Professional Documents
Culture Documents
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden
gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op wellce andere wijze
dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
INTERIEUR
KIJKEN EN DROMEN
IN SFEER EN MATERIAAL
Bestaat interieur eigenlijk nog wel? Is het meer dan decoratie; het
inrichten van een gebouw met allerlei accessoires die de laatste
mode voorschrijft?
Interieurontwerpers bepalen de gordijnen en het behang; ze kiezen
het witte marmer of het kokostapijt. Misschien dat ze nog iets ver-
der gaan en een totaalconcept voor de binnenruimten van een heel
gebouw ontwikkelen, van de lambrizering tot aan de keuze van de
zitmeubelen en de belettering toe. Daar houdt hun taak over het
algemeen op. In deze optiek kunnen interieurontwerpers weinig
meer doen dan het bepalen van de oppervlaktes en de decoratie in
een door andere specialisten bepaalde omgeving ; een letterlijk
oppervlakkige bezigheid.
Een dergelijke benadering is maar al te vaak wat opdrachtgevers,
architecten en interieurarchitecten zelf voor ogen hebben als ze
aan het werk gaan.
Dat is niet alleen jammer. Het houdt ook een grove onderschatting
van het belang van het interieur in. Het gaat voorbij aan het feit dat
zich het grootste gedeelte van onze dagelijkse bezigheden binnen -
in gebouwen - afspeelt. Het interieur is het toneel van de alledaag-
se rituelen en ook van de handelingen waarmee bijzondere situ-
aties in het leven worden vormgegeven. De binnenruimte biedt
niet alleen beschutting en een passende omhulling voor het indivi-
duele bestaan. Het is tevens een ontmoetingsplaats waar de erva-
ringen van mensen samen worden gevormd en waar ze tot uitdruk-
king komen. Daarmee is het interieur ook de plaats waar de functie
van de gebouwde omgeving in een notedop gestalte krijgt.
De binnenruimte is de plek waarin de mens het meest direct en het
meest lichamelijk met de gebouwde omgeving in aanraking komt.
Het is als een grote regenjas , met een gladde buitenlaag en een
huidstrelende voeringsstof aan de binnenkant, met een rits of een
5
rij metalen knopen. Net zo is het bouwkundig materiaal aan de
binnenkant gevarieerd en voelbaar: van zacht tot hard, van warm
tot koud, van dof tot glanzend.
Om het kort te zeggen: een interieur kan op een wonderlijke en
adembenemende manier een combinatie van verschillende werel-
den zijn; nu eens op elkaar botsend, dan weer in meer geleidelijke
overgang. Je kunt nooit volstaan met een behandeling van ruimten
afzonderlijk. De rijkdom ligt juist in de samenhang van ruimtes en
een contrast van belevingswerelden. Hoe zeer interieurs aan kracht
inboeten als ze buiten hun context worden geplaatst is in de stijlka-
mers in de musea te zien. Vaak gaat het hierbij om werkelijk schit-
terende voorbeelden van fijnzinnig vakmanschap. Toch blijft er
een gevoel van verlies: hoe rijk is het niet om een stemmig trap-
penhuis met een koele marmeren vloer en donkere, in de was
gezette eiken panelen te ruiken en te voelen na eerst onder het
groen van bomen te zijn gelopen en door een hoge voordeur op
een hardstenen stoep te zijn binnengelaten? Geen museum kan
daar tegenop.
De interpretatie van het begrip 'interieur' is nu zo vernauwd dat het
mogelijk is geworden om een architect te vragen alleen voor de
buitenkant. Maar het resultaat is armoede, pure armoede!
De afzonderlijke ruimtes van een gebouw moeten weer in hun
samenhang en in de samenhang van de straat en het geheel van de
stad benaderd worden. Zo wordt het interieur de plek waar ver-
schillende werelden van buiten en binnen bij elkaar komen, of om
het met een slagzin te formuleren: het interieur is de binnenkant
van de buitenkant.
