You are on page 1of 37

INTERIEUR

TUSSEN DETAIL EN STAD


KIJKEN EN DROMEN
IN SFEER EN MATERIAAL

PROF. CEES DAM


INTERIEUR TUSSEN DETAIL EN STAD
KIJKEN EN DROMEN IN SFEER EN MATERIAAL
Uitgave Publikatieburo Bouwkunde,
Faculteit der Bouwkunde, Technische Universiteit Delft
Berlageweg I, 2628 CR Delft, telefoon (015) 784737

CJP-gegevens Koninldijke Bibliotheek, Den Haag


Dam, Cees
Interieur tussen detail en stad: kijken en dromen in sfeer en materiaal!
Cees Dam; [fotogr.: Michel Claus]. -
Delft: Publikatieburo Bouwkunde, - Foto's.
Inaugurele rede Technische Universiteit Delft, - Met lit. opg.
JSBN 90-5269-153-3
NUGJ 923 / Treft\!.: interieurkunst
Copyright © 1994 C.G. Dam

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden
gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op wellce andere wijze
dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
INTERIEUR

TUSSEN DETAIL EN STAD

KIJKEN EN DROMEN

IN SFEER EN MATERIAAL

Rede uitgesproken door professor Cees Dam bij de aanvaarding


van het ambt van gewoon hoogleraar op het vakgebied
Architectuur (Interieur) aan de
Faculteit der Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft
op vrijdag 4 maart 1994.
Interieur tussen detail en stad-
kijken en dromen in sfeer en materiaal

Mijnheer de Rector Magnificus , leden van het College van


Bestuur, collegae hoogleraren, docenten , studenten en andere
leden van de universitaire gemeenschap, zeer gewaardeerde toe-
hoorders , vrienden, dames en heren.

Bestaat interieur eigenlijk nog wel? Is het meer dan decoratie; het
inrichten van een gebouw met allerlei accessoires die de laatste
mode voorschrijft?
Interieurontwerpers bepalen de gordijnen en het behang; ze kiezen
het witte marmer of het kokostapijt. Misschien dat ze nog iets ver-
der gaan en een totaalconcept voor de binnenruimten van een heel
gebouw ontwikkelen, van de lambrizering tot aan de keuze van de
zitmeubelen en de belettering toe. Daar houdt hun taak over het
algemeen op. In deze optiek kunnen interieurontwerpers weinig
meer doen dan het bepalen van de oppervlaktes en de decoratie in
een door andere specialisten bepaalde omgeving ; een letterlijk
oppervlakkige bezigheid.
Een dergelijke benadering is maar al te vaak wat opdrachtgevers,
architecten en interieurarchitecten zelf voor ogen hebben als ze
aan het werk gaan.
Dat is niet alleen jammer. Het houdt ook een grove onderschatting
van het belang van het interieur in. Het gaat voorbij aan het feit dat
zich het grootste gedeelte van onze dagelijkse bezigheden binnen -
in gebouwen - afspeelt. Het interieur is het toneel van de alledaag-
se rituelen en ook van de handelingen waarmee bijzondere situ-
aties in het leven worden vormgegeven. De binnenruimte biedt
niet alleen beschutting en een passende omhulling voor het indivi-
duele bestaan. Het is tevens een ontmoetingsplaats waar de erva-
ringen van mensen samen worden gevormd en waar ze tot uitdruk-
king komen. Daarmee is het interieur ook de plaats waar de functie
van de gebouwde omgeving in een notedop gestalte krijgt.
De binnenruimte is de plek waarin de mens het meest direct en het
meest lichamelijk met de gebouwde omgeving in aanraking komt.
Het is als een grote regenjas , met een gladde buitenlaag en een
huidstrelende voeringsstof aan de binnenkant, met een rits of een

5
rij metalen knopen. Net zo is het bouwkundig materiaal aan de
binnenkant gevarieerd en voelbaar: van zacht tot hard, van warm
tot koud, van dof tot glanzend.
Om het kort te zeggen: een interieur kan op een wonderlijke en
adembenemende manier een combinatie van verschillende werel-
den zijn; nu eens op elkaar botsend, dan weer in meer geleidelijke
overgang. Je kunt nooit volstaan met een behandeling van ruimten
afzonderlijk. De rijkdom ligt juist in de samenhang van ruimtes en
een contrast van belevingswerelden. Hoe zeer interieurs aan kracht
inboeten als ze buiten hun context worden geplaatst is in de stijlka-
mers in de musea te zien. Vaak gaat het hierbij om werkelijk schit-
terende voorbeelden van fijnzinnig vakmanschap. Toch blijft er
een gevoel van verlies: hoe rijk is het niet om een stemmig trap-
penhuis met een koele marmeren vloer en donkere, in de was
gezette eiken panelen te ruiken en te voelen na eerst onder het
groen van bomen te zijn gelopen en door een hoge voordeur op
een hardstenen stoep te zijn binnengelaten? Geen museum kan
daar tegenop.
De interpretatie van het begrip 'interieur' is nu zo vernauwd dat het
mogelijk is geworden om een architect te vragen alleen voor de
buitenkant. Maar het resultaat is armoede, pure armoede!
De afzonderlijke ruimtes van een gebouw moeten weer in hun
samenhang en in de samenhang van de straat en het geheel van de
stad benaderd worden. Zo wordt het interieur de plek waar ver-
schillende werelden van buiten en binnen bij elkaar komen, of om
het met een slagzin te formuleren: het interieur is de binnenkant
van de buitenkant.

