonstellingspaviljoens. Aan
weerszijden van deze doos bevinden zich twee kleinere volu-
mes , waarvan het ene bekleed is met roze en het andere met
zachtgroene betonplaten. Ze bevatten de technische ruimten,
prentenkabinet, aula, bibliotheek en café.
Het westelijke bouwvolume bestaat uit twee op elkaar gestapel-

17
Depot

Kanto ren Oude beeldende kunst

Ooste rse ke ramie k Toega ngshal/café Hedenda agse


beeldend e kunst

Archeologie/ Technische ruimten \X1isselend e


geschie de nis pre nte nkabin et/ aula tentoonstellingen
bib liotheek
Groninger Museum , plattegrond en

18
de delen. Het onderste deel - van de hand van de ontwerper De
Lucchi - heeft een vierkante plattegrond van ongeveer dertig bij
dertig meter en is onderverdeeld door kolommen. Het loopt
naar boven iets taps toe en is van buiten bekleed met rode bak-
steen, hét traditionele bouwmateriaal van Groningen. Bestemd
voor de presentatie van archeologie en de geschiedenis van de
stad, bevat het een aantal driedimensionale objecten die , als
decorstukken, schijnbaar willekeurig tussen de kolommen zijn
geplaatst. Het bovenste deel bestaat uit een ruimte met een cir-
kelvormige plattegrond. De omtrek is aan de buitenkant bekleed
met aluminiumplaten en wordt aan de binnenzijde gevormd
door een doorlopende, verlichte vitrine. De ruimte is ingedeeld
met slingerende vitrages. Ze bevat Oosterse keramiek en is ont-
worpen door Philippe Starck.
Het oostelijk bouwvolume bestaat eveneens uit twee op elkaar
geplaatste delen. Het onderste bevat tV·lee verdiepingen met een
vierkante plattegrond van ook weer dertig bij dertig meter, die
beide zijn opgedeeld in negen kabinetten. Hier is de hedendaag-
se beeldende kunst ondergebracht en ruimte vrijgehouden voor
wisselende tentoonstellingen. De buitenzijde is bekleed met een
laminaat, in een patroon dat is afgeleid van een laat-negentiende
eeuws schilderij van De Signac. Een halfronde betonnen trap
leidt van dit door Mendini ontworpen paviljoen naar het meest
spraakmakende deel van het museum, van de hand van Coop
Himmel b(l)au, dat bestemd is voor de verzameling oude beel-
dende kunst.

De programma-onderdelen zijn niet alleen elk in een eigen volu-


me ondergebracht, de verschillende paviljoens zijn ook op heel
specifieke wijze ingericht. Het Groninger Museum is een mono-
functioneel bouwwerk geworden en lijkt in dit opzicht wel een
steenoven. In zijn constructieve uitwerking en materiaalkeuze
laat het zien dat er met behoud van nauwkeurig omschreven
functionele eisen nog een scala aan keuzemogelijkheden open-

19
Groninger Museum

20
ligt. Hoewel voldaan is aan technische criteria als de gebouw-
omhullende oppervlakte in relatie tot het volume, de isolatie-
waarden, het glaspercentage enzovoort, toont de huid - ook
weer in de academische traditie - niets van het constructieprinci-
pe van het gebouwen is op eigenzinnige en postmoderne wijze
door elk van de ontwerpers gematerialiseerd. Het is waarschijn-
lijk om deze reden dat een groot deel van de Nederlandse archi-
tectengemeenschap zich er aan stoort. Het zou niets met archi-
tectuur te maken hebben, wellicht met uitzondering van het
deconstructivistische deel van Coop Himmelb(l)au, omdat dit in
zijn verschijningsvorm de constructieve opzet - zowel in het
interieur als exterieur - zichtbaar zou laten: dubbelwandige ,
schots en scheef langs elkaar stekende staalplaten die, daar waar
ze elkaar niet raken, worden verbonden door glas. De rusteloze
vorm is niet verklaarbaar vanuit functionele overwegingen. Mijns
inziens wordt deconstructie - filosofisch gezien een vruchtbare
methode om verstarde systemen open te breken - hier alleen
stilistisch ingezet, en de pluriformiteit van het postmodernisme
teruggebracht tot een visueel probleem.
Zoals Parijs met het Centre Pompidou de mentaliteit van de ja-
ren zestig afsloot, zo heeft Groningen zich willen profileren met
het postmoderne monument van de jaren tachtig, een amalgaam
van glamour architectuur, design, camp, cult en business art.