7
Nolli maakt onderscheid tussen de notatie van kerken en andere
openbare gebouwen en de grote donkere massa van woongebou-
wen die juist niet voor iedereen toegankelijk is, maar waar zich het
leven van het individu of een afzonderlijke groep afspeelt. Het ver-
schil tussen openbare en niet openbare gebouwen lijkt me essen-
tieel als we het verder over het interieur tussen detail en stad heb-
ben. Dit verschil verklaart immers het extreem uiteenlopende
karakter van interieurs op de meest doeltreffende wijze: je hebt de
binnenkant van de openbare of de openbaar toegankelijke gebou-
wen die zich een plaats in de ervaring van de bevolking van de
stad verworven hebben en je hebt de interieurs van het wonen en
het werken van het individu of een groep mensen. In beide geval-
len is er sprake van overgangen tussen de sferen van binnen en
buiten.
9
Q
en op welke wijze interieurs van stad en gebouw op elkaar inspe-
len wil ik aan de hand van concrete voorbeelden toelichten.
Kijken en Zien
Daarbij wil ik niet de nadruk leggen op de beschrijving van een
aantal gebouwen en enkele aspecten van het interieur. Het gaat om
een veel algemener onderzoek naar de relatie tussen stad en
gebouw, detail en geheel, materiaal, licht en ruimte. Een manier
van kennis opnemen en verwerken; van kijken en zien.
Dit kijken en zien is een vaardigheid die iedereen kan ontwikkelen
maar die voor ontwerpers bijzonder essentieel is. Elke wandeling
door een stad vult letterlijk de gereedschapskist van de ontwerper
met een ontelbaar aantal nieuwe beelden. Elke hoek, ieder stuk
bakstenen metselwerk of bestrating wordt opgeslagen in dit beeld-
geheugen waar ontwerpen uit voortkomen. In vaktechnische zin
heeft het kijken betrekking op analyse en onderkenning van kleu-
ren, vormen en materialen van een omgeving. Het leren kennen en
meten van afstanden en maatverhoudingen, de waarneming van
groot ten opzichte van klein, van dik en dun of van hoog en laag.
Daarbij maakt het niet uit of het gaat om architectuur of een andere
kunstvorm. Het gaat bij dit kijken om de vraag hoe de dingen die
je met de ogen ziet op je inwerken, hoe zulke beelden zijn gestruc-
tureerd. Hoe worden beelden in het hoofd geordend en uit welke
elementen zijn de beelden opgebouwd en wat zijn hun eigenschap-
pen? Het is een analyserende manier van kijken en zien: de kunste-
naar kijkt met de ogen van een ingenieur en de ingenieur kijkt met
de ogen van een kunstenaar.
11
dat de ervaring van de dagelijkse ervaring van de stedelijke ruimte
op een prachtige manier velTijkt.
Kennis van de architectuurgeschiedenis daarentegen is noodzake-
lijk om de opgedane ervaring in je hoofd te structureren en aan
andere mensen over te dragen die het beeld niet zelf voor ogen
hebben. Vertrouwd zijn met de architectuurgeschiedenis maakt het
mogelijk om een persoonlijke ervaring of een droom over te dra-
gen en aan anderen mee te delen.
De gevel
Kijkend vanuit de stad is de gevel het eerste dat je ziet van een
gebouw. Traditionele architectuur kende een beperkt aantal moge-
lijkheden voor de uitwerking van een gevel. Gevels waren van
natuursteen of van baksteen; soms werd ook nog hout of stucwerk
toegepast. Tegenwoordig is veel meer mogelijk: naast de overgele-
verde oplossingen bestaan er nu allerlei soorten vliesgevels van
metaal of glas, met beplating van hout en kunststof. Natuursteen
en hout worden uit alle delen van de wereld aangevoerd en kunnen
gecombineerd worden met steeds weer nieuwe produkten. Al deze
keuzemogelijkheden veranderen echter op zichzelf nog niets aan
het verhaal dat de gevel van een gebouw naar zijn omgeving toe
uitdraagt. Een gevel is niet alleen een wind- en waterkering. De
gevel geeft ook aan waar het domein van de samenleving ophoudt
en waar het domein van het individu of een groep mensen begint.