In de titel van deze intreerede -'Interieur tussen detail en stad' -


wordt de stedelijke context van het interieur expliciet genoemd. Ik
beschouw de binnenkant van de buitenkant niet als een specialis-
me, net zo min als ik het gebouw zie als iets wat zich kan onttrek-
ken aan het geheel van een stad. Ik zie binnenruimten meer als
kamers aan de buitenkamers van de stad, zoals Giovanni Battista
Nolli dit in zijn beroemde kaart van Rome in 1748 op heel beel-
dende manier heeft vastgelegd. Op Nolli's plattegrond is goed te
zien hoe zich de stad - of eigenlijk zou je iets preciezer moeten
zijn en zeggen: de stad van voor de moderne stedebouw - laat
lezen als geheel; een geheel dat zich vertakt in straten, pleinen,
steegjes, hofjes , tuinen en de binnenruimtes van bijvoorbeeld de
kerken. Al deze ruimten vormen afzonderlijke kamers en gezame-
lijk een opeenvolging van ervaringen.

7
Nolli maakt onderscheid tussen de notatie van kerken en andere
openbare gebouwen en de grote donkere massa van woongebou-
wen die juist niet voor iedereen toegankelijk is, maar waar zich het
leven van het individu of een afzonderlijke groep afspeelt. Het ver-
schil tussen openbare en niet openbare gebouwen lijkt me essen-
tieel als we het verder over het interieur tussen detail en stad heb-
ben. Dit verschil verklaart immers het extreem uiteenlopende
karakter van interieurs op de meest doeltreffende wijze: je hebt de
binnenkant van de openbare of de openbaar toegankelijke gebou-
wen die zich een plaats in de ervaring van de bevolking van de
stad verworven hebben en je hebt de interieurs van het wonen en
het werken van het individu of een groep mensen. In beide geval-
len is er sprake van overgangen tussen de sferen van binnen en
buiten.

Bij het wonen is de grens tussen openbaar en privé-gebied, en


daarmee tussen individu en collectief maatgevend. Hierbij vergele-
ken is de overgang van buitenkamer naar binnenkamer van een
stad bij openbare gebouwen van een geheel andere orde. Daarom
wil ik bij de verdere behandeling van het 'interieur' dit verschil tus-
sen openbare ruimtes - binnen en buiten - en de afgezonderde bin-
nenruimtes van het individu, met het 'wonen' als zijn meest ver-
gaande vorm, uitdiepen. Ik zal het openbare gebouw letterlijk van-
uit de straat benaderen en via de gevel en de ingang naar binnen
toe werken. Daarna wil ik aan de hand van een woonhuis laten
zien hoe zich het interieur van binnenuit ontwikkelt naar de grens
met de buitenwereld.

Buiten- en binnenkamers - Interieurs en openbare ruimte


De interieurs van openbare en publiek toegankelijke gebouwen
liggen vaak alleen al door hun gebruik in het verlengde van de bui-
tenruimte. Deze gebouwen zijn soms letterlijk zeer toegankelijk.
De grens die bepaalt waar het algemene publiek nog wordt toege-
laten is in een openbaar gebouw letterlijk naar binnen geschoven;
soms tot ver achter de ingang. Het openbare karakter van het
gebouw heeft echter ook op een ander niveau zijn consequenties
die juist in de gevel zichtbaar worden. Musea, stadhuizen en
theaters, maar ook warenhuizen of banken dragen op een funda-
menteel andere manier een boodschap aan de bevolking van een
stad over dan individuele woonhuizen. Dit is zo omdat ze niet de
voorliefdes van een afzonderlijk individu weergeven maar opvat-
tingen over het functioneren van de samenleving. Hoe ze dit doen

9
Q
en op welke wijze interieurs van stad en gebouw op elkaar inspe-
len wil ik aan de hand van concrete voorbeelden toelichten.

Kijken en Zien
Daarbij wil ik niet de nadruk leggen op de beschrijving van een
aantal gebouwen en enkele aspecten van het interieur. Het gaat om
een veel algemener onderzoek naar de relatie tussen stad en
gebouw, detail en geheel, materiaal, licht en ruimte. Een manier
van kennis opnemen en verwerken; van kijken en zien.
Dit kijken en zien is een vaardigheid die iedereen kan ontwikkelen
maar die voor ontwerpers bijzonder essentieel is. Elke wandeling
door een stad vult letterlijk de gereedschapskist van de ontwerper
met een ontelbaar aantal nieuwe beelden. Elke hoek, ieder stuk
bakstenen metselwerk of bestrating wordt opgeslagen in dit beeld-
geheugen waar ontwerpen uit voortkomen. In vaktechnische zin
heeft het kijken betrekking op analyse en onderkenning van kleu-
ren, vormen en materialen van een omgeving. Het leren kennen en
meten van afstanden en maatverhoudingen, de waarneming van
groot ten opzichte van klein, van dik en dun of van hoog en laag.
Daarbij maakt het niet uit of het gaat om architectuur of een andere
kunstvorm. Het gaat bij dit kijken om de vraag hoe de dingen die
je met de ogen ziet op je inwerken, hoe zulke beelden zijn gestruc-
tureerd. Hoe worden beelden in het hoofd geordend en uit welke
elementen zijn de beelden opgebouwd en wat zijn hun eigenschap-
pen? Het is een analyserende manier van kijken en zien: de kunste-
naar kijkt met de ogen van een ingenieur en de ingenieur kijkt met
de ogen van een kunstenaar.

