You are on page 1of 38

DOUWSTENEN

T re f w . Bouwkunst, vormgeving COPYRIGHT © 1995 P.B. de Rruijn



U I T G i\ V E Publikaticbureau Bouwkunde

Faculteir der Bouwkunde, Technische Universiteit Delft Rerlageweg 1, 2628 e!l. Delft, telefoon (015) 784737 TYP EWERI< Mieke Hulskarnp

VORMGEVII\G Hcnk Berkman

]) R lJ I( NKB Offset bv, Bleiswijk

C I P - G E G EVE N 5 Koninklijke Bibliotheek, Den Haag 1513 N 90-5269-191-6

NLGI 923

Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Bouwstenen

Prof.ir P.B. de Bruijn

Rede uitgesproken hij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar Architectonisch ontwerpen aan de

Faculteit der Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft op 2 juni 1995

Mijnheer de Rector Magnificus, leden van het College van Bestuur, Collegae hoogleraren en andere leden van de universitaire gemeenschap.

Zeer gewaardeerde toehoorders, dames en heren

Profession, please? uraagt de bearnbte in Haruncb! lie sta aan de grond genageld, niet op deze uraag uoorbereid. Ik beb zojuist mijn diploma Bouuileundig Ingenieur bebaald, maar 'Building Engineer', is dat een beroep? Het komi me opeens als een enigszins vies begrip VOOI~ met uage associaties aan body builders en otieboorplatforms. Het lelamme zioeet breeht me uit. In een split secondflitst bet antu.oord door me been en ile zeg: arcbitelet, sir. Het land van de hrijtstreepjes ligt uoor me open. Maar de ttoijfel bliZfti Arcbitelet, ioat is dat? Ik ben geen lid van de arcbiteletenbond BNA en 0012 niet van plan bet te worden. Die nacbt trekt een eindeloze stoet door mijn ouerspannen uerbeelding. cbique arcbiteleten met zuiarte cirleelronde brillen op, arcbitelsten in blauuie toerlemansleiel met alpinopet; somrnige staan op barricaden, zuiaaiend met rode boelejes; ambacbtelijlee arcbitekten, de zakleen uol boutjes en moeren om alles mee op te lossen, In een klein arenaatje briest iemand dat bet beroiscb tijdperlz is aangebroken en dat er bleed moet uloeien door grootschalige interuenties; bet publieh amuseert zicb leostelijle. De boolemaleers doen goede zaleen. Ik toil weg maar uiordt uerlarnd door metersboge stapels boeleen en architelauuttijdscbriften. lien pracbtig gebonden deeltje trelet mijn aandacbt. Adolf Loos: 'Ins Leere gesproeben' staat op de leaft. Dan boor ile onmisleenbaar Carel v/eeber's stem: Het rnaalet allemaal niet uit, arcbitektuur is een uerbaal fenomeen. . met een scbole word ile uialeleer.

1

Het gaat goed met de architektuur, dacht ik.

De publieke belangstelling is enorm, de drukpersen stam-

pen als nooit tevoren boeken en tijdschriften uit de grond. Er is sprake van een intens architektuur-toerisme, naar Parijs, Barcelona, Tokyo en naar de middenstandsbank in de Bijlmer;

het aantal prijsvragen en meervoudige opdrachten groeit met de dag. De vele prijzen, awards en eervolle vermeldingen dalen als een milde regen op ons neer. Een hele kleine groep heeft zelfs het sterrendom bereikt in een internationaal flying circus ... We genieten met volle teugen maar ... een gevoel van onbehagen knaagt. lets doet denken aan dat vorige fin de siecle met zijn neiging tot romantiek en narcisme, aan architektuur bij voorbaat met een grote A en liefst meteen 'kunst'. Ik zie dat niet zo zitten. Deze te cenzijdige aandacht voor de artistieke of 'vorm'kant van architektuur is mijns inziens sentimenteel en leidt uiteindelijk tot formalisme, dat wil zeggen: verstarring en onvruchtbaarheid Architektuur als lege schil, inhoudsloos, En tot architekten als clowns, die hun kunstjes vertonen voor het hooggeeerd publiek. Daarorn wil ik de aandacht in deze voorclracht vestigen op die beic1e andere fundamentele houwstenen van architektuur; de maatschappelijke orientatie en de technologie.

Deze bouwstenen komen natuurlijk niet uit de lucht vallen. Zij zijn zo'n 2000 jaar geleden door Vitruvius voor het eerst als voorwaarden voor architektuur geformuleerd, en in de 15e eeuw door Alberti verder uitgewerkt. Omclat de kern van mijn betoog op het samengaan van deze 3 factoren is gebaseerd, wil ik 1.1 mijn zienswijze omtrent de plaatsbepaling van die factoren schema tisch voorleggen.

Ik clefinieer architektuur als de culturele dimensie van het bouwen. Cultuur is echter niet eencluidig. E1' zijn globaal 3 orientatiegebieclen te onderscheiden:

6

de wetenschappelijke orientatie, waaronder technologie - FIRlvIITAS

de maatschappelijke orientatie, waaronder ideologic - UTILITAS

de ontwerpende orienta tie , waaronder kunst - VENUSTAS

Ik geef 2 interpretatiemogelijkheden voor dit schema die verder geen rol spelen in mijn betoog, maar die te aardig zijn om niet te noemen.

De 3 orienta ties kunnen worden voorgesteld als interacties tussen 3 polen, te weten materie, samenleving en individu; deze 3 polen vorrnen op zichzelf weer de verzameling van mogelijke differentiaties of mutaties van energie. Je zou hierin een basisdiagram voor cultuur kunnen zien. Cultuur dus als vonken die overspringen tussen verschillende vormen van energie.