Op de plaats waar nu het Groninger Museum staat ontwierp


Grassi halverwege de jaren tachtig vijf op rij staande stadsvilla's.
Dit ontwerp ging om politiek-economische redenen niet door.
Toen de Openbare Bibliotheek ging bouwen op de voormalige
Wolters-Noordhof lokatie - een vierkant bouwblok van zestig bij
zestig meter in de middeleeuwse stadskern - droeg de gemeente
Grassi voor als architect. En net als Mendini werd hij door een
managementbureau en een Nederlands architectenbureau bege-
leid. De omvang van de bibliotheek is gebaseerd op een inwo-
neraantal van 170.000. Op grond van ministeriële normen kwam

21
Openbare Bibliotheek Groningen

22
men zo op een vloeroppervlakte van 8.000 m 2 14, ongeveer
evenveel als het Groninger Museum.

Soms is aan bouwopgaven een programmatische eis verbonden


die de vormgeving in hoge mate beïnvloedt. Zo wordt aan
openbare bibliotheken de eis van controle gesteld. Het panop-
tisch schema, ontwikkeld in het gevangenisontwerp en gestruc-
tureerd vanuit de controlerende blik, is daarom lange tijd typisch
geweest voor de ruimtelijke opzet van het belangrijkste pro-
gramma -onderdeel van een bibliotheek: de lees- en uitleenruim-
te. De bibliotheken van Boullée, Durand en Asplund en ook van
Aalto laten dit duidelijk zien 15 . Nu artificiële controletechnieken
als televisie en magnetische beveiligingssystemen de controle-
rende natuurlijke zichtlijn kunnen vervangen, verliest het panop-
tische schema voor bibliotheken zijn betekenis als vormbepa-
lend element. Het typische verband tussen functie en vorm van
een bibliotheekgebouw vervaagt. Het sociale programma lijkt
nog de enige invalshoek van waaruit de ruimtelijke opzet kan
worden ontwikkeld. Door de interne samenhang tussen afzon-
derlijke activiteiten van elke categorie gebruikers in een diagram
weer te geven, kan het programma operationeel worden
gemaakt. Maar een bewegingsdiagram is, in tegenstelling tot het
panoptisch schema, niet formeel gestructureerd. Een bibliotheek
vraagt immers alleen nog een hermetisch gesloten schil met één
toegang, en daarbinnen een route om het boekenbestand uit te
stallen. De lengte van de route en de aanwezigheid van de schil
kunnen uit programmatische eisen worden afgeleid, maar niet
de vorm van beide. Een bibliotheekprogramma kan, net als dat
van een supermarkt, in alle denkbare vormen worden onderge-
bracht.

Voor Grassi was de kern van de opdracht het grootschalige pro-


gramma van de bibliotheek op vanzelfsprekende wijze in te pas-
sen in het bestaande stedelijk weefse11 6. Al in de eerste ontwerp-

23
Openbare Biblio theek Groningen , plattegrond eerste verdieping

24
schetsen neemt hij op grond van situatieve en compositorische
ovelwegingen centraal in het plan een lege ruimte op ter breed-
te van een perceel, die de perspectivische as van de compositie
benadrukt. Samen met de uitsparingen voor de bestaande monu-
menten deelt hij zo het bouwblok op in drie bouwmassa 's,
waarin de afzonderlijke programma-onderdelen doelmatig kun-
nen worden ondergebracht. De smalle strook aan de achterzijde
bevat uitsluitend gangen en trappen. Aan weerszijde van de
open ruimte liggen de kantoren. Het doosvormige hoofdvolume
bevat de boekenkasten, opslagplaats en leesruimte.

