Professional Documents
Culture Documents
ISBN 90-6275-391-4
Copyright © 1987
No part of this book may be reproduced in any form by
print, photoprint , microfilm or any other means, without
written permis sion from Delft University Press .
Welke kameel wordt daar
gebouwd?
het verslag van een studiedag gewijd aan het thema, Een
Nederlands Museum voor Architectuur en Ruimtelijke
Vormgeving gehouden op 5 september 1987 in kasteel De
Wittenburg te Wassenaar
voorwoord
wensen en verlangens 13
- musea
- architectuur
publieksgroepen 20
- doeners, denkers, gebruikers
- toerisme
- aantallen en structuur
- meer dan een plaatsgebonden instituut
voorbeelden 29
- historische voorbeelden
- eigentijdse voorbeelden
- een museum van waarneming en actie
drie concepties 41
- openbaar archief van het verleden, actueel
informatiecentrum en platform voor discussie over de
toekomst
- het documentair museum
- het laboratorium-museum
- het cultuur-historische museum
- een vaste opstelling
het museum 61
- ideeën omtrent functie, vorm en betekenis van een
Nederlands instituut voor ruimtelijke vormgeving en
architectuur
- aandacht voor verleden, heden en toekomst
- internationaal netwerk en identiteit
noten 67
gebruikte literatuur 68
bijlage I 73
- schriftelijke reacties
bijlage II 80
- verslag van de studiedag
Voorwoord
Nog maar twee jaar geleden zag het er veel minder gunstig uit.
Tussen de minister, die bereid was de oprichting van het Archi-
tectuurinstituut mogelijk te maken, de SAM en de Stichting Wo-
nen was een hevig conflict ontstaan over de vestigingsplaats:
moest het in Rotterdam of in Amsterdam komen? De EFL-stich-
ting, bevreesd dat wij 75 jaar na Lelimans artikel weer terug bij
af zouden geraken, besloot om met een studieopdracht tot de rea-
lisatie van het Architectuurinstituut bij te dragen . Zo zou het on-
derwerp ten minste onder de aandacht gehouden kunnen worden
en de discussie blijven voortgaan.
Voor het verrichten van het onderzoek werd Drs . J.J.M. Hemel,
sociaal-geograaf en kunsthistoricus te Amsterdam, aangezocht.
Tegelijkertijd heeft de EFL-stichting een aantal vooraanstaande
deskundigen bereid gevonden om in een begeleidingscommissie
voor dit onderzoek zitting te nemen : Dr. Ir. W .F. Schut, stede-
bouwkundige; Prof. Dr. A .W . R einink, hoogleraar architectuur-
geschiedenis; Drs. R.R. de Haas, directeur Rijksdienst voor
beeldende kunsten; Prof. Dr. R. van Engelsdorp Gastelaars,
hoogleraar sociale geografie; Prof. Ir. Tj. Dijkstra, architect, en
Jean Dethier, conservator voor architectuur aan het Centre Pom-
pidou in Parijs.
Na de voltooiing van het rapport eind april 1987 is het ter inzage
gezonden aan een aantal andere deskundigen, van wie verwacht
kon worden dat zij een visie hadden op het Architectuurinstituut.
Zij werden uitgenodigd om op het rapport te reageren en deel te
nemen aan een studiedag, die op 5 september 1987 in Wassenaar
is gehouden.
'De eerste stap bij een volwaardige planning is het instellen van
een onbevangen onderzoek naar het ideaal.' De juistheid van
deze stelling, afkomstig van de vermaarde Amerikaanse architec-
tuur-criticus Lewis Mumford, beperkt zich niet strikt tot het vak-
gebied van de planning. Immers, elke doelgerichte actie dient
aan te vangen met een onbevangen uitspreken van wat de direct
betrokkene(n) bezielt.
Deze studie is zo'n eerste stap, niets meer, maar ook niets min-
der. Hetgeen betekent dat ik de houding van de onderzoeker heb
opgevat als een vrijmoedig uitspreken van gedachten en zijn ob-
ject van aandacht als het 'ideaal', in dit geval het ideaal van een
architectuurmuseum in Nederland . Dus luidde mijn vraagstel-
ling: wat kan, afgezien van het aspect van de realisatie, binnen
de verhoudingen van de Nederlandse ruimtelijke ordening ge-
zien worden als het ideale architectuurmuseum? Deze vraagstel-
ling heeft mij gevoerd door het labyrinth van architectuur, stede-
bouw , weg- en waterbouw, civiele techniek, landschaps-architec-
tuur, en regionale- en nationale ruimtelijke ordening.
Het resultaat van deze persoonlijke speurtocht valt te lezen in on-
derstaande paragrafen .
Musea
Het is opvallend hoe geladen het woord 'museum' eigenlijk is.
Dat is wel eens anders geweest. Nog tot voor enkele jaren dreigde
het museum als begrip te vervagen en op te gaan in de maal-
stroom van het alledaagse . Het eigenlijke museum, zo stelden ve-
len toen, was op straat te vinden. De specifieke taken van het in-
stituut, zoals conserveren en exposeren, raakten onderbelicht.