De tweede interpretatiemogelijkheicl ontleen ik aan 'kleine methodologie voor ontwerpend onderzoek' van collega Taeke de Jong. Door de 3 orienta ties aan een toekomstperspectief te koppelen maakt hij de werkingssfeer van deze orienta ties ten opzichte van elkaar inzichtelijk en daardoor operationeel. Zeer intrigerend, en aanbevolen voor de geinteresseerde. Het basisscherna is op allerlei manieren in te kleuren tot culturele kaartbeelden. Juist vanwege de subjectiviteit een interessant gezelschapsspel.

Ais visuele illustratie voor mijn betoog heb ik een tweetal voorbeelden ingevuld. een die ons huidige cultuurlandschap in beeld brengt vanuit een algemeen perspectief met een overheersende technische invloedssfeer, een ineengeschrompeld ideologisch veld en een artistiek versnipperd beeld aan de kant van de kunst. Het tweede diagram visualiseert impressionistisch de stand van het huidige architektuur-debat, De opgeblazen aandacht voor het 'kunst'aspect gaat gepaard met verwaarlozing van de maatschappelijke, maar vooral van de technologische orienta tie.

Zoals gezegc1 pleit ik ervoor deze beperkte architektuuropvatting op twee manieren te c1oorbreken:

7

\~

'OO'''''''~~}:~;.:., ,

(onlw .. cp"n)

(~norspAII .. n)

( .... III .. n)

allereerst door expansie van de architektuur naar het gebied van de maatschappelijke programmering en de stedebouw. Le Corbusier is hierin ongetwijfeld de pionier van de eeuw. Koolhaas en Nouvel zetten die traditie voort.

ten tweede door aktieve absorptie van nieuwe technologie in de architektuur. Op constructief en bouwfysisch gebied noem ik het Londense bureau Ove Arup als gangmaker.

Ik wil beide thema's met behulp van voorbeelden toelichten, te beginnen met het maatschappelijk-programmatische aspekt,

2

Cor van Eesteren noemde in zijn oratie aan deze universiteit, bijna 50 jaar geleden, de historische steden, gebou-

wen en cultuurlandschappen 'verstoffelijkingen' van de sarnenleving waarin ze zijn ontstaan. Ze zijn te beschouwen als een 'archief'. Vaak leven we in dit archief van enige honderden jaren oud en voe1en ons daarbij prima, hoewel de samenleving intussen de nodige ontwikkeling heeft meegemaakt. Zodoende zijn de 17e en 18e eeuw nog altijd zeer aanwezig in het Nederlandse landschap en in onze binnensteden.

De veranderingen geschieden betrekkelijk langzaam; wat van vorige perioden nog bruikbaar is wordt meegenomen, in andere gevallen wordt er gesloopt en vernieuwd. De gemiddelde levensdum van gebouwen zou je op 50 it 100 jaar kunnen stellen. Voor infrastruktuur ligt dit in de orde van 100 it 200 jaar. Er moet dus permanent worden gesloopt en vernieuwd. Maar sorns vinden we iets zo waardevol of interessant, dat we het ten koste van heel veel geld in stand willen houden. De steeds terugkerende vraag is, hoe wegen we af tussen sloop en behoud.

In een recent televisie-interview stelde Rudi Fuchs met betrekking tot de kunst-berg in de kelders van het Stedelijk Museum dat vernietiging hiervan voor hem bespreekbaar is. Ook kunst verliest zijn funktie na enige tijd.

9

Ais we de Hollandse 17e eeuw uit zo'n 3000 schilderijen heel gedetaillcerd kunnen kennen, waarorn zouden we dan van de 20e eeuw bijna een miljoen kunstwerken moeten bewaren? Dit is gelc1verslinclencl en niet nodig Kortom, selectie is een nooclzaak! In architektuur en stcdebouw is deze stelling eigenlijk overbodig, omdat iets nieuws daarbij per definitie ten koste van het bestaande gaat.

Weeber deed hieromtrent een klassieke uitspraak: 'Een ontwerp

is goed als het de situatie ter plaatse verbetert, ook al gaat het om een nieuw pale is op de Dam!', Korter kun je de taak van een architect haast niet definieren. Van de praktijk van dit proces van afweging, sloop en vernieuwing, zou ik graag een voorbeeld willen behandelen waarbij ik nauw betrokken ben geweest, namelijk de voorstudie voor de nieuwbouw voor de Tweede Kamer. Als tweede voorbeeld voigt een beschouwing over de kracht van ideologie en programmering in het grootste gebouwde stedebouwkundige experiment ter wereld: de Amsterdamse Bijlmermeer.

Toen de Tweede Kamer in het midden van de 70er jaren besloot vanwege een betere huisvesting niet naar de Flevopolders of naar het Malieveld te verhuizen, forrnuleerde ze daarmee impliciet een belangrijke paradox: wei nieuw, maar toch oud.

De architekten en stedebouwers wisten zich toen met de his torische binnensteden geen raad, zoals de na-oorlogsc wederopbouw had aangetoond; enerzijds bloedeloze aanpassing van de traditionalisten zoals in Middelburg, anderzijds een spoor van min of meer vernietigende doorbraken van het modernisme zeals de Grote Markt in Maastricht en de Weesperstraat in Amsterdam,

Wat in de periode van de Tweede Kamer-prijsvraag ontbrak, was een stedebouwkundig-architektonische syntaxis, een structurele visie op het situeren van grote funkties in binnensteden.

Her mislukken van de oorspronkelijke prijsvraag is ongetwijfeld in belangrijke mate aan clit gebrek aan syntaxis te wijten, zowel aan de ontwerpende als aan de beoordelende kant.

10

11

12

De ongebruikelijke meervoudige opclracht claarna met dcelnarne van vrijwel alle belanghebbenden was een interessant experiment: impliciet werd erkencl dat slechts door aktieve participatie van opclrachtgever, gebruiker, stadsbestuur en bevolking zich een programma zou kunnen ontwikkelen, waarin de complexiteit van de opgave tot zijn recht kon komen.

