Professional Documents
Culture Documents
Joannes Richter
1 T ist “angehängte zweizahl”. – Wörterbuchnetz – Deutsches Wörterbuch von Jacob Grimm und Wilhelm Grimm
2 Dualis – Im Bairischen wird die ursprüngliche Dualform als allgemeine Pluralform verwendet. Einen eigenen Dual
gibt es heute nicht mehr.
In het Gotisch worden de persoonlijke voornaamwoorden weis „wir“ respectievelijk wit „wir beide“
gedocumenteerd. De Gotische taal heeft wellicht een groot deel van de “wit”-definities vastgelegd.
In het Gotisch betekent bijvoorbeeld “wanwit” (resp. “vanwit”) waanzin (letterlijk “onwijs”, “niet
goed wijs” ofwel een “gebrek aan wijsheid”)3.
Op de stam “wit” baseren ook het Duitse woord “Witz” (“geestigheid”, “Esprit”) en het
Nederlandse woord “wet”.
Voor het woord “wet” geldt:
Afleiding van het werkwoord got. witan ‘beschouwen, bepalen’; os. witon ‘bepalen’;
ohd. giwizzēn ‘acht geven op’; oe. bewitian ‘acht geven op, zorgen voor, bepalen’, on.
vita ‘beschouwen, waarnemen’; alle afgeleid van de wortel van → weten. 4
Ook in het Engels baseren diverse woorden op “wit”, zoals het substantief “wit”, het werkwoord “to
wit” en “witness”.
In de volgende hoofdstukken wordt elke specifieke categorie aan een nader onderzoek
onderworpen.
De onzijdige vrouwen
De Saarlanders beschrijven de ongetrouwde vrouwen en meisjes als een onzijdige persoon “het”,
alsof het kinderen zijn. Deze onzijdigheid heeft tot na de tweede wereldoorlog bestaan.
Uit de biografie5 van Aenne Burda (1909-2005) kan men aflezen dat tot circa 1950 in
Duitsland en andere delen van Europa ongetrouwde vrouwen en meisjes geen onafhankelijk
bestaan konden leiden. Zij konden alleen met toestemming van een echtgenoot, vader of
voogd naar het buitenland reizen, contracten afsluiten, een baan zoeken of een bankrekening
openen. Pas veel later konden vrouwen een academische studie volgen en werd hen
stemrecht verleend.
Mijns inziens werd de denigrerende, taalkundige “onzijdigheid” van ongetrouwde vrouwen als een
dwangmiddel toegepast om de vrouwen in de rol van huisvrouwen te leiden. Principieel baseert de
onderwerping van de vrouw op de Bijbelse uitspraak, dat de vrouw aan Adam als “dienstmaagd” ter
beschikking werd gesteld. God vond het niet goed dat de man alleen zou blijven en wilde immers
een “helper” voor “Adam” maken6.
Men kan het principe uit de oude notities in het tijdschrift “De Denker. Deel 4” (1766) nalezen:7
Zy (de opzienster van het Armenhuis) beweerde, namelyk, dat het weinig minder dan
strafwaardig was, de arme Meisjes te leren lezen en schryven. Zulken, zeide zy, die tot
armoede geboren zyn, zyn ook tot onkunde geboren; en zullen, hoe minder zy weten,
dies te beter en harder leren werken.
Vrouwelijke respectpersonen, die men met “u” aanspreekt werden eveneens als vrouwelijk
gecategoriseerd en met het lidwoord “die” betiteld:
„Die Frau Müller hat gesahd“
In Kinderen van ons volk is “mijne mens” is geen gewone mens. Het is de andere helft, die het
echtpaar tot “de mens” verheft. De twee helften “man” en “vrouw” gelden niet als “hele mens”,
maar werden oorspronkelijk wellicht als “mensenhelften” beschouwd13.
The remarkable contradiction between the two above-quoted passages of Genesis could
not escape the attention of the Pharisees, to whom the Bible was a subject of close
study. In explaining the various views concerning Eve's creation, they taught ('Er. 18a,
Gen. R. viii.) that Adam was created as a man-woman (androgynos), explaining
(Gen. i. 27) as "male and female" instead of "man and woman," and that the separation
of the sexes arose from the subsequent operation upon Adam's body, as related in the
Scripture. This explains Philo's statement that the original man was neither man nor
woman.
In het Saarland is men zich van deze twee bij elkaar horende helften bewust en noemen de
echtgenoot “de hare” respectievelijk als echtgenote “de zijne”.