Ik gaf al aan dat het programma van een bibliotheek geen bij-
zondere aanknopingspunten biedt voor de vorm. De plattegron-
den van Grassi's gebouw duiden dan ook niet op gebruik als
bibliotheek: ze zijn veel minder dan die van het museum afge-
stemd op de functie die er nu in is gehuisvest. De organisatie
van de plattegrond maakt meerdere bestemmingen mogelijk.
Grassi had de plattegronden ook eigenlijk al ontwikkeld in eer-
dere projecten en heeft ze hier opnieuw gebruikt17 - soms is iets
zo mooi dat het herhaald moet worden. Empirische observatie in
de gebruiksituatie heeft laten zien dat de bibliotheek voldoet
aan de gestelde eisen 18 . Hoewel verdere ruimtelijke differentiatie
naar doelgroepen in de toekomst niet zonder ingrepen zal kun-
nen worden gerealiseerd, bezit de bibliotheek eerder dan het
museum de kwaliteit van flexibiliteit en economie , die van
gebouwen tegenwoordig wordt gevraagd.
De bibliotheek heeft een modulaire structuur en is zoveel moge-
lijk opgebouwd uit geprefabriceerde onderdelen. De muren - die
steeds terugkeren in Grassi's projecten 19 - zijn uitgevoerd in
schoon metselwerk en bevatten maar twee soorten ramen: grote
en kleine in crème en standgroen. In de achtergevel komt de
tectonische kwaliteit van de muur het best tot zijn recht. De
diepe ligging van de kozijnen en de afwezigheid van lateien ver-
sterken het objectieve en ambachtelijke karakter van de muur.

25
Openbare Bibliotheek Groningen

26
Net als Loos en Durand laat Grassi zich leiden door eerdere
oplossingen voor vergelijkbare ontwerpproblemen. Hij maakt
daarbij geen onderscheid tussen de technische en architectoni-
sche vorm en werkt daarom met eenvoudige en beproefde con-
structies. Er is niets onberedeneerds in het ontwerp - bouwvolu-
me , parcellering en de stad ter plaatse zijn precies op elkaar
afgestemd. Zoals Stern's nieuwe toevoegingen in compositori-
sche en functionele zin hecht zijn verbonden met de bestaande
zilverfabriek, zo lijken de bestaande monumenten in de Gro-
ningse binnenstad deel van Grassi's gebouw te worden. Het
bestaande voegt zich naar het nieuwe en niet andersom.
Het is de vraag of Mendini's museum met al zijn spectaculaire
effecten - die door de media nog eens in geuren en kleuren
worden uitgemeten - zich na een kortstondig choquerende wer-
king juist niet moeiteloos voegt naar het bestaande. Moeten we
de heterogene beeldtaal ervan met de Franse filosoof Lyotard
vrolijk anarchistisch noemen , of zien als een manifestatie van
cynische willekeur?20 Naar aanleiding van de Biënnale van
Venetië (1980) concludeert Habermas dat postmoderne architec-
ten zich volledig conformeren aan de markteconomie , die de
meeste kans biedt aan vlotte vormgevers die handig op een
nieuwe trend weten in te spelen of, beter nog , zelf trendsetter
zijn. Voorstanders prijzen de onstuimige beeldtaal van Mendini
en de zijnen , die juist door zijn overdadigheid bedoeld zou kun-
nen zijn als ironisch commentaar op de overkill aan beelden in
de postindustriële informatiemaatschappij. Dit commentaar zou
ook, zoals bij Co op Himmelb(l)au, een andere vorm kunnen
aannemen: beelden worden zo afgebroken dat geen enkele in-
terpretatie meer mogelijk lijkt. Mocht een dergelijk commentaar
al bedoeld zijn, dan waag ik het te betwijfelen of het museum
iets anders doet dan de beelden van deze tijd weerspiegelen.
Het eclectisch citeren uit verschillende stijlen leidt toch vooral
tot een coulissenarchitectuur. Het gebouw overspoelt je met een
grote stroom instantbeelden, zoals de beelden op MTV of

