You are on page 1of 25

Klassieke oudheid

Oude nabije oosten


• Ontstaan beschavingen
o Nijl-eufraat-tigris
o Toenemende verstedelijking
o Uitvinding schrift
 Pictografisch (afbeeldingen)
 Ideografisch (symbool)
o Regen- of irrigatielandbouw
 Langer op 1 plaats
o Specialisatie: handwerk
o Tempel voor staatsgodsdienst
 Tempeleconomie
• de
3 millennium
o Egypte:
 Verschillende rijken:
• Oude rijk
o Ten val door machtige
provinciehoofden
• Middenrijk
• Nieuwe rijk
 Koningschap als goddelijke instelling
o Mesopotamië
 Sumeriërs
• Schrift op grote schaal
• Wetenschappen
 Akkadiërs
• Overname van sumeriërs
• Behielden eigen goden en taal
• de
2 millennium
o Egypte
 Herstel door vorstendynastie
 Dodentempels en piramides
 Literatuur
 Achnaton
• Probeert een godsdienst te maken waar 1
god wordt vereerd
 Tut-anch-amon
• Herstelt alles weer tot het originele
o Mesopotamië
 Assyrië
 Babylonië
• Koning Hammurabi
o Wetboek geschreven
o Minoïsche (Kreta)
 Bloeiende handel
 Overgenomen door de Myceense beschaving
o Myceense (Griekenland)
o Babylonië
 Kassieten namen de macht over
• 1 ste
millenium
o Ijzertijd
o Feniciërs
 Haven en handel
 Uitvinding van het alfabet
o Israël
 Wonen in het Kanaän
o Assyrië
 Deportatiepolitiek
 Veroveren van Egypte
 Door het verliezen van Egypte verliest Assyrië
het gehele rijk
o Perzische rijk
 Cyrus is een vazal vorst en neemt het rijk over
 Veroverd verschillende gebieden
• Babylonië
• Godsdienst
o Polytheïstisch
o Elke stad had zijn eigen oppergod
o Antopomorf: afgebeeld als mensen
• Economie/sociaal
o Redistributie-economie
 Alles naar het paleis van inkomsten en dan
wordt het heruitgedeeld
o Betaalmiddelen
 Graan, zilver, goud,…
o Simplistische handelscontracten
o Een gelaagde samenleving
 Met slaven
• Bestuur
o Koning:
 Legerbevelhebber, rechter, priester
 Bijgestaan door ambtenaren
Griekse wereld
• Donkere eeuwen (1200-750 voor)X
o Donkere eeuwen
 Omdat beschavingen ten val gaan
• myceense
 Het schrift valt weg
 Gebouwen worden niet meer opgebouwd
o Veranderingen
 Geen palijs economie
 Dalen van sites (plekken van bewoning)
 Akkerbouw daalt, veeteelt stijgt
• Omdat het minder moet bewerken,…
 Schrift valt weg
• Geen schriftelijke bronnen dus van die
periode
 Grieken gaan koloniseren
• Ontstaan van nieuwe steden
• Ionische volksverhuizing
o Homerus
 Ilias
• Laatste periode van de oorlog in Troje
• Achilles, Hector
• Paard van Troje
 Odysee
• Odyseus’ terugkeer naar huis (10 jaar
lang)
o Vele avonturen onderweg
• Vrouw wordt verleid door mannen maar ze
valt er niet voor
• Odysaus komt thuis en vermoord al de
mannen
 Parry
• Vond formules in de boeken
• Ze werden oraal vertelt