En dat terwijl het begrip dermate werd verruimd dat het verschil
tussen een warenhuis en een museum, of tussen een huiskamer of
een buurthuis en een museum nauwelijks meer te maken viel.
Ook trad het museum naar buiten, het trok de wijken in, en om
een breder publiek aan te kunnen spreken en vooral een minder
elitair publiek tot zich te kunnen trekken meende men vanuit het
museum direct contact te moeten zoeken met de dagelijkse be-
slommeringen van mensen dicht bij huis. Dit was begrijpelijk in
een tijd dat talloze heilige huisjes werden afgebroken. Maar tege-
lijk groeide de angst dat het museum zichzelf overbodig zou ma-
ken.
Sindsdien is er echter veel gebeurd . Een economische crisis trok
haar schaduw over Europa en bracht alom bezinning in de gele-
deren. Zekerheden over de welvaartsontwikkeling bleken
plotsklaps op drijfzand te rusten. Het einde van de verzorgings-
staat werd voorspeld en een roep om algehele heroriëntatie die
spoedig te beluisteren viel, bracht niet alleen een verlangen naar
een ander economisch bestel teweeg maar luidde tevens een
maatschappelijke en culturele omwenteling in . Het museum
blijkt in dit proces van heroriëntatie een belangrijke rol te kun-
nen spelen. Immers, de musea van Europa trekken meer bezoe-
kers dan ooit. In Frankrijk en Duitsland zijn en worden nog
steeds nieuwe musea gebouwd om aan de groeiende vraag te
kunnen voldoen. Hoe grimmiger de crisis, lijkt het wel, hoe gro-
ter de toeloop naar de musea. Politici mogen dit verschijnsel niet
negeren want het laat zien in welke fundamentele behoefte de
musea kennelijk voorzien. De beste vorm van crisisbestrijding is
het bouwen aan en versterken van de positie van de museale in-
stellingen.
Architectuur
14
Niet eerder is de daadwerkelijke oprichting van een architectuur-
museum in Nederland dichterbij geweest dan juist op dit ogen-
blik. Zulks is niet in de laatste plaats te danken aan de architec-
tuur zelf die meer dan in het recente verleden inhoud heeft gekre-
gen als kunst, of tenminste als een inspanning van bijzondere be-
tekenis en met een duidelijke esthetische component. Dat in het
bouwen niet enkel voldaan wordt aan hele nuchtere eisen, zoals
die van een dak boven het hoofd, van een weg om over te rijden,
van een centraal punt waar gewerkt of gewinkeld wordt, maar
ook aan het wezenlijke verlangen naar identificatie met de omge-
ving, vormt een besef dat meer en meer algemeen wordt. Archi-
tectuur bepaalt dan wel niet het geluk van mensen, zij wordt ten-
minste weer gezien als een existentiële behoefte die bevrediging
verdient.
Hierover - dus over de existentiële betekenis van architectuur -
sprak de Nederlandse architect en stedebouwkundige Van Eeste-
ren tijdens een congres in 1958 van de Internationale Unie van
Architecten, de U.LA. Daarbij verwees hij naar zijn eigen leven.
Geboren aan de oevers van de Rijn, in Kinderdijk nabij Rotter-
dam, was Van Eesteren zijn leven lang bewust geweest van de
persoonlijke band tussen hem en de rivier: 'ik kan dan ook zeg-
gen, dat ik de Rijn C... ) heb willen beleven en hem daarom geëx-
ploreerd heb, integraal, met zijn steden, zijn dorpen, zijn land-
schappen, tot aan zijn oorsprong in Zwitserland.'2
Als een modern mens voelde hij de behoefte aan een werkelijk,
levend contact met zijn omgeving. Esthetische doctrines, stelde
hij, boden hier geen uitkomst; toch was er een verlangen naar
'schoonheid en zuiverheid'. Hoe kwam hij hieraan tegemoet? De
oplossing die Van Eesteren zag was die van een bewuste en actie-
ve houding ten opzichte van de omgeving, waarmee hij bedoelde
een voortdurende aandacht voor de gestalte, de verhoudingen,
de schaal, de sfeer, de kleuren, en de invloeden die van de omge-
ving uitgaan. Hij beperkte zich daarbij niet tot een verzameling
individuele bouwwerken die meer of minder de moeite van het
opnemen waard zijn. In feite sprak hij van een onbegrensde
ruimte - economisch, cultureel, politiek noch sociaal scherp afge-
bakend.