Mijn verdienste in die fase bestond erin om zonder vooringenomen ontwerp-idee deze stellingnames aan partijen te kunnen ontlokken, ze met elkaar te confronteren en uit het gistingsproces een solide grondslag voor een 'held ere probleemstelling' te distilleren. Er was voorzien in een extreern ruime tijdplanning VOOl" dit proces: een jaar voor de meervoudige opdracht en een jaar voor een studiefase daarna. Ruimte om in duizenden kleine en grote strategische zetten de gewenste zuivere probleemstelling te bereiken.

Twee thema's wil ik belichten die in deze voorfase konden worden afgehandelel en dus tijclens her ontwerpen geen ballast meer vormden, namelijk de noodzaak van een noord-zuid corridor met impliciet de sloop van het gebouw van de Hoge Raad; ten tweecle de steeds terugkerende vraag: weI of geen nieuwe plena ire zaall De corrielor-geclachte is de meest Iundamentele ontwerp-idee van het plan. Zij berust op het willen bereiken van een symmetrie van de Tweede Kamer met hct Binnenhof.

De een eeuwenoud drager van de symboliek van het landsbestuur, de ander een modern geoutilleerde verzameling werkgebouwen met een vergadercentrum. Hierarchisch meende ik het nieuwe Kamergebouw niet boven maar 001< niet onder het Binnenhof te kunnen schikken, met als gevolg het zoeken naar een magische, nevenschikkende syrnmetrie: eerst de volle cloorbraak van Hofplaats tot Plein leverde de [uiste maatvoering: een 20e eeuwse parallel met het 13e eeuwse Binnenhof. Zoals het Binnenhof zich laat aflezen als een van de stad afgekeerde ommuurde vesting, wilde ik het nieuwe kamergebouw juist zo rnaken dat de stad er cloorheen zou stromen. De implicatie van

deze conceptuele gedachte was het slop en van het gebouw van de Hoge Raacl, een eerbieclwaarclig instituut, sinds mensenheugenis claar gevestigcl. De uitslag van deze afweging is u bekend. Ik beschouw het als een daad van cultuur dar een groot aantal heterogene partijen en belangengroepen zich heeft begcven in een proces waarvan de uitkomst niet zeker was, en waarbij uiteinclelijk kwaliteitsargumenten op het gebied van cle architekturele syntaxis de doorslag konclen geven.

Het tweede thema 'wei of geen nieuwe zittingzaal' heeft te maken met identiteit en balans in architectuur. Het Binnenhof en omgeving kent maar heel weinig werkelijk oude gebouwen. Dat de gebouwde werkelijkheid een pastiche is maakt kennelijk niet uit. Hier is klaarblijkelijk het idee van groot belang dat het bestaande gebouwensemble in staat is de historische betekenis van cle plek uit te drukken.

Voor de huisvesting van de Tweede Kamer werd gaandeweg nauwkeuriger cle omschrijving van een eigen beeld of identiteit geformuleerd, die weI in verbancl met het Binnenhof moest staan maar daar tach niet mee moest sarnenvallen. De marge om architektonisch een werkelijk nieuwe huisvesting voor de Kamer aan te bieden was buitengewoon smal,

De noord-zuid corridor legde hiervoor de stedebouwkunclige grondslag, programma tisch rondde ik de opera tie af met het situeren van de nieuwe plenaire zaal aan deze as, met een open vizier op de stad. De symmetrie met de Riclderzaal werd hierdoor als het ware voltooid. Ieclereen was het daar aanvankelijk mee eens, maar toen ontstoncl twijfel.

Zou deze nieuwe zittingzaal niet achterwege kunnen blijven? U herinnert zich wellicht nog uit cle krant de hardnekkige akties voor het behoud van de oude zaal met de groene bankjes. Naar mijn mening zou de hele opera tie 'een nieuw huis voor de Tweede Kamer' door de mand vallen als daaraan de nieuwe zittingzaal zou worden onttrokken. Naast logistieke en funktionele

14

overvvegingen hanteerde ik daarbij vooral het argument van vol doende kritische massa voor het nieuwbouw-projekt in zijn totaliteit. Daarbij heeft opnieuw cen cultureel debat, deels in de openbaarheid gevoerd, kunneri leiden tot een oplossing waarbij cen betrekkelijk zachte, architektonische overweging een belangrijke 1'01 speelde. Het maken van het uiteindelijk ontwerp daarna was vergelijkbaar met het plukken van een rijpe appel. De hoeveelheid energie die in de voorbereiding van deze chirurgische ingreep is geinvesteerd, is buitengewoon groot geweest. Het is echter mijn overtuiging dat het juist dankzij die intensieve participatie van opdrachtgever, gebruiker, gemeente en al die andere partijen, mogelijk was een architektonisch vernieuwende syntaxis te realiseren.

Al die partijen hebben natuurlijk niet mee-ontworpen, zij hebben door de complexiteit van de opgave slechts ongebruikelijk lang meegepraat over het programma en over mogelijke oplossingen. Het is me opgevallen dat nogal wat mensen, vooral architekten en schrijvers over architektuur, moeite hebben met deze intense bemoeienis en inbreng van andere partijen in het ontwerpproces. Zij geven de voorkeur aan een pure, of zuivere lijn, waarbij de ontwerper onbesmet door praktische of nog erger, cornrnerciele invloeden, zijn eigen weg gaat en waarbij zogenaamd autonorne architektuur moet worden verdedigd tegen de aanvallen van deze indringers.

Door Jean Leering is over dit onderwerp verhelderend geschreven. In zijn artikel 'Een esthetisch concept van Architektuur, de kunst van het opdragen, maken en gebruiken' werkt hij deze gedachte hoogst origineel uit. Als nieuw sleutelbegrip brengt hij de aktieve 1'01 van de beschouwer van architektuur of kunst naar voren als onderdeel van de esthetica in zijn geheel. Ik citeer hieruit drie passages:

... ' Vormgeuing vindt plaats bij her maken van het materiele beeld (of werk), waarvoor de vormgever (kunstenaar/architekt)

1'5

uerantu.oordelije is; beteleenisgeuing zit vast aan de vorming van het mentale beeld, waarvoor op zijn beurt de kijker/gebruiker verantwoordelijk is' ...