• Vond overeenkomsten in dichtwerken
 ze zijn door de eeuwen heen verteld en
aangepast en pas opgeschreven bij de
terugkeer van het schrift
 Schliemann
• Dacht dat de verhalen waar waren
• Vond Troje terug (keer zo veel aanzien)
• Vond in mycene een grof terug met gouden
maskers (misschien het masker van
Agamennmon?)
• Archaïsche periode (750-500 voor)
o Veranderingen
 Ontstaan van de polis
• Een stad met ommeland
• Een samenlevingseenheid
• Administratief centrum
• Akropolis
o Een versterkte hoogte in noodgevallen
• Agora
o Een verzamelplaats
o Een markt
o Tempels
o Volksvergadering
• Autonoom
o Doet toch aan import
• Ethnos
o Een stamstructuur in de minder
ontwikkelde gebieden
o Treden alleen samen op, op militair
terrein
 Griekenland was geen politieke eenheid maar
voelde zich toch verbonden door dezelfde taal
te spreken en de zelfde goden te vereren
 Kolonisatie (8ste-6de eeuw)
• Niet in Afrika/Arabische wereld
o Feniciërs zijn daar
• Ze hebben grond nodig
o Voor landbouw
o Handel
 Was niet de directe reden maar
de handel is wel gebloeid
hierdoor
o Bevolking (bevolking stijgt)
 Polis heeft nog altijd banden
met de moederstad
 Wel onafhankelijk
• Stopt rond 500
o Geen kolonisatie plaats meer
o Belemmerd door Feniciërs + Etrusken
o Minder behoefte aan land
 Toename van de handel
• Veel land  overschot
• Zee was veilig en van de Grieken
• Specialisten in wijn en olijven
o Alleen rijken konden dit veroorloven
 Verandering sociale structuur
• Nieuwe rijken
o Niet direct aanvaard
o Door de handel
• Armen komen in de problemen
o Minder grond
o Minder reserves
 Moeten lenen en zichzelf als
onderpand gebruiken
o De nieuwe producten
 Alleen rijken zijn rijk genoeg
voor deze te verbouwen
 Wijn en olijven groeien het 1ste
jaar niet dus leveren 1j niks op
 Verschriftelijking
• Was weer nodig voor administratie
• Specialisten schreven en lezen
o De elite was dus analfabeet
• Tekens fonetisch geschreven
o Lezen en schrijven werd dus
toegankelijker voor bredere lagen
• Wetten en boeken werden opgeschreven
o Cultuur
 Letteren
• Homerus
• Opkomende lyriek
 Schilderkunst
• Kunst werd anoniem geproduceerd
• Schilderkunst op vazen
o Zwart en rood
 Bouwkunst
• Veel tempels
o Dorisch, Ionisch, Corinthisch
 Goden
• Polytheïstisch
• Antromorfe goden
• Elke polis had zijn eigen bescherm god(in)
• Mythes om bepaalde dingen te verklaren met
de goden
• Godenwereld
o Zeus (oppergod)
o Hera (vrouw)
o Athena (dochter)
o Apollo (licht)
o Herakles (half god)
• Tempels hadden veel schatten en waren de
noodreserves van de polis
• Goden werden niet verworpen door filosofen
o Politiek
 Eisen
• Optekenen van recht
• Toelating tot ambten van de niet adel