Al deze beelden vormen in hun scherfachtigheid een collage in het


hoofd van de kijker. Zo valt elk gebouw waar je naar kijkt vanzelf
uiteen in honderden brokstukken die je combineert en vergelijkt
met beelden van andere situaties of met beelden van een kunst-
werk dat je ergens hebt gezien. Het oppervlak van een gemetselde
muur of de textuur van een stuk stof of een schilderij van Jan
Schoonhoven, allemaal zijn het op zichzelf staande gegevens die
in de binnenkamer van het hoofd samenkomen. Naast de eerder
geschetste meer vaktechnische manier van kijken en opnemen is
dit zoeken naar een verband en het oog hebben voor verrassing en
verstoring een prikkel voor de ontwerper. Dit geldt ook voor het
kijken naar kunst: het wakkert de verbeelding aan en geeft richting
aan de fantasie. Door veel kunst te zien en op een actieve, onbe-
vangen manier te bekijken bouw je een geheugen aan beelden op

11
dat de ervaring van de dagelijkse ervaring van de stedelijke ruimte
op een prachtige manier velTijkt.
Kennis van de architectuurgeschiedenis daarentegen is noodzake-
lijk om de opgedane ervaring in je hoofd te structureren en aan
andere mensen over te dragen die het beeld niet zelf voor ogen
hebben. Vertrouwd zijn met de architectuurgeschiedenis maakt het
mogelijk om een persoonlijke ervaring of een droom over te dra-
gen en aan anderen mee te delen.

De gevel
Kijkend vanuit de stad is de gevel het eerste dat je ziet van een
gebouw. Traditionele architectuur kende een beperkt aantal moge-
lijkheden voor de uitwerking van een gevel. Gevels waren van
natuursteen of van baksteen; soms werd ook nog hout of stucwerk
toegepast. Tegenwoordig is veel meer mogelijk: naast de overgele-
verde oplossingen bestaan er nu allerlei soorten vliesgevels van
metaal of glas, met beplating van hout en kunststof. Natuursteen
en hout worden uit alle delen van de wereld aangevoerd en kunnen
gecombineerd worden met steeds weer nieuwe produkten. Al deze
keuzemogelijkheden veranderen echter op zichzelf nog niets aan
het verhaal dat de gevel van een gebouw naar zijn omgeving toe
uitdraagt. Een gevel is niet alleen een wind- en waterkering. De
gevel geeft ook aan waar het domein van de samenleving ophoudt
en waar het domein van het individu of een groep mensen begint.

Vaak wordt de gevel vergeleken met een huid, een soort membraan
dat zich om het interieur heen spant als een dunne beschermlaag.
Dat lijkt heel raak en het is tegelijk een vrij eenvoudige voorstel-
ling van zaken. Aan de ene kant geeft het beeld van de huid goed
weer dat de grens tussen buiten en binnen veel minder stabiel is
dan ze op het eerste gezicht lijkt. De analogie met de huid illu-
streelt het breekbare, altijd onbesliste karakter van de scheidslijn
tussen individu en samenleving die van grote betekenis op de
architectuur is. Tegelijkertijd is het beeld van de huid ongeschikt
omdat architectuur weliswaar omhulling is maar even goed ook
verhulling. De glazen ruit waardoor alles wat zich binnen afspeelt
ook buiten zichtbaar is levert daarom een wel heel voorspelbare en
povere versie van het verhaal dat een gevel kan vertellen: hoe veel
interessanter is het juist om langs een prachtig restaurant te lopen
waarvan je alleen een glimpje opvangt; misschien nog de livrei
van degene die de deur opent en je door je fantasie en dromen mee
te laten voeren. Je wandelt door de stad en kijkt naar boven: mis-

13
--
-
~
schien zie je een fraai oud stucplafond, of enkele schaduwen, een
mooie kast .... Terwijl je buiten staat en van alles maar een klein
beetje ziet, sta je er toch niet buiten omdat je hoofd de rest in veel
glanzendere kleuren erbij verzint.
Een gevel vertelt ook hoe een gebouw in zijn omgeving opgevat
moet worden: hoe het op de grond staat, hoe het vlak zelf zich ver-
houdt tot de straatwand en het vlak van de bestrating, hoe de gevel
de lucht ontmoet.

Als we nu kijken naar de pleinen en straten van een bepaalde stad


dan valt al gauw op dat zich bij alle verscheidenheid van de afzon-
derlijke gebouwen telkens duidelijke overeenkomsten aftekenen in
de manier waarop stadsruimte en gevel zijn bepaald. Juist door
deze samenhang is het mogelijk om het geheel van een stadsruimte
waar te nemen. In het centrum van Amsterdam is er sprake van
een hecht weefsel van ruimtes met grote verschillen in maat en
schaal: de talloze kleine steegjes; de grachten; enkele lange, smalle
straten en de grotere ruimte van de Dam. Op de Dam speelt de uit-
werking van de grens tussen pleinkamer en gebouw in nog veel
sterkere mate dan bij een gebouw op een minder bijzondere plaats.
Wat zich in een gebouw ook afspeelt, steeds zal het grootstedelijke
karakter van de omgeving zijn neerslag vinden in het gebouw.

