Professional Documents
Culture Documents
75
INHOUD ";;'
•
MATERIALISME blz. 3
1. Algemene opmerking over de relatie theoretische
en technische opleiding blz. 3
2. Materialistische filosofie blz. 6
A. De filosofische diskussie in de kommunistische
partij blz. 6
B. Struktuur versus subjekt: de materialistische
konceptie van de werkelijkheid blz. 10
C. Geschiedenis van de kategorie van het subjekt:
Kant-Hegel-Marx blz. 13
D. De materialistische konceptie van de struktuur blz. 15
E. Kategorie van de Theoretische Praktijk blz. 19
F. Over de relatie tussen "Filosofie", "Ideologie"
en "Wetenschap" blz. 22
G. Materialistische Dialektiek: "Kontradiktie" of
"Tegenstelling" blz. 27
H. Het Tendensbegrip: kern van de materialistische
filosofie blz. 31
3. Het Historisch Materialisme als wetenschap van
Maatschappij formaties blz. 33
A. Het historisch materialisme is geen algemene
theorie van "de produktiewijze" blz. 33
B. De theoretische status van de algemene begrippen
van het historisch materialisme blz. 35
C. Notities met betrekking tot de kapitalistische
produktiewijze blz. 39
D. Grondslag van een theorie van de kapitalistische
staat blz. 43
E. Grondslag voor een Ideologie-theorie blz. 45
F. Konklusie: produktiewijze en maatschappij formatie blz. 49
KLASSENSTRIJD blz. 51
I. Wetenschapstheoretische inleiding blz. 51
11. De grondbegrippen van het historisch materialisme blz. 59
111. De "empirische theorie" van de politiek blz. 71
IV. Theorie van de politieke instantie blz. 94
V. Het tendens-begrip: een slotopmerking blz.119
Notenapparaat blz.123
IDEOLOGIE blz.131
Ideologie, Ideologiekritiek en Artefakten blz.131
Wetenschap, Filosofie, Ideologie blz.131
Theorie van het ideologische blz.141
"Ideologische komplexen" vandaag blz.153
Ideologiekritiek en Artefakten blz .158
BACHELARD
1
Sierksma 1978.
2
L
5
2. Materialistische filosofie.
l
9
kritiek geleverd op andere auteurs met het argument dat
ze hypostaseren, d.w.z. een predikaat (= gezegde) loskop-
pelen van het subjekt (= onderwerp) om er vervolgens een
abstrakte kategorie van te maken, die men empirisch ver-
legt in een inkarnatie van dit abstraktum. Het voorbeeld
in zijn kritiek op het Hegeliaanse staatsrecht betreft
het koncept van de souvereiniteit: in hun analyse wordt
de vorst of souverein opgevat als de belichaming (inkar-
natie) van het wezen van de staat, waarbij het wezen van
de staat als autonoom wordt gekoncipieerd door Hegel,
terwijl via een direkte omkering, volgens Marx, de staat
niet meer is dan een predikaat van de verzamelde mensen,
de subjekten. Het predikaat wordt door Hegel verzelfstan-
digd, terwijl het slechts gaat om het predikaat van de
zelfstandige feitelijke subjekten, mensen. Dit model van
kritiek, zo konstateert Rancière, bestaat uit twee koppels
begrippen: subjekt/objekt en empirie/spekulatie. De konse-
kwentie ervan is dat Marx tegenover de spekulatie van de
filosoof de empirische studie stelt, en tegenover het
objekt van de spekulant het objekt van het empirische sub-
jekt.
L
11
L
15
Tussen deze lezing van Marx die nadruk legt op een gelijk-
blijvend objekt (Marx/Ricardol en een aan Hegel identieke
methode, die van ·de·, zij het op zijn ·kopgezette· dialek-
tiek, én de tendens om de subjektiviteit van de arbeiders-
klasse als motor van de geschiedenis te denken, zoals
Colletti dat doet, bestaat een verband. Colletti schreef
nog in een zeer recente tekst: ·In Marx' opvatting zij n
alle kontradikties van het kapitalisme het resultaat van
de kontradiktie tussen waarde en gebruikswaarde ...•.