De witman en de witvrouw
In het Saarlandse dialect bevatten de substantieven “wittfraa” en “wittmann” een “Witt”-kern, die
wellicht eveneens op een gemeenschappelijk sleutelwoord “wit” (als dualis van het persoonlijk
voornaamwoord van de eerste persoon of de woordstam “wit” van “weten”) baseert:
• wittfraa = weduwe (Duits: Witwe; Oud Fries: widwe, Nederlands: weduwe, weeuw; Latijn
vidua) – van de wortel: *uidh- "afscheiden, verdelen" (zie with). 14
• wittmann = weduwnaar (Duits: Witwer)
Het “wed” van de Nederlandse woorden “weduwe”, “weduwnaar” hangt wellicht ook samen met
het Middelnederlandse woord weddinghe15 en het Engelse woord weddung en “wedding” (het
huwelijk).
De grondbetekenis van weduwe is wellicht ‘scheiding’16. Het weeskind vertoont een stam “we”, die
wellicht samenhangt met die van “weduwe”.
De basis widh- “scheiden, uiteen (doen) gaan” komt van idg. *wīī “uiteen” (zie weder
II), dat men voor identiek houdt met den idg. stam *wīī- “twee”17.
14 widow - Wiktionary
15 Etymology 1 wedding
16 weduwe (vrouw van wie de man is overleden)
17 N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haag – wees
(kind zonder ouders)
De weduwnaar “veuf” en weduwe “veuve” in het Frans
In het Frans is de weduwnaar “veuf” (en de weduwe “veuve”), wat overeenkomt met Italiaans
vedovo, Spaans viudo en Portugees viúvo. In Scandinavische talen (Deens: enkemand; Noors:
enkemann) wijkt de vertaling af van de Nederlandse weduwnaar, Duitse Witwer en Engelse
widower woordkeuze18.
De wees
Ook de wees wordt in het Duits Waise (van Weise) en Nederlands wees wellicht van de stam “wed”
afgeleid, maar in het Latijn orphanus, met de afleidingen Engels orphan en Frans orphelin.
In het Deens is de wees een forældreløst barn, In het Gotisch is de wees widuwairna19. Daardoor
wordt de in een Etymologisch woordenboek20 aangehaalde afleiding onwaarschijnlijk:
wees. Met de hier genoemde wgerm. woorden is wel geïdentificeerd ags. wâsa in
wudu-wâsa m. ‘faun, satyr’; onzeker21.
Ook het woord “wees” baseert kennelijk op de stam “wed” of analoog aan “wittfraa” en de
“wittmann” op “witt” met als resultaat “wittkind” of “wittekind” (→ zie het Westfalenlied: Behüt’
dich Gott, du rote Erde, Du Land von Wittekind und Teut.
18 veuf
19 From Proto-Germanic *widuwernô, from the same source as *widuwǭ, or a Gothic formation (based on (widuwō) or
a related term) with no Proto-Germanic antecedent. The suffix is unclear and its origin disputed.
20 van C.B. van Haeringen (1936)
21 C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haag geciteerd in
wees (kind zonder ouders) in Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2010), op http://etymologiebank.nl/
Banden met de naburige talen
De persoonlijke voornaamwoorden “mir” en “wir”
In het Duitse taalbereik kan men een grenslijn “mir” ↔ “wir” tussen de persoonlijke
voornaamwoorden (“wij”) voor de eerste persoon meervoud trekken. In het Limburgse dialect is het
persoonlijke voornaamwoord “mir” (“wij”) nog onbekend.
In het Moezel-Frankisch22 en het Saarlandse dialect gebruikt men “mir” (“wij”) in plaats van het
Hoogduitse “wir” (“wij”), respectievelijk in het Limburgse dialect “veer”:
Limburgs
Neder- Hoog- Moezel-
Saarlands Veurnaomwoord Stichting
lands duits frankisch
Limburgse Academie
äisch
1 ik ich aich/isch iech/’ch
eech
dou
2 jij du dau/du doe/diech/de/d’ch/t’ch/tiech/te
doo
U Sie Geer/G’r
3 m hij er henn de lo / er do heer/’r
3 v zij sie see dat lo / ääs do zie/zij/ze
3 o het es hett et do / das do ’t
veer / v’r,
1 wij/we wir mir mir
weer, wea, vur, veur
2 jullie ihr dihr dir geer / g’r
U Sie geer / g’r
3 zij sie see die zie / zij / ze
22 eech senn = ich bin; doo bes = du bist; henn es = er ist; see es = sie ist; hett es = es ist; mir senn = wir sind; dihr seid
= ihr seid; see senn = sie sind;
In een voorafgaande studie is mij opgevallen, dat er in de Germaanse talen opvallende
verschijnselen waarneembaar zijn.