In de gevel van een gebouw op de Dam komt het wankele even-


wicht tussen de binnenwereld van het gebouwen de buitenkamer
tot uiting. De gevel van dit gebouw verschijnt als een dun vlak dat
ondergeschikt is aan de ruimtevorm van het plein. Hiermee voegt
het gebouw zich in de wand van bekende en onbekende gebouwen
die de Dam omgeeft. Het gevelvlak zelf is bepaald door zijn
oppervlakte, de onder- en bovenrand en de dunne ronde kolom op
de hoek. De ramen zitten op regelmatige afstand als gaten in de
gevel waardoor het gebouw zijn grootstedelijke schaal laat zien en
in een adem door nuanceert. Het gebouw is anoniem - een van de
vele gebouwen - maar laat ook geen twijfel bestaan over zijn indi-
vidualiteit.

In het gevelvlak zelf bevindt zich een insnijding waardoor de bin-


nenwereld van het gebouw zichtbaar wordt; twee liften leiden naar
de glazen bovenverdiepingen. De circulatie in het gebouw voltrekt
zich voor de ogen van iedereen op het plein. De ruimte van het
plein en de binnenkant doordringen elkaar zonder hetzelfde te
worden. Het dunne gevelvlak is op een manier aangetast die de

15
grens tussen gebouwen plein intact laat, maar het doel is bereikt:
de buitenwereld op het plein en de binnenwereld horen bij elkaar,
terwijl ze zo zichtbaar verschillend zijn. De liften die half achter
het gevel vlak liggen slaan ook visueel een verbinding met de
wereld van de glazen bovenverdiepingen. Zo geeft het gevelvlak
in al zijn geslotenheid de inhoud van het gebouw prijs zonder dat
deze letterlijk toegankelijk is, als een opgeklapte plattegrond.

Gevel als referentievlak


Ook in het geval van een ander gebouw vlakbij de Dam regelt de
gevel hoe het interieur en de straatruimte zich tot elkaar verhouden
- zij het dat hier niet de binnenwereld van het gebouw aan de stad
getoond wordt, zoals op de Dam. Bij dit gebouw staat de uitwer-
king van het gevelvlak en de hoek centraal.

Het gebouw heeft drie gevels, een aan het Rokin, een aan de Nes
en een langs het kleine steegje dat beide verbindt. Het zijn drie
zeer verschillende stedelijke ruimten: stenig en nauw in de Nes,
weids en open aan het Rokin en een smalle tussenruimte. Dit ver-
schil in sfeer vindt zijn neerslag in de manier waarop de overgang
tussen bestratingsvlak en gevelvlak is behandeld: aan de kant van
de Nes en langs steegje wordt de onderkant van de gevel gevormd
door een schuine plint waardoor het lijkt als was de betonnen muur
uit de grond gegroeid. Het bestratingsvlak en het gevelvlak gaan
letterlijk in elkaar over. Aan de Rokinzijde zijn er grote raamope-
ningen waar de stoep het gevelvlak ontmoet. Daarmee sluit de
gevel van dit gebouw aan bij het patroon van de gevelopeningen
dat langs het hele Rokin loopt.

Op de bovenverdiepingen is het gevelvlak aan alle kanten bekleed


met geprefabriceerde betonnen platen. Deze hebben een diaman-
tachtig oppervlak waardoor strijklicht in het gevelvlak wordt
gevangen en weerkaatst. De raamopeningen die in de platen zijn
opgenomen tonen de zelfde regelmaat die ook het gebouw op de
Dam kenmerken. De gevels zijn tegelijk onopvallend en aanwezig.
Dat het oppervlak zo bepaald kan zijn zonder dat het gebouw zich
op de voorgrond dringt heeft niet alleen met het gelijkmatige ritme
van de openingen te maken. Ook verschijnt de gevel als een plaat
en als een ontelbare veelheid aan ramen. De ramen zelf zijn zicht-
baar als zelfstandige eenheden en vormen ook een reeks met de
miljoenen ramen van Amsterdam. Het gebouw zelf is 'een en veel'
in een stad die 'een en veel ' is.

17
Ook de gevel van het stadhuis in Almere vertelt niet door zijn
transparantheid maar door ordening, textuur en tekening van het
oppervlak het verhaal van zijn binnenkant. Ook dit gebouw is niet
zelf ruimtevormend door plastiek. Eerder is het zo dat het grote
gebouw pas door zijn lange gevels karakter verleent aan de stede-
lijke ruimte. Het glanzende oppervlak van de marmeren gevel
reflecteert het licht van de polder en wijst op de voorname rol die
het stadhuis in de nieuwe stad speelt. Het gebouw geeft uitdruk-
king aan een belofte; het duidt aan dat in de nieuwe grond de kiem
voor een echte stad gevonden kan worden. In de ordening van het
gevelvlak is ook hier weer een tegenstelling tussen telbaar en
ontelbaar te vinden; lange betonnen gevels, in drieën gedeeld, met
een marmeren bekleding in het middendeel en ronde uitsparingen
aan de bovenrand. In de detaillering zijn deze overgangen tussen
beneden en boven verder uitgewerkt: langs de gevel bevindt zich
beneden geen plint maar een bank die de gevel met de grond ver-
bindt.
Het onderste stuk van de gevel is vertikaal geleed door herhalende
elementen: deze zijn samengesteld uit drie vertikale stroken van
dezelfde maat en verhouding, waarvan de buitenste onderdeel van
een raam uitmaken en de middens te met mozaiekstenen en glazen
bouwstenen is ingevuld. Dit element wordt gevormd door een
vierkant en twee vertikale stroken van glazen bouwstenen. De
ordening is een optelling van verschillende ritmes , elk afzonderlijk
deel is steeds op zichzelf bepaald. Het geheel van het gevelvlak
staat nergens ter discussie.