• Schulddelging en landverdeling
 Leger
• Ruiters vechten alleen
• Hoplieten te voet met 1 linie (phalanx)
o Hoplon = schild
o Meestal rijkeren
 Omdat ze de uitrusting zelf
moeten aankopen
 Athene
• Veranderingen
o Wetten worden opgeschreven
o Politiek toegankelijk voor iedereen
 Gebaseerd op rijkdom (nieuwe
rijken kunnen deelnemen)
• Heersers
o 9 archonten
 Hadden de functies van de koning
overgenomen
o Areopagus
 Adel raad
o Tirannie (2 generaties)
 Maar 2 generaties omdat de zoon
geen persoonlijk gezag heeft
o Cylon
o Draco
o Cleisthenes
 Nieuwe bestuurlijke indeling
• 30 districten
o 10 Athene
o 10 kust
o 10 binnenland
• 10 philai
o Van elk gebied
• Macht van de aristocratie
werd zo verkleind
 Raad van 500 (boule)
• 10x 50 leden (50 leden per philai)
• 2x lid van zijn in je leven
• Geeft voorstellen aan de volksvergadering
 Volksvergadering
• Beslist over alles
• Komt 40x per jaar samen
• Elke deme heeft een volksvergadering (139
demen)
• Vond plaats in een Pnyx
o Groot openlucht gebouw
o Moest aanzien hebben voor er te
spreken
 Areopagus
• Raad van ex argonten
 Ostracisme
• Stemmen voor iemand voor 10j te verbannen
• In de volksvergadering
• Klassieke periode (500-330 voor)
o Perzische oorlogen
 Griekse steden aan klein-azie komen in contact
met de perzen
• Perzen zetten er tirannen
• Grieken komen in opstand maar dit mislukt
 490: Slag van Marathon
• Perzen arriveren in Attica en worden door
Atheense hoplieten verslagen (Miltiades)
o Toename gezag van Athene
o Verlies van gezag voor Sparta
 Themistocles
• Stelt voor zilver te gebruiken voor een
oorlogsvloot
o Meer aanzien voor de armen (roeiers)
o De staat maakt vloten, de rijken
niet, dus daalt hun macht
o Voor de komende veldslagen en
Spartiaten zijn zwakker op zee
 480:
• Spartanen proberen een Perzisch leger
tegen te houden met 300 man
• Perzisch leger verwoest Athene
 Slag bij Salamis:
• Te water
• Athene wint
o Perzen trekken grotendeels terug
 479:
• De rest van de Perzen worden verslagen
door Spartanen
o Athene en Sparta na 479
 462
• Sparta is in nood en vraagt hulp aan
Athene
o Cimon wordt gestuurd voor de
Spartanen te helpen met de heloten
opstand
o Sparta aanvaard de hulp niet omdat ze
bang zijn dat de Atheners zich zullen
aansluiten bij de Heloten
o Oorlog wordt verklaard aan Sparta
 Delisch-Attische Zeebond (477-404)
• Een netwerk van kolonies
• Voor een leger
• Een kas aanleggen
• Na 449 voor tegen de Spartanen
(oorspronkelijk tegen de perzen, vrede met
de perzen rond 449)
 Pericles
• Oorlogzuchtig beleid
o Werk voor het volk
o Grond voor het volk
o Minder belastingen
o Veel geld voor Athene
 Tol en havengelden
 Zilvermijnen
 Belastingen van metoiken

o Peloponnesische oorlog (431-404)


 Oorlog tussen Sparta en Athene
 Pericles
• Goed voorbereid
• Verstopte Athene achter muren
o Had genoeg geld om te leven op import
 421: tijdelijke vrede
• Athene verliest een veldslag bij Socilië
 413: oorlog
 405: Spartanen winnen te water
• Door goede strategie
• Slaven gaan naar sparta
• Zilver van athene naar sparta
• Sparta krijgt steun van de perzen
o 404-336
 Perzen blijven de verliezers steunen zodat
zowel Sparta als Athene niet te sterk worden
voor tegen hen te keren
 Tweede attische zeebond (377-355)
• Tegen sparta
 Macedonië wordt sterker door goudmijnen
• Maakt zo een leger
• Philips II
o Overwint de grieken in de slag van
Chairaneia (338)
o Korintische bond (macedonie +
Griekenland)
 Tegen de perzen
• Alexander de grote (Hellenistische
periode)
o Sociaal
 Bevolkingsgroepen
• Metoiken
o Vrijen maar geen Atheens burgerrecht
o Moesten belastingen betalen
o Meestal dagloners
o Legerdienst
o Vrouwen: gezelschapsdame (hetere)
• Slaven
o Kon worden vrijgekocht
o Verschilde waar hij werkte
o Heloten zijn geen slaven maar horigen
(eigen familie, gemeenschap,…)
• Burgers
o Legerdienst
o Burgerrecht werd verklaard bij de
geboorte
 Vrouwen
• Mocht niet doen aan
o Politiek
o Recht
o Geld
• Deed erediensten
• Trouwde rond 14-15j
• Spartaanse vrouwen waren vrijer
• Huwelijk
o Bruid ging naar huishouden van
bruidegom
o Bruid had een bruidschat
o Contract tussen 2 huishouden
o Man had vaak bij-vrouwen
o Economie
 Huishouden
• Familie
• Slaven
• Bezit
• Regeling door de man
 Landbouw
• Voor burgers
• Grote vorm van inkomen
• Gebruik van dieren voor te bemesten
• Olijven + wijn voor welvarende boeren
o Heuvelachtige gebieden
• Weiland
o Voor het vee (schapen en geiten)
• Slavenarbeid in oogst seizoen
 Athene
• Inkomsten
o Haven, mijnen, bondgenoten
• Mijnen
o Ondernemers deden dit en mochten een
deel van het zilver houden
• Haven
o Belasting op import en export
• Belastingen
o Op de metioken
• Kon zo betalen
o Presentiegelden (voor de
volksvergadering)
o Leger en vloot
o Bouwwerken (geeft werkgelegenheid)
o Politiek
 Democratie
• Welvaarend
• Geld voor monumenten
• Cleon
• Minder invloed van de aristocratie
• Beperking areopagus
 Rechtsysteem
• Geen rechter
• Grote jury
o 200-6000
o Zodat ze niet kunnen worden
overgekocht
o Mannen van +30j
o Moest voor worden opgegeven
o Werd uitbetaald
• Aanklager begint en dan de aangeklaagde
verdedigen
o Cultuur
 Toneel
• Sophocles
• Euripides
• Aristophanes
 Sofisten
• Leraren in retorica
 Filosofie
• Socrates
• Plato
• Aristoteles
• Hellenistische periode (330-30 voor)
o Alexander de Grote
 334: steekt over naar klein-Azie met grieken en
macedoniërs
 333: eerste confrontatie met Darius III (koning
van de perzen) en wint
 332: overwinnen egypte
 331: verslaat Darius III
• Neemt Persepolis, Babylon over
• Wordt koning van het Perzische rijk
• Darius III wordt vermoord door bondgenoten
 325: verslaat 1 indische koning, trouwt met een
lokale prinses en keert terug (50% van het
leger sterft)
 323: Alexander de Grote sterft
o Veranderingen door Alexander de Grote
 Perzische aristocratie in het bestuur
 Hof in Babylon
 Perzische rituelen
 Alexander zag zich goddelijk
o Na Alexander de Grote
 Strijd voor het land
 3 machtsblokken
• Soluipos (satraap Babylon)
• Tolemeën (satraap Egypte)
• Macedonië
 Er worden bonstaten gevormd
 Rome voert oorlog met Joegoslavie
• Macedonië valt rome aan en verliest
• Rome overwint Griekenland en Macedonië
• Later ook Egypte (Augustus)
o Joden
 In Babylon
 Alexandrië werd gesticht en Joden mochten er
gaan wonen
o Absolut gezag
 Koningen trouwen met zussen
• Voor gezag binnen de familie te houden
 Steden gesticht voor de koningen
• Veel werkgelegenheid
• Nieuwe plaatsen voor te wonen
 Burgerrecht
• Grieken en macedoniërs
• Geen joden
 Steden worden bestuurd door de koning
Rome
• Vroege Rome (753-265 voor)
o Rome
 Rumon: Etreuskisch voor Tiber
 Naam van een griekse stad
 Pas rond 500 een betekenis
o Onderdruk gezet worden van volkeren
 De Etrusken
 Grieken
 Carthagers
o Koningstijd
 7 koningen (symbool voor 7 heuvels)
 Romulus is de eerste
 Etrusken gaan naar Rome en worden er koning
o Sociale verdeling
 Patriciërs
• Later vormen deze samen met de rijken de
nobiles
o consults
 Plebejers
• Rijke boeren
• Kleine boeren/kooplui
• Armen/ambachtslui
o Politiek
 Koning
• Hoofd van politiek, religie en leger
• Wordt later afgezet omdat aristocratie
meer macht wilt
o Magistraten worden aangezet
(patriciërs)
 Senaat
• Adviesraad bepaald door aristocraten
• Staatskas
 Volksvergadering
• Aristocraten
• 30 curiae
o Gentes
 Families
 Volkstribunen
• Raad van de plebejers
• Snel erkent door de patriciërs
• Later worden patriciërs ook toegelaten
• Vertegenwoordigen van belangen van het
volk
• Wetten voor het gewone volk
o Romeins recht word neergeschreven
o Wetten dat minstens 1 van de 2
magistraten een pleb moet zijn
o Plebs gelden voor het romeins recht

 Leger
• Alleen voor aristocratie, maar nummers
zijn te weinig
• Dus delen ze de klassen nu in volgens
vermogen
o 5 vermogensklassen
o Rijken zijn oververtegenwoordigd
• Eigen uitrusting kopen
o Was geld voor nodig
o Dus alleen voor de rijkeren
 Standen na de standenstrijd
• Senaat
o 300 leden vanaf 60j, allemaal mannen
die magistraten waren
• Censor
o Oud consults
o Volkstelling, indeling
vermogensklassen,…
• Consul
o 2 consuls
o Hoofd van de staat
o Ondertekenen van alles
• Praetor
o Vervanger consuls
o Rechtspraak
• Volkstribunen
o Quaestor
 Beheren staatskas
o Aediles
 Voor plebs
 Orde bewaren
• Verdere expansie (264-133 voor)
o Voorheen
 Overwinnen en bondgenoot maken van
• Veit
• Latium
• Midden-italie
• Zuid-italie
o Romeinse kolonies
 Directe omgeving van Rome
 Militaire steunpunten
 Allemaal romeins burgerrecht
o Latijnse kolonies
 Steunen van de romeinen
 Geen burgerrechten
o Municipio
 Soms wel en niet burgerrechten
o Socit
 Onderworpen gedwongen bondgenoot

• Burgeroorlogen (133-30 voor)


o Contact met Carthago
o Conflict met Sicilië
 1ste punische oorlog
• 23j
• Rome wint en overwint Siclië
• Rome neemt nog Corsica en Sardinië in
de
o 2 punische oorlog
 Hannibal valt Rome binnen via de Alpen
 Romeinen werken tegen
 Carthago wint veel veldslagen
• Hannibal is ervaren
• Veldheren zijn ook politici
• Zijn gehaast
• Ervaren leger
 Toch wint Rome de oorlog
• Veel manschappen
o Hannibal had gerekend dat de
bondgenoten zouden afhaken wat ze
niet deden en ze bleven trouw
• Legers hadden veel onderhoud nodig en Rome
had de middelen maar Carthago en Spanje
niet
 Rome veroverd alle Carthaagse gebieden en
Carthago wordt vernietigd bij de slag van Xana
o Late republiek
 Verlies stabiliteit
• Grotere verschillen in senatoren
• Ondernemers komen op en hebben andere
belangen dan de senatoren
• Leger wordt een aparte machtsfactor
 Gaius Marius
• Niet uit politiek leidende families
• Wordt consul
• Oorlog tegen Jugurta (koning van een
vazalstaat)
• Wint de oorlog en voert hervormingen door
o Iedereen mag in het leger
o Beroepsleger
• Aanvallen vanuit het noorden en Marius
wordt herverkozen tot consul
 Bondgenotenoorlog
• Bondgenoten in midden-Italie komen in
opstand
• Omdat ze alleen het latijns-burgerrecht
hebben en niet het Romeins
• Rome geeft het Romeins burgerrecht aan
allen die niet in opstand kwamen
• Later ook aan diegene die zich overgeven
 Velen krijgen het Romeins burgerrecht
 Sulla
• Nobele
• Mitridates valt het Romeinse rijk binnen
en Sulla mag de oorlog leiden
• Volkstribunes kiezen Marius voor de oorlog
te leiden
• Reactie:
o Sulla gaat naar de legers en zegt dat
Marius al weg is met een ander leger
o Neemt de legers over en veroverd Rome
o Vermoord tegenstanders en gaat naar
Mitridates
• Marius neemt dan Rome over en de senaat
vlucht naar Sulla
• Sulla wint de oorlog en keert dan terug
voor Rome te veroveren
o Geeft gronden aan z’n veteranen
 meer macht bij de nobele
 Pompeius
• Oorlog in Spanje
• Verslaat Mitridates opnieuw
• Vraagt landen voor de veteranen maar
senaat weigert
o Omdat ze anders macht verliezen
• 1 ste
triumviraat
o Pompeius (Spanje)
o Crassus (Parten)
o Caesar (Po-vlakte)
• Caesar gaat naar Gallie en verslaat daar
alles, hij krijgt dezelfde status als
Pompeius en beiden worden rivalen
• Pompeius wordt verslagen
 Caesar
• Stelt zich aan als dictator voor het leven
• Wordt vermoord door senatoren
o Omdat het gezien werd als een
tyrannie