Toerisme
Een andere ontvankelijke groep is die van de toeristen. Kennis-
making met een vreemde streek is mogelijk met behulp van gid-
sen, georganiseerde excursies of zomaar, op de bonnefooi. Maar
een museum dat een land of streek in beeld tracht te brengen be-
staat nog niet. Op dat punt laten de musea de toeristen in de
steek. Waarom de kennismaking met de Nederlandse cultuur be-
perkt wordt tot een blik op de Nachtwacht in het Rijksmuseum
terwijl de ervaring van de toeristen veel verder strekt, is een
raadsel. Nota bene opent een vouwblad van datzelfde Rijksmu-
seum met een toelichting op het museum-gebouw: 'Over de veel-
gehoorde vraag of het Rijksmuseum vroeger een klooster, een
kerk of een spoorwegstation was, kunnen we kort zijn. Het Rijks-
museum is in 1885 als museum gebouwd door architect Cuypers
en heeft nooit een andere bestemming gehad.'
Nog duidelijker laten de samenstellers van de Guide Rouge van
Michelin zich uit in het deel over de Benelux. Iedere toerist die
zich goed wil voorbereiden op zijn komst naar de lage landen re-
kent deze gids tot zijn bagage. Wat leest hij?
'Kunst in Nederland
Nederland heeft in de Westeuropese cultuur op het terrein van de
kunsten een vooraanstaande rol gespeeld. Weliswaar zijn beeld-
houwkunst en muziek van beperkte betekenis geweest. Maar de
architectuur (sic!), in sommige perioden beslist opmerkelijk, en
vooral de geniale schilderkunstige traditie, maken Nederland tot
een bedevaartsoord en een inspirerend land dat zich meten kan
23
met Frankrijk, Italië en België.')
Hierop volgt een uitvoerige verhandeling over de schilderkunst -
Hals, Rembrandt, Ruysdael, Vermeer en Van Gogh wordt de
nodige eer betoond. Waarna:
,Architectuur
Nederland bezit opmerkelijke gothische bouwwerken (etc.)'
Maar, jubelt de gids: 'het is vooral sinds het einde van de 19de
eeuw dat de Nederlandse architectuur een buitengewone reputa-
tie geniet. '
Vervolgens wordt een lijst met namen van architecten opge-
voerd, die opgemerkt dienen te worden door de geletterde toerist:
Cuypers, Berlage, De Klerk, Dudok, Oud en De Bazel. Niet, zo-
als mocht worden verwacht, de Koopmansbeurs van Berlage
wordt expliciet genoemd maar Vijzelgracht 32, het hoofdkwar-
tier van de Algemene Bank Nederland, ontworpen door De Ba-
zel 8
Het mag vreemd voorkomen dat toeristen die dit lezen niet ver-
wezen worden naar een heus museum om kennis te nemen van
deze kunstvorm die internationaal kennelijk 'een buitengewone
reputatie geniet'. Er is een Rijksmuseum en een Van Goghmu-
seum indien men van schilderkunst houdt , maar de kunsten van
de architectuur worden uitsluitend op straat vertoond. Indien
toeristen niets beters wacht, falen wij. Moet hen niet , ook wat be-
treft de architectuur, de juiste infrastructuur worden geboden?
Dan is er nog een ander vermeldenswaardig feit. In diezelfde
Guide Rouge wordt uitvoerig aandacht geschonken aan de 'ver-
overing' van het land op de zee. Dit in de ogen van sommigen
enigszins uitgebeende cliché drukt de lezer met de neus op het
feit dat kennelijk architectuur nog altijd wordt beperkt tot een
verzameling individuele bouwwerken, om niet te zeggen 'huis-
jes'. En dat terwijl het in Nederland gaat om een bouwwerk van
geheel andere afmetingen, namelijk een aan de zee ontworsteld,
en sinds eeuwen in ordelijke bewerking gebracht land.
Helaas wordt de schepping van de polders nog altijd gepresen-
teerd als een technisch staaltje van ingenieursvernuft - een pro-
ject van bedijken, ontwateren en koloniseren. En toch: 'De we-
gen, de bruggen groeien in aantal, de dorpen, de steden worden
voorzien van elektriciteit, telefoon, parken en recreatieterreinen.
Bossen worden aangeplant, boomgaarden en vee verlevendigen
het land; de weilanden, de velden met bloemen, aardappelen en
bieten, de moestuinen en de kassen , zij alle breken de eindeloze
vlakte. '
De gids duidt voorts op de voorzieningen die in en rond de nieu-
we meren ten behoeve van de watersport worden aangelegd, zo-
als kunstmatige stranden en jachthavens. 'C'est un pays neuf,'
luidt de enigszins teleurstellende conclusie.
24 Waar de lezer vooral mee wordt geconfronteerd zijn de records in
omvang, hoeveelheid en kapitaal , die gebroken zijn. Niets over
de kwalitatieve aspecten van de inpolderingen . Kunst , techniek
en economie liggen kennelijk nog ver uit elkaar.