27
E-mail, die enkele seconden langsflitsen en waarvan niets in het
geheugen beklijft. Met deze wervende façade lokt het museum
de massa - 100.000 bezoekers in drie maanden - naar Gronin-
gen. Hoewel het er niet uitziet als een machine die op efficiënte
wijze activiteiten kanaliseert, verdeelt een uitgekiend circulatie-
systeem de stroom van bezoekers over de paviljoens en leidt
hen als voorbeeldige consumenten door het Disneyland van de
kunst.
Grassi's gebouw lijkt zich onopvallend aan te passen aan zijn
bakstenen omgeving. Het ademt rust en vanzelfsprekendheid
uit. Maar wie verder kijkt ziet hoe Grassi een complexe opgave
lucide doorlicht en zonder simplificaties herleidt tot eenvoudige
vormen . Juist met zijn ongekunsteld gebruik van 'zwaar' materi-
aal onttrekt het gebouw zich aan alle verhalen over 'eerlijk bou-
wen' en een nostalgisch verlangen naar het verleden.
Mét Grassi ben ik van mening dat onze tijd en ons vak niet
vraagt om exotische en spraakmakende bouwwerken , maar om
heldere projecten die in het vak zelf verankerd zijn en die moge-
lijk ook nog in het volgende millennium - wanneer onze steden
misschien zullen worden opgegraven - van duurzaamheid getui-
gen.

4 Ik heb in grote lijnen geschetst hoe vanaf de achttiende


eeuw de relatie tussen vorm en functie op steeds wisse-
lende wijze is gelegd. In de periode die ik de revue liet passe-
ren, kwam de meest krachtige impuls via de Franse rationalisten
vanuit de ingenieurswetenschappen . Dit zou kunnen verklaren
waarom zo sterk wordt vastgehouden aan het idee dat bouw-
werken hun vorm zouden moeten ontlenen aan de functie en de
constructie. Het gangbare beeld van de bouwkundig ingenieur is
dat van iemand die in staat moet worden geacht bouwwerken te
berekenen, een gecompliceerde vaardigheid die eigenlijk is
voorbehouden aan de technisch specialist. De rol van de archi-
tect in het bouwproces is , zeker na de inspraakgolf van de jaren

28
zeventig, ook voor het publiek niet altijd even helder. Dat in het
kader van kwaliteitsbeheersing allerlei specialisten en marktpar-
tijen in toenemende mate meedenken over de vormgeving van
een ontwerp, vloeit uit dit inspraakprincipe voort. De architect
moet zijn plaats in de bouwproduktie heroveren.
Grassi en Mendini laten dan wel zien dat een architectonische
benadering ook in een samenleving met snel wisselende doelen
mogelijkheden heeft, maar de vraag naar bouwwerken voor een
specifieke bestemming wordt snel kleiner. Het gebouw van de
toekomst heeft geen sociaal programma. Bouwteams kunnen
zich daarom niet langer op functie alleen beroepen om tot een
ontwerp voor een gebouw te komen. De karakteristieke ingeni-
eursbenadering, die gebaseerd is op kwantitatieve selectie en
combinatie van constructieve en functionele gegevens , zal moe-
ten worden verbonden met een meer architectonische benade-
ring, die zich richt op de ontwikkeling van beschrijvings- , classi-
ficatie- en bewerkingscriteria vanuit bestaande bouwvormen.
Consequenties van welomschreven vormomzettingen voor func-
tie en constructie kunnen zo doeltreffend en met behulp van de
computer worden onderzocht. Zo'n aanpak kan leiden tot
gebouwen die in technische zin gekenmerkt worden door hel-
derheid en exactheid en die kunnen worden gebruikt voor ver-
schillende doeleinden zonder dat ze in architectonische zin
onbepaald zijn.