De ingang
Terwijl in de gevel informatie via het netvlies wordt overgedragen,
begint bij de ingang het lichamelijk contact met een gebouw.
Zelfs al heeft de gevel een diepte, het verhaal van de gevel blijft
altijd wel tweedimensionaal; ordening van een vlak. Bij de ingang
wordt dit vlak doorschreden. Zoals u weet is dit een onderwerp
waarover veel gesproken en geschreven is. Ik wil het hebben over
de architectonische vertaling en bepaling van de ervaring die een
gebouw oproept.

Een aspect dat ik eerder kort besproken heb is het spel tussen
zichtbaar en onzichtbaar dat in de gevel tot uitdrukking komt.
Binnenkomen in een goed gebouw heeft altijd iets van een kleine
ontdekkingstocht; een wisselspel tussen verwachting en de vervul-
ling van die verwachting. Daarin speelt elk onderdeel, elk architec-

19
tonisch element een rol. Sfeerverschil ontstaat tussen donker en
licht, tussen nauw en wijd of tussen hoog en laag. De ervaring van
een gebouw begint op straat en eindigt in het meest besloten deel
van het interieur. De ervaring wordt opgebouwd door de bouwkun-
dige overgangen tussen de verschillende sferen, de deuren, de ope-
ningen, de vides, de trappen. Hierbij is het trouwens nog de vraag
of de ingang van buiten werkelijk zo verschilt van de deuren,
poorten en doorgangen elders in een gebouw. De bijzondere posi-
tie van de ingang vanaf de buitenkant komt voort uit het feit dat
het niet om een plaatselijke doorgang gaat maar om een plek waar
het gebouw zich in zijn geheel verdicht. Daarom is een van de
wezenlijke vragen bij de ingang of en in hoeverre de binnenwereld
naar buiten toe zichtbaar wordt.

In het gebouw op de Dam is de toegankelijkheid van het gebouw


zelf het verhaal dat in de uitwerking van de ingang wordt aange-
sneden. De deur is eigenlijk geen deur maar een zeer hoge poort
die overdag open staat en de blik in de hal vrijgeeft. IS Nachts spie-
gelt zich het witte licht van de straatverlichting in een grote
natuurstenen plaat die voor de glazen deur schuift. De naad tussen
de natuurstenen gevelbekleding en de deurplaat heeft een getrapt
profiel gekregen als een soort detail.

Ik heb erop gewezen dat het binnenkomen het moment is waarop


je lichamelijk met een gebouw in aanraking komt, bijvoorbeeld
met de deurkruk of het materiaal in de vestibule. Het tactiele
aspect, het voelend waarnemen is dan ook iets dat de ervaring van
de binnenkant van een gebouw sterker bepaalt dan wanneer je
ervoor staat. Beweging door een gebouw is even goed een tasten,
een aftasten, als een door je hoofd en je ogen gestuurde beweging.
Materiaal is een belangrijke schakel in de beleving en ervaring van
de ruimte. Bij de ingang is sprake van een ongekende verdichting
omdat hier het materiaal van de buitenhuid in een punt samenkomt
met de binnenkant. Binnen is de variëteit aan materialen zomoge-
lijk nog groter dan buiten. Koel metaal naast glad en glanzend
fineer, zijde naast marmer, ijzer naast zacht leer; wat betreft de toe
te passen materialen zijn er geen grenzen als het klimaat eenmaal
buitengesloten is. Bovendien is de ruimte afgeperkt en zijn de
dimensies kleiner waardoor de materiaaleigenschappen van de
oppervlaktes en de details veel beter waar te nemen zijn. Hoe
belangrijk die verhouding tussen maat en materiaal is heeft Carlo
Scarpa heel treffend verwoord. Scarpa gebruikt het voorbeeld van

21
een lange, zich vernauwende gang: als de gang zes meter breed is
moet hij van aarde zijn; bij een breedte van vier meter van metsel-
werk; bij twee meter wordt hij gestucadoord; en bij een meter
wordt hij uitgevoerd in stucco lustro. Als de gang heel smal is
maakt Scarpa hem van goud.
Materiaal bepaalt de plaats en maakt het mogelijk om de afstanden
in te schatten. Het materiaal brengt orde en vertelt welke elemen-
ten belangrijk zijn en welke niet: de handrail van een balustrade is
belangrijker dan de stijlen; het materiaal van een deurkruk zal eer-
der opgemerkt worden dan het materiaal van de plint. Je zou kun-
nen zeggen dat het materiaal de hiërarchie van de elementen aan-
geeft, ware het niet dat juist in de afwijking van het voor de hand
liggende en in de verrassing vaak de kwaliteit van een gebouw
ligt.

Daarnaast is het verschil tussen donker en licht essentieel voor de


ervaring van het interieur. De ruimtevorm en het materiaal zijn in
hun werking afhankelijk van de invloed van het licht. De beleving
van het gebouw wordt door deze verschillen verrijkt: lage, donkere
ruimtes worden opgevolgd door hoge lichte hallen; materiaal met
een glanzend oppervlak reflecteert het licht, terwijl elders het licht
volledig geabsorbeerd wordt.