.. 'Het is precies die handeling van beteleertisgeuing, waarom Marcel Duchamp stelde: 'The onlooker is as important as the artist', en dat Josef Beuys zei 'Ieder Mensch ein Kunstler'. De processen van uormgeuing en van beteleenisgeuing sluiten op elkaar aan, en het laatste proces is onontbeerlijk, wiI het vormgegeven werk als werk van kunst, architektuur etc. tot betekienis homen ...

... 'En dat is nu precies een andere esthetic a voor de architektuur, dan die, die gewoonlijk aan de orde is.

Deze laatste namelijk heeft alleen betrekking op het maken van architektuur (en dan nog enkel op het ontwerpen, niet op het uitvoeren van architektuur), terwijl de esthetic a evenzeer de opdrachtgevende en de gebruikende deelnemers aan de architektum zou moeten betreffen. Een dergelijke esthetica is, bij mijn weten, nog niet doordacht.' ...

Wanneer ik terugdenk aan Weeber's openbaar gevoerde debatten over de bevoegdheicL om over architektuur te kunnen oordelen, lijkt mij het verdcr brengen van het gedachtengoecl van Leering van grote aktuele waarde.

\Vas er voor de Tweede Kameropgave aanvankelijk te weinig programmatuur of syntaxis, voor het bouwen in de buitenwijken was er in die tijd sprake van een ideologische overdaad Vooral in Amsterdam rnaakte de jonge discipline stedebouw furore met het algemeen uitbreidingsplan dat hoofclzakelijk pas na 1945 tot uitvoering kwarn. In de westelijke tuinsteden, Buitenveldert, Amsterdam Noord en uiteinclelijk in de Bijlmermeer is gebouwcl volgens analytische principes,

16

17

Zoveel mogeJijk probeerde men de programmatische behoeften van woonwijken te kwantificeren. De samenhang tussen het socialistisch politieke program van het stadsbestuur en de opzet van de plannen is overduidelijk zichtbaar in het'egalitaire' mensbeeld dat aan de plannen ten grondslag ligt.

Over dit verband tussen politiek, stedebouw en architektuur heersen van ouclsher de grootste misverstanden. Zoncler de volle beschikking over de grond is stedebouw niet mogelijk, placht Van Eesteren te zeggen. De politiek kan weI de ontwerpers richting geven, maar dit werkt niet andersom. Of zoals Mees het in zijn cloctoraalscriptie stelt:

... 'Architectuur bezit aileen richtinggevende capaciteiten binnen haar eigen veld, en dat veld strekt zich niet uit of dringt niet cloor tot die processen die in staat zijn de samenleving te orieriteren. Het is zo dat noch politieke stelsels, noch politieke configura ties daarbinnen, kunnen vereenzelvigd worden met stabiele, eenduidige en karakteristieke architektuurconceptenl' ...

Toch vrees ik dat juist die vereenzelviging in Amsterdam in hevige mate heeft plaatsgevonden. Door mijn persoonlijke betrokkenheid bij de Bijlmermeer wil ik u een aantal semi-anekdotische herinneringen op programmeringsgebied niet onthouden,

Tn de 70er jaren was ik voor de Gemeentelijke Dienst Volkshuisvesting betrokken hij de uitvoering van de wooncomplexen.

Ik herinner me uit die tijd vooral het fanatieke hameren door de dienst Stadsontwikkeling op grote klassenloze woningen van minstens 100 m2 want: had je geen kinderen, dan had je wei een huisdier of een hobby waarvoor die ruimte nodig was. Het tweede punt was de collectieve ruimte: deze was per woongebouw verplicht te realiseren, gedimensioneerd naar rata van het aantal inwoners van het woonblok. De bestemmingen dienden zich strikt tot niet cornmerciele aktiviteiten te beperken zoals: een creche, kinderopvang, een collectieve huiswerkruimte voor de

18

schoolgaande jeugd, een collectieve gezelligheidsruimte. Een paar collectieve kamers met als bestemming logeerruimte of voor geluidsoverlast veroorzakende aktiviteiten in de flats, zoals trornpetspelen ...

Het meest onaantastbaar was echter het maaiveld; de inspanningen en investeringen om dit vrij van auto's te houden zijn onvoorstelbaar. Kilometers lange, hoge en halfhoge wegen met talloze viaducten, sommige elektrisch verwarmd, realiseerden de fel begeerde scheiding van verkeerssoorten. De brommer moest naar boven (stank, lawaai), de fietser mocht beneden maar wei

op een eigen baan. Auto's hoorden op parkeerdekken thuis (later tot garages omgebouwd) waarvandaan de woningvoordeur uitsluitend via een binnenstraat van soms 4 a 500 m lengte bereikbaar is. Dat gaf niet want 'mens en zonder auto moeten nog veel verder lopen!'

U proeft tussen de regels door hopelijk iets van de vreemde weemoed die deze herinneringen bij me teweegbrengen. Het zo ongegeneerd nastreven van het 'goede' voor de mens, zonder compromissen, nuances, of bijgedachten over geld, ben ik sindsdien niet vaak meer tegengekomen.

Opmerkelijk is dat vanuit het stadsontwerp werkelijk nooit over esthetica of mooi en lelijk werd gepraat. De ijzeren consequentie in programmering heeft echter zijn eigen onverbielelelijke schoonheiel opgeleverd die ik als bewoner op waarde weet te schatten, op zomerse, winterse en andere dagen.

Dames en heren, ook dit is een voorbeeld van programmeren. In zijn soort zelfs een excellent voorbeeld Stedebouwkuncligen hebben in dialoog met hun opdrachtgevers, in elit geval de gemeente, woningcorporaties enz, een aantal hoofcldoelen geformuleerd en hieraan tot het bittere einde consequent uitwerking

gegeven.