 Bestuur
• Digargie: macht bij de rijken, dit zou
niet werken in een uitgebreid bestuur
• Beperkte opvatting: weinig taken voor het
bestuur

• Vroege keizertijd (27 voor – 193 na)


o Augustus
 Geadopteerde zoon door Caesar en neemt wraak
 2de triumviraat
• Lepidus (Afrika)
• Octavianus (Westen + Italië)
• Antonius (Egypte)
 Antonius komt in opstand met Cleopatra maar
Octavianus wint de slag bij Actium
• Antonius en Cleopatra plegen zelfmoord
 Keizerschap wordt gevormd
• 27 VC: legt bevoegdheden neer en zegt dat
de republiek herstelt is
• Bevoegdheden Augustus
o Gouverneur van spanje, gallie, syrie
(grootste gebieden)
o Consul
 Er kan dan maar 1 andere consul
zijn dus in 23 VC zijn er 3
consuls met Augustus inbegrepen
o Waarom geen tegenstand?
 Trouw leger
 Senaat verliest niks van macht
 Burgers verliezen niks
 Oorlogvoering
• Agrippa (schoonzoon), Tiberius, Drusus
(stiefzonen) deden dit
o Zo houd hij de macht van het leger in
de familie
• 28 legioenen verdeeld over de grenzen
• 25j dienstplicht (voor minder gronden uit
te delen)
o Later geldbonussen
• Locale troepen kregen romeins burgerrecht
na 25j
• Praetoriaanse garde
o Buiten Rome
 Opvolgers
1) Marcellus (sterft) getrouwd met Julia
2) Agrippa getrouwd met Julia
a. Zonen sterven
3) Drusus (sterft) Tiberius
a. Tiberius trouwt dan met Julia en wordt
volgende keizer
o Tiberius
 Brengt de Preatoriaanse garde dichter bij rome
o Caligula
 Wordt vermoord omdat hij als gek wordt
beschouwt
• Door de Preatorianse garde
o Claudius
 Weinig aanzien
 Vergroot de taken van de keizer
• Dit wordt gedaan door senatoren, of mensen
aan het hof
o Nero
 Zijn moeder vermoord de echte zoon van Claudius
 Onderdrukt opstand in Gallië
• Vraagt hiervoor troepen in Spanje van
Galba
o Galba
 Gaat met z’n troepen naar Rome en Nero pleegt
zelfmoord
 Wordt vermoord door de Preatoriaanse garde
o Vespastianus
 Wint de twisten tussen verschillende kandidaten
door de militaire loopbaan
o Titus
 Slechts 2j
o Domotianus
 Wordt vermoord door senatoren en familie
o Nerva
 Verkozen door de senaat
o Adoptiekeizers
 Trajanus
 Hadrianus
 …
o Marcus Aurelius
o Commodus