In Almere treft de bezoeker in de ingangshal weer het beton van de


buitengevels aan. Dit gaat in het interieur een verbintenis aan met
de plafonds van glanzend gelakte staalplaat, het ijzeren vlechtwerk
en het palisanderfineer. Het principe van deze materiaaltoepassing
is echter niet de verzameling. Het gaat er juist om dat de ruimte en
de uitwerking samengaan en een beeld opbouwen. Het alledaagse
gebruik van een stadhuis moet een avontuur blijven en niet gaan
vervelen. In Almere is dit uitgangspunt onder andere terug te vin-
den in de routing door het gebouw. De gebruiker wordt door ruim-
ten met verschillende kenmerken gevoerd: de lage ingangshal en
de lage passages met glazen daken komen samen in een lifthal die
over de hele hoogte van het gebouw gaat. Vides en zichtassen zor-
gen ervoor dat telkens weer het gebouw in zijn totaliteit waar-
neembaar is. Tijdens het ontwerpen bepalen zij de hoofdlijn: in de
ervaring van het gebouw vormen zij een lege ruimte die de kamers
van het gebouw met elkaar verbindt. Grote en kleine maat vinden
hun plaats in de ordening en de waarneming van het gebouw.
Ook de trappehuizen zijn belangrijke structurerende elementen in
de organisatie en hebben een duidelijke kleur gekregen.

23
Detail als skulptuur
Hoe dit samenspel van elementen tot in detail tot uitdrukking komt
is te zien aan de trapleuningen die overal in het gebouw terugko-
men. Handrail, baluster, glazen plaat, tot aan de bouten toe is elk
onderdeel zichtbaar en bepaald. Het architectonische detail wordt
eerst ontleed en dan weer samengevoegd. Deze benadering resul-
teert in skulpturale details die schaal en ritme van de totale archi-
tectonische compositie tot in de kleine maat doorvoeren. Andere
details daarentegen zijn vlak en duidelijk industrieel vervaardigd.
Glazen gevels en abstract afgewerkte marmeren platen vormen een
achtergrond waarmee het ambachtelijke leuning detail sterk con-
trasteert. De hoeveelheid informatie die het oog te verwerken
krijgt blijft in evenwicht; rijk gedetailleerde punten staan naast
vlakken die het oog laten rusten.

Het naar binnen gekeerde interieur


Om deze beschouwing van het openbare interieur in de stad com-
pleet te maken wil ik nog een keer kort de hele wandeling van
straat naar interieur maken. Dit aan de hand van een ruimte die je
als het ultieme openbare interieur zou kunnen beschouwen: de
theaterzaal. Waar de meeste binnenruimtes toch nog op de een of
de andere manier contact met de buitenwereld hebben, is een
theaterzaal volledig naar binnen gekeerd. Daarom is de overgang
tussen de lichte foyer en de grote donkere zaal van groot belang. In
het Amsterdamse muziektheater vindt de bezoeker een opeenvol-
ging van ruimtes die voorafgaan aan de ingang van de zaal: een
lage ingangshal, gevolgd door een foyerruimte die zich weer hele-
maal opent naar de stad en de Amstel, naar de trams en de woon-
boten; dan de trappen die de maat van de binnenruimte steeds
meer inkaderen tot aan de ingang van de zaal. Een vernauwing,
een kleine ophoging in de vloer, en daar ligt de zaal: rood, groot,
intiem en met duizend kleine lichtjes die langzaam donker worden
naarmate het begin van de voorstelling nadert.

Binnenkamers - het interieur van het wonen


Een theaterzaal mag dan volledig naar binnen gekeerd zijn, toch
blijft hij in essentie een collectieve, dat wil zeggen stedelijke ruim-
te, hoezeer de visuele relatie met de stad ook verbroken is. Ik wil
daarom nog een keer terugkeren naar de andere kant van het interi-
eur, namelijk het interieur van de individuele besloten ruimte, het
interieur van het wonen. Over het wonen laat zich natuurlijk een
verhaal vertellen dat minstens even uitgebreid is als dat over het

25
openbare interieur. Ik wil me daarom beperken tot het uitzetten
van een hoofdlijn. In de kaart van Rome die ik aan het begin liet
zien waren de individuele woningen aangegeven als een massa
donkere blokken. Iedere verdere informatie ontbrak. Daarmee is
niet gezegd dat het er niet toe doet hoe de binnenkant van de don-
kere massa er uit ziet. Het heeft veel meer te maken met het feit
dat de tekenaar ervan uitgaat dat zich de interne opbouw van de
woningen in hun verscheidenheid niet tot een aantal principes laat
herleiden die in kaart te brengen zijn. Ik wil hier even buiten
beschouwing laten dat woonvormen en ideeën over het wonen
voortdurend veranderen. Ook de vorm die de woning vandaag
heeft is anders dan vijftig jaar terug. Als we echter het wonen in
zijn meest extreme vorm als de ruimte van de afzonderlijke mens,
het meest besloten interieur beschouwen, dan tekent zich sterker
een doorgaande lijn in de tijd af. 'Wonen' heeft tenslotte vooral te
maken met het vormgeven van alledaagse gebruiken, alledaagse
rituelen. Het is vanuit de intiemste ruimte dat we de wereld om ons
heen - de andere mensen, de stad, het landschap, de lucht - waar-
nemen. Afbeeldingen van bedsteden die een anonieme tekenaar uit
Milaan in de zestiende eeuw heeft gemaakt laten op een prachtige
manier zien, hoe mensen vormgeven aan hun recht op eenzaam-
heid. Een bed, vier poten, een gordijn en het domein is afgeperkt:
bovendien met materialen die zowel de ogen als de huid strelen.
Ook dit is interieur: het vanuit de binnenwereld naar buiten toe
werken en een ruimtelijk stelsel opbouwen tot aan de binnenhuid
van de buitenkant.