Welke keuzen gemaakt zijn is voor clit betoog minder interessant clan het feit dar ze gemaakt zijn, bewust en expliciet.

19

Net als in het voorbeeld van de Tweede Kamer ligt ook hier het accent or het stadium dat aan het ontwerpen vooraf gaat, de zuivere probleemstelling, of in de woorden van architekt Oucl:

Architektuur kin slechts ontstaan als antwoorcl op een zuivere probleernstelling.

Inmiddels zijn we 25jaar verder. De werelcl heeft een ideologische reuzenzwaai gernaakt en in de Bijlmerrneer vallen de eerste gebouwen oncler cle slopersharner. Nodig of niet? Dat hangt af van de kwaliteit van de afweging - het ondefinieerbare mengsel van sociale, emotionele, financiele en toch ook weer stedebouwkundige argumenten.

Dames en heren, meer dan in architektuur of vormgeving tekent zich in de stedebouw de macht van programmering af als uitdrukking van sociaal-politieke verhoudingen.De fraaie wending die Bakerna aan het socialistische gedachtengoed gaf in de richting van het begrip 'open samenleving' heeft inmiddels ook zijn tijd gehad, en er is weinig of niets voor in de plaats gekomen. Fukuyama sprak recentelijk over een 'vacuum of aspiration' in het post-socialistische tijdperk en voegde daaraan toe:

'We need to understand that liberal democracy by itself is the precondition for a good life, but does not constitute a good life in itself, and that we will have to find new ways to return to a moral content and community to our lives, in ways that nonetheless avoid a return to tyranny"

Ik zou de illusie niet willen aanwakkeren dat architektuur en stedebouw de wereld zouden kunnen verbeteren in de morele zin van het woord, wel heeft de professie de macht om ideeen voor nieuwe samenlevingsvormen te verbeelden door miclclel van ontwerpen. Het ontwerpen van die mogelijke nieuwe beelden beschouw ik als een serieuze mogelijkheid voor onze faculteit om aktiever en vooral meer strategisch te participeren in de sociaal-

20

politieke en culturele ontwikkeling van ons land. Ik beschouw deze suggestie noch als utopie noch als luxe. Je hoeft maar te kijken naar de prognoses voor de bevolkingsgroei en -sarnenstelllng voor de komende 50 jaar 0111 te beseffen dat we hier onze handen vol aan zullen hebben.

Het voortreffelijke initiatief Nieuw Nederland introduceerde hiertoe enige jaren geJeden al een scenario, waarvan de essentie gelegen was in de koppeling van onrwerpteams met politieke opdrachtgevers. Het Jijkt me niet moeilijk kandidaten voor de financiering van deze laboratorium-achtige onderzoeksvorrn te vinden: De ministeries voor Ruimtelijke Ordening, Economische Zaken en Cultuur op de allereerste plaats, maar zeker ook het bedrijfsleven en de bouwsector. Mogelijke therna's voor dit onderzoek zouden kunnen zijn:

de opvolger van het kantoorgebouw, multi-funktionele

gebouwen

stadsontwerp met dubbele dichtheid; staclsontwerp met 4- voudige dichtheicl

transformaties van cle Bijlmermeer, Alexanderpolder enz. ecologische leefgemeenschappen

rnobiele woonvormen; parklandschappen voor mobieJe woonvormen

ondergronds bouwen

utopieen - databank

enz. enz.

3

Ik ben nu gekomen aan de tweede bouwsteen voor architektuur die mijns inziens dringend ontwikkeling behoeft

en clie gaat over het materiaal en de rnateriele, technologische kant van het bouwen. De faktor materiaal moge dan volgens Alberti cle laagste graad van sophistication bezitten, zoncler materiaal geen gebouwen en zonder gebouwen geen architektuur.

21

Het is de zintuiglijke component. Het mooiste is wanneer je je kunt beperken tot een materia aI, en clan nog Iiefst uit een stuk, zoals beeldhouwwerk, grotten, obelisken en vercler iglo's, pyramiden en de Griekse Tempel als een eeuwenlang hoogtepunt in z'n soort. Deze bouwwerken brengen op een basaal niveau het gevoel over dat funktie, materiaal en vorm volledig samenvallen, dat de clingmatigheid van het produkt 'klopt' zoals een steen, een schelp, een boom, een dier en een mens 'kloppen' op een existentieel niveau.

In cle architektuur van de 20ste eeuw komt Loos naar mijn idee het dichtst in de buurt van deze ideale eenheicl. Een ander hoogtepunt op dit gebied is de magische villa Malaparte op Capri waaraan, vreernd genoeg, amper een architekt te pas is gekomen. In het prijsvraagontwerp dat ik voor het Rijksdaggebouw in Berlijn maakte was al mijn inspanning gericht op dit idea le samenvallen van funktie, materiaal en vorm.

De moderne tijd dwingt ons met zijn opeenstapeling van comforten prestatie-eisen steeds meer in de richting van het samenstellen of construeren met een veelheid aan materialen en bouwclelen. De kwaliteit van de omsloten binnenruimte kornt claarbij steeds meer centraal te staan. In een boekbespreking trof mij onlangs deze aardige observatie over het veranderend architektonisch cloel: rond 500 v.Chr. presenteert cle Griekse tempel zich als vrijwei uitsluitencl exterieur beleefde architektuur.

Bij het Pantheon ca. 500 jaar later ligt cle aandacht voor deze verhouding buiten/binnen ongeveer half om half: in de Hagia Sophia tenslotte is weer 500 [aar later sprake van een nagenoeg geheel op interieurgerichte architektuurbenadering.