Door analyse van de samenhang tussen vorm en functie kan ik


architectonische benaderingen reconstrueren. Het gaat mij daar-
bij niet zozeer om het documenteren van belangrijke preceden-
ten, maar om zorgvuldig onderzoek van wat we al denken te
weten: het traceren van conceptuele systemen en het ontvou-
wen van het caleidoscopisch spectrum van benaderingen, die
diachroon en synchroon, na en naast elkaar, velweven zijn,
elkaar overlappen, uitsluiten en aanvullen. Argumenten voor de
ene benadering hoeven niet minder overtuigend te zijn dan voor

29
de andere . Ieder voor zich kiest tussen de benaderingen die
hem het meest aanspreken en waarover hij zelf het meest te ver-
tellen heeft. Zo kan ik referentiekaders aanbieden voor een
nieuw ontwerp en mogelijke antwoorden vinden op eigentijdse
technische vraagstukken. Tegelijkertijd kan ik de eindeloze
variëteit aan verhalen over architectuur samen met studenten
verkennen en verhelderen. Niet, om met professor Van den
Broek te spreken 21 , om een bouwwerk of een architect in een
bepaald hokje te plaatsen, maar om studenten te leren de voor-
waarden voor hun werk onder woorden te brengen en zich een
weg te banen uit het doolhof van verhalen naar de praktijk van
het bouwen zelf.

Ook ik laat me verleiden door de flitsende vitaliteit en lichtzin-


nigheid bij Mendini , maar wat me bevalt - en waar ik bij stil wil
blijven staan - is de ogenschijnlijke alledaagsheid van Grassi's
muren.
In zes 11'lel11O 'S voor bet volgende millennium, (1988) beschrijft
Halo Calvino een situatie die weergeeft hoe ik mij in Groningen
tussen museum en bibliotheek bewoog. Een man leunt op een
muurtje - ongeveer zoals ik hier nu - en staat rustig na te den-
ken. Plotseling wordt hij overvallen door een groep feestgangers
van een House-party die hem uitlachen om zijn strengheid en
bedachtzaamheid. Onverwacht springt de man behendig over
het muurtje en komt met beide benen weer stevig op de grond.
De jongeren - studenten wellicht - kijken verbluft. Calvino vertelt
niet of ze hem volgen.

Wat ik vandaag over 'vorm en functie ' - het meest gebruikte en


bruikbare begrippenpaar uit de architectuur - wilde zeggen is
gezegd.
Bij deze openbare aanvaarding van mijn ambt wil ik allen
bedanken die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van
mijn benoeming, het College van Bestuur, het College van

30
Decanen. Ik wil allen die mij in commissies, besturen en raden
voor deze benoeming hebben voorgedragen bedanken voor het
in mij gestelde vertrouwen. Mijn dank gaat tevens uit naar alle
leden van de vakgroep Architectuur, die vanaf 1993 met elkaar
en in een nieuwe samenstelling het onderwijs en onderzoek ook
op mijn vakgebied vormgeven.

Hooggeleerde Weeber, beste Carel,


Als jong hoogleraar vroeg je me 25 jaar geleden een groep bui-
tenlandse studenten te begeleiden waar je zelf geen tijd voor
had. Sindsdien delen wij een kamer. We moesten verhuizen,
concentreren, concurreren, maar bleven in elkaars nabijheid.
Over het vak spraken we op de faculteit nooit - dat reserveerden
we voor onze Italiaanse reizen. Ik wil deze gesprekken voortzet-
ten, ook hier met iedereen binnen de muren van de Faculteit
der Bouwkunde en zo mede vormgeven aan de Technische
Universiteit als intellectueel centrum.