Aantallen en structuur
3. miniatuur van Nicolas van Blarenberghe, eens eigendom van de graaf van
Choiseul, minister van oorlog onder Lodewijk Xv. Omstreeks 1770. De ma-
quetteverzameling van Lodewijk XIV in de Tuilerieiln, nu te bewonderen in een
educatieve en oorspronkelijke enscenering in de Galerie des Plan -Relie!, M usée
de l 'Armee, Parijs.
opgemerkt dat de betekenis ruimer dient te worden opgevat: ie-
der die ontspanning zoekt in het bereizen van een stad, streek of
27
land moet gerekend worden tot de bewuste publieksgroep . Het
recreatieve karakter is het criterium.
In welke zin biedt het architectuurmuseum deze groep een inte-
ressant 'produkt'? Ook hier is een bezoek aan het museum niet
een eerste vereiste. Toeristen kunnen zich vaak uitstekend red-
den met een kaart van het gebied mits hierop de gewenste infor-
matie staat aangegeven. Dat zulke kaarten nog geheel ontbreken
is een zaak die het museum zich dient aan te trekken . Een goed
voorbeeld vormen de kleine cahiers die de Archives d' Architectu-
re Moderne te Brussel heeft uitgegeven over Art Nouveau en
over de bouwkunst uit de jaren twintig van deze eeuw in de Bel-
gische hoofdstad : een kaart, enige biografische gegevens en ande-
re nuttige achtergrondinformatie zijn voldoende voor een geheel
nieuwe kijk op de stad. Nu de grote steden door toenemende on-
veiligheid en ongemak meer en meer hun recreatieve aantrek-
kingskracht verliezen , kunnen dergelijke initiatieven een keer ten
goede teweegbrengen. Indien op deze wijze de zakken van de ste-
den binnenstebuiten worden gekeerd en het publiek ontdekt wat
hun kostbaarheden zijn, wordt de waardering voor stedelijke
kwaliteit wellicht gunstig beïnvloed . En niet alleen de grote ste-
den maar ook de landschappen lenen zich voor een dergelijke
nieuwe introductie. Een routekaart van het Hunzedal, op de
grens tussen Groningen en Drenthe, moge hier dienen als een be-
scheiden voorbeeld van wat denkbaar is . Elf kaartfragmenten to-
nen de structuur van het landschap aan de hand waarvan de fiet-
ser zich een indruk kan vormen van de visuele kwaliteit van het
landschap en tegelijk iets meer te weten komt van de geologische
gesteldheid, historische occupatiepatronen en recente ingrepen in
het gebied.
Een enigszins vergelijkbare benadering kenmerkt de activiteiten
van de stichting Archivisie. Deze Amsterdamse stichting organi-
seert rondleidingen waarbij de aandacht zich richt op de gebouw-
de omgeving. Uitgangspunt is de gedachte dat alleen door archi-
tectuur in werkelijkheid te ervaren men deze naar waarde weet te
schatten. Een bezoek aan het inwendige van het bouwwerk, en
tegelijk aandacht voor de omgeving waarin het opgenomen is,
wekt begrippen als schaal, proportie, kleur en afstand tot leven.
Ook dit is een activiteit die de beperkingen laat zien van het ar-
chitectuurmuseum als een plaatsgebonden activiteit .
Tenslotte is er de honger naar informatie. Teveel vragen over de
omgeving zijn denkbaar om te menen dat een museum hierop
alle antwoorden geven kan. De onderwerpen variëren van tunne-
ling tot ecologisch beheer, van architectonische droombeelden tot
nuchtere planningsvraagstukken, van bestratingen tot onderwer-
pen die betrekking hebben op de waterhuishouding. Waarom,
rijst ook nu de vraag, vasthouden aan het idee van een museum-
gebouw ergens in Nederland met beperkte openingstijden en een
28
Het zal duidelijk zijn, de kring van mensen rond een architec-
tuurmuseum beperkt zich niet tot degenen die ook daadwerkelijk
het museum bezoeken. De kring is veel wijder; hoe wijd hangt af
van de initiatieven van het museum. Dat er een vraag is naar in-
formatie over architectuur, en ook een behoefte aan inspirerende
activiteiten op dit terrein, hoeft niemand te verbazen; mensen
zoeken op alle mogelijke wijzen contact met hun omgeving. Tot
op heden wordt daar echter uiterst provisorisch in voorzien. De
wijze waarop het museum tegemoet weet te komen aan deze ver-
langens zal het succes bepalen .
Voorbeelden 29
Historische voorbeelden
De indruk zou kunnen ontstaan dat het verschijnsel architectuur-
museum nieuw is. Niets is minder waar. Toegegeven, het archi-
tectuurmuseum heeft tot op heden geen plaats weten te verove-
ren waardoor het zich meten kan met andere soorten musea, zo-
als kunstmusea of natuurhistorische musea. Toch vulden verza-
melingen afgietsels, architectuurtekeningen en maquettes reeds
eeuwen terug de musea van Europa. Een fraai voorbeeld vormt
de gestolde presentatie in het Musée des Monuments Français in
het Palais Chaillot te Parijs, waar de oorspronkelijke verzameling
afgietsels van de 19de eeuwse Franse architect Viollet- Le- Duc is
ondergebracht. Ook maquettes van steden en vestingwerken, zo-
als bijvoorbeeld die uit het bezit van koning Lodewijk XIV,
vormden een opmerkelijke en vermaarde verzameling, ook al
waren ze eigenlijk bestemd voor militair-strategische studies.