Ik ben van mening dat deze trend zich sindsdien in hoofdlijn heeft voortgezet, gevoed door de jacht op comfortverbetering. Doordat hiervoor in toenemende mate middelen van buiten het architektonisch vakgebied worden ingezet, wordt het steeds moeilijker voor de architekt om het uiteindelijke produkt 'klop

22

pend' te krijgen, tot een bevredigende synthese te srneden.

In de 1ge eeuw kun je zien hoe lang het duurde voor architekten zich de mogelijkheden van bouwen met staal eigen haddon gemaakt, en eigenlijk blijft het echte grote werk tach in handen van niet-architekten, de constructeurs,

In de 20ste eeuw zie je een herhaling van dit proces, maar dan met gewapend beton. Het komt mij voar dat door de komst van weer andere materialen als kunststof, supersterke vezels, nieuwe toepassingen van glas en kerarnische materialen deze ontwikkeling verre van uitgeput is.

Het is niet te verwachten dat de architekten deze constructieve kennis snel in hun geestelijke bagage zullen opnemen: de constructeur is als mede-ontwerpende partij dan ook niet weg te denken voor de architekt. Maar gezamenlijk ontwerpen, hoe 1110et dat? Als de architekt zijn gekoesterde rol van bouwmeester wil blijvcn houclen en versterken zijn er maar twee mogelijkhcclen: of hij maakt zich de andere discipline eigen, wat niet waarschijnlijk is, of hij leert zodanig interactief te cornmuniceren dar werkelijke inbreng van anderen mogelijk is zonder dat hij de regie kwijtraakt. Als we dan toch tot elkaar zijn veroordeeld zouden we moeten proberen om het beste uit deze samenwerking te halen, de gelijkgestemclheicl clie dit vooronderstelt is in de praktijk echter vaak ver te zoeken. Onder vaak onaanvaardbare honorariumciruk be rust de constructeur veelal in een passieve rol, die weinig meer bijdraagt dan de dimensionering van de beton, de goede uitzonderingen niet te na gesproken. Er zijn internationaal gezien voorbeelden hoe het beter kan.

Ik zou de Faculteit der Civiele Techniek en de Orde van Nederlandse Raadgevende Ingenieurs in overweging willen

geven om de ontwerpende en creatieve kant van het construeteursvak aktiever en assertiever naar voren te hrengen. Het construeren te zien als cultureel fenomeen! Er zijn aanknopingspunten te over, heus ook wei in Nederland.

25

26

En alsof elit nog niet genoeg is heeft de familie van het onrwerpteam zich de laatste jaren nog eens Flink uitgebreid, Wat voor de ooriog nag nauwelijks een naarn mocht hebben is uitgcgrocid tot een reeks mede-onrwerpende advicsgebieden vaal' gebouwinstallatics op de gebieden van klima at, transport, elektrotechniek, communicatie, licht, geluid, brandpreventie, beveiliging en zelfs gebouwautomatisering.

Als architekten hebben we een broertje dood aan deze hinderlijke, lelijke en lastig in te bouwen techniek, bovendien slokken ze nog eens een flink deel van 'ons' budget op. Voor de nieuwbouw van de Tweede Kamer bijvoorbeeld was grofweg evenveel geld voor technische installaties als voor her bouwkundig dee I beschikbaar. Maar opdrachtgever en gebruiker, de gebouwconsumenten, houden nu eenmaal van deze snufjes en hebben er kennelijk veel geld voor over ...

De vraag naar smart buildings is ongetwijfeld blijvencl en vermoedelijk zelfs explosief groeiend. Daarnaast hoeven 'we aileen maar even te denken aan war ons binnen 10 a 15 jaar te wachten staat op het gebied van ecologische ontwikkelingen en milieu-eisen om een duizelingwekkende afgrond te zien opengaan.

Uit de ora tie van Vergragt aan eleze universiteit over ecologische technologie vat ik de hoofdkcnmerken kort sarnen:

een ecologische technologie brengt duurzarne produkten voort

• zc realiseert duurzarne produktieprocessen

ze opereert binnen duurzarne fysieke en sociale systemen

• de scheiding tussen technologie-ontwikkeling en marin zal goeddeels verdwijnen

er is ruimte voor een perrnanente articulatie van de maat schappelijke vraag naar duurzaarnheid

27

In het verlengcle van vorenstaand toekomstvisioen zie ik clan ook maar een begaanbare weg: de installatie-adviseurs emanciperen

zich, liefst een beetje gebunclelcl, tot hoogwaarclige bouwfilosofen en bouwfysici en vorrnen een eigen, aktieve programmerings- en ontwerpcultuur. In die hoedanigheid voorspel ik dat het graag geziene gas ten zullen zijn in het ontwerpteam nieuwe stijl onder regie van de architekt.

De derde sector waarop ik de aandacht in dit kader zou willen vestigen is die van het uitvoerend bouwbedrijf, de aannemerij. Hier gaat de spontaan toenemende kwaliteit en assertiviteit zover, dat soms weI heel erg drastische verschuivingen in het roll ens pel optreden, Met andere woorden, de architekt is niet altijcl meer even hard nodig. De woningbouw is een mooi voorbeeld van deze ont:wikkeling. Oer-hollandse leoopmansgeest brengt de aannemers ertoe al dan niet uitgekiende bouwsystemen te ontwikkelen en deze rechtstreeks aan de man te brengen bij opdrachtgevers of gemeenten. Voor de architekt blijft dan inderdaad S0111S niet veel meer over dan de spreekwoordelijke kleurbepaling van het balkonhek. We zijn daarmee terug bij de 60er jaren toen de bouwindustrie, sprekend in termen van grote bouwstromen, zijn voor!opige hoogtepunt beleefde. Moeten we vrezen dat ons als architekten hiermee de definitieve nekslag wordt toegediend? Integendeel. De Adviesraad Technologiebeleid Bouw, waarin de BNA deelneemt, harnert op de noodzaak tot een meer open struktuur van de bouwvoorbereiding bijvoorbeeld in de vorm van het prcsta tie-concept.