o Veranderingen in bestuur
 Uitbereiding personen in het bestuur
• 300 senatoren/ridders
• Lokale magistraten
• Het leger
 Aard van het bestuur
• Allemaal gekozen door de Keizer
o Vriendjespolitiek, familie
• Meerdere consuls per jaar voor iedereen
blij te houden
• Geen volksvergaderingen
o Leger
 Bevelhebbers van de provincie zijn magistraten
 Geen onderscheid tussen civiel en militair
 Veel officieren zijn bestuurders
 Provinciegouverneur
• Bevelhebber van het leger in de provincie
• Senator
 Ridderstand
• Commando over vloten
o Provinciebestuur
 Keizer is provinciegouverneur van
• Spanje
• Gallie
• Syrie
 Keizer benoemt andere gouverneurs
• Senatoren
o Legatus Augusti (in keizerlijke
provincies)
o Proconsul (in senatoriale provencies)
• Uitzondering
o Egypte: Prefect (ridderstand)
o Praetecus Aegypti
o Omdat er veel graan van Egypte naar
Rome gaat, en Senatoren zouden dit
durven misbruiken
• Handelen alleen indien echt nodig, anders
doen lokalen het
o Belastingen
 Leger
• Loon, extras, eten, drank, tenten,…
 Personeel
 Graan
 Inkomsten
• Directe en indirecte belastingen

o Uitbereiding
 Defensief optreden
• Stoppen aan rivieren, muren, forten,…
 Kritieken: grenzen waren niet defensief maar
offensief
 Susan Mattern
• Lijkt 1 groot plan omdat romeinen altijd
hardhandig optreden
• Vele keizers besloten terug te trekken
(klopt dus niet met de theorie)

o Sociale structuren
 Slaven
• Doen aan landbouw (maar in de piek worden
loonarbeiders gehuurd voor te helpen)
• Eigendop van een persoon of instelling
• Peculium: zelfstandig bezit van een slaaf
• Stedelijke slaven
o Geschoold
o Kunnen opzichter zijn
o Goede banden met meester(es)
o …
• Landbouw
o Meestal minder dan de steden
• Mijnen: slechtste omstandigheden
• Wetgeving (concreet voorbeeld)
o Een meester werd vermoord door een
slaaf, dus alle slaven in het
huishouden moeten vermoord worden
o Rome komt hiervoor in opstand
o Waarom is die wet er?
 Voor moorden te verkomen
 Rijken hebben angst vermoord te
worden
 …
 Sterfte
• Bronnen
o Grafstenen
 Maar niet iedereen heeft dit,
zoals kinderen, armen,
platteland,… leeftijd wordt vaak
geschat, met ruwe afrondingen
(tot 50%)
o Literatuur
 Vooral de elite
• Levensverwachting
o Veel kindersterfte (vergeleken met
vergelijkbare gemeenschappen in de
17de eeuw) 40% sterft voor 5j
o Vrouwen: 2/3 stierf voor hun 40ste
o Mannen: vroeger dan vrouwen
• Oorzaken?
o Ziekten (evenredig met zomers)
 In drinkwater, eten,…
o Steden
 Ziekten zijn permanent aanwezig,
dus altijd zieken integendeel op
het platteland
 Geboorten
• Beperken van geboorten
o Familieplanning (anticonceptie)
o Indirecte beperking (huwelijk)
 Alleen kinderen als je gehuwd
bent
• Huwelijk
o Rond 16-22j (vrouwen)
o Rond 30-35j (mannen)
o Voor familiebanden te versterken
o 14j bij het gewone volk
o Ongeveer 6-8 kinderen per huwelijk
• Anticonceptie
o Vermoorden van kinderen (eerder
meisjes)
 Omdat ze veel geld kosten,
erfenis betalen, bruidschat,…
 scheve sex-ratio (meer mannen
dan vrouwen)
o Abortus opwekken indien kind ongewild
o Meisje ten vondeling leggen voor
slaaf te worden
o Christenvervolgingen
 Pas veel in 250
 Zie hand-out