Mij viel op dat:
• de persoonlijke voornaamwoorden “wit” (“wij beide”, dualis) en “wir” (“we”, meervoud) in
het noordelijke Duits met de voorzetsels “wider” (met de stam “wid”) correleren en
• de (virtuele) persoonlijke voornaamwoorden “mit” (“wij beide”, dualis) en “mir” (“we”,
meervoud) in het zuidelijke Duits wellicht correleren met het Duitse voorzetsel “mit”
(Nederlands: “met”).
Limburgs
Veurnaomwoo Rem-
Neder- Hoog- Go- Nrd- Moezel-
rd Stichting scheid Saarlands Beiers
lands duits tisch fries franks23
Limburgse dialect
Academie
äisch
1 ik ik ich ik iech/’ch aich/isch i
eech
doe/diech/de/
dou
2 jij jij du d’ch/t’ch/ dau/du du
doo
tiech/te
U U Sie Geer/G’r
3 man. hij er heer/’r henn de lo / er do er / a
dat lo / sie / s`/
3 vrw. zij sie zie/zij/ze see
ääs do sa
et do / das
3 onz. het es ’t hett es / ’s
do
23 eech senn = ich bin; doo bes = du bist; henn es = er ist; see es = sie ist; hett es = es ist; mir senn = wir sind; dihr seid
= ihr seid; see senn = sie sind;
Het Beierse és (jullie) vormt een uitzondering, die op de dualis (“jullie twee”) baseert,
bijvoorbeeld24 :
Wås måchts és haid? (Was macht ihr heute?)
Gehts es haid ins Kino? (Basilekt) (Gehts ihr heute ins Kino?)
Deze oude dualis komt overeen met het Remscheider dialect chätt, jätt (jullie twee) en het Noord-
Friese jat.
Het is echter denkbaar, dat de naam “wit” in “witdonresdach” niet op de kleur maar op het
sleutelwoord “wit” (als dualis van het persoonlijk voornaamwoord van de eerste persoon of de
woordstam “wit” van “weten”) baseert.
Kennelijk vormt de dualiteit in de dialecten plaatselijk nog steeds een uitzondering, die op de
scheppingslegende baseert.
De “wit”-woorden
Vanuit de voorafgaande gezichtspunten kan men een filosofie samenstellen, waarin een reeks
kernwoorden of eventueel zelfs één enkel kernwoord als fundament voor een taalbereik gekozen
kan worden. In het essay Ϝut - Het Nederlandse sleutelwoord is daartoe het woordje “fut” gekozen.
Als woord behoort “ϝut” tot de kortste woorden en is zo klein als het spreekwoordelijke Bijbelse
mosterdzaadje. Het is vergelijkbaar met het kleinste symbool van het alfabet: de jota of zelfs de
punt op de i, waaruit de hele schepping is ontstaan.
Ongetwijfeld behoort het woordje ”ϝut” tot de sleutelwoorden van het Nederlands. Als woord
behoort “ϝut” tot de kortste woorden en is zo klein als het spreekwoordelijke Bijbelse
mosterdzaadje. Het is vergelijkbaar met het kleinste symbool van het alfabet: de jota of zelfs de
punt op de i, waaruit de hele schepping is ontstaan28.
Van de Germaanse talen vind ik alleen in het Nederlands een woordje “ϝut”, dat “levenskracht”
betekent, vooraan in het oude ᚠᚢᚦᚩᚱᚳ (Futhark) runenalfabet staat en in het Vlaams “mannelijk
zaad” betekent29.
Ϝut wordt door de een als tussenwerpsel “vort [hup]” en door de ander als Bargoense afleiding van
foeteren (foutre)30 geïnterpreteerd.31 Wat mij betreft is de alternatieve afleiding van ᚠᚢᚦᚩᚱᚳ (Ϝuthark)
aannemelijker.
In het Hebreeuws bestaat de naam van YHW (God) uit drie letters Y-H-W (Yud, He, Vav)32.
Omdat de eerste letter ᚠ van het Ϝuthark alfabet als een dubbele gamma, een digamma (ΓΓ)
(symbolisch Ϝ, respectievelijk ϝ) een soort joker is, kan de betekenis van /w/, /u/, /uu/, /y/ tot zelfs
/i/ variëren. Men kan ᚠᚢᚦ (Ϝut) dan ook lezen als “fut”, “wut”, “vut”, “uut”, “yut”, “iut” en “gut”.