Als laatste voorbeeld wil ik u een huis laten zien waarin deze
werkwijze van binnen naar buiten in de architectonische composi-
tie tot uitdrukking komt. Het is een eenvoudig woonhuis. Het
bestaat uit vier vierkante ruimten met oplopende maat: telkens een
eenheid voor het wonen, het koken, het werken en het slapen die
alle rond een verhoogde hal met een daklicht gegroepeerd zijn.
Het opbouwen van de compositie volgens een dergelijke rationele
methode vormt een belangrijke schakel in het ontwerpproces.
Verschillende gegevens die uit de eisen en wensen van de
opdrachtgevers voortkomen kunnen in de compositie opgenomen
worden. Ze nemen de vormen aan van cirkels, vierkanten of
geschakelde vierkanten. Deze methode is niet alleen handzaam
voor het ontwerpen zelf. Ze maakt het ontwerp bespreekbaar, ze is
belangrijk om met opdrachtgevers en bouwers te kunnen commu-
niceren. Met de toepassing van geometrische vormen en het wer-

27
ken met maten en verhoudingen maakt de architect gebruik van
een door de tijd beproefde methodiek die met name in Nederland
vanaf de zeventiende eeuw van grote invloed is geweest. In studies
bijvoorbeeld van de architect, beeldhouwer en schilder Pieter Post
is goed zichtbaar hoe een maatsystematiek gepaard gaat met een
rationeel ontwerpproces waarin het programma van eisen in vorm
vertaald wordt. Het resultaat is een architectonische taal die uni-
verseel toepasbaar is en genoeg flexibiliteit heeft voor de uitwer-
king van elk uniek gebouw.

De heldere en rationele opbouw van de compositie gaat samen met


een grote ruimtelijke verscheidenheid. In dit huis heeft elk element
zijn eigen identiteit: een slaapkamer die volledig af te sluiten is en
zich dan alleen nog naar een ommuurde buitenruimte opent; een
woonkamer die in het landschap van de tuin overgaat; twee orde-
nende zones waarlangs de blik in een keer door het huis kan schie-
ten en de diagonale assen waar het doorzicht veel indirecter is. Het
wisselspel tussen binnenhorizon en buitenhorizon en het geometri-
sche spel van maten en verhoudingen bepalen de eigenschappen
van de verder zeer terughoudend vormgegeven ruimten. Het huis
is opgebouwd vanuit zijn middelpunt en groeit van daaruit naar
zijn buitenkant.
We zijn het interieur gaan ontdekken vanuit de buitenkant van de
binnenkant, vanuit de wereld van de stad. Dit laatste voorbeeld
van een woonhuis maakt zichtbaar dat het interieur zich altijd ook
vanuit het binnen opbouwt naar de binnenkant van de buitenkant
toe, en daarmee naar de grens tussen mensen in hun afzondering
en de samenleving.

De vormgeving van het interieur is integraal bestanddeel van de


architectuur; niet te scheiden van het ontwerp van de gevel of de
ruimtelijke organisatie. Dat heeft betrekking op de detaillering en
het materiaalgebruik maar het interieur is ook het platvorm waar
industrieel ontwerp en architectuur elkaar ontmoeten. Dit geldt
voor woningen en openbare gebouwen. Het geldt in bijzondere
mate voor werkplekken. Het zou niet juist zijn om te zeggen dat
kantoren en werkruimten geen aandacht krijgen. In veel gevallen
krijgen ze zelfs heel veel aandacht: van lichtexperts, kantoormeu-
belspecialisten, ingenieurs die zich met de energiebalans van de
gevel bezighouden en iemand die de representatieve balie mag
ontwerpen. Als geheel is het gebouw op zo'n manier de sluitpost.
Daarom is het belangrijk dat architecten opnieuw het werkterrein

29
van produktontwikkeling en industriele vormgeving verkennen en
in relatie tot de architectuur beschouwen. Niet vanuit een voorin-
genomenheid met het beeld van de machine, maar vanuit het besef
dat meubel, gebruiksvoorwerp en ruimtevorm een krachtige syn-
these kunnen vormen.

Bij de vervulling van mijn nieuwe taak wil ik graag mijn visie aan
de studenten overdragen die zich aan deze universiteit op de prak-
tijk als architecten voorbereiden. Architectuur is echter het resul-
taat van de inzet en het werk van meer partijen dan alleen architec-
ten. Opdrachtgevers en bouwers zijn voor de kwaliteit van de
gebouwde omgeving weliswaar op een andere manier maar zeker
niet minder belangrijk dan architecten. Er wordt wel eens gezegd:
"Een samenleving krijgt de architectuur die ze verdient. 11 Ik zou
dit met het oog op de universiteit waar we ons bevinden nog wat
willen aanscherpen. Volgens mij krijgt een samenleving niet
alleen die architectuur die ze verdient, maar ook de architecten die
ze verdient. Alleen als het aanstormende talent onder andere op
deze universiteit de kans krijgt zich in de praktijk te ontplooien is
er ook in de toekomst een architectuur mogelijk die we als verrij-
king van onze ervaring zien; als een droom waarin we ons herken-
nen en als een omgeving met gebruikswaarde ook voor de toe-
komst.