Vaak wordt de gevel vergeleken met een huid, een soort membraan
dat zich om het interieur heen spant als een dunne beschermlaag.
Dat lijkt heel raak en het is tegelijk een vrij eenvoudige voorstel-
ling van zaken. Aan de ene kant geeft het beeld van de huid goed
weer dat de grens tussen buiten en binnen veel minder stabiel is
dan ze op het eerste gezicht lijkt. De analogie met de huid illu-
streelt het breekbare, altijd onbesliste karakter van de scheidslijn
tussen individu en samenleving die van grote betekenis op de
architectuur is. Tegelijkertijd is het beeld van de huid ongeschikt
omdat architectuur weliswaar omhulling is maar even goed ook
verhulling. De glazen ruit waardoor alles wat zich binnen afspeelt
ook buiten zichtbaar is levert daarom een wel heel voorspelbare en
povere versie van het verhaal dat een gevel kan vertellen: hoe veel
interessanter is het juist om langs een prachtig restaurant te lopen
waarvan je alleen een glimpje opvangt; misschien nog de livrei
van degene die de deur opent en je door je fantasie en dromen mee
te laten voeren. Je wandelt door de stad en kijkt naar boven: mis-
13
--
-
~
schien zie je een fraai oud stucplafond, of enkele schaduwen, een
mooie kast .... Terwijl je buiten staat en van alles maar een klein
beetje ziet, sta je er toch niet buiten omdat je hoofd de rest in veel
glanzendere kleuren erbij verzint.
Een gevel vertelt ook hoe een gebouw in zijn omgeving opgevat
moet worden: hoe het op de grond staat, hoe het vlak zelf zich ver-
houdt tot de straatwand en het vlak van de bestrating, hoe de gevel
de lucht ontmoet.
15
grens tussen gebouwen plein intact laat, maar het doel is bereikt:
de buitenwereld op het plein en de binnenwereld horen bij elkaar,
terwijl ze zo zichtbaar verschillend zijn. De liften die half achter
het gevel vlak liggen slaan ook visueel een verbinding met de
wereld van de glazen bovenverdiepingen. Zo geeft het gevelvlak
in al zijn geslotenheid de inhoud van het gebouw prijs zonder dat
deze letterlijk toegankelijk is, als een opgeklapte plattegrond.
Het gebouw heeft drie gevels, een aan het Rokin, een aan de Nes
en een langs het kleine steegje dat beide verbindt. Het zijn drie
zeer verschillende stedelijke ruimten: stenig en nauw in de Nes,
weids en open aan het Rokin en een smalle tussenruimte. Dit ver-
schil in sfeer vindt zijn neerslag in de manier waarop de overgang
tussen bestratingsvlak en gevelvlak is behandeld: aan de kant van
de Nes en langs steegje wordt de onderkant van de gevel gevormd
door een schuine plint waardoor het lijkt als was de betonnen muur
uit de grond gegroeid. Het bestratingsvlak en het gevelvlak gaan
letterlijk in elkaar over. Aan de Rokinzijde zijn er grote raamope-
ningen waar de stoep het gevelvlak ontmoet. Daarmee sluit de
gevel van dit gebouw aan bij het patroon van de gevelopeningen
dat langs het hele Rokin loopt.