De eerste letter Yud van YHW kan dan in runenschrift ook als ᚠᚢᚦ (Ϝuth) geschreven worden.
Gezien de enorme verbreiding van het ᚠᚢᚦᚩᚱᚳ (Ϝuthark) alfabet over het Germaanse deel van
Europa kon de uitspraak van het sleutelwoord ᚠᚢᚦ niet alleen tussen “fut”, “wut”, “vut”, “uut”,
“yut” of “iut”, “gut” variëren, maar ook “fot”, “wot”, “vot”, “uot”, “yot”, “iot” en “got”. Daarbij
kan men de “t” ook als “d”, “s” of “z” interpreteren.
Omdat de lees- en schrijfrichting in beide richtingen toegestaan werd zijn ook de omgekeerde
lettercombinaties denkbaar. In het volgende overzicht zijn de belangrijkste elementen gemarkeerd:
• Van links naar rechts levert ᚠᚢᚦ de combinaties “fut”, “wut”, “vut”, “uut”, “yut”, “iut”,
“gut”, “fot”, “wot”, “vot”, “uot”, “yot”, “iot” en “got” op.
• Van rechts naar links leest men dan ᚦᚢᚠ theoretisch als “tuf”, “tuw”, “tuv”, “tuu”, “tuy”,
“tui”, “tug”, “tof”, “tow”, “tov”, “tou”, “toy”, “toi”, “tog”.
wicht 2 o. (wezen), Mnl. id., Os. wiht + Ohd. id. (Mhd. id., Nhd. wicht), Ags. wiht (Eng.
wight), On. véttr (Zw. vätte, De. vette), Go. waihts + Osl. veštĭ = ding34.
Not related to the Isle of Wight, which is from Latin Vectis (c. 150), originally Celtic,
possibly meaning "place of the division." 35
Wellicht is de gesuggereerde Oudkerkslavische kern “vešti” (“ding”)36 van “wicht” verwant met de
Oudkerkslavische dualis “vě37” (“wij twee”) van het persoonlijke voornaamwoord, dat met “wit”
overeenkomt.
Het wicht is dan het homunculus uit de (verouderde) verklaring voor het ontstaan van een menselijk
wezen.
Er werd verondersteld dat het sperma vol homunculi zat en dat een ervan, eenmaal in de
baarmoeder beland, zou uitgroeien tot een kind. De man gaf zo het leven, de vrouw de
ziel (het vermogen om te leven).
33 M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek
van het Nederlands, 4 delen, Amsterdam
34 Wicht Bronverwijzing: Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2010), Etymologiebank, op http://etymologiebank.nl/
35 Wight – Online Etymology Dictionary
36 aslaw. vešti Ding, Sache; Ursprung der Wörter
37 Source: Personal pronouns in Old Church Slavonic grammar
De fut (levensenergie) als “bron voor het leven”
Het sperma werd ook wel fut38 genoemd, dat samenhangt met het “foeteren” (oorspr. ‘seksuele
omgang hebben met’39) van onze middeleeuwse voorouders. In de moderne taal is het woord “fut”
ook in de vorm van “het sperma” mannelijk of vrouwelijk40.
Indien wij de eerste letter F → ϝ (/w/) van Fut en Foeteren als digamma ϝ (met de klank /w/)
interpreteren, zijn ϝut (“wut”) inclusief ”wicht” en ”wit” en (”fut” met een “f”) als “oorsprong van
het leven” uitwisselbaar.
wut vnw., wit 1 wij twee, wij beide • verouderd Noordfries wat, wët, IJslands við • vgl.
°onk1 'ons twee', °jut/°jit 'jullie twee ...41
En wat men in de middeleeuwen in latijn futuere [beslapen] en in frans foutre [neuken] noemde,
kon on der invloed van de digamma ϝ (/w/) ook als “woede” gelezen worden.
Oorspronkelijk echter was fut42 (als sperma, resp. schede) geenszins “niets”, maar wel degelijk van
levensbelang voor het overleven. De kinderschaar vormde de bron van het leven en de welstand van
de archaïsche bevolking.
Destijds vormden vod (schede) en fut (sperma) de oorsprong van het “wicht”, waarin elk van deze
drie kernwoorden een F (“v”/”f”/”w”), I of U (“u”/”o”/”i”) en T (“t”/”d”) bevatten. Ongetwijfeld
behoorden de “wit”-woorden, waaronder ook het persoonlijke voornaamwoord “wit” destijds tot de
kernwoorden van het runenalfabet.