Tot besluit
Mijnheer de Rector Magnificus, zeer geëerde toehoorders, studen-
ten.
Wat ik vandaag hier wilde zeggen over interieur is gezegd. Ik
meen dat het vak Interieur, en met name de integratie van Interieur
met de andere vakgebieden, in deze opleiding aan deze universiteit
thuis hoort, zowel in de basis van het onderwijs, als in de latere
architectuur-kernmodulen. Ook een specialisatie van twee jaar na
de hopelijk toekomstige vijfjarige opleiding ligt in het verschiet.
Er is veel werk te doen. Het volgende verhaal kan dat zeer verdui-
delijken.
Iemand zei tegen Rietveld: "Die stoel van u die zit niet goed ",
waarop Rietveld antwoordde: 11 Als u moe bent, ga dan maar naar
bed. Zitten is een actieve bezigheid! ". En dat geldt ook voor deze
leerstoel.
Aan het College van Bestuur betuig ik mijn dank voor mijn benoe-
ming als gewoon hoogleraar aan deze Technische Universiteit.
Ook de leden van de benoemingscommissie, de leden van de

31
Faculteitsraad en het College van Dekanen wil ik bedanken voor
hun bijdrage aan mijn benoeming en het in mij gestelde vertrou-
wen. Ik hoop u niet teleur te stellen. Dank ook aan mijn collegae
voor de goede samenwerking die ik reeds heb mogen ervaren,
zowel binnen de vakgroep Architectuur, als ook daarbuiten.
Dan wil ik diegenen bedanken die mij hebben gevormd en richting
gewezen en die hier niet zijn: Rietveld, Bijvoet, Bodon en Holt.
Zij leven in mijn hoofd, in mijn hart en in mijn handen.

Dames en heren, studenten, ik vind het vak dat u gekozen heeft om


u in te bekwamen echt het mooiste vak. Ik hoop u daarbij, zoveel
het in mijn vermogen ligt, te inspireren en te begeleiden.

33
Bibliografie

B. Albertini, S. Bagnoli, Scarpa, Architecture in Details, Londen 1988


R. Arnheim, Art and Visual Perception, Londen 1956
C. Bairati, La simmetria dinanûca, Scienza ed arte nell'architettura classica,
Milaan 1952
L. Benevolo, La Casa dell' uomo, Bari 1976
L. Benevolo, History of Modern Architecture, Cambridge, Mass./Londen 1978
A. Bruschi, Bramante Architetto, Bari 1969
F. dal Co, G . Mazzaviol, Carlo Scarpa, Milaan 1984
C.A. Doxiadis, Architectural Space in Ancient Greece,
Cambridge, Mass./Londen 1972
F.A. Eschauzier, Veranderingen in de decoratieve kunst, Amsterdam 1949
B. Gracián, Handorakel en kunst van de voorzichtigheid, Amsterdam 1980
E.H. Gombrich, Art and Illusion, Londen 1960, Nederlandse uitgave Kunst en
Illusie, Zeist/Antwerpen 1964
C. van der Hoeven, J. Louwe, Amsterdam als stedelijk bouwwerk,
een morfologische analyse, Nijmegen 1985
H . Janse, Houten Huizen, een unieke bouwwijze in Noord-Holland,
Zaltbommel 1974
P. Klee, Beiträge Z Ul' bildnerischen Formlehre, Bazel/Stuttgart 1979
N. Machiavelli, De heerser, Amsterdam 1982
B. Munari, Il Quadrata, Milaan 1960
B. Munari, La scoperta del cerchio, Milaan 1964
M. Musashi, A Baok of Five Rings, Londen 1974
O. Niemeyer, La forme en architecture, Rio de Janeiro 1978
G .H. Rodijk, De Intizen van Rietveld, Zwolle 1991
lC. Shepherd, G.A. Jellicoe, ltalian Gardens ofthe Renaissance, Londen 1986
F. Sturkenboom, "Carlo Scarpa en het maniërisme", in: Oase 31/1991, p. 29-49
Peter Struycken, "Ornament", in: Forum 35/1992, p. 51-63
JJ . Terwen, K.A. Ottenheym, Pieter Post (1608-1669) Architect, Zutphen 1993
P . Thornton, The ltalian Renaissance Interior 1400-1600, Londen 1991
L. Wittgenstein, Co lleges, Meppel! Amsterdam 1979
R. Wittkower, Architectural Principles in the Age of Humanism, Londen 1952,

35
Colofon

Vonngeving Josephine Dam-Holt


Foto's Michel Claus, Amsterdam
Lay-out Henk Berkrnan
Druk NKB Offset bv, Bleiswijk
Lettertype Times
Papier Oxfort crême
Bindwerk Binderij Mosman, Pijnacker

Met dank aan


Diederik Dam, Christoph Grafe, Joost Meuwissen, Jan Tor

36

You might also like