31
Noten

1. Geciteerd uit: A. Loos , 'Architectuur', in: Trotzdem, Wenen 1932.


2. Bij de steenfabriek van Zevenaa r werd en 's zomers van ri vierklei
stenen gevormd, die vervolgens op haaghutten in de buitenlucht
werd en gedroogd. Het bakken vond 's winters plaats in een ring-
oven. Deze bestond uit een doorlopende en met een tongewelf over-
dekte ruimte rondom een centraal rookkanaal in ringvorm. De lengte
van de oven bedroeg zo'n 75 meter, de hoogte variëerde van 3 tot 5
meter. De overwelfde oven was ingedeeld in twintig vakken waarin
(per vak) 20 du izend stenen konden worden geplaatst. In de buiten-
wand zat een poort om stenen in e n uit te rijden. Als de oven in
gebruik was, waren alle vakken, op twee na , gevu ld met steen.
Uit de ene werd gebakken steen weggekruid , de andere werd met
'groene' stenen gev uld . Stoken gebeurde met steenkoolgruis of o lie
die va n bovenaf in afsluitbare openingen door het gewelf werd
gegooid . Het vuu r circuleerde , nie t de stenen . De verbrandingsgas-
sen trokken door die vakken waarin nog niet gestookt werd en wer-
den door de hoge schoorsteen afgevoerd. De produktiecapaciteit
was in verband met de tijd die nodig is voor opwa rmen, bakken en
afkoelen één vak per dag . De oven was afgedekt met een overkap-
ping om het personeel dat op en om de oven werkte te beschermen
tegen weersinv loeden .
Bron: L. Ploos van Amstel, Bouwstoffen, Leiden 1960.
3. H . Brouwer, De arcbitectoniscbefunctie; Intreerede , Arnhem 1962 .
4. P. Collins, Cbanging idea/s in modem architecture 1750-1950,
Londen 1965 .
A. Tzonis , Towards a Non-Oppressive Environment, Boston, Mass . 1972.
A. Vidler, 'Th e third typology '. In: Rationa// ratione// architecture,
Brussel 1978.
5. L.H . Sullivan, Tbe autobiograpby of an idea, New York 1924.
6. F.W. Taylor maakte rond 1900 de organ isatie van de produktie object
van studie. Hij ana lyseerde arbeidsprocessen om de produktiviteit op te
voe ren . Zo we rd en modelarbeiders gefilmd tenvijl ze een pak aan had-
den met flikkerende lampjes op alle ledematen. Per 0,036 seconde werd
de draaiing van e lk gewricht tot op de vi nge rkootjes toe bestudeerd.
Taylor achtte zijn methode va n ana lyseren op alle sectoren van het maat-
schappelijk leven van toepassing.
De aa npak van een ontvverpopgave zoa ls Zweers die in de v ijf-
tiger jaren voo rstond , ligt in het verlengde van de ideeën van Taylor