De 18de eeuw, toen het aanleggen van dergelijke verzamelingen
begon, was een tijd waarin men zich nog grote moeite moest ge-
troosten om architectuur te bestuderen . Reprodukties van ge-
bouwen, zoals wij die kennen, waren niet eenvoudig te bemachti-
gen. Men moest reizen, hetgeen beduidend minder comfortabel
was dan vandaag de dag; de reiziger diende veel ongemak voor
lief te nemen. Maar zijn ontberingen werden tenslotte beloond:
oog in oog met de scheppingen werd inzicht verworven in de Eu-
ropese bouwtraditie. Afgietsels vergezelden de architect huis-
waarts en kregen tenslotte een plaats in .. . de musea. In de 19de
eeuwen vooral in onze tijd heeft de transportrevolutie, in combi-
natie met de nieuwe technieken van afbeelden, een dicht netwerk
van monumenten in de plaats gesteld van deze oude gecentrali-
seerde musea. Monumenten waarvan het behoud is verzekerd
(althans dat is de hoop) zijn nu ter bezichtiging opengesteld en
geven een beeld van de architectonische cultuur ter plaatse. 9
In deze lijn geredeneerd zou de Rijksdienst voor de Monumen-
tenzorg beschouwd kunnen worden als de meest verfijnde musea-
le instelling op het gebied van de architectuur, een gedecentrali-
seerd architectuurmuseum bovendien , dat met de hulp van parti-
culieren in stand wordt gehouden en dat in een voortdurende dis-
cussie verwikkeld is over de kwaliteit van de gebouwde omge-
ving. Het enige dat aan haar ontbreekt, lijkt het wel, zijn de pu-
30 blieksfuncties (een onlangs in het leven geroepen Stichting Open
Monumentendag, die het tot haar streven rekent een dag per jaar
zoveel mogelijk monumenten open te stellen voor het publiek,
tracht nu hierin te voorzien).
Deze zelf opgelegde vraag voert naar Finland. Naar 20ste eeuwse
maatstaven gemeten bevindt 's werelds oudste architectuurmu-
seum zich in Helsinki. 13 In 1956 opgericht is het bovendien een
van de meest gerespecteerde architectuurmusea. Het laat zien
hoe een creatieve culturele instelling met groot succes kan func-
tioneren. Maar het probleem met het museum in Helsinki is dat
de Finse overheid te zeer haar stempel drukt op de activiteiten
van het museum, doordat het deel uitmaakt van de strategie het
Finse ontwerp te exporteren.
Juist in een internationaal netwerk gaat het vooral om de combi-
natie van onafhankelijkheid en collectief streven. Het is niet goed
al te zeer het nationale karakter van een culturele instelling te be-
nadrukken terwijl zij functioneren moet in een internationale we-
reldeconomie.
Zo is het slechts tweehonderd kilometer van Amsterdam naar
36 Brussel, tweemaal deze afstand naar Frankfurt , amper één uur
vliegen naar Londen , 500 kilometer naar Parijs, Sinds de Twee-
de Wereldoorlog is Noordwest-Europa veranderd in een geürba-
niseerd landschap waar problemen van tekort aan recreatieve
ruimte, van landschapsschendingen en monumentenzorg, van
een snel groeiende mobiliteit, van industrialisatie en sinds enige
decennia van een informatie- en communicatierevolutie om de
voorrang strijden, Waarom dan nog langer vastgehouden aan de
voorbeelden van nationale archieven waaruit tentoonstellingsma-
teriaal geput kan worden? Neem bijvoorbeeld Heinrich Klotz,
die van zijn in Frankfurt bijeengegaarde collectie zegt dat hij
hiermee op een gemakkelijk toegankelijke plaats in het centrum
van continentaal Europa een architectuurverzameling heeft wil-
len aanleggen, waardoor het mogelijk wordt de internationale ar-
chitectuur van dit ogenblik aan een vergelijkend onderzoek te on-
derwerpen , 14
4, interieur van het Musée des Archives d'Architecture Moderne, 86 rue de l'Er-
mitage, Brussel. De juiste sfeer voor een documentair museum: beperkte toegan-
kely'kheid, ingericht voor studie en onderzoek, maar tege/y'k een uitstalling van
de collectie die menig collectionneur doet watertanden,
\ /
Deze woorden zouden gemakkelijk kunnen worden uitgelegd als
een pleidooi voor verregaande centralisatie . Waar echter werke-
lijke behoefte aan bestaat, is een netwerk van culturele centra -
37
een opzet van gecoördineerde decentralisatie - waardoor de
Noordwest-Europese bevolking op indringende wijze wordt ge-
confronteerd met de grote vraagstukken die op haar grondgebied
betrekking hebben .