17
Ook de gevel van het stadhuis in Almere vertelt niet door zijn
transparantheid maar door ordening, textuur en tekening van het
oppervlak het verhaal van zijn binnenkant. Ook dit gebouw is niet
zelf ruimtevormend door plastiek. Eerder is het zo dat het grote
gebouw pas door zijn lange gevels karakter verleent aan de stede-
lijke ruimte. Het glanzende oppervlak van de marmeren gevel
reflecteert het licht van de polder en wijst op de voorname rol die
het stadhuis in de nieuwe stad speelt. Het gebouw geeft uitdruk-
king aan een belofte; het duidt aan dat in de nieuwe grond de kiem
voor een echte stad gevonden kan worden. In de ordening van het
gevelvlak is ook hier weer een tegenstelling tussen telbaar en
ontelbaar te vinden; lange betonnen gevels, in drieën gedeeld, met
een marmeren bekleding in het middendeel en ronde uitsparingen
aan de bovenrand. In de detaillering zijn deze overgangen tussen
beneden en boven verder uitgewerkt: langs de gevel bevindt zich
beneden geen plint maar een bank die de gevel met de grond ver-
bindt.
Het onderste stuk van de gevel is vertikaal geleed door herhalende
elementen: deze zijn samengesteld uit drie vertikale stroken van
dezelfde maat en verhouding, waarvan de buitenste onderdeel van
een raam uitmaken en de middens te met mozaiekstenen en glazen
bouwstenen is ingevuld. Dit element wordt gevormd door een
vierkant en twee vertikale stroken van glazen bouwstenen. De
ordening is een optelling van verschillende ritmes , elk afzonderlijk
deel is steeds op zichzelf bepaald. Het geheel van het gevelvlak
staat nergens ter discussie.
De ingang
Terwijl in de gevel informatie via het netvlies wordt overgedragen,
begint bij de ingang het lichamelijk contact met een gebouw.
Zelfs al heeft de gevel een diepte, het verhaal van de gevel blijft
altijd wel tweedimensionaal; ordening van een vlak. Bij de ingang
wordt dit vlak doorschreden. Zoals u weet is dit een onderwerp
waarover veel gesproken en geschreven is. Ik wil het hebben over
de architectonische vertaling en bepaling van de ervaring die een
gebouw oproept.
Een aspect dat ik eerder kort besproken heb is het spel tussen
zichtbaar en onzichtbaar dat in de gevel tot uitdrukking komt.
Binnenkomen in een goed gebouw heeft altijd iets van een kleine
ontdekkingstocht; een wisselspel tussen verwachting en de vervul-
ling van die verwachting. Daarin speelt elk onderdeel, elk architec-
19
tonisch element een rol. Sfeerverschil ontstaat tussen donker en
licht, tussen nauw en wijd of tussen hoog en laag. De ervaring van
een gebouw begint op straat en eindigt in het meest besloten deel
van het interieur. De ervaring wordt opgebouwd door de bouwkun-
dige overgangen tussen de verschillende sferen, de deuren, de ope-
ningen, de vides, de trappen. Hierbij is het trouwens nog de vraag
of de ingang van buiten werkelijk zo verschilt van de deuren,
poorten en doorgangen elders in een gebouw. De bijzondere posi-
tie van de ingang vanaf de buitenkant komt voort uit het feit dat
het niet om een plaatselijke doorgang gaat maar om een plek waar
het gebouw zich in zijn geheel verdicht. Daarom is een van de
wezenlijke vragen bij de ingang of en in hoeverre de binnenwereld
naar buiten toe zichtbaar wordt.
21
een lange, zich vernauwende gang: als de gang zes meter breed is
moet hij van aarde zijn; bij een breedte van vier meter van metsel-
werk; bij twee meter wordt hij gestucadoord; en bij een meter
wordt hij uitgevoerd in stucco lustro. Als de gang heel smal is
maakt Scarpa hem van goud.
Materiaal bepaalt de plaats en maakt het mogelijk om de afstanden
in te schatten. Het materiaal brengt orde en vertelt welke elemen-
ten belangrijk zijn en welke niet: de handrail van een balustrade is
belangrijker dan de stijlen; het materiaal van een deurkruk zal eer-
der opgemerkt worden dan het materiaal van de plint. Je zou kun-
nen zeggen dat het materiaal de hiërarchie van de elementen aan-
geeft, ware het niet dat juist in de afwijking van het voor de hand
liggende en in de verrassing vaak de kwaliteit van een gebouw
ligt.
23
Detail als skulptuur
Hoe dit samenspel van elementen tot in detail tot uitdrukking komt
is te zien aan de trapleuningen die overal in het gebouw terugko-
men. Handrail, baluster, glazen plaat, tot aan de bouten toe is elk
onderdeel zichtbaar en bepaald. Het architectonische detail wordt
eerst ontleed en dan weer samengevoegd. Deze benadering resul-
teert in skulpturale details die schaal en ritme van de totale archi-
tectonische compositie tot in de kleine maat doorvoeren. Andere
details daarentegen zijn vlak en duidelijk industrieel vervaardigd.
Glazen gevels en abstract afgewerkte marmeren platen vormen een
achtergrond waarmee het ambachtelijke leuning detail sterk con-
trasteert. De hoeveelheid informatie die het oog te verwerken
krijgt blijft in evenwicht; rijk gedetailleerde punten staan naast
vlakken die het oog laten rusten.
25
openbare interieur. Ik wil me daarom beperken tot het uitzetten
van een hoofdlijn. In de kaart van Rome die ik aan het begin liet
zien waren de individuele woningen aangegeven als een massa
donkere blokken. Iedere verdere informatie ontbrak. Daarmee is
niet gezegd dat het er niet toe doet hoe de binnenkant van de don-
kere massa er uit ziet. Het heeft veel meer te maken met het feit
dat de tekenaar ervan uitgaat dat zich de interne opbouw van de
woningen in hun verscheidenheid niet tot een aantal principes laat
herleiden die in kaart te brengen zijn. Ik wil hier even buiten
beschouwing laten dat woonvormen en ideeën over het wonen
voortdurend veranderen. Ook de vorm die de woning vandaag
heeft is anders dan vijftig jaar terug. Als we echter het wonen in
zijn meest extreme vorm als de ruimte van de afzonderlijke mens,
het meest besloten interieur beschouwen, dan tekent zich sterker
een doorgaande lijn in de tijd af. 'Wonen' heeft tenslotte vooral te
maken met het vormgeven van alledaagse gebruiken, alledaagse
rituelen. Het is vanuit de intiemste ruimte dat we de wereld om ons
heen - de andere mensen, de stad, het landschap, de lucht - waar-
nemen. Afbeeldingen van bedsteden die een anonieme tekenaar uit
Milaan in de zestiende eeuw heeft gemaakt laten op een prachtige
manier zien, hoe mensen vormgeven aan hun recht op eenzaam-
heid. Een bed, vier poten, een gordijn en het domein is afgeperkt:
bovendien met materialen die zowel de ogen als de huid strelen.
Ook dit is interieur: het vanuit de binnenwereld naar buiten toe
werken en een ruimtelijk stelsel opbouwen tot aan de binnenhuid
van de buitenkant.
Als laatste voorbeeld wil ik u een huis laten zien waarin deze
werkwijze van binnen naar buiten in de architectonische composi-
tie tot uitdrukking komt. Het is een eenvoudig woonhuis. Het
bestaat uit vier vierkante ruimten met oplopende maat: telkens een
eenheid voor het wonen, het koken, het werken en het slapen die
alle rond een verhoogde hal met een daklicht gegroepeerd zijn.
Het opbouwen van de compositie volgens een dergelijke rationele
methode vormt een belangrijke schakel in het ontwerpproces.
Verschillende gegevens die uit de eisen en wensen van de
opdrachtgevers voortkomen kunnen in de compositie opgenomen
worden. Ze nemen de vormen aan van cirkels, vierkanten of
geschakelde vierkanten. Deze methode is niet alleen handzaam
voor het ontwerpen zelf. Ze maakt het ontwerp bespreekbaar, ze is
belangrijk om met opdrachtgevers en bouwers te kunnen commu-
niceren. Met de toepassing van geometrische vormen en het wer-
27
ken met maten en verhoudingen maakt de architect gebruik van
een door de tijd beproefde methodiek die met name in Nederland
vanaf de zeventiende eeuw van grote invloed is geweest. In studies
bijvoorbeeld van de architect, beeldhouwer en schilder Pieter Post
is goed zichtbaar hoe een maatsystematiek gepaard gaat met een
rationeel ontwerpproces waarin het programma van eisen in vorm
vertaald wordt. Het resultaat is een architectonische taal die uni-
verseel toepasbaar is en genoeg flexibiliteit heeft voor de uitwer-
king van elk uniek gebouw.
29
van produktontwikkeling en industriele vormgeving verkennen en
in relatie tot de architectuur beschouwen. Niet vanuit een voorin-
genomenheid met het beeld van de machine, maar vanuit het besef
dat meubel, gebruiksvoorwerp en ruimtevorm een krachtige syn-
these kunnen vormen.
Bij de vervulling van mijn nieuwe taak wil ik graag mijn visie aan
de studenten overdragen die zich aan deze universiteit op de prak-
tijk als architecten voorbereiden. Architectuur is echter het resul-
taat van de inzet en het werk van meer partijen dan alleen architec-
ten. Opdrachtgevers en bouwers zijn voor de kwaliteit van de
gebouwde omgeving weliswaar op een andere manier maar zeker
niet minder belangrijk dan architecten. Er wordt wel eens gezegd:
"Een samenleving krijgt de architectuur die ze verdient. 11 Ik zou
dit met het oog op de universiteit waar we ons bevinden nog wat
willen aanscherpen. Volgens mij krijgt een samenleving niet
alleen die architectuur die ze verdient, maar ook de architecten die
ze verdient. Alleen als het aanstormende talent onder andere op
deze universiteit de kans krijgt zich in de praktijk te ontplooien is
er ook in de toekomst een architectuur mogelijk die we als verrij-
king van onze ervaring zien; als een droom waarin we ons herken-
nen en als een omgeving met gebruikswaarde ook voor de toe-
komst.
Tot besluit
Mijnheer de Rector Magnificus, zeer geëerde toehoorders, studen-
ten.
Wat ik vandaag hier wilde zeggen over interieur is gezegd. Ik
meen dat het vak Interieur, en met name de integratie van Interieur
met de andere vakgebieden, in deze opleiding aan deze universiteit
thuis hoort, zowel in de basis van het onderwijs, als in de latere
architectuur-kernmodulen. Ook een specialisatie van twee jaar na
de hopelijk toekomstige vijfjarige opleiding ligt in het verschiet.
Er is veel werk te doen. Het volgende verhaal kan dat zeer verdui-
delijken.
Iemand zei tegen Rietveld: "Die stoel van u die zit niet goed ",
waarop Rietveld antwoordde: 11 Als u moe bent, ga dan maar naar
bed. Zitten is een actieve bezigheid! ". En dat geldt ook voor deze
leerstoel.
Aan het College van Bestuur betuig ik mijn dank voor mijn benoe-
ming als gewoon hoogleraar aan deze Technische Universiteit.
Ook de leden van de benoemingscommissie, de leden van de
31
Faculteitsraad en het College van Dekanen wil ik bedanken voor
hun bijdrage aan mijn benoeming en het in mij gestelde vertrou-
wen. Ik hoop u niet teleur te stellen. Dank ook aan mijn collegae
voor de goede samenwerking die ik reeds heb mogen ervaren,
zowel binnen de vakgroep Architectuur, als ook daarbuiten.
Dan wil ik diegenen bedanken die mij hebben gevormd en richting
gewezen en die hier niet zijn: Rietveld, Bijvoet, Bodon en Holt.
Zij leven in mijn hoofd, in mijn hart en in mijn handen.
33
Bibliografie
35
Colofon
36