In deze voorstelling van zaken worden (bij Marxl alle
nivo's van een maatschappij, van religie tot en met de
staat, teruggebracht, gereduceerd op één oorsprong, één
·subjekt· - de ekonomie van de waar. Daarmee wordt de
mogelijkheid afgesneden om de relatieve zelfstandigheid
van die instanties te denken, en wordt alles op de ekono-
mie teruggebracht. Volgens Althusser heeft Marx zich in-
derdaad ook in dat latere werk wel eens in die richting
uitgelaten, maar het gaat er niet om hem te ·pakken· op
detail-opmerkingen, maar hem te begrijpen in zijn speci-
fieke problematiek om vandaaruit kritiek op de niet kohe-
rente delen in zijn eigen werk te geven. Bij Colletti
ontbreekt die aanzet en de subjekt/objektproblematiek van
de vroege Marx wordt geïdentificeerd met de konceptie van
de late Marx. Kenmerkend voor deze lezing van de relatie
Hegel/Marx is steeds dat aan het ekonomisme-determinisme
een historicisme wordt gekoppeld, d.w.z. een konceptie van
de geschiedenis als objekt dat moet worden aangegrepen
door een subjekt, de arbeidersklasse, die net als het
menselijke subjekt eerst van zichzelf bewust moet worden
om dat te kunnen. Men herinnere zich de opmerking over
de geschiedenis met een hypothetisch moment. Colletti
schrijft elders expliciet: ·De arbeidersklasse (dromers,
ontwaakt!l is geen gegeven, zij is geen produkt van de
natuur. Zij is een doel: zij is een produkt van het
historisch handelen, d.w.z. niet slechts van de materiële
17
wetenschap is determinisme
determinisme is anti-subjektivisme
Het is van groot belang dit in te zien. Het begrip van de maat-
schappijformatie is precies één van die korrekties in de
theoretische gedachtengang die is mogelijk gemaakt door de ge -
kombineerde filosofisch-politieke praktijk welke nieuwe voor-
waarden inhielden voor het theoretisch produktieproces die er
ten tijde van Marx nog niet waren. Bij Marx bestaat ook no g
de tendens ná de theorie van de ekonomische struktuur, een stap
te maken naar empirische beschrijving op zich. d.w.z. als ver-
vanging of substituut voor de theorie. Precies dat punt was
het waar voor Colletti bleef staan. Lenin die echter onder nieuwe
omstandigheden de theorie een historische situatie wilde laten
begrijpen, zat echter in een zodanige situatie dat precies
nieuwe vragen ons tonden die bij Marx slechts schetsmatig en
strategisch waren behandeld - precies zoals Colletti het be-
schreef. zonder er echter 70 jaar na Lenin n.b. een aanlei-
ding in te zien om de theorie van Marx zelf aan kritisch on-
derzoek te onderwerpen. Lenin doet dit wel, en komt tot het
begrip van de maatschappij formatie, dat bij Marx veelal ge-
identificeerd wordt met dat van de produktiewijzeo Precies
die indentifikatie komt tot de mogelijke interpretatie van
ekonomisme leiden zoals in Marx' "Einleitung" onmiskenbaar
aanwezig. De kernvraag waar Lenin zich voor gesteld zag,
was in hoeverre het wetenschappelijk apparaat van Marx hem en
zijn partij in staat stelde de overgang te begrijpen van een
feodale maatschappijformatie naar een nieuwe maatschappijfor-
matie, en wat dit voor politieke konsekwenties had. Hoe moest
Lenin kortom de klassenverhoudingen theoretisch begrijpen van
een maatschappijformatie waarin tegelijk werd geproduceerd
op de feodale manier ["persoonlijke verhoudingen") en op de
kapitalistische manier ["geldverhoudingen"). De hele teneur
aan het slot van het Kapitaal is de aan de kapitalistische
wijze van produceren verbonden klassen op te vatten als dé
klassen van een samenleving. Een soort direkte projektie van
ekonomische verhoudingen op politieke en ideologische ver-
houdingen. en daarmee het ontnemen van een uitzicht op theo-
retisch begrip van een konkrete maatschappij.
L ___ _ _
35
Lenins hoofdthese op dit punt kan men begrijpen als de
stelling dat een maatschappij formatie inderdaad een
gegeven komplexe struktuur is, en dat die komplexiteit
tegelijk de komplexe verhouding van verschillende ma-
nieren van produceren omvat, wat impliceert dat er meer
en anderssoortige klassen kunnen zijn in een konkrete
maatschappij dan de drie door Marx genoemde: arbeiders-
klasse, kapitalistenklassen of bourgeoisie en grondei-
genaren.
Wat is dan een struktuur? Ter beantwoording van die vraag dient
onmiddellijk de kern van de materialistische stellingname in
de filosofie behandeld te worden: materie. De meest algemene
vooronderstelling van het materialisme in de filosofie is dat
de werkelijkheid waarvan voortdurend sprake is in de wetenschap,
de 'realiteit' ook inderdaad bestaat, er is, en niet slechts
een vooronderstelling is, d.w.z.: niet herleid kan worden tot
een konsept of idee, zoals het idealisme wil. Met name in de
geschiedenis van de filosofie kan men voor een fraai verloop
in de produktie van dit idealisme bij de geschiedenis van de
engelse filosofie terecht 10). Een mooi voorbeeld van dit
empiristisch idealisme treffen we b.v. aan bij Hermans die
stelt: "Materie is wat beschreven wordt in strikt logische
stellingen- geest, het tegengestelde van materie kan met andere
woorden, helemaal niet echt beschreven worden". "Natuurwetten
zijn beschrijvingen van de materie. Onderscheid make~tussen
.
bare stellingen. Onder deze laatste kan men twee soorten onder-
scheiden: sommige kunnen, blijkens waarnemingen. op de 'materie'
worden toegepast (ze worden feitelijk door de waarnemingen niet
bewezen). Met andere stellingen is dit niet of nog niet het
geval"11). Laat ik voor hierop in te gaan eerst Althusser er-
naast zetten: "De wetenschappelijke konsepten van materie de-
finiëren stukken kennis. relatief met betrekking tot de histo-
rische stand van de wetenschappen over het objekt van die
wetenschappen. De inhoud van het wetenschappelijke konsept
der materie verandert met de ontwikkeling, d.w.z. de verdieping
van wetenschappelijke kennis. De betekenis van de filosofische
kategorie der materie verandert niet, omdat het geen betrekking
heeft op een of ander objekt van wetenschap, maar het bevestigt
de objektiviteit van alle wetenschappelijke kennis van een
objekt. Oe kategorie van materie kan niet veranderen. Ze is
absoluut"12) .
56
Tenslotte een vrij summiere, maar ter zake doende passage van
Marx: "Natuurwetten kunnen überhaupt niet worden opgeheven.
Wat zich in historisch verschillende toestanden kan wijzigen
is slechts de vorm, waarin zich die wetten doorzetten •..•
Wetenschap bestaat er uit te ontwikkelen hoe zich de waardewet
doorzet,,13).
Gaan we verder met Marx' citaat : "De totaliteit van deze pro-
duktieverhoudingen vormt de ekonomische struktuur van de maat-
schappij, de werkelijke basis, waar bovenop zich een juridische
en politieke bovenbouw verheft en waarvan bepaalde maatschappe-
lijke bewustzijnsvormen beantwoