Professional Documents
Culture Documents
redactie:
W.J. Dijk
R.E.C.M. van der Heijden
A. F. Mulder
P.F.Oomen
T.U. Delft
In opdracht van
Faculteit Bouwkunde
Faculteit Civiele Techniek
Interfacultaire Werkgroep Recreatie
Werkgroep Civiel-Technisch Projectonderwijs
CIP-gegevens
Koninklijke Bibliotheek Den Haag
Toervaartroutes
ISBN 90-5269-045-6
SIS0719.7
UDC 379.846:711.76 [(492.61/.62)+(492.83)]
J
technisch, verkeerskundig, bestuurlijk) over de problema-
tiek van de toervaartroutes in het Groene Hart wordt nage-
dacht.
De studiemiddagen en deze publicatie konden worden
gerealiseerd dankzij financiele bijdragen van de ANWB
('s-Gravenhage), Rijkswaterstaat Dienst Verkeerskunde
(Rotterdam) en de Rijksplanologische Dienst ('s-Gravenha-
ge).
Velen hebben bovendien op andere wijzen essentiele bij-
dragen geleverd. Ir. J. Bouwmeester endr. M. Mentzei heb-
ben het initiatief genomen. De student-assistenten E. Bos,
J. Ligterink, P. Nijhout, M. Rosendaal, C. Ruiters en A. Wie-
rikx hebben bijgedragen aan de organisatie van de studie-
middagen en veldwerk ter verkenning van de problematiek.
Voorts zijn wij veel dank verschuldigd aan F. Keuzenkamp,
J. van Os, G. van der Plas-van Esschoten (Faculteit der
Bouwkunde) en I. Barao, Y. de Haan-Simons en H. Ker-
stens (Faculteit der Civiele Techniek) voor hun bijdragen
aan organisatie van de studie middagen, de vormgeving en
het typen van de bundel. Tenslotte worden dr.ir. R. van der
Heijden, dr. A. Mulder en ir. P. Comen bedankt voor hun ve-
Ie redactionele werkzaamheden.
2 Holland-Waterland: de ontwikkeling 23
van de watersport en het watersport-
beleid
Drs. C.J. van Ginkei, Ir. J.G. Hillen,
Ing. P. de Ridder, Ir. A.G. Stroband en
Ing. R.E.P. Vallenduuk
Over de auteurs
1 Inleiding
2 Produktgerichte aanpak
3 Onderzoek
4 Studiemiddagen
.,
,
6 Slot
DE ONTWIKKELING
VAN DE WATER-
SPORT EN HET
WATERSPORTBE-
LEID IN
NEDERLAND
Drs. C.J. van Ginkei, Ir. J.G. Hillen, Ing. P. de Ridder,
Ir. A.G. Stroband, Ing. R.E.P. Vallenduuk
1 Inleiding
2.2 Werkgelegenheid
De werkgelegenheid in Nederland is thans sterk geconcen-
treerd in de industrie, de handel en de dienstverlening. On-
geveer 60% van het nationaal inkomen en het arbeidsvolu-
me heeft betrekking op deze bedrijfssectoren. Het totale na-
tionaal inkomen bedraagt circa 400 miljard gulden per jaar.
Het arbeidsvolume bedraagt circa 4,5 miljoen mensjaren
(1985). Het vervoer van goederen en personen over water
heeft er voor gezorgd dat er van oudsher in Nederland veel
aan scheepsbouw is gedaan. De werkgelegenheid in de
scheepsbouw is nog steeds van betekenis. Nederland heeft
een aantal beroemde jachtwerven, waar grote en zeerluxu-
euze jachten worden gebouwd. In de sector recreatie en
toerisme werken circa 240.000 mensen. Nederlandse en
buitenlandse toeristen besteden per jaar ongeveer 30 mil-
jard gulden in Nederland. Deskundigen verwachten dat re-
creatie en toerisme in de negentiger jaren een van de be-
langrijkste bedrijfstakken zal zijn. Men verwacht in deze
sector nog een sterke toename van de omzet en de werkge-
legenheid. In de watersportsector bedraagt de werkgele-
genheid thans circa 9000 mensjaren arbeid. De totale om-
zet in deze sector is ongeveer 1,5 miljard gulden. Of deze
~3HetvaanwegennehVerk
Samenhang tussen soort vaarwater en scheepstype
De breedte en diepte van de waterloop of sluis, aanwezig-
heid van wind en stromingen, (lage) bruggen en dergelijke
hebben bijgedragen tot het ontstaan van speciale bootty-
pen. Kenmerkend voorde binnenwateren zijn de relatief on-
diepe en smalle wateren. Daardoor ontstonden veel lange
en smalle boottypen met weinig diepgang (platbodems).
Een voorbeeld uit vroeger tijden is de trekschuit, een door
mensen of paarden voortgetrokken platte boot voor het ver-
voer van mensen. De rondvaartboten door Amsterdam vor-
men hiervan een moderne variant. Ook zijn er in het verle-
den speciale vracht- en vissersschepen met een platte bo-
dem gebouwd, uitgerust met zeilen en zijzwaarden. Veel
van deze oude zeilschepen worden nu weer voor de recrea-
tie gebruikt, zoals de Lemsteraak (visserschip) . Het konink-
lijk jacht De Groene Draeck is een mooi voorbeeld van een
Lemsteraak. Vooral het IJsselmeer en de Waddenzee wer-
den vroeger veel bevaren door zeilende vissersschepen of
vrachtschepen. Deze schepen kennen een grote verschei-
denheid aan namen en vormen, vaak gekoppeld aan een
bepaalde streek. Zo werden de tjalken (vrachtschepen)
veel in Friesland en Groningen gebouwd, terwijl de botters
(vissersschepen) vooral in de omgeving van Marken, Vo-
lendam en Monnikendam zijn gemaakt. Een deel van de ou-
de schepen is bewaard gebleven en vormt nu een toeristi-
sche attractie: de zogenoemde "bruine vloot". Deze naam is
ontstaan door de bruine kleur van de zeilen. Van uit diverse
plaatsen is het mogelijk als toerist of recreant een of meer
dagen mee te varen. Ook is het mogelijk naar het buitenland
te varen, bijvoorbeeld naar Skandinaviê. De "bruine vloot"
omvat nu ruim 300 vaartuigen, waarop jaarlijks circa
800.000 toeristische overnachtingen worden gemaakt.
De vloot van plezierjachten op de meren en plassen bestaat
grotendeels uit open zeilboten, kajuitzeilboten, open motor-
boten en kajuitmotorboten. Specifiek voor Nederland zijn
de stalen motorboten met knikspant. Deze schepen bieden
veel ruimte en hebben weinig diepgang. Door deze bouw-
wijze zijn de bouwkosten relatief laag. In feite zijn deze mo-
torkruisers een moderne variant van een aan het vaarge-
bied aangepast scheepsvorm.
Meren en plassen
In verband met de enorme groei van de watersport zijn de
oude en nieuwe plassengebieden beter geschikt gemaakt
als vaargebied. Er zijn jachthavens aangelegd, er zijn eilan-
den met aanlegplaatsen gemaakt en er zijn sluizen en aqua-
ducten gemaakt. Bij de bouw van bruggen en sluizen en bij
het vaststellen van de bedieningstijden wordt meer en meer
rekening gehouden met de belangen van de watersport. Dit
betekent dat de recreatieve infrastructuur is verbeterd,
waardoor er een beter gebruik van de meren en plassen kan
worden gemaakt. Het proces van verbeteringen duurt nog
steeds voort. Om het samengaan van recreatie en natuur-
waarden in goede banen te leiden zijn voor veel watersport-
gebieden zogenoemde "zoneringsplannen" opgesteld.
Daarin wordt aangegeven welke meren druk bevaren mo-
gen worden en welke meren rustig moeten blijven. Op basis
van de gewenste zonering wordt een inrichtingsplan opge-
"r : I',' , .~ .• ;., ,, Jj :,E .. <'. ' . ,'l ~ .. ~' t l :.... ( ~ ... ~" .. Ct',
_ _ . AA ~", " " ~ ,,' ~, 'fI ~ ~~ ' " <,~I " ~. f 4 .... '. QA M •
..... ~ ., .. ~ ••. ~,M,'; .r~ l ' • • ~'.f![ ' ' .... -, .~ ..
~~ . -. " '" .
{ (':."
';
//
~ ",ti"'.;}:
•• _ .. i
.;-..:
",
~{;~~:
.. ~
-----_-....:. )"'.
. ... .... ~ ... ... . :
Kanalen en vaarten
In vroeger tijden was het vervoer over water zeer belangrijk.
Door het ontstaan van moderne vervoertechnieken over
landwegen, spoorwegen en door de lucht en door schaal-
vergroting in het vervoer is met name de betekenis van de
kleinere vaarwegen voor het vervoer over water sterk afge-
nomen.
Sommige daarvan zijn gedempt of op een andere manier
aan het gebruik door de scheepvaart onttrokken, bijvoor-
beeld door de bouw van lage vaste bruggen. Juist in de laat-
ste 10 jaren is de betekenis van de vaarten en kanalen voor
de routegebonden watersport aanzienlijk toegenomen. In
het midden van de jaren zeventig zijn de economische
aspecten van recreatie en toerisme sterker naar voren ge-
komen. De provinciale overheden en ook lokale overheden
zagen de economische betekenis van de watersport op
vaarten en kanalen en ontwikkelden plannen voor een ver-
betering van de vaarmogelijkheden. Maatregelen worden
getroffen om belemmeringen in rondvaarmogelijkheden zo-
veel mogelijk weg te nemen. De provincie Groningen is een
van de provincies die een vaarwegenplan heeft gemaakt.
Het ontwikkelen van de watersportmogelijkheden werd als
"pilot-project" uitgekozen. Voor 60 miljoen gulden is850 km.
bevaarbaar water gereed gemaakt in verschillende vaarcir-
cuits. Erwerden dammen verwijderd, bruggen beweegbaar
gemaakt en sluizen verbeterd. Ook is er een speciale "huif-
boot" ontwikkeld ten behoeve van de verhuur. Daarbij wordt
ook de aandacht gericht op het buitenland, met name het
nabij gelegen Duitsland. Op de boot kan geslapen worden
en er is een keukentje en een toilet aan boord. Door de ge-
ringe diepgang zijn veel wateren bereikbaar. Omdat de kap
(de huif) gemakkelijk naar beneden is te klappen is het mo-
gelijk om met de huifboot onder lage bruggen door te varen.