Dat wij in het heden leven, zal duidelijk zijn. Maar dat betekent
nog niet dat er van dag tot dag wordt geleefd, zonder het verle-
42 den daarin te betrekken en zonder de toekomst in het oog te hou-
den. Integendeel , vooral bij bouwen en inrichten moet jaren wor-
den vooruit gedacht, iedere stap wordt er zorgvuldig voorbereid.
En wat het verleden betreft, hieraan wordt tijdens het bouwen
voortdurend herinnerd, iedere ingreep immers verandert een
historische situatie. De uitdaging om een nieuw bouwwerk aan
het bestaande toe te voegen moet het telkens weer opnemen tegen
het respect dat wordt afgedwongen voor het culturele erfgoed, de
vraag rijst iedere keer weer of de ingreep wel opweegt tegen het
verlies van een plezierige, gewaardeerde of soms zelfs unieke his-
torische situatie .
Wat doet het architectuurmuseum? Zal het museum het verleden
trachten te beschermen tegen de immer gevreesde toekomst - iets
waarvan de museuminstelling maar al te vaak beschuldigd
wordt? Of zal het museum durven vooruitblikken en gids spelen
in het zoeken naar de nieuwe functies en vormen van onze steden
en landschappen?
Eén ding is zeker: het architectuurmuseum kan verleden noch
toekomst naast zich neerleggen. Het museum is zowel openbaar
archief van het verleden als platform voor discussie over de toe-
komst.
!:~
" ,--.-
,
,__ 1'
Het laboratorium-museum
Zijn tijd vooruit zijn: dat is de grootste drijfveer van het laborato-
rium-museum. Het museum vereenzelvigt zich met het laborato-
rium waar wordt geëxperimenteerd, dat een zekere onbesuisd-
heid over zich heeft, dat nieuwe terreinen verkent en primeurs
voor zich opeist, kortom, waar de toekomst wordt voorbereid.
Het laboratorium-museum is niet een museum dat afstand be-
waart.
Integendeel, het provoceert en neemt een uitdagende houding
aan tegenover zijn publiek en tegenover zijn tijd. Het houdt van
duidelijke uitspraken, van tegenstrijdigheden, in één woord, het
is een museum van het engagement.
Geen wonder dat juist het laboratorium-museum een avant garde
publiek tot zich trekt, een publiek dat modieus en grillig reageert
en dat een grenzeloze bewondering koestert voor wereldbestor-
mende en vernieuwende kunststromingen uit het verleden. Ge-
schiedenis omwille van de geschiedenis, zoals in het documentair
museum wordt beleden, is hier niet aan de orde. Er zijn duidelij-
ke historische favorieten, helden uit het verleden. Interesse voor
historische gemiddelden, voor de dagelijkse praktijk van bouwen
en inrichten is er niet. Dat het museum het publiek een getrouw
beeld dient te geven van het verleden gaat aan de staf voorbij:
hem interesseert vooral de vraag in hoeverre kennis van histori-
sche feitelijkheden kan bijdragen aan het oplossen van eigentijdse
architectonische vraagstukken of het voeren van het actuele ar-
chitectuurdebat. Geschiedenis moet uitdagend zijn en inspire-
rend, moet aanzetten tot actie. Dit is het museum dat actief wil
ingrijpen en het scheppingsproces in werkelijkheid wil beleven.
Het is allerminst het museum dat zichzelf tevreden stelt met een
plaatsje langs de zijlijn.
10. Zorg voor de omgeving, 1981. Een reizende tentoonstelling over meer dan
architectuur alleen. Denkbaar in een cultuur-historisch museum (foto Pieter
Boersma).
beetje veronachtzaamde cultuurgoed iedere museologische aan-
dacht mist. 55
Het gaat hier om de conceptie van het zogenaamde cultuur-histori-
sche museum.
11. maquette van het quartier de l'Opéra, Parijs. Opstelling in het Musée d 'Or-
say. Bezoekers lopen over de maquette, die in de vloer is gelegd. Spectaculair,
uniek. Een wijze van presenteren die past in een cultuur-historisch museum.
- ,..,
De ambities van het documentair museum reiken niet verder dan
tot aan de grenzen van het land. Het laboratorium-museum
daarentegen ontkent iedere politieke begrenzing en beschouwt de
57
gehele wereld als zijn tegenstander.
Hoe moet in dit kader het cultuur-historische museum worden
gezien? Natuurlijk verheugt dit museum zich graag in internatio-
nale aandacht, net als het laboratorium-museum. Het verschil
met het laboratorium-museum schuilt in de nuances: het cultuur-
historische museum ziet zichzelf als een regionaal instituut in een
internationale wereld. Hetgeen betekent dat het zichzelf interna-
tionale maatstaven aanlegt maar in de presentatie zich beperkt
tot nationale, regionale of soms zelfs lokale onderwerpen. Het be-
gerige verlangen naar internationale erkenning en roem, dat het
laboratorium-museum kenmerkt, ontbreekt hier ten enen male.