De bouwindustrie krijgt daarbij volop kansen voor het leveren van eigen inbreng. Gewezen wordt op de grote voordelen voor de consurnent, onder verwijzing naar de in elit opzicht ver ontwikkelele japanse rnarkt voor woonconsumentisme.

Omdat de ervaring heeft geleerd dat aileen ontwerpers kunnen ontwerpen, betekent dit de inzet van produktontwerpers in het uitvoerend bouwbedrijf.

28

De nieuwkomers zullen zich waarschijnlijk bouwcomponentarchitekren gaan noemen, en waarom ook niet. Onze zusterschool de ETH in Zurich ontwikkelt al sedert jaren intensieve betrekkingen met de bouwindustrie, zonder valse schaarnte. Zoals stedebouw zicb in de loop van deze eeuw tot zelfstandige discipline, los van de architektuur, heeft ontwikkeld, zit er voor de kornende jaren dus weer deze mooie nieuwe afsplitsing in: bouwcomponent-architekt, hoewel, ik zou liever zeggen, bouwcomponent -vorrngever.

Dames en heren, in dit hoofdstuk heb ik willen aangeven dat de technologische ontwikkelingen die zich op vele fronten voordoen onvoldoende in de architektonische discipline worden meegenomen, Dit is professioneel een slechte zaak omdat die ontwikkelingen zich niet laten tegenhouden en zich derhalve op eigen gelegenheid bij de consument gaan aanbieden, buiten de architekt om, Dit mechanisme bezorgt ons architekten uiteindelijk ele naarn arrogant te zijn en buiten ele maatschappelijke werkelijkheld te staan, zowel in de ogen van de bouwpartners als in die van de consument,

Hoewel rne in de faculteit Bouwkunde een betrekkelijk open instelling ten aanzien van deze technologie-gebieden is opgevallen, ben ik van mening dat we de interdisciplinaire kant van het maken van gebouwontwerpen zullen moeten benadrukken. Desnoocls ten koste van een wat al te rornantische beeldvorming die zich in de studentenhoofdcn zou kunnen hebben gevormd over het architektenberoep

architekten naar mijn mening beter zouden moe ten kunnen, dan hebt u bet bij het rechte eind. We spelen onvoldoende

4

Ais u uit het voorgaande de indruk hebt gekregen dat de

in op de veranelerde maatschappelijke werkelijkheid, waardoor essentiele processen zich meer en meer buiten ons om gaan voltrekken, Het gangbare breekijzer van de opdrachtgever is de

29

inschakeling van het projektmanagernentsbureau. Met de invoering van de Standaard Voorwaarden '1)1) is het klassieke takenpakkct van de architekt onderhandelbaar geworden, niet aileen qua honorarium, maar vooral qua versnippering van deze werkzaarnheden over meerdere partijen. Her kan claarbij gaan om het haalbaarheidsonderzoek, de direktievoering, het maken van de werktekeningen, de begrotingsverantwoordelijkheicl en soms zelfs om de bestekwerkzaamheden.

De trend om steeds meer brokken van de architektentaak af te splitsen zie ik als een grote bedreiging voor de professie. Irnmers ook een prachtig concept met een vlekkeloze funktionele opzet kan in een ommezien worden verziekt, indien de uitwerking ervan uit handen worelt gegeven of als de begrotingsverantwoordelijkheid zogenaamd behulpzaam bij anderen wordt gelegd.

Het kornt er allemaal op neer dat je in die gevallen als architekt de kontrole niet meer hebt over het gehele produkt en daardoor dus geen eindverantwoordelijkheid kunt elragen.

Van het hachelijke mechanisme van de projektrnanager die de opelrachtgever afscherrnt kent iedere architekt wel voorbeelden uit eigen praktijk.

Het uiteinc.lelijk produkt is niet goedkoper, wel bloedelozer en laat vaak veel frustratie achter. Mijn verwachting is dat de opportunistische tussenpositie, die deze managers nu vaak innemen, op termijn zal verdwijnen ten gunste van een duidelijke keuze: niet tussen a rchitekt en opdrachtgever maar als ondersteuning van

een van deze beide partijen.

Vanuit de springlevende RNA is een interessante opmars gaande in de richting van een assertieve kwaliteitsverbetering door het vergroten van her vakrnanschap, het versterken van het ondernemerschap en de profilering van de positie van de architekt op de bouwmarkt, UiteindeUjk moeten deze maatregelen leiden tot het op hoger niveau brengen van de Nederlandse bureaus.

Omdat niet al deze eigenschappen in de praktijk in een persoon

30

kunnen worden geperst ontstaat als vanzelf een grotere lading voar het begrip architektenbureau als bedrijfsrnatig en als cultureel fenomeen. We zullen in Nederland bewust aan het totstandkomen en het uitbouwen van een aantal van die cultuurdragers moe ten werken. De overheid zal zich van de culturele betekenis hiervan bewust moeten worden en haar opdrachten en public relationsbeleid hierop moeten afstemmen.

Ook in de Europese ruimte zouden de Nederlandse bureaus zichzelf beter kunnen en moeten verkopen,

5

Dames en heren, ik heb getracht u mijn inzichten mee te delen over het beroep architekt met zijn beperkingen en

zijn perspectieven. Ik vertrok daarbij vanuit de constatering dat het architektuurdebat in Nederland zich de Iaatste jaren heeft verengd tot een introvert narcisme, bij de studenten komt deze verenging tot uiting in een dweepzieke hang naar onderwijs over 'opvattingen'; alsof 'the stroke of genius' in de collegebanken zou kunnen warden aangeleerd. In The sense of Order' bespreekt Gombrich de 'searchlight Theory of the Mind' van Karl Popper. Als u zou vragen naar mijn opvatting over de 'scheppende kant', de Venustas van architektuur, zou ik u naar die prachtige zoeklichttheorie verwijzen die het waarnernen, het onderscheiden, centraal stelt en situeert in het vage gebied tussen aktief en passief. Ik begon deze voordracht met de proloog van een pas afgestudeerde. Ik eindig met de epiloog van een inmiddels gepensioneerde.