Voorde toervaart door kanalen en vaarten zijn vooral de ka-
juitmotorboten van betekenis. Hiermee zijn dagtochten of
langere tochten te maken. Een dagtocht met een motorboot
gaat meestal over een afstand van 20-45 km. Het is wense-
lijk om langs de drukst bevaren routes op regelmatige af-
standen aanlegvoorzieningen te maken.
Het ontwikkelen van vaarroutes en vàarcircuits kan een be-
langrijke bijdrage betekenen voor de verbetering van het
toervaartnet (vgl. de bijdrage van Bach). Daarbij is het van
belang dat de routes worden gekoppeld aan recreatieve
voorzieningen zoals dagrecreatieprojecten, toeristische at-
tractie punten en historische steden. Er is bijvoorbeeld on-
derscheid te maken naar recreatieve routes, natuurgerichte
Rivieren
Een belangrijk uitgangspunt voor het beleid is dat de grote
en drukke rivieren vooral een functie voor de doorgaande
beroepsvaart hebben. Doorgaande recreatievaart kan hier
ook gebruik van maken, maar plaatsgebonden recreatie-
vaart op de grote rivieren wordt niet gestimuleerd. Voor de
doorgaande vaarwegen met beroepsvaart is een beleid
ontwikkeld ten aanzien van de aanleg van jachthavens. De
laatste 20 jaar is de recreatievaart sterk in omvang toegeno-
men. De drukste sluizen hebben jaarlijks circa 50.000 pas-
sages van recreatievaartuigen. De grootste toename speelt
zich af buiten de invloedssfeer van de beroepsvaart, maar
ook op een aantal belangrijke doorgaande routes voor de
beroepsvaart is het recreatieverkeer sterk in omvang toege-
nomen. De vrachtschepen op de grote rivieren zijn relatief
groot, zijn niet snel wendbaar en hebben een lange rem-
weg. Bovendien is het zicht vanuit de stuurhut op kleine ple-
zierboten veelal beperkt. Om ongelukken te voorkomen
worden aanvullende regels opgelegd aan de pleziervaart.
Ook een goede opleiding is belangrijk. In sluizencomplexen
worden de beroepsvaart en recreatievaart zoveel mogelijk
gescheiden. Op sommige plaatsen is zelfs een aparte sluis
voor de recreatievaart beschikbaar. De grote en middelgro-
te rivieren worden gekenmerkt door een tamelijk sterke stro-
ming. Dit stelt specifieke eisen aan het varen op deze wate-
ren. Met name is dit het geval bij zeilboten, omdat behalve
de stroming ook de wind de mogelijkheden van het zeilen
bepaalt. Voorde recreatievaart is het treffen van voorzienin-
gen langs de rivieren van grote betekenis. Met name aan-
legplaatsen in passantenhavens op regelmatige afstanden
van elkaar zijn gewenst. Gelet op een dagtocht en rekening
houdend met eventuele stroming dienen de aanlegplaatsen
op afstanden van maximaal 20 km uit elkaar te liggen. Het
heeft de voorkeur de passantenhavens nabij steden aan het
water te situeren.
Varen op zee
Vooral de laatste jaren is de belangstelling voor het varen op
zee toegenomen. Dè jachtbouw biedt door de seriebouw in
moderne bouwmaterialen al zeewaardige jachten voor een
redelijke prijs. De kwaliteit en de veiligheid van de schepen
is toegenomen, de electronische navigatie en de reddings-
middelen zijn verbeterd terwijl medicamenten en kleding
het ruigere buitenwater verdraaglijker maken. Dit alles heeft
er toe geleid dat in de laatste jaren steeds meer mensen de
voller wordende binnenwateren hebben verruild voorde rui-
mere buitenwateren. Het varen op zee vormt een uitdaging,
maar vereist ook een zorgvuldige voorbereiding, goed ma-
teriaal en een ruime ervaring.
Langs de kust van Nederland en op de grotere wateren bin-
nen de kustlijn komen de volgende vormen van watersport
voor:
a. Plankzeilen. De zee is van af het tamelijk brede Noord-
zee-strand op relatief eenvoudige wijze door de plank-
zeilerte bereiken. De afstand van de parkeerplaats voor
de auto (achterde duinen) naar het water is vaak relatief
3.1 Inleiding
Voor de ontwikkeling van de watersport is een zorgvuldig
beleid op verschillende bestuursniveaus van groot belang.
De mate van uitwerking is op de verschillende niveaus an-
ders, maar er dient wel sprake te zijn van een onderlinge af-
3.2 Infrastructuur
Een samenhangend netwerk van grote en kleine wateren
vormt de basis voor de ontwikkeling van een waterrijk ge-
bied tot een vaargebied voor de watersporters. De aantrek-
kelijkheid van een vaargebied wordt vergroot indien de wa-
teren een zekere verscheidenheid in grootte, vorm en in-
richting vertonen. De aanwezigheid van jachthavens, aan-
legplaatsen, eilanden, en dergelijke verbeteren de recrea-
tieve infrastructuur. De aanwezigheid van steden en dorpen
en van natuurgebieden, die men als watersporter kan be-
zoeken verhoogt de aantrekkelijkheid van een gebied even-
eens. De kwaliteit van een watersportgebied is tevens ge-
diend met een schoon milieu. Dit betekent dat er voldoende
aandacht dient te zijn voor de kwaliteit van het oppervlakte-
3.3 Onderzoek
Voor een goede planning van de watersport is het van we-
zenlijk belang te beschikken over een goed inzicht in de hui-
dige en toekomstige situatie. Het verrichten van onderzoek
vormt daarbij een belangrijk hulpmiddel. Het onderzoek is er
op gericht de onderlinge relaties tussen de recreant, het wa-
tersportgebied (vaargebied), de boot, de ligplaats en het va-
ren in beeld te brengen en te verklaren. Ten behoeve van
het watersportbeleid zijn de volgende probleemvelden het
meest van belang.
a. Inrichting en gebruik van het watersportgebied
- kenmerken van het watersportgebied (oppervlakte
bevaarbaar water, oeverlengte, diepte, brughoogten
etc.);
- capaciteit van watersportgebieden;
- situering voorzieningen als jachthavens, scheeps-
werven, horecabedrijven en dergelijke;
- spreiding van de boten;
- vaarbewegingen;
- uitvaarpercentages;
- natuurwaarden en overig gebruik.
b. De boot
- aantallen boten;
- type boten (lengte, breedte, diepgang, hoogte);
- afmetingen van de boten.
c. De watersporters
- wie zijn de watersporters en waar komen ze van-
daan?
- motivatie, wensen;
- vaargedrag en overige gedragingen;
- bestedingspatronen.
Bij een beginnend watersportbeleid zijn de volgende onder-
zoeken van essentiêle betekenis:
a. Inventarisatie van de bestaande wateren, bruggen, slui-
zen en dergelijke.
3.4 Planning
Voor een verdergaande ontwikkeling van de watersport is
een goede en goed onderbouwde planning van wezenlijke
betekenis. In het kader van de ruimtelijke ordening neemt
de watersport in het algemeen een bescheiden plaats in. Er
wordt veelal gebruik gemaakt van allang bestaand water,
dat ook allang in gebruik was voor de beroeps- en plezier-
vaart. Om voldoende tegenwicht te kunnen bieden tegeno-
ver andere -ongetwi~eld ook belangrijke- ontwikkelingen is
een systematisch opgezette planvorming noodzakelijk. De
planning is er op gericht toekomstige ontwikkelingen te
voorzien en daarvoor maatregelen te nemen zodat men niet
voor ongewenste en onaangename verrassingen komt te
staan. Planning is in dit opzicht een wezenlijk onderdeel van
het beleid.
In de watersport gaat het in het algemeen om voorzieningen
die vele jaren mee moeten. De levensduur van vaarten, me-
ren, plassen, maar ook kunstwerken als bruggen, stuwen
en sluizen is in het algemeen lang en de aanlegkosten zijn
hoog. Een goede planning is dus belangrijk. Bij de planning
dient rekening te worden gehouden met een aantal rand-
voorwaarden en met het beleid van andere instanties. En-
kele voorbeelden van planning in Nederland zijn:
a. Op nationale schaal
Op nationale schaal zijn uitspraken gedaan over het al
dan niet verder ontwikkelen van bestaande watersport-
gebieden. In sommige gebieden vindt men uitbreiding
van het aantal ligplaatsen onaanvaardbaar, in andere
gebieden wil men een consoliderend beleid voeren. Een
groep van deskundigen heeft zich in de afgelopen jaren
gebogen over de ontwikkeling van een recreatief toer-
vaartnet in Nederland. Een belangrijke basis hiervoor
vormt de classificatie van vaarwegen.
b. Op provinciale schaal
Verschillende provincies hebben plannen gemaakt voor
de ontwikkeling van de watersport op hun grondgebied.
Soms zijn de plannen alleen gericht op de kleine water-
sport of de toervaalt. Er zijn ook provincies die de gehele
problematiek van de watersport onder de loep hebben
genomen. De provinciale besturen hebben bovendien
3.5 Beheer
Het inrichten van een gebied voor de watersport is een eer-
ste vereiste voor het functioneren als een goed vaargebied.
Daarna moet het gebied echter een goed beheer krijgen om
de voorzieningen die zijn getroffen duurzaam in stand te
kunnen houden. Het beheer en het onderhoud heeft betrek-
king op verschillende aspecten, waarvan de volgende zijn te
noemen:
a. Reglementering
Het is van groot belang regels met elkaar af te spreken
om ongelukken en ongewenste situaties te voorkomen.