De vraag rijst nu wat het karakter zal zijn van een Nederlands ar-
chitectuurmuseum. Moet het een documentair karakter krijgen?
Leent de Nederlandse situatie zich meer voor een laboratorium-
museum? Of is de tijd rijp voor de stichting van een cultuur-his-
torisch museum?
60
Architekturmuseen
Kunstforum International
38,1980,2, p.138-201
BAALMAN , D. en E. de Jong
Museum of archief?
Wonen TA/BK
1985,11/12, p.30-43
BOARDMAN , Ph.
The worlds of Patrick Geddes
London
1978
BOURDIEU, P. en A. Darbel
I' Amour de I'art; les musées d'art européens et leur public 69
Parijs
1969
BRAWNE, M.
The museum interior
Londen
1982
BUCHANAN, P.
The Netherlands. Observations on a man-made land
The Architectural Review
1985,1, p.11-13
COLENBRANDER, B.
RIBA Drawings Collection en British Architectural Library
Wonen TA/BK
11/12, p.13-16
CULOT,M.
Archives d' Architecture Moderne. Philosophie d'un projet
Brussel
2 juli 1980 (interne notitie)
CULOT,M.
Les archives de I'architecte moderne à Bruxelles
Revue Architecture
Parijs
1977,403, p.24-29
CULOT, M.
Le futur musée d'architecture
Monuments historiques 1986, 148, p.81-84
CULOT, M.
La naissance d'une collection
Musée des Archives d'Architecture Moderne, Collections
Brussel
1986, p.13-17
DAMISCH, H.
The museum device, notes on institutional changes
Lotus International
1982,35, p.4-11
70 DETHIER, j. en R. Eaton
Une préfiguration muséographique des Plans en Relief
Monuments historiques
1986, 148, p.63-64
EESTEREN, C. van
Lezing te Moskou tijdens het vijfde congres van de Union Inter-
nationale des Architectes
1956
GABRIEL,j .P .
jean Dethier, I'architecte BeIge de Beaubourg
Le Vif
6 juni 1985 , p .123-124
HAGERS, S. en L. Hovinga
Architectuurmusea. Een literatuurrapport
Rijksuniversiteit Leiden
1986
HARRIS,j .
Architektursammlungen
Kunstforum International
1980, 38, p.80-82
HARRIS , j .
Le dessin d 'architecture: une nouvelle marchandise culturelIe
Images et Imaginaires d 'architecture
Parijs
1985, p .74-78
HARRIS,j .
The ideal museum
The Architectural Review
1981,1010, p .203-206
HUDSON, K.
Museums for the 1980s. A survey of world trends
UNESCO
1977
jENCKS, Ch.
In the steps of Vasari. Interview with Heinrich Klotz
Architectural Design
1985,55,3/4, p.8-1O
KLOTZ, H .
The founding of the German architectural museum 71
Architectural Design
1985,55 ,3/4, p .5-7
MAURITS , H .
Interactieve video: de tweede mediarevolutie
Museumvisie
1985 ,2 , p.51-54
MEADE, M .
Interview withJean Dethier
The Architectural Review
1984,3, p.17-21
MELLENBERGH, Th.
De keuze is aan de bezoeker
Groeneveld: Nationaal Centrum voor Bos , Natuur en Land-
schap
Baarn
1981
MEUWISSEN , J .
Architectuur in Rotterdam
Plan
1985, 7/8, p.41-44
MEUWISSEN, J .
Het architectuurmuseum is primair een nationale zaak
Plan
1985 ,7/8, p.1-1G
MONTES, F.
Jean Dethier metteur en scène d 'architecture
Pole Position
Parijs
mei 1985, p.82-86
MUMFORD , L.
Sketches from life. The early years
Boston
1982
NIEUWENHUYZE, L. van
Het Nederlandse landschap. Een kwestie van kiezen
Kasteel Groeneveld
Baarn
1985
72 NI]HUIS, ].W.
Het Domesday Project. Een inleiding tot interactieve beeldplaat-
systemen
Reader computerondersteunend aardrijkskunde-onderwijs
Utrecht
1985, p .78-82
NORBERG-SCHULZ, Chr.
Genius loci. Towards a phenomenology of architecture
New York
1980
NOSEDA, I.
Frankfurt: Das Deutsches Architekturmuseum
Archithese 1981, 4, p.70-72
PONTE, A .
Thinking machines. From the Outlook Tower to the City of the
World
Lotus International
1982,35, p .46-52
POULOT, D.
ArchiteCLural models
Lotus International
1982,35, p.32-35
SCHEFFLER, K .