In januari '84 begonnen we aan de ongewisse onclerneming van het Concertgebouw in Amsterdam. Gezien de risico's nocligc!e directeur Martijn Sanders de autoriteit op het gebied van de zaalakoestiek uit als adviseur: Victor Peutz. Deze stond erop zijn reaktie persoonlijk mee te delen. In het kort kwam die hierop neer: De Grote Zaal van het Concertgebouw vormt met de Musikverein in Wenen en de Symphony-Hall in Boston de

31

wereldtop op akoestisch gebiecl. Elke bouwoperatie in, naast of onder het gebouw kan die akoestiek aileen maar verslechteren. Wat er ook gebeurt, het publiek zal in ieder geval roepen dat de akoestiek onherstelbaar is aangetast.

Dit adviseurschap is dus heel onaantrekkelijk vanwege de grote risico's voar mij en mijn bureau. Maar dan denk ik, wie zou het anders moeten cloen? De schrik slaat me om het hart wat er niet allernaal fout zou kunnen gaan. Als deze opera tie dan toch moet gebeuren, ben ik er liever zelf bij om dit akoestisch wonder met mijn volle inzet te verdedigen .

Dames en heren, cultuur is het nemen van verantwoorclelijkheid voor jc professionele doen en laten, stelde Van Eesteren; de motivering van Peutz vind ik daarvan een ontroerende iliustratie.

Tot slot wil ik degenen bedanken die mijn benoeming mogelijk maakten, voar het in mij gestelde vertrouwen: het College van Bestuur en aile overige personen die daaraan hebben bijgedragen. Erkentelijk ben ik mijn maten en collega's van de Architekten Cie., mijn vrouw Dore en de vele anderen die iecler op eigen wijze bijdroegen aan mijn professionele en culturele basis.

Hooggeleerde Weeber, beste Carel. Onze vriendschap is ouder dan mijn kinderen. Ik studeerclc bij je af. In Osaka legden we de eerste bouwsteen voor de Architekten Cie.

'In een tijd waarin vorrnen principieel noch ideologisch zijn, eenduidig gestelcle vragen niet voorkomen en eenvouelige antwoorden niet bestaan, verbinden beelclen zich niet meer aan

Architektuur is een verbaal fenomeen, zeg je de laatste tijd. Vergun me een van je recente bijelragen aan onze Architekten Cie.vcultuur te verbaliseren.

32

opvattingen. Postmodern, ciassicisme, rationalisme, neomodernisme, dcconstructivisrne of high-tech, ons zegt het alles en niets. Wat ons vooral interesseert is hoe de vraag worelt gesteld, waar, wanneer, waarom, cloor wie en is de vraag wei interessant genoeg om aan een antwoord te beginnen. Een architektenbureau 'zonder eigenschappen' en dat in Nederland?'

Carel, ik hoop dat deze woorclen niet 'Ins Leere gesprochen' zijn, waar dan ook ter wereld.

Alweer bijna twee jaar maak ik op bescheiden tijclbasis cleel uit van de Faculteit Bouwkuncle en van de vakgroep Architektuur, tot mijn genoegen. Het was niet moeilijk me na 25 jaar afwezighcicl temidden van cle vele ouele bekenden onmiddellijk thuis te voelen. Het komt mij voor dat de ongelootlijke trouw van cle wetenschappelijke en de niet wetenschappelijk staf de werkelijke ruggegraat van de afdeling vormt. Niet met de menselijke, maar met de papieren organisatie heb ik moeite.

De ondoorgrondelijkheid van besluitvormingsstrukturen, studieprogramma's, blokken, modulen en differentiaties lijkt me heel ongezond voor wie er dagelijks mee om moet gaan. Dat geldt weer niet voor de vrijdagse hooglerarenlunch clie juist heel voeclzaam is en gezellig.

Collegae en overige leelen van de vakgroep architektuur, mocht u in mijn voorclracht kritische noten hebben bespeurd, weet dan dat ze opbouwencl zijn bcdoeld en dat ik met u mijn beste krachten wil wijden aan de opleicling van de toekomstige architektengeneratie.

Ik heb gezegcl.

33

Literatuur

Taeke de J ong, Kleine metbodologie uoor onttuerpend onderzoek: Boom, Meppel 1992.

Cor van Eesteren, De conceptie van orize bedendaagse nederzettingen en cultuurlandscbappen, hun uerscbijningsuorm en uitdruleleing. Intreerede Technische Hogeschool Delft, 1948.

Rijksgebouwendienst, Onderzoelz Nieuto- en Verbouui Tuieede Kamer, juli 1981.

Jean Leering, Beeldende Kunst: boegbeeld of zinsbegoocbeling uoor de arcbitectuur? Intreerede Technische Universireit Eindhoven, 1992.

Jean Leering, Een estbetiscb concept van arcbitectuur, de leunst van bet opdragen, maleen en gebruileen, Lustrumboek Technische Universiteit Eindhoven, 1992.

Dienst Stadsontwikkeling Amsterdam, Collectieue Bioleuoorzieningen Bijlrnermeer, 1968.

Firmin Mees, Arcbitectuur ideologieen, Proefschrift aan de Technische Hogeschool Delft, verdedigd op 27 maart 1984.

Stichting Nederland Nu Als Ontwerp, Nieuui Nederland. Dr. Ph]. Vergragt, Naar een Ecologiscbe Tecbnologie, Inreerede Technische Universiteit Delft, 1992.

Adviesraad Technologiebeleid Bouw, Bouunnsie 2010. Blad van Nederlandse Architecten, nov/dec 1994, BNA kart niernend tot betere arcbitecten rnahen.

E.H. Gombrich, Tbe sense a/order, a study in the psychology of decorative art, Phaidon Press Ltd, Londen (979) 1992.

35

You might also like