Op de Noordzee en de Nederlandse binnenwateren zijn
diverse reglementen van kracht. Deze reglementen zijn
ten dele internationaal. Ze hebben niet alleen betrekking
op de verkeersregels, maar bijvoorbeeld ook op de licht-
voering van de schepen. Naast deze reglementen zijn er
veel bijzondere reglementen, die op een of meer vaar-
wegen betrekking hebben.
Specifiek voor de kleine recreatievaart zijn er enkele bij-
zondere reglementen:
- het landelijke "bijzonder reglement kleine vaartui-
gen", van belang voor onder andere het varen met
een zeilplank;
- een aantal regio-gebonden reglementen, gericht op
snelle motorboten met hun bijbehorende effecten,
3.7 Belangenorganisaties
De ontwikkeling van de watersport in Nederland is in het ver-
leden in sterke mate beïnvloed door specifieke belangenor-
ganisaties. Dit zijn organisaties die de belangen van de wa-
tersporters en de watersportbranche bepleiten bij de over-
heid. Consumentenorganisaties zijn bijvoorbeeld de Ko-
ninklijke Nederlandse Toeristenbond ANWB en het Konink-
lijk Nederlands Watersport Verbond. De HISWA en de
RECRON zijn organisaties die opereren vanuit de ondeme-
merskant. Terwille van een gezamenlijke aanpak van de
Ing. P. de Ridder
1 Inleiding
overheid I belangenorganisaties I
het waterrecreatie-gebeuren
Recreant en boot
Gemakshalve wordt de recreant en zijn boot als een twee-
eenheid gezien. Vaak is dat in de praktijk ook zo en neemt
de boot bij de vrijetijdsbesteding een zeer belangrijke plaats
in, om maar niet te zeggen: een alles-overheersende plaats!
Ca. 8% van de Nederlandse bevolking doet aan watersport.
Hen staat een grote verscheidenheid aan vaartuigen ter be-
schikking (zie figuur 3).
Nederland kent geen registratie van pleziervaartuigen; de
hier gegeven aantallen zijn gebaseerd op steekproeven,
tellingen, schattingen e.d. Voor de recreatietoervaart is
vooral de categorie "grote watersport" van belang: totaal ca.
250.000 eenheden. Bij benadering de helft daarvan wordt
gerekend tot de recreatietoervaart : het gaat dan om vaartu i-
gen langer dan ca. 6 m, waarmee meerdaagse tochten kun-
nen worden gemaakt. De categorie is in figuur 3 door middel
van een arcering weergegeven.
De groei van het aantal boten vertoont het beeld van de be-
kende S-curve:
- bescheiden groei vóór ca. 1960
kano's
I
roeiboten I
r kleine
watersport
surlplanken
I
grote
~- zell~oten I ! ! ;'''1recreatletoervalut
watersport I
motorpoten I
Vaarwater
On~eveer 10% van ons land bestaat uit water, dus ca. 4.000
km .Ten behoeve van de grote watersport is een scala aan
plassen, meren en zee-armen beschikbaar. De totale be-
vaarbare oppervlakte daarvan, dat wil zeggen wateren die-
perdan 1 m, is meerdan3.000 km 2. Een belangrijk gegeven
is dat bijna alle wateren onderling zijnverbonden, via rivie-
ren, kanalen en vaarten, al of niet door middel van sluizen. In
totaal ontstaat zo een net van meer dan 6.000 km voor de
toervaart. Daarvan wordt ruim 4.000 km. gerekend tot het
zogenaamde hoofdtoervaartnet. Dit net (de vaarwegen van
natiQnale en intematiQnale betekenis) ligt aan de basis van
de toervaart in ons land.
Ligplaatsen
Van de eerder genoemde 250.000 vaartuigen beschikken
er 165.000 over een vaste zomerligplaats in of nabij de Ne-
derlandse vaarwateren. Van dit aantal is ca. 12% in het bezit
van buitenlanders. Vooral het aandeel van de huurders uit
West-Duitsland is de laatste jaren sterk toegenomen.
Thans is dit aandeel 10%. Het aantal jachthavens in ons
land is ca. 1000. Onder "jachthaven" verstaan we een ver-
zameling van 20 of meer ligplaatsen.
Het varen
Zoals gezegd leidt een analyse van de relatie tussen de on-
derwerpen: "recreant-boot-vaarwater-ligplaats" tot een
beeld van het recreatief gebruik. Eén van de kenmerken die
dit beeld karakteriseren is de verkeersdrukte. Per regio kun-
nen zich daarin aanzienlijke verschillen voordoen. Ook de
_
150 - - -,- -,-,-
-
(1981=100) - - - -- -- -- - ~ . 'F
- --- - .- - - - -0 ~:,,:; p.~ ~f--=- '= - .:: t - -.-.- Holland / Utrecht
Tabel 2: Geschat jaartotaal vracht- en tankschepen in 1987, voor een aantal locaties
(bron DUK)
categorie vervoersprestatie 1
(10& ton km)
Wegvervoer 32.000
Binnenvaart 28.000
Spoorwegen 1.000
1 schatting op basis van CBS-cijfers
• 0. ~ •• • _
GROOTVAARWATERGEBIED
PLASSEN-' MERENGEBIED
ia:,
'J
~gw -~ -
IU ~~
Cl N ~ YERBINOINGSWATER TUSSEN GROOTVAAR-
7'
~- d _: _
_ _ WATERGEBIEDEN ONDERLING EN -.' ( )
MET HET BUITENL.AND (KAT. A) . - - . - ' _:-: ::-~
.,
.." .
t ... ·~"
,.'
'."'''.
..."
... "~ '"
.........
1
2
afmetingen in m.
zie figuur 7
(M) routes met een functie voor motorboten resp.(ZM) routes met een functie voor zeil- én motorboten
~ .
3 vb = vaste brug; bb = beweegbare brug . Ij, :
4 CVB =commissie Vaarweg beheerders (zie tabel 5)
afmetingen in m.
de afmetingen voor het dwarsprofiel (diept€> en bevaarbare breedte) en voor de door- vaarthoogte (vaste-
5 Knelpunten
* beleidsmatig:
- toekomstvisie ontbreekt
- versnipperd beheer
- wat wil de klant
- imago scheepvaart is laag
* op beheersgebied:
* gebruikers:
FiguurB
- knelpunten (BRTN) Knelpunten m.b.t. de recreatie
- onvoldoende invloed (toer) vaart
6 Perspectieven
Streefbeeld Middelen
8 Slot
1 Inleiding
stedelijk gebied
knooppunt
landschappelijke
verbindingszone
infrastructuur
De Blauwe Kamer
Het noordelijke deel van het Groene Hart bevat relatief veel
plassengebieden en kan daarom als de "Blauwe Kamer"
gezien worden. De Blauwe Kamer is van belang voorde wa-
terrecreatie èn als natuurruimte. De plassen en meren aan
de westzijde van de Blauwe Kamer zoals de Kagerplassen
hebben vooral een recreatieve betekenis. De meer oostelijk
gelegen plassen hebben ook betekenis als natuurgebied
(bijvoorbeeld Vinkeveensche Plassen).
Centraal in het Groene Hart liggen de Nieuwkoopsche en
Reeuwijksche Plassen. Deze hebben naast een belangrijke
natuurfunctie ook betekenis voor de recreatie. Behalve de
"kamers" en ecologische kerngebieden (zie volgende para-
graaf) kan men in het Groene Hart ook "poortgebieden" ,
"knooppunten" en verbindingen onderscheiden.
Het Groene Hart is rijk aan vaarten, kanalen en rivieren,
maar sluizen, bruggen en een beperkte breedte en diep-
gang van de wateren zijn er de oorzaak van dat de waterwe-
genstructuur niet optimaal functioneert. De onderlinge ver-
bindingen tussen de oostelijk en de centraal gelegen pIas-
sen zijn slecht, terwijl ook de plassen in de "Kleine Ring" on-
derling niet of in beperkte mate met elkaar zijn verbonden.
Een goede verbinding tussen het IJmeer en de Deltawate-
ren is grotendeels aanwezig. De route via Amsterdam vormt
een belangrijk probleempunt. Daarnaast is de bediening
van sluizen en bruggen een belangrijk knelpunt. Hoewel het
water alom aanwezig is in het Groene Hart, vormt het geen
netwerk van op elkaar aansluitende waterwegen.
Randstad Holland
Het Groene Hart van Holland is in ruimtelijk opzicht deels
omsloten door stedelijk gebied: de Randstad Holland.
De aanduiding Randstad Holland als een samenhangend
tS' 1 0
Figuur 2
Poortgebieden Groene Harl-IJmeer
infrast.ruccuur
Randstadgroenstructuur
In de loop van de jaren zeventig werd het concept van de
Randstadgroenstructuur ontwikkeld. De Randstadgroen-
structuur heeft onder meer tot doel het stedelijk gebied te
geleden en is te omschrijven als een onderling samenhan-
gend geheel van groene ruimten binnen de stedelijke in-
vloedssfeer van de Randstad, waarbinnen het beleid ge-
richt is op wederzijdse afstemming van stedelijke en lande-
lijke ruimtegebruiksvormen. De ontwikkeling van de Rand-
stadgroenstructuur speelt zich vooral af aan de randen van
de steden, tussen de stadsgewesten en in de stedelijke ag-
glomeraties, aan de rand van het Groene Hart.
De Randstadgroenstructuur kan zich zeer goed ontwikke-
len in samenhang met plannen voorwaterrecreatie en -toe-
risme, natuur- en landschapsbouw.
Actuele natuurwaarden
De belangrijkste actuele natuurwaarden van het Groene
Hart zijn te vinden in de vochtige en natte ecosystemen. Het
betreft:
- belangrijke concentratiegebieden van voedselarme,
vochtige ecosystemen: met name het Vechtplassenge-
bied, de Nieuwkoopsche Plassen, enkele polderboe-
zems in de Krimpenerwaard, de Vinkeveensche PIas-
sen, de Reeuwijksche Plassen, Alblasserwaard en Acht-
hoven;
- voedselarme, vochtige ecosystemen van beperkte om-
vang: verspreid in het laagveengebied;
@ @ (1)
~~~
doorsnede
GD influent persleiding
GD voorbe~ink-verdeelsloot
@ vrij:':vervalleiding "
@ r i etjbiezensloot
QD rietjbiezengewas
~ effluent leiding
plattegrond
o effluent sloot
~; bezinksel
Hoofdthema's
Er kunnen verschillende relaties gelegd worden tussen ele-
menten die in de Randstad en het Groene Hart voorkomen.
Dit geeft aanleiding tot de volgende thema's (figuur 7):
NEDERLAND - WATERLAND
een belangrijk thema (ook voor de Vierde Nota) met een ac-
cent op het gebruik van plassen, vaarten en kanalen (Ka-
gerplassen, Loosdrechtsche Plassen enzovoort);
NEDERLAND-CULTUURLAND
met een accent op de steden en dorpen (Amsterdam, Delft,
Gouda enzovoort) of op cultuurhistorisch belangwekkende
elementen als molens, boerderijen en dergelijke;
NEDERLAND-BLOEMENLAND
met een accent op de bollencultuur (Bollenstreek), bloe-
menmarkten (Delft, Utrecht enzovoort), bloemenveilingen
(Aalsmeer, Westland), Floriade (Den Haag-Zoetermeer);
NEDERLAND-POLDERLAND
met een accent op de aandacht voor de polders (Ronde
Hoep, Kagerpolders, Alblasserwaard met Kinderdijk, Krim-
penerwaard, Haarlemmermeer met Cruquius enzovoort);
NEDERLAND-PARKENLAND
met een accent op onder meer de buitenplaatsenland-
[00]
~ polderland
m parkgebied
lal] watersport
om
[[IJ
1andgoedl" !"en
b l oemen
Figuur 7
Accenten voor belangrijke thema's
5. 1 RecreatIevormen
Voor het Groene Hart zijn alle vormen van waterrecreatie
van belang, de grote en kleine pleziervaart, oeverrecreatie-
vormen, ook schaatsen en andere vormen van ijssport (fi-
guren 9 en 10).
belangrijks te meren en
W"'''PO«9 ,bi,d me'
f-__ ~
a ccent op recrealt ie
natuur en recreatie
jachtho!lven
concentrati e van J
knelpunten in de
ve rl:ind ingcn
Figuur 9
Inventarisatie waterrecreatie
Pleziervaart; vaarmogelijkheden
De verspreid liggende plassen, vaarten en kanalen vormen
de basis voor unieke mogelijkheden in de watersport. De
vaarrnogelijkheden zijn in principe onbegrensd: men vaart
zowel op grote meren als op kleine plassen , zowel op bin-
nenwater als op zee, zowel in ondiep als in diep water. Niet-
temin tekent zich thans een beeld af, waarbij kleinere meren
en ondiepe plassen de voorkeur genieten. Deze ontwikke-
ling wordt mede gestimuleerd door de aanleg van specifieke
stranden enlof aanlegmogelijkheden. Zowel voor het boten-
bezit als het vaargedrag is in de toekomst weinig expansie
te verwachten. Een toenemende vraag naar goedkopere
open boten behoort tot de mogelijkheden.
Zwemmen en zonnen
Er wordt geen toename verwacht in het percentage van de
bevolking dat deelneemt aan de activiteiten zwemmen en
zonnen onder meer als gevolg van de vergrijzing van de be-
volking en het ontbreken van voldoende mogelijkheden
daartoe. De omvang van deze vorm van recreatie wisselt
jaarlijks vanwege de sterke afhankelijkheid van de weers -
omstandigheden.
Verblijfsrecreatie
Door de toename van de vrije tijd en een vergroting van het
aantal korte vakanties per jaar zal de behoefte aan verblijfs-
recreatieve voorzieningen blijven toenemen. In het Groene
Hart is met name de situering van verblijfsaccommodatie
aan het water en de koppeling aan elkweervoorzieningen
van groot belang.
Recreatief medegebruik
Algemeen wordt een toename van het recreatief medege-
bruik verwacht. Het is een goedkope vorm van recreatie,
daardoor voor vele bevolkingsgroepen bereikbaar, terwijl
door overheidsmaatregelen de mogelijkheden zullen toe-
nemen.
5.2 Infrastructuur
Toervaartroutes aan de westzijde
Hier zijn drie routes te onderscheiden (figuur 11):
- ringvaart rond de Haarlemmermeer
- route rond de Kagerplassen, de Braasemermeer en de
Westeinderplassen
- Vliet-Schie-Rotte.
Voor het optimaliseren van deze routes zijn diverse nieuwe
vaarwateren noodzakelijk. Dit is met name in de zuidelijke
route het geval. Tussen de Rotte en de Vliet is thans geen
verbinding aanwezig. In een nieuwe verbinding kunnen de
bestaande plassen aan elkaar worden gekoppeld tot een
groter geheel.
Toervaartroutes aan de oostzijde
Aan de oostzijde ligt het accent vooral op de onderlinge ver-
binding van de Loosdrechtsche, Vinkeveensche en Nieuw-
koopsche Plassen. Daarnaast is de aansluiting op de hoofd-
verbindingsroute van betekenis.
B r.gloolile toervaartrout
g overige wateren
[iJ stl'dcn
o
o
[AIi
Jachthavens
De jachthavens zijn grotendeels geconcentreerd rond de
traditionele watersportgebieden. Daarnaast komen ze ver-
spreid in het gebied voor met enkele accenten in de regio's
Amsterdam en Rotterdam. Opvallend is het kleine aantal
havens in de "Kleine Ring".
5.3 Knelpunten
In de huidige situatie is het ontbreken van een duidelijke sa-
menhang kenmerkend:
- er is geen goede vaarverbinding tussen de Blauwe Ka-
mer en het IJsselmeer;
- de onderlinge verbindingen tussen de plassen en meren
zijn in het algemeen slecht; veel watergebieden liggen
geïsoleerd.
Het aanbod van ligplaatsen in de nabijheid van bevolkings-
concentraties lijkt beperkt, terwijl een tekort wordt gesigna-
leerd ten aanzien van de zogenoemde natte grûenvccrz!e-
ningen van formaat in de Randstad:
- de watersportmogelijkheden aan de binnenr3nd van de
Randstad (met name de "Kleine Ring") zijn beperkt;
Het begrip structuur duidt in dit verband op samenhang, op Figuur 13 Koppeling aan dag-
een netwerk van verbindingen, dat dient als drager van het recreatieobjecten
geheel. De aanduiding recreatieve structuur is daarom (in
ruimtelijk opzicht) op te vatten als een samenhangend stel-
sel van voorzieningen, steunpunten en verbindingen daar-
tussen.
In de huidige situatie is er (te) weinig samenhang tussen de
recreatieve voorzieningen. Met name voor de waterrecrea-
tie is een grotere samenhang gewenst om het geheel "ster-
ker" te maken en "op te tillen" naar een internationaal ni-
veau. Omdat met name aandacht besteed is aan het thema
Holland-Waterland is bij de recreatieve structuur in het
Groene Hart een accent gelegd bij een samenhangend net-
werk van vaarverbindingen, gekoppeld aan allerlei recrea-
tieve voorzieningen (figuren 12, 13 en 14).
Het is wenselijk om verspreid in het Groene Hart de toer- Figuur 14 Koppeling aan steden
vaartmogelijkheden te vergroten door het creêren, cq. het encJorpen
verbeteren van een aantal toervaartroutes en deze te kop-
pelen aan de hoofdverbindingsroute. De toervaartroutes
dienen goed bevaarbaar te zijn en lopen bij voorkeur langs
de bestaande watersportgebieden. Er kan onderscheid
worden aangebracht tussen de mogelijkheden ten westen
en ten oosten van de hoofdverbindingsroute. Aan de west-
zijde ligt het accent meer op de recreatie, aan de oostzijde
o
~
hoofdverbindingsroute
toervaartl"oute
e dagretreatieóbject
stad of dorp
C. Verbindings-
--------------------------------
M als categorie B 3
water tussen
plassen- en
---------
ZM bb in gesloten 12,00 25,00 1,75 1,95 3
meren gebieden stand bij voor-
keur en bij
15.000 boot-
passages en meer
in ieder geval:
2,75 3,00
------------------------,---------------------
D. Ontsluitings- M als categorie B
water
ZM als categorie C
,-------
Wanneer door drukke vaart enlof druk wegverkeer een andere brug verkieslijk is boven een lage beweegbare brug
volgens bovenstaande normering, gelden " de volgende alternatieve normeringen:
A ZM bb 12,00
bb 16,75
B ZM bb 12,00
bb 16,75
C ZM vb 12,00
------------
Hollandse Plassen
Aan de westzijde van de hoofdverbindingsroute liggen de
Hollandse Plassen, een voorde Randstad belangrijk water-
sportgebied. In de hier ontwikkelde visie zou dit watersport-
gebied optimaal voor de recreatie moeten kunnen functio-
neren. Ter vergroting van de mogelijkheden wordt een ver-
dergaande capaciteitsvergroting van dit merengebied voor-
gestaan. De uitbreiding met nieuw water dient bij voorkeur
plaats te hebben langs de verbindingswateren tussen de
bestaande meren of in de omgeving van de Kagerplassen.
De structuur van de Kagerplassen verdraagt een uitbrei-
ding met kleinere en grote plassen heel goed (vergelijk 't
Joppe).
De Kleine Ring
Rondom Zoetermeer bevinden zich in de huidige situatie di-
verse plassen, meren, vaarten en andere gegraven wate-
ren, waartussen weinig samenhang bestaat. In het ontwik-
kelingsperspectief is daarom een suggestie aangegeven
door het graven van een aantal wateren een rondtoermoge-
lijkheid te creêren. Bovendien dient deze toervaartroute
aangesloten te worden op de hoofdverbindingsroute.
Ten noorden van Zoetermeer dienen zich interessante mo-
gelijkheden voor landschapsbouw en recreatie aan wan-
neer er een verbinding tussen de Rotte en de Vliet landen
gerealiseerd wordt. De aanleg van nieuw water komt hierbij
zeker in aanmerking. Via de zandwinprojecten en bij voor-
beeld verblijfsreceatie-ontwikkeling kan wellicht ook een fi-
nancieel draagvlak worden gevonden voor dit deel van de
route. De huidige verbinding tussen de Rotte en de Delft-
sc he Schie loopt door Rotterdam en is niet eenvoudig door
de vele bruggen. Daarom is een nieuw vaarwater voorge-
steld langs de nieuw aan te leggen autosnelweg ten noor-
den van Schiebroek en Hillegersberg. Het ligt daarbij voor
de hand de werkzaamheden aan de weg en het water tege-
6.3 Landschapsbouw
Gebied tussen Vinkeveen en Nieuwkoop
In het Groene Hart komen thans veel verspreid liggende na-
tuurgebieden voor. Het wordt wenselijk geacht de samen-
hang tussen de belangrijkste kernen aanzienlijk te verbete-
ren. Daartoe is in het ontwikkelingsperspectief voorzien in
een grootschalig natuurgebied gelegen tussen de Vinke-
veensche en de Nieuwkoopsche Plassen, waarbij een ster-
kere relatie met de Loosdrechtsche Plassen tevens tot de
mogelijkheden behoort. De veronderstelling is dat het ka-
rakter van het nieuw in te richten gebied vergelijkbaar is met
de bestaande situatie in de Nieuwkoopsche en Vinkeveen-
sche Plassen. Dit betekent dat er naast de natuurfu netie ook
een recreatieve functie aan het gebied moet worden toege-
kend, dat er naast moerasbossen ook meren mogelijk moe-
ten zijn. Het nieuwe gebied dient een integrale opzet te krij-
gen, waarin diverse functies tot hun recht kunnen komen.
Met behulp van landschapsbouw dient er een grootschalig
en aantrekkelijk natuur- en recreatiegebied te worden ont-
wikkeld met nieuwe mogelijkheden voor veenafgraving,
veenontwikkeling, helofytenfilters, watersportverbindingen,
verbli~srecreatiecomplexen en dergelijke. De ligging van dit
gebied tussen de belangrijke natuurkernen van de Nieuw-
koopsche Plassen, de Vinkeveensche Plassen en de Loos-
drechtsche Plassen geeft nieuwe mogelijkheden voor een
uniek natuurgebied van internationale allure. In combinatie
hiermee is het toervaartnet in dit polderland te verbeteren,
waardoor het ook voor de recreatie een zeer interessant
project is.
Nieuwe veenontwikkeling
Voor het versterken van de kwaliteiten van de laagveen-
moerasgebieden in het Groene Hart wordt een areaaluit-
breiding gewenst geacht. In tegenstelling tot in vroeger tij-
den zou het nu mogelijk zijn op een planmatige wijze nieuwe
laagveenmoerasgebieden tot stand te brengen, die in kwa-
liteit en omvang vergelijkbaar zijn met de Nieuwkoopsche,
Reeuwijksche of Vinkeveensche Plassen. Met behulp van
landschapsbouw kan een optimale ontwikkeling worden na-
gestreefd, waarbij verschillende functies (natuur, recreatie)
en verschillende beheersvormen in hetzelfde gebied naast
elkaar voorkomen zonder dat er sprake is van een negatie-
ve onderlinge beïnvloeding.
Gebieden die in aanmerking komen voor nieuwe veenont-
wikkeling zijn:
Figuur 16
Relatie met dagrecreatioobjecten
m hi st.o r ische .t ~ d
[DJ ove r ig e grote ke rr,en
Figuur 17
Historische steden aan het water
6.7 VerblijfsrecreatIe
Verbli~srecreatie in het Groene Hart van Holland is geen
nieuw verschijnsel. Vooral in de periode van de Gouden
Eeuw zijn vele buitenplaatsen tot stand gekomen. Rijke Am-
sterdamse en Haagse kooplieden en gezeten burgers
bouwden zich fraaie buitenplaatsen, bij voorkeur aan het
water. Van belang zijn de buitenplaatsen langs de Amstel,
7 Maatregelen en Investeringskosten
Hoofdverbindingsroute
De belangrijkste investeringskosten voor de hoofdverbin-
dingsroute bevinden zich in het gedeelte rond Amsterdam.
Hier dient ongeveer 6,5 kilometer nieuwe vaarweg te wor-
den aangelegd, terwijl 3,5 kilometer bestaand vaarwater
moet worden verbreed. Indien voldaan moet worden aan de
hoge eisen van de doorvaartdiepte van het vaarwater en de
beweegbaarheid en doorvaarthoogte van de bruggen, zui-
len rond Amsterdam vele voorzieningen getroffen moeten
worden. Het betreft onder meer:
nieuwe sluisverbinding tussen het IJmeer en de Diemen
- vervanging van 5 vaste bruggen door 5 beweegbare
bruggen (waarvan 1 spoorbrug en 2 bruggen in auto-
snelwegen)
Nieuw water
Volgens de ontwikkelingsschets dient erverspreid, maar op
strategische plaatsen nieuw water te worden aangelegd.
Het betreft voor een achttal plassen in totaal ongeveer 1250
hectare water.
Mogelijke locaties
Helofytenfilters voor natuurgebieden worden bij voorkeur
geplaatst bij de inlaatplaatsen van het vervuilde water. Ge-
bieden met een beperkt aantal inlaatplaatsen hebben de
voorkeur. Om geen waardevolle natuurgebieden te hoeven
opofferen is het wenselijk helofytenfilters nieuw aan te leg-
gen.
Concrete mogelijkheden zijn er voor:
- het Vechtplassengebied: zuiveren van ingelaten Vecht-
water
- de Nieuwkoopsche en Vinkeveensche Plassen
- de Krimpenerwaard: zuiveren van vervuild ingelaten
Lek- en IJsselwater
- nazuivering van water uit rioolwaterzuiveringsinstal-
laties
- voorzuivering van oppervlaktewater ten behoeve van de
drinkwatervoorziening .
Overige maatregelen
Om het Groene Hart optimaal in te richten voor natuur, re-
creatie en landbouw zijn nog vele andere maatregelen no-
dig, waarvan het op dit moment niet mogelijk is de kosten te
ramen. Het betreft onder meer de kosten voor recreatief me-
1 Inleiding
2 Nederland-Waterland
3.1 Ontwlkkellngsperspectlef
In deel d van de Vierde nota (1988) wordt een nadere uit-
werking van het ontwikkelingsperspectief voor het Groene
Hart aangekondigd. "Uitgaande van het bestaande selec-
5 Onderzoek
6 Zicht op realisering
Noten
1. Vierde nota over de ruimtelijke ordening, deel d rege-
ringsbeslissing, Ministerie VROM, 's-Gravenhage
1988.
2. Het Groene Hart van Holland, Bureau Maas, Zeist, Bre-
da,1988.
3. De betekenis van het Groene Hart; een onderzoek naar
de waarde van het open middengebied voor bewoners
van de Randstad, H.J.A.M. Staats, Den Haag, 1983
4. Hollands Groene Zone, Koninklijke Nederlandse Toeri-
stenbond ANWB, 1961
5. Nieuw Nederland, Dr. H. van der Cammen, 's-Graven-
hage, 1987
6. Water en recreatie in de Randstad, Tijdschrift voor ruim-
telijke ordening en milieubeheer, 1988, nummer 4
7. De Hollandse Waterlinie, red. Hans en Jan Brand, Veen
uitgevers, UtrechVAntwerpen, 1986.
1 Inleiding
3 Groeiperspectieven
....
_:
: Bestaande tracé's
Meren
I :~:\\\ :\ :I: Agglomeraties
7 Slot
Referenties
Faculteit der Bouwkunde TUD (1988), Vakgroep O.S.W.,
Onderzoek Voorwaardelijke Financiering, Delft
Ministerie van C.R.M. (1977), Structuurvisie Openlucht-
recreatie, Staatsuitgeverij Den Haag
Jansen-Verbeke M. (1988), Leisure, Recreation and Tou-
rism in inner eities, Rapport Katholieke Universiteit,
Nijmegen
Kosters M.J. (1985), Slecht voorseizoen drukte de ont-
wikkeling van de pleziervaart in 1984. Recreatie en
Toerisme, jrg. 17, pp. 244-249
Buro Maas (1987), Het Groene Hart van Holland, uitg.
Buro Maas, Zeist-Breda
Mulder A.F. (1981), Watersport, marktontwikkeling en
planologie 1 en 2, Recreatievoorzieningen nrs 9 en
10
Mulder A.F. en Rosenboom H.J. (1990), Het toeristische
vaarroutestelsel in Nederland met zijn steunpunten,
Plan 1990 nr 3/4
Oranjewoud b.v. Ingenieursbureau (1977 en 1978), Mar-
rekrite-onderzoek, Heereveen
Projectgroep Beleidsvisie recreatietoervaart Nederland
(1988), Beleidsvisie recreatietoervaart in Nederland
(BRTN)
Stichting Recreatie (1980), Recreatie op en om het wa-
ter, uitg. Stichting Recreatie, Den Haag
Ministerie van VROM (1988), Vierde nota over de ruimte-
lijke ordening
1 Inleiding
2 Watertoerisme In Nederland
3 Watertoerisme In de randstad
3.2 Vaarpatroon
In het voorgaande is al het nodige gezegd over het water-
toerisme, maar er is nog niet duidelijk ingegaan op de typen
vaartuigen die gebruikt worden. Alhoewel met alle typen
pleziervaartuigen tochten gemaakt kunnen worden lenen
kajuitboten zich uiteraard meer voor langere tochten dan
open boten. Met deze laatste zullen vooral dagtochten ge-
maakt worden. Wil men met open boten meerdaagse toch-
ten maken dan zal een kampeeruitrusting meegenomen
moeten kunnen worden, of er moet overnacht worden in ac-
commodaties te land. Een ontwikkeling van de laatste tijd is
het beschikbaar stellen van trekkershutten langs het water.
In de Randstad onderscheiden we twee belangrijke vaarpa-
tronen:
- het maken van een rondvaart, voornamelijk door motor-
jachten en zeiljachten met een makkelijk strijkbare mast;
- het maken van een tocht van IJsselmeer naar Delta of
omgekeerd met kajuitzeiljachten.
Uit het voorgaande zal het duidelijk zijn dat het in feite een
toevalligheid is wanneer er een koppeling is tussen een
vaarroute en een droge route. Bovendien kan er ook nog
sprake zijn van een schijnbare koppeling: wanneer b.v. een
fietsroute over een dijk loopt langs een vaarroute, maar de
watersporter daar niet kan afmeren. Om de droge routes
mede bruikbaar te maken voor watertoeristen zijn verschil-
lende maatregelen nodig.
- Er zal een inventarisatie gemaakt moeten worden van
droge routes die bereikbaar zijn voorwatertoeristen van-
uit zgn. knooppunten.
- Er zal aangegeven moeten worden waar afmeerplaat-
sen zijn of gemaakt moeten worden om de droge routes
te bereiken.
Er zal op de afmeerplaatsen informatie gegeven moeten
worden hoe de droge routes bereikt kunnen worden.
Daarbij zal tevens aangegeven moeten worden waar in-
fomateriaal over de route verkrijgbaar is en waar eventu-
eel fietsen of een auto gehuurd kunnen worden. Aan de
afmeerplaats moet de eis gesteld worden dat een jacht
daar veilig onbeheerd kan worden achter gelaten.
- Ter afsluiting zal voor de watersporter infomateriaal sa-
mengesteld moeten worden, waarin de knooppunten
zijn aangegeven, de routes die vandaar af gevolgd kun-
nen worden en waar de routegegevens verkrijgbaar zijn.
- Bij het ontwikkelen van nieuwe droge routes zal de mo-
gelijkheid van gebruik door watertoeristen onderzocht
moeten worden. In dit verband zij ook verwezen naar de
bijdrage van Bach over deze thematiek. Het verdient
aanbeveling, zoals ook Mulder betoogde in zijn bijdrage,
om er naar te streven de knooppunten zoveel mogelijk te
situeren in steden of dorpen. Dat zijn namelijk de plaat-
sen waar toch al wordt afgemeerd voor het doen van in-
kopen, er is vaak een VVV gevestigd, er zijn meer kan-
sen om fietsen of een auto te huren en er zijn mogelijkhe-
den om met bus of trein naar een verder gelegen attrac-
tiepunt te reizen. In het algemeen zijn de mogelijkheden
om af te meren in de steden in de Randstad veel minder
aantrekkelijk dan bijvoorbeeld rond het IJsselmeer, in
Friesland en de Delta. Daar meert men vaak af in havens
of grachten in het centrum van de stad. In steden als Lei-
4 Gouda
7 Slot
1 Inleiding
Deze bijdrage geeft, als voorbeeld van de ontwikkeling tot
,knooppunt voor de recreatietoervaart, een overzicht van de
plannen van de Initiatiefgroep 'Gouda Havenstad' om de ou-
de waterroute door de Goudse binnenstad weer een functie
te geven voorde recreatievaart. De bespreking van het plan
wordt voorafgegaan door een historisch overzicht van de
waterwegen in en om Gouda.
2 Gouda,knooppuntvanvaanNegen
Aan de brochure Gouda Waterstad (Habermehl, 1988), en
aan het rapport Gouda ... Havenstad? (Initiatiefgroep Gouda
Havenstad, 1987), zijn de volgende historische feiten over
de Goudse waterwegen ontleend. Gouda is gelegen aan de
samenkomst van twee rivieren, de Gouwe en de Holland-
sche IJssel. Vooral de Gouwe was in het verleden de le-
venssader van de stad. Jaarlijks voeren duizenden sche-
pen door de binnenstad, en verschaften daarmee velen
werk. In het bijzonder de middenstand profiteerde van het
drukke scheepvaartverkeer (figuur 1).
De Gouwe is oorspronkelijk een veenrivier. Via dit riviertje,
dat zijn oorsprong vond in de omgeving van Boskoop, werd
het overtollige veenwater naar de Hollandsche IJssel afge-
voerd. De Hollandsche IJssel is van oorsprong een zij arm
' .....
......
\ .....
\"'\
Juli anasl uis l'
0'\
·1 .. ••••• •• ••••
..... st~d.bD.z.m
Met het oog hierop is in 1985 in Gouda door een aantal bin-
nenstadbewoners de Initiatiefgroep "Gouda Havenstad"
opgericht, die in 1987 het rapport "Gouda ... Havenstad"?
heeft samengesteld, en aan de gemeente Gouda heeft aan-
geboden. De Initiatiefgroep stelt zich tot doel: het toeganke-
lijk maken voor de toervaart van de Haven van Gouda en de
oude scheepvaartroute door de binnenstad. Het hart van de
stad dient weer toegankelijk gemaakt te worden via het wa-
ter, maar dit wel in samenhang met het landverkeer. Hier-
voor zijn nodig:
- reconstructie van de havenmonding, door een nieuwe
sluis en verkeersbrug;
- toegankelijk maken van de vaarroute vanaf de Katten-
singei;
- inrichten van de kaden tot aanlegplaatsen;
- verhogen of beweegbaar maken van te lage bruggen.
Men beoogt hiermee twee effecten die elkaar zullen ver-
sterken:
- voor toeristen, rondvaartbootvaarders en toervaarders
de toegang tot een attractieve en monumentale oude
stad;
- voor Gouda een levendig stadscentrum en extra inkom-
sten, alsmede een verbetering van de woonomgeving
en een gunstig vestigingsklimaat voor bedrijven.
\\
t~l 1
,. m
ti ~
.,'" ~
~
.~
-t
~
~ ~
\
"- ~ ~
5 De IJsseloevers
6 Slot
Referenties
Habermehl N.D.B. (1988), Gouda Waterstad, uitgave
Stichting Open Monumentendag Gouda
Initiatiefgroep Gouda Havenstad (1987), Gouda..... Ha-
venstad? Studie naar het herstel van de relatie Hol-
landsche IJssel-Gouda, Gouda
Initiatiefgroep Gouda Havenstad (1988), Gouda... Haven-
stadl9 toekomstvisies op de IJsseloevers, Gouda
Smook R.A.F. (1984), Binnensteden veranderen, atlas
van het ruimtelijk veranderingsproces van Nederland-
se binnensteden in de laatste anderhalve eeuw, Wal-
burgpers Zutphen.
1 Inleiding
A : bestaande landschap
B : dwarsdoorsnede bestaande landschap
C: traces van fietsroutes 1, 2 en 3
D: trace van autoweg
Figuur 2: De ontwikkeling van bundels van tietsverbindingen vanuit een centrale lokatie
A B c
Referenties
Bovy, P.H.L. en D.N. den Andel (1985), Routekeuzege-
drag van fietsers, Instituut voor Stedebouw-
kundig Onderzoek, Fac. Bouwkunde, T.U.
Delft
Klinkers, P.M.A. (1989), Rondritten van recreatieve fiet-
sers, Informatiebrochure Staring Centrum,
Wageningen
1 Inleiding
2 Deflnlerlng knelpunten
Figuur 1
VAARGEBIEDE!'-<
Gr00 t ,.a(l,witter~jeb,f'(1
Pla~scn I nercnyf'h"~(1
VEABINDINGSW'ATEREN
Ver!lIllr!rngswatel tuSSf'1l ,
..
_ grootvaarwatergebreden
onderlmg pn mei hrl
hUilenl;m(1 leA T AI
,
Verhl'l(!myswalp.r IlJ$sen
- - - grootvaarwater en plassen
merengeh red leat BI
'f
,
Verhmd,ngswater tussen
•••••• plassen mt:rengebred en - -... -'-)-
\
:
onderling (cat. Cl
. . . .........
** *. ONTSLUITINGSWA. TEREN
leggen Nederland bUilen de
vaargebieden open lIoor de
'.
I.:'."·
-.... ......: \.
toefvaarllcal.D)
\
\,----, :.:(
:,.
,. .."
,.'
, . . .....
,;:", --,\ l
)- - -- ..... _, ;( S···· ...-:-..··········
NEDERLANDS BASISTOERVAARTNET
OVERZICHT ONTBREKENOE SCHAKELS
- lOEIIYAAJlWATlIII
- YU"""SWATU TVIsrR! 'LAI'E"·I
... .. .. MfllEnEiIfOf. ONOflll•• f.
TUIlEN
IAOOTVAAJlWATlIIHllf:orN n KU.
""A'.I ·/IIWMlfIlfDEII (CAT."
...... ONTSlUlT",WATfIl!l u •••
Nf:DEIlLAJIO lUITEN DI VAAIIK'IfDE.
OHM VOOR Dl TOOIYAAIIT (CAr. e,
.. . •• IDE... DOCH . , DOOfIIVAAIIT·
NHIUU'.... (CAT. DJ
1 -6 KIlfLPUilT
41
!
....
!
",unw I
~A.""
.1.....' ..n:fII_,.......' .
_"
NEDERLANDS BASISTOERVAARTNET
KNELPUNTEN DDORVAARTDIEPTE
- - TOrAYAAIilWATlA
- TOfIlYAARWAUIil tilT • OVIRIINJTI. . . .
lIET DE IICIII_'TI
• ILuoaDtUn IIIIT .. ovnU.ITlM_
. , Dl lQAMOll,n
. ..
I
10 •• n"'~TUN I ~"."' • ...
IIT. . . . ' . . .T l I I . " N I ' " . . ., ..
NEDERLANDS BASISTOERVAARTNET
KNELPUNTEN DOORVAARTHOOGTE
- - TOfRVAAAWATlII
-t- VAlT 11 I'lAA TI VAN .IWfEMAAR VOllElIl
lI0II11, OP TI LAAI VOllElIl OIO_TE
".-.....
.
..............
......." ....
.
, H
!
..
I
..,.
!
....... TW tMWAJII"
.,....T_ f t Dl"'''''''' NPn'.
NEDERLANDS BASISTOERVAARTNET
KNELPUNTEN BRUG - EN SL UISBEDIENING
_ _ fOfRVAAJIIWATEJIJ
---L- .IIIUlar.. EN SLUIZEN NU fEN EPiNITIQ
IfIME.....SPflJOILfE.. GEDUfllftIDE "T
VAARSEIZOEN, DUZ :
- 0'. DE OCHTE.IEDIENlN8 lIMIT
8f:IrIIIDOUO E!. UUR OF ..EER T. D. v.
DE WEIIIEJI • DE IIITi
- OF 111 Of MtDDA8'EDtENlN8 MI.ltI
GEMIDDELD TWU UREN Of "(fR
T.o. Y. DE WEW • • DE In.
..,.... .-.
".. .' ..
4~• ••• ~"" f
.,::.......
/ ••••
'''\
....,.......
........
~
I'fl.OAfW ,,,,,.AIII . . .
• ,._, ..............,......n.
LEGENDA
_ Bevaarbaar water
.... Te ondiep
6. Te laqe bruq of onte-
recht vast
Te laqe leldlnq
*
Te smal
•
Onlbrekende sluis of
te welnlq capaciteit
___ Ontbrekende schakel
motorboot route
_ Ontbrekende schakel
zeilboot route
8UNNIK
Figuur 6
6 Tot slot
1 Inleiding
3 Opstappen
4 Overdragen
5 Doorgangen
6 Informatie
7 Slot
1 Inleiding
1 1 til 1 1
lil
Qaar!:.c!.e,!!.ti.e I I
;>
I I
1 1
varen met motorboot + 1 1 + +
varen met zeilboot + 1 1 +
roeien + 1 1 + +
kanoën + 1 1 + +
plankzeilen + 1 + 1 + 0
sportvissen vanuit boot + 1 1 +
waterskieën + 1 1 + +
schaatsen + 1 1 +
ijszeilen + 1 1 +
duiken + 1 1 +
zwemmen, pootjebaden, spelevaren + 1 + 1 +
sportvissen vanaf oever 1 + 1 +
zonnebaden, picknicken 1 + 1+ +
wandelen 1 + 1+ + +
fietsen 1+ + +
auto/motorrijden 0 1+ + +
paardrijden 0 1+ + +
volkstuinieren 0 1+ +
horecabezoek 1+ +
1
1
1
~e!.bliif~..r!:.cE.e,!!.ti.e_
1
hotel/pension 1+ + 1
bungalowpark/vacantiewoning 1+ + 1 1
kampeerterrein 1+ + 1 1
trekkershut + 1 + 1 1
paalkamperen/kamperen bij boer + 1 + 1 1
kajuitboot/woonboot/huifboot + + 1 1+ 1+
woonwagen/huifkar 1+
1
. 1+
1
1+
1 Tabel 1 Vormen van recreatie
+ veelvuldig voorkomend
voorkomend
o weinig voorkomend
3.3 KanoIn
De lengte van een kano kan variêren van circa 3,5 tot 6,5
meter; de diepgang van 0,10 tot 0,20 meter en het gewicht
van circa 15 tot 35 kilo. Kano's kunnen worden onderschei-
den naar hun geschiktheid voor wildwatervaren, toervaren
of grootwatervaren. Bepalend hiervoor is de lengte van de
boot en de vorm van de romp. Voorts bestaan er één- of
tweepersoonsboten, kayaks of Canadese kano's en derge-
lijke. Het kanovaren in Nederland wordt het meest beoefend
van mei tot en met september. Een kano kan per auto vanaf
huis of vanaf botenhuis van een kanovereniging worden
vervoerd of ter plaatse worden gehuurd. Meestal worden
dagtochten gemaakt; op stilstaand water een rondvaart, op
stromend water een afvaart, waarna men bij het eindpunt
naar de auto terugkeert via bijvoorbeeld openbaar vervoer
of door een auto wordt opgewacht. De afstanden die perdag
kunnen worden afgelegd variêren van 15 tot 30 kilometer en
langer, afhankelijk van het aantal hindernissen onderweg
waarbij de kano moet worden omgedragen.
- Lengte en breedte water
Als minimumbreedte geldt vier meter. Gezien de breed-
te van de boot (circa 0,50 meter) en de lengte van de
peddel (circa 2 meter) is over korte afstanden of bij pas-
sages van kunstwerken een breedte van 1,10 meter voor
kunstwerken korter dan 5 meter acceptabel. Voor lange-
re kunstwerken is een breedte van 2,5 meter noodzake-
lijk. Brug- of duikerhoogten moeten minimaal 1,25 meter
zijn. Vanwege de dagafstanden is een vaartraject van
liefst 10 tot 30 kilometer gewenst. Waterlopen die relatief
hoog liggen ten opzichte van het omringende land en ka-
den bieden aantrekkelijke uitzichtmogelijkheden.
- Diepte water
Ondiep water heeft een grote zuigingsweerstand. Een
diepte van 0,50 meter is technisch gesproken bevaar-
baar, maar is slechts over een korte afstand aanvaard-
baar. De gewenste diepgang bedraagt 1 meter of meer.
- Stroming
De waterstroming bepaalt de aard van het kanogebruik;
zij is niet beperkend.
- Waterkwaliteit
Het water moet stankvrij en zonder drijfvuil zijn. Te stre-
ven is naar een kwaliteit geschikt voor karperachti-
gen/zwemwater.
- Bodem
3.4 Roeien
Bij het roeien kunnen onderscheiden worden het varen met
plompe (vissers)bootjes en het varen met spitse, snelle bo-
ten waarin de roeiers achter elkaar zitten. De eisen van de
eerste groep roeiers komen grotendeels overeen met die
van de kanoêrs.
Kleine verschillen zijn dat de vaarweg minstens 10 meter
breed moet zijn om comfortabel te kunnen roeien en dat het
uit het watertillen/orndragen van de roeiboten vanwege het
gewicht niet mogelijk is. De tweede roeivorm betreft slanke,
lichte boten. Zij worden gebruikt voor toertochten of wed-
strijden. Deze vorm van roeien wordt veelal in verenigings-
verband beoefend. De kwetsbare en kostbare roeiboten va-
riêren in lengte van 6,5 meter tot 18,5 meter (meerper-
soonsboten). Door recreatie-roeiers kunnen afstanden tot
60 kilometer per dag worden afgelegd. Daarbij keren zij dan
altijd terug naar het botenhuis van de vereniging of naar een
speciale trailer voor de boten. Plaatselijk bij roeiverenigin-
gen is het gebruik van de wateren derhalve het meest inten-
sief.
- Lengte, breedte en diepte water
Een roeiwater moet breder zijn dan 10 meter en dieper
dan 1 meter (incidenteel 0,5 meter). Kunstwerken moe-
ten voor de doorvaart een hoogte van minimaal 1,25 me-
ter en een breedte van minimaal 6 meter hebben. Voor
specifieke door roeiverenigingen gebruikte wateren ver-
dient een breedte van meerdan 20 meter, een diepte van
minimaal 2 meter en een lengte van 8 tot 10 kilometer
aanbeveling. Van die 8 tot 10 kilometer moet zeker 2 kilo-
meter niet onderbroken worden door slecht te passeren
kunstwerken. Langs dit traject moet ook een fietspad lo-
pen voor de roei-instructeur.
- Overige kenmerken
Deze zijn globaal gelijk aan het water voor kano's. Wel is
voor het roeien een goede golfdemping extra belangrijk.
Glooiende, begroeide oevers zijn in dit kader noodzake-
lijk.
3.5 Plankzeilen
De lengte van een zeilplank varieert van circa 2,75 tot 3,65
meter; de diepgang is circa 0,3 à 0,5 meter (zwaard). De
meeste plankzeilers varen in de zomermaanden. Een be-
perkte groep vaart (voorzien van speciale kleding) het gehe-
le jaar. Vooral jongeren en mannen beoefenen het plankzei-
3.6 Sportvissen
Sportvisserij wordt zowel vanuit een motorboot, roeiboot of
kano (zie paragraaf 3.2, 3.3 en 3.4) als - door de meesten -
vanaf de oever beoefend. Op de oever blijft 70% continu op
een plek zitten, terwijl de anderen meerdere keren verkas-
sen of lopend of wadend vissen. Het vissen vindt gedurende
het gehele jaar plaats met een top in de maanden juni tot en
met september.
Een visbezoek duurt gemiddeld vi~ uur. Rust en natuurbele-
ving zijn belangrijke argumenten voor sportvissers. Voorts
zoekt men als visstek plekken op waar vis zit: plantenzones,
steilranden, obstakels onder water, landtongen, kribben,
heuvels onderwater, aan- of afvoerstroompjes, stuwen, ge-
malen, sluizen, bruggetjes, havens e.d. Ook de voorgesta-
ne vistechniek bepaalt de visstekkeuze.
- Oppervlakte water
3.9 VerblIjfsrecreatIe
Het sportief, avontuurlijk recreêren staat in de belangstel-
ling. In dit kader kan het wenselijk zijn lange meerdaagse
4 Slot
Referenties
Bongers, J.J.A. (1990), Milieuvriendelijke Oevers. Voorlo-
pige leidraad voor een integrale benadering van ontwerp,
aanleg en beheer van oevers. (CUR-rapport 90-2; PMO-
rapport 13; CUR. Gouda).
. ---
· ,... · ·
., ..
v.,," uUboot ,. 100 1 ,. lO I. _inder bc{'a1end ,. 12 111 ucht •• ren : r;lonlend <0 , 41.0 . 611'1 slooland/begroe i.!
Mt > 1 ..45 "
·
aanleggen: steU of steil/glad
· ·
$CO h. 2.10
V.ttn r.et I'IOtorboot > , •
lil
,. 1.2' 1 0'- .lndeC' bepalend ,. 1.' ucht vann : ,Looiend kronkelig <O,410 , 61n glooIend/ begroeid
.,- · ·
aanleggen: suil of .teil/glad
·
15 .. 1.80 •
Xanoln ,. 10 Ut > 4 .. > 1 .. > karperachtigen ,. l,:U_ ,loolend honkfl!Ug < 0,7 " gloolend/be&roe iJ
lotien
· ,. 10 km. ,. 10 lil > 1 • .,- l> karpeuchtlgen "·1.2Sm ucht
· ,loohnd
· < 0,1 111
(of steillgL.dl
slooiendl be~roeiJ
·· 0.' - ,. karper.chtl,enl
· hard;
· glooiend
· ucht of Blad
..
'lankullen >31'he ,. 100 111 > 111
<O.2l0,'"
· · ·
:r;"emwater effen
Spoctv! .. en
· > •• > ,. .1- kacperochtigenl glooiend. l:J ltrollkel ig
·
< 0,3 "l 0 ,5 In natuudiJk en/o.
· ·
< ... ullNchtigen 'uv
1"e""'enl :r;onnen
· " leO 11 " la
.
Ja > 0. 5 • -
.
1"IUNatee
·
hudl
· ·
effen
,looiend.
·
1 : 10 1 1 : 20
< O,J
.
lil glooiend und nF
ateU/&lad
· ·
< 1&10 ..
Vandelen/lietten/
purdriJden · .. inder bepalend kronkeUg ,looiend
.
Slooiend of ,hol
.
VerbliJf,rekrut.ie
· · · Minder bepalend
· · · · k-l"onkeUg
I
~
ti>
.ekuU.hvor-.
Vetee
-
'e,euth
Oe.ee
.0/+
Land
.,.·
Poalti.
"lndhon
.anle"en,
.
Idoopbenhdd
oa.er
··
Plaatselijk g,venste vaanhnlngen
·· ~~
G> ,ean NO en 0 tuUerhdllnc, boot takel. beboeding vI. "er, en paekeerpLaAts
Varan .et. lIot.oeboot. -I. of+ • haven. kaden, st.ei,.rs. AfIR. tcp"len, t.railer- havens J te-va tee-Iall t- plsa t..en
~ :J :J
·
hallin,. boottakel. oveetoOft. babnrdin,
~ 1i.
viA Vf!:g en parkeecpl".t.
ijl lanotft -/0 ol·0'. oyaede.aspl.at.en. glijcoten. ru.tpL.atsen Slart/eindl'laat. vb "f!:& .n
· · ~2-
parkeerplaats
:I: loden - • 0'. ovardraagplaat.en. rustplaatsen, botenhul.
rs
! - 0 0 :J
··
'1ankulhn "een IV en V) draagkrachtl, droo&palen .oor zaHan Itart. oevers v'ia veg. fiets-
~ iil
0 0 0 pad en paC"kcerplaats
"e,. :J Q
s
Sport,dulft. dc."kuchtl, Yis.tntp/-Itei,er. taludtrap . Ichul1hut, packe@rpla.t •• schouw-
~ ;;:.
0'·.
··
afvalbak. hekoversup pad
rve . . . n/ tOnneR - - dcaa,lerachti, U,- en .peclvdden. Yeekleed en .anitalre
ruimten
'Weg or fietspad en parke@e-
pl.ats
lil ~
m:J
Vandalan/liet. .. nf
p.. rdr1Jden
0'. ol· draa,krachtl, hekovanuppen. afvalbakken , zitbanken .
routeralen
.oet-, fiets - of C"uiterpad.
"c, en paekeerphats
""'Q.
\l)
::: a
\l)
Schaatu"
VIC"bUJf.nkreat.ia
- -
-/0
_/0
0'. 0'.
ol· 0'.- --
buchut
· ·
dra_,h_ehti,
zltgele,enhehl
.
veg an JNlrk@erpl4l11l1
rad
2~
!li""": lilg.
i§
• velnll relevant + •• el o aat.l, • vdnlg
3
~
13. KOSTEN-
BEPALENDE
BESLISSINGEN
BIJ HET PLANNEN
EN ONTWERPEN
VAN RECREATIE-
GEBIEDEN
Ir. T.F.M.S. van Keulen
1 Inleiding
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de invloed van de
ontwerper op de kosten van aanleg en onderhoud van de in-
richting van recreatieprojecten. Hierbij gaat het met name
om het traceren van de kostenbepalende ontwerpbeslissin-
gen. Deze ontwerpbeslissingen zijn ontleend aan een re-
constructie van het ontwerpproces voor recreatieprojecten.
De beslissingen van de ontwerper hebben globaal betrek-
king op een viertal keuzernomenten.
a. "welke" inrichtingselementen kiest de ontwerper; kiest
hij voor gras of voor water, voor intensief gras of exten-
sief gras, voor natuurlijke oevers of strand etc.
b. "hoeveel" van elk inrichtingselement wordt gekozen;
hoe groot moet het bos zijn, welke lengte de paden etc.
c. "waar" worden de elementen geprojecteerd. Hierbij ko-
men de aspecten "ligging" en "verdeling" aan de orde.
d. "hoe" worden de elementen qua vorm, samenstelling en
constructie ontworpen.
In het navolgende wordt elk van deze beslissingsvelden na-
der uitgewerkt. De ontwerpbeslissingen worden geêvalu-
eerd op hun consequenties voor de beheerskosten van het
modale recreatiegebied. Daarnaast worden de belangrijk-
ste consequenties voor de recreatieve capaciteit aangege-
ven. Opgemerkt wordt dat de beschreven ontwerpbeslissin-
gen niet steeds op zichzelf staan, maar meestal in samen-
hang consequenties hebben.
Substitutie vlakelementen.
De beslissing om het ene vlakelement groter of kleiner te
maken betekent automatisch een verkleining danwel ver-
groting van de oppervlakten van andere vlakelementen.
Het effect van substitutie van bos, intensief gras en water
40
I I ~/
A
,
I
»,0 ,~ V
./
Figuur 2
i 5f--+-+--::~=:::.j--j e+a-4
l~~
i_IQ--+-I---t---t=:~~~cf"9·5%
~151---L.~--+---I---I
Figuur 3
I -·~~~+--+
I-"I--t-~f--l
!-BI---!--+--+-~~I
~-"I---'---L.--.J_-+--......t
. a bos
. b intensief gras
In deze figuren is op de horizontale as de vermindering van c extensief gras
de oppervlakte weergegeven in % van de oppervlakte die d ruigte
e water
het betreffende element in het modale recreatiegebied in-
neemt. Op de verticale as kan het effect van de substitutie
op de beheerskosten c.q. de kosten voor de lagere over-
heid, worden afgelezen uitgedrukt in %. Globaal komt 1%
kostendaling neer op een besparing van f 50,- per hectare
per jaar. Uit deze figuren blijkt dat het vervangen van bos
door andere vlakelementen altijd kostenverhogend werkt.
Hierbij is voor het element bos uitgegaan van de gemiddel-
de kosten van de vieronderscheiden typen. Vervanging van
water door andere vlakelementen is daarentegen altijd kos-
tenverlagend. Vervanging van intensief gras door water is
kostenverhogend, terwijl vervanging door extensief gras,
bos of ruigte de kosten in ongeveer gelijke mate verlaagt.
Het vervangen van vlakelementen heeft directe gevolgen
Substitutie oevers.
Analoog aan het voorgaande is in de figuren 4 en 5 de in-
vloed van veranderingen in de hoeveelheden van respec-
tievelijk natuurlijke oevers en technische oevers op de kos-
ten in beeld gebracht.
De gevolgen van substitutie van oevers voor de capaciteit
zijn echter veel groter dan bij vlakelementen. De verschillen
in opnamecapaciteit zijn zeer groot met name ten opzichte
van strand.
Het vervangen van natuurlijke oevers door strand heeft een
veel sterkere capaciteitsstijging dan kostenstijging tot ge-
volg. Dit heeft weer tot gevolg dat de kosten per recreatie-
plaats sterk wordt gereduceerd. Het vervangen van natuur-
lijke oevers door technische oevers leidt weliswaar tot een
capaciteitsstijging, maar de kostenstijging is groter, zodat
de kosten per recreatieplaats toenemen. Het vervangen
van technische oevers door strand leidt zowel tot een stij-
ging van de capaciteit als een daling van de kosten. Dit heeft
tot gevolg dat de kosten per recreatieplaats sterk worden
gereduceerd.
~
;
.- \..&e::'--<--l._I---'----1
f natuurlijke oevers
9 strand
h technische gegevens
de inrichtingselementen in het gebied. Hierbij komen twee
aspecten aan de orde die van belang zijn voor de kosten.
Enerzijds gaat het om de situering van de elementen ten op-
zichte van terreinkenmerken (bodemgesteldheid en verka-
veling), anderzijds gaat het om de verdeling van de elemen-
ten in het gebied (spreiding of concentratie) en de ligging ten
opzichte van andere elementen.
Situering.
Met betrekking tot de situering van inrichtingselementen is
in de eerste plaats de bodemgesteldheid een factor die de
kosten kan be invloeden. De invloed van de ontwerper op
deze kosten is evenwel beperkt. Alleen in gebieden met een
wisselende bodemgesteldheid heeft deze de mogelijkheid
om te kiezen en kan de situering als kostenbepalende ont-
werpbeslissing worden aangemerkt. De kosten nemen toe
naarmate de draagkracht geringer is. Dit geldt in het bijzon-
der voor ontsluitingsvoorzieningen, intensief gras en
strand. Dergelijke elementen zijn op een veenondergrond
10 tot 20% duurder dan op een klei-ondergrond.
In de tweede plaats is de situering van de ontsluiting ten op-
zichte van de verkaveling en de aanwezige infrastructuur
een kostenbepalende beslissing. Wegen die dwars op de
verkavelingsrichting zijn gesitueerd, zijn duurder dan we-
gen die parallel aan de verkavelingsrichting lopen, doordat
er meer kruisingen met waterlopen nodig zijn. Bijvoorbeeld:
bij een verkaveling met percelen van 50 x 200 meter zullen
voor een dwars op de verkavelingsrichting georienteerde
wegen 4x zoveel dammen of bruggen nodig zijn dan voor
parallel georiênteerde wegen.
UmRmUGTUU2------------===;:;-:~;_---
:
"""'Ï'"~ A I
>
(, ..J
/(--- -+- - - - -- " .
~ I
I. : J
r ... 1_ _' /.
IlAUNflfT IJtfLPV,U I'OUTtAI:.
. ----------~I~~=/i11::E{,:E1>:IE-::D-:-:\A:;-;('E;:~;:;I6~!O'J;;---
lAlICsi· Of tDIII>WE(i)TRU(,TUUR-
r----,
:I I
10
I I
~-----
4 Conclusies