Holland
Leipzig
1930
ZEYL, G . van
Internationale architectuur in Frankfurt
Plan
1985 , 78 , p .11-13
Bijlage I 73
mi nisterie van landbouw en visserij
staatsbosbeheer
rijksdienst voor bos. natuur en landschap
29 juli 1987,
Als het architectuurmuseum zou moeten gaan over 'de mens die
de aarde bewerkt en bewoont en hoe deze mens komt van het ex-
74 ploiteren tot het occuperen van de aarde, van het plegen van
roofbouw met uitputting (en vergiftiging) als gevolg tot een leven
in harmonie met de omgeving door hieraan schoonheid toe te
voegen', dan is het van het grootste belang om de aangeduide
doelgroepen te leren zien en waarderen, het leren begrijpen van
streek en stad; dus het kennen van samenhangen in factoren en
processen met de daarbij behorende beelden en vormen.
Waar het daarbij tevens om gaat is: het laten zien wat de effecten
zijn van een bepaalde keuze. Dat kan geleerd worden uit het ver-
leden en gesimuleerd voor de toekomst.
4 augustus 1987,
Beste Niels,
Vale,
Dr R.W.D . Oxenaar
Directeur.
Nederlands Openluchtmuseum 77
10 augustus 1987,
In feite gaat 90% van het rapport over het gebruik dat de eerste
twee groepen van het museum maken . De groep 'gebruikers'
wordt, in tegenstelling tot de suggestie die de naamgeving doet,
op pag . 11 wel erg gemakkelijk afgedaan als zijnde niet van
hoofdbelang.
Opsteller Hemel signaleert als een grote taak voor het museum
om de 'denkers' en de ' doeners' met elkaar in contact te brengen.
Zij zouden te weinig van elkaars mening op de hoogte zijn. De
auteur gaat hiermee echter voorbij aan het verschijnen in Neder-
land van een vrij grote hoeveelheid vakliteratuur - al kan het na-
78 tuurlijk altijd uitgebreider en beter. Met die vakliteratuur wordt
nu echter juist de leek niet bereikt.
Op pag. 12 hecht de auteur het allergrootste belang aan de jeugd
als doelgroep. Dit is in tegenspraak met zijn mening over 'de ge-
bruikers' .
Met bovenstaande punten voor ogen ben ik van mening dat aan
het rapport Hemel praktisch gezien geen grote waarde mag wor-
den toegekend. Theoretisch gezien is het rapport echter zeer inte-
ressant, al is de ideevorming wel sterk beïnvloed door de gesprek-
ken met Heinrich Klotz (p. 19).
De drie uiteindelijke mogelijkheden die de auteur voor een muse-
aal concept aandraagt dragen sterk de sporen van zijn vooringe-
nomen standpunten. Daaruit ontstaat een wat geforceerd aan-
doende splitsing tussen een documentair en een laboratorium- (?)
museum.
Hemel maakt geen keuze voor een concept, maar uit de teneur
van zijn tekst blijkt zijn voorkeur voor een 'integratief (of cul-
tuur-historisch, ZH) museum. De omschrijving daarvan lijkt
echter een andere kant op te gaan dan een simpele combinatie
van de twee eerder genoemde. Gezien de reeds geuite bezwaren
t. a. v. de uitgangspunten lijkt het volgen van zijn aanbevelingen
een gevaarlijke weg. Jarenlange discussies en een eindresultaat
waaraan geen behoefte bestaat zijn als eindresultaat niet denk-
beeldig.
Mijn conclusie nog een keer samenvattend kom ik tot het volgen-
de: Theoretisch is het een goed rapport, maar het lijkt me ge-
vaarlijk om het te gebruiken als een leidraad voor de ontwikke-
ling van een architectuurmuseum, vanwege:
De Directeur,
Voor deze,
drs A.A .M. deJong
Hoofd sector Onderzoek en Collectievorming
80 Bijlage 11
In gesprek
Het blijkt nog moeilijk te zijn zich een beeld te vormen van de ge-
stalte van het architectuurmuseum, zoals dat op de meest ideale
wijze zou voldoen aan de gestelde wensen en doelen.
Alblas geeft aan waarom hij het zou betreuren, wanneer alleen de
architectuur in engere zin aan de orde zou komen: Hij meent dat
het grote publiek zich nauwelijks bewust is van landschapsbouw,
van ruimtelijke consequenties van 'infrastructuur, anders dan de
weg waarover men rijdt'.
Van Keulen wil het belang van de Geddes-gedachte nog eens bena-
drukken. Hij zou graag zien dat er relaties worden gelegd tussen
de dingen die door de mensenhand gebouwd zijn en de maat-
schappelijke context ervan.
Net zoals een kameel e~ dier van vlees en bloed is, zO is ook e~n
architectuurmuseum eewlevend 'geval' dat niet simpelweg ge-
vangen kan worden in een voorafbepaalde vorm. Het. museum- ,
gebouw moet de uitkomst zijn van een intelligent programma
van eisen: eendl!idig, iI?nerlijk consistent en getuigend van eeo
visie op het toekomstige functioneren. Pas wanneer hierov ~r dui-
de1ijkh~id bestaat .kan worden nagedacht over het te realisel'en
bouwwerk. .