38 fut zn. ‘geestkracht, lichaamskracht, pit’ – West-Vlaams ook in de betekenis ‘mannelijk zaad’ [1873; WNT].
fut v. (wisjewasjes, veerkracht), over Bargoensch, uit Fr. fout’, foutre = sperma, merg, kracht (z. foeteren en vergel.
nog Fr. foutaise = prul). J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag
/ Gent (Bronverwijzing: Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2010), Etymologiebank, op http://etymologiebank.nl/ )
39 fut (geestkracht, lichaamskracht, pit) en foeteren uit de Etymologiebank, op http://etymologiebank.nl/ )
40 fut Nederlands woordenboek
41 In Vergeten woorden – W | Taaldacht worden de Oudnederlandse pronomina met enige varianten beschreven
42 Ϝut - Het Nederlandse sleutelwoord
De godennamen (Rod → Thor → Tuw → Vut)
De codering van de belangrijkste godennamen (Vut, Tuw, Thor, Rod) is in het essay Het Germaanse
pantheon in een runenwoord uiteengezet.
De sterrenkundigen der oudheid (de Chaldeeërs) en de Grieken symboliseerden de met het
onbewapende oog zichtbare “planeten” met klinkers: Maan = A, Mercurius = E, Venus = H, de Zon
= I, Mars = O, Jupiter = U/Y en Saturnus = Ω.
Opvallend zijn de klinkersreeksen ΙΑΩ (Jahweh), IAΩOY en ΙΑΩΟΥΗΕ (“Jehovah”). De
zon, maan en Saturnus werden door ΙΑΩ afgebeeld. De hoofdplaneten (zonder de bastaarden
E= Mercurius en H= Venus, die Plato in de dialoog Timeaus uitvoerig beschrijft) werden
door IAΩOY gesymboliseerd.
In zijn werk Werken en Dagen (Ἔργα καὶ Ἡμέραι) schetst Hesiodos de vijf Tijdperken van de
Mens, het gouden, het zilveren, het bronzen tijdperk, het tijdperk der helden en het ijzeren tijdperk,
waarin de goden Kronos, Zeus en Ares, (maar niet Venus of Mercurius) een rol spelen:
1. Het eerste mensengeslacht wordt als gouden tijdperk beschouwd en door Kronos geregeerd.
2. Het tweede mensengeslacht was van zilver en minder edel. Ze dienden de onsterfelijke
goden niet, ze offerden niet op de heilige altaren, ze zondigden en deden elkaar kwaad.
3. Toen de aarde ook het zilveren geslacht had bedekt maakte Zeus een derde generatie van
sterfelijke mensen, het bronzen geslacht, aan de es ontsprongen. Het was niet als het
zilveren geslacht, maar verschrikkelijk en sterk. Ze hielden van het beklagenswaardige werk
van Ares, de god van de oorlog, en van gewelddadigheden. Ze droegen bronzen
wapenrustingen en woonden in bronzen huizen. Ze gingen aan hun eigen daden ten onder en
verdwenen naamloos in de Hades.
4. Het vierde geslacht was edeler en rechtvaardiger dan het vorige.[5] Ze waren helden, een
geslacht van halfgoden dat aan dat van ons voorafging. Sommige helden gingen in de oorlog
ten onder in het land van Kadmos, bij Thebe met zijn zeven poorten. Andere vielen voor
Troje omwille van Helena.
5. Toen maakte Zeus het vijfde geslacht, dat van ijzer. Macht zal de plaats van recht innemen
en de ene man zal de stad van de ander in de as leggen. Er zal, volgens Hesiodos, ditmaal
geen hulp komen en daarom beklaagt hij zich in deze tijd te zijn geboren. Liever was hij er
vóór of er na geboren.
Het verhaal dat Hesiodos over de tijdperken van de mens vertelt gaat waarschijnlijk terug op
een oudere traditie. Dit wordt ten eerste hieruit afgeleid, dat namelijk het vierde, niet-
metalige geslacht een invoeging van Hesiodos zou zijn in de neerwaartse spiraal van de
verschillende generaties43.
Deze geschiedenis kan de Germanen door Griekse handelaren in een oudere versie toegespeeld zijn.
Voor de Germaanse godennamen gold aanvankelijk, dat de runen toelaten, dat de namen in beide
leesrichtingen een goddelijke betekenis behouden (of tenminste een elementaire rol zoals een
persoonlijk voornaamwoord “wut” [dualis: “wij twee”] spelen):
“Ϝuþ” (Vut) ↔ “Þuw” (Tuw)
en
“Þor” (Thor) ↔ “Roþ” (Rod).