• Crisis van de 3de eeuw en late oudheid


o Commodus
 Problemen aan de grenzen
 Militarisering van het RR
 Bestuur: Senatoren + Officieren
 Wordt vermoord in 192 in een burgeroorlog
o 162
 Parten vallen het RR binnen
 Druk vanuit het noorden
o 165
 Belegering van Seluecia
 Er was een epidemie en de soldaten brengen dat
terug naar het RR dus vallen er vele doden
o 166
 Oorlog aan de Donau
o Severus (200 na)
 Vecht Parten weg
 Voeg het Mesopotamië bij het RR
 Parten komen in opstand en in 226 nemen de
Perzen hun over
 Perzisch rijk staat sterk, en in 262 wordt de
keizer vermoord door de Perzen
o 250:
 Druk van de Goten via de Zwarte zee
o Carracalla
o Eliogabalus (14j)
 Wordt vermoord
 De familie achter hem heerst, vanwege zijn
leeftijd
o Severus (13j)
 Veel onsuccesvolle oorlogen
 Wordt vermoord
o Soldatenkeizers (50j lang)
 Ze hebben meer binding met het leger
 Zet schuld op centraal gezag
 Keizer betaalt extra voor zijn eigen troepen,
dus treed inflatie op
 Politiek zwaartepunt verschuift van Rome naar
de grenzen (waar legers zijn)
• Herstel
o Onder Diocletianus en Constantijn (50j)
o Politieke orde
 Tetrachie
• 2 keizers (augustus) en 2 onder keizers
(caesar)
• 2 in het westen en 2 in het oosten
(rijker)
• Voordelen
o Geen machtsvacuüm
o Keizers staan dichter bij de legers
o Alleen een verdeeld bestuur
o Betere regeling van opvolging
 Onderkeizers worden keizers, en
nieuwe onderkeizers worden
benoemt
• Burgeroorlogen
o Constantijn is enige keizer, en
benoemt zonen tot Caesars
o Oorlogvoering/bestuur
 Mobile legers aan de paleizen
 Grens legers aan de grenzen
 Kloof van de elite en de senaat
• Groot ambtenaren apparaat
• Geld van de elites (meer macht dus)
 Stichting Constantinopel
• Tussen 2 oorlogsgebieden
• 2de Rome
o Senaat in Constantinopel
o …
o Imago en Religie
 Aanzien voor de keizers
• Severus maakt de keizer een schakel tussen
het volk en de goden
o Ze worden afgebeeld als goden
o Speciale regels
 Sol Invictus
• Minder nadruk op verschillende goden, maar
1 goddelijke kracht
 Mysteriegodsdiensten
 311: Galeruis vaardigt tolerantie edict
• Christendom moet worden getolereerd
 312: Constantijn strijd onder het christendom
• Eerste christelijke keizer
• Christendom groeit (meer macht)
• Val van het West-Romeinse Rijk
o Theodosius: laatste keizer van het RR
o Breukmoment
 7de eeuw
• Expansie van de islam
• 1452: Turken veroveren Constantinopel en
het ORR valt
o 476 val WRR
 Oorzaken:
• Externe
o Athilla de hun
 Volksverhuizingen naar het WRR
• Interne
o Bevolkingsdaling
o Neergang van de steden
o Minder grip op de elites
o 395: splitsing van het rijk
 2 helften zien elkaar als
rivalen
• Slag bij Adrianopolis (378)
o ORR wordt verslagen door de goten
 Goten mogen zich vestigen en
worden betaald
 Ze moeten troepen leveren en
keizer erkennen
 406: volkeren steken de rijngrens over
 410: Rome wordt geplunderd
 430 Italië blijft alleen over van het WRR
 450: Rikimer (Germaan) neemt de macht en dan
neemt Odoaker de macht en benoemt zich tot
koning van Italië
 476: Romelus (keizer), wordt naar
Constantinopel gestuurd en nu blijft Odoaker
alleen over.

You might also like