33
e n sluit ook aan op methoden die een functionalist als Hannes Meyer
in de dertiger jaren ontvvikkelde.
B.H.H . Zweers e n W.N . de Bruijn, 'Een analytische methode voor het
ontwerpen va n bedrijfsgebouwen', in: Doelmatig Bedrijfsbeheel~
10 (958), nr. 11.
7. J.e. Jones, Design Methods, Seeds of Human Future, Chichester 1970.
G. Broadbent, Design in A rchitecture, Arch itecture and the Hum an
Sciences, Chic hes ter 1973.
R. Foqué , Ontwelpsystemen, een inleiding tot de ontwelptheorie,
Antwerpen 1975.
8. Zie o.a. A. Colquhoun, 'Typology and Designmethod ', in: Meaning
in Architecture, e. J encks and G. Baird Ceds.), Lond en 1969.
9. L. van Duin , ' Mexx in Voorschoten ', in: A rchitectoniscbe Studies 5,
J\lIotief voor herbaling, Delft 1988.
10. Zie o.a. Ruimte voor Architectuw;' Nota architectuurbeleid,
's-Gravenhage 1991.
11 . e. Weeber, 'Openbare bibliotheek Groningen', in : Voo r Hedy d'Ancona,
Minister van Cultuur 1989-1994, Amste rd am 1994.
12 . Raffa e lla Poletti Ceel. ) , Atelier Mendini, een visuele utopie, Milaan 1994.
13. Programma Groninger Museum:
l. Hal 569 m 2
2. Bibliotheek 133 m 2
3. Educatie 84 m 2
4. Prente nka binet 133 m 2
5. Hedendaagse beeldende kunst 1100 m 2
6. Oude beeldende kunst 750 m 2
7. Kunstnij verheid 650 m 2
8. Archeologie e n geschiedenis 940 m 2
9. Tijdelijke tentoonstellingen 725 m 2
10. Dep ots 487 m 2
1l. Kantoorruimte 340 m 2
12. Dienstruimten 699 m 2
Totale netto vloeroppervlakte 6610 m 2
Inclusief de ruimte di e nod ig is voor circulatie, install atie e n mate riaa l
komt de bruto vloeropp ervlakte op zo 'n 7300 m 2
Bron: Tw ijnstra Gudde n. v., Programma van Eisen voor de nieuwbouw
van het GroningerJ\lIuseul11 te Gron.ingen, Deventer 1988.
14. Bij een draagvlak van 170.000 inwo ne rs is voor een o p enbare biblio-
theek de volgende collectie te verwachte n : boeken 240.000, mu zie kdra-
gers 25.000 , video 2.500.

34
Programma Openbare Biblio theek:
1. e ntree e n uitleencentrum 227 m 2
2. ro mans 697 m 2
3. jeugdafdeling 559 m 2
4. studieafd e lingen 222 1 m 2
5. krantenhoek/ leescafé 296 m 2
8. ontva ngst/ voorlees ruimte 196 m 2
9. werkruimte p e rsoneel 1595 m 2
10. magazijn 422 m 2
Totale netto vloerop petv la kte 6213 m 2
Inclusief de ru imte die nodig is voor circulatie, installaties en materiaa l
komt de bruto vloerop petv la kte o p zo 'n 8000 111 2
Bron: Fa ulkne r-Brown Associa tes, De n ieuwe centrale bibliotheek,p ro-
gramma van eisen Op enbare Bibliotheek Groningen, Groningen 1989.
15. L. van Duin , P. Drijver, 'Aa lto 's bib lio the ke n , in: Raderwerk, Delft 1981.
16. G. Grassi, Ca talogus bij de te ntoonstelling Getekend, Giorgo Grassi,
Groningen 1990/ 1991.
17. Zie o.a. G. Grassi's o ntwerpe n voor de Openba re Biblioth ee k bij de
Po rta Volta, Milaan e n zijn on twerp voor de Universite itsbibli otheek voor
de Politecnico Milaa n.
18. M. Krul , 'De huiska me r va n de stad ; de nieuwe ge bouwen va n d e cen-
trale b ib liotheken va n Tilburg en Gro ningen ', in: B&S, maa rt 1994.
19 . Ma J1Ll el Ii'liquez, 'Delibe rating on the Lates Projec ts of Giorgio
Grassi', in : A rqvitectonica nr. 8, Bilbao , juli 1991. De afb eelding op
p agina 22 is overge nomen u it he tzelfd e numme r va n Arqvitectonica.
20 . L. va n Duin, 'De janu sko p va n het postmode rnisme ', in: De bevrijding
van de moderne beweging; een d ialoog m et de modernen, Nijmegen 1988 .
].F. Lyotard , La condition p ostmoderne, Parijs 1979 .
]. Habermas , 'Het mode rne - een onvo ltooid p ro je kt ',in: Raster nr. 19(981)
21. ].H. va n d en Broek , Creatieve krachten in de a rch itectonische conceptie;
Intreerede , De lft 1948.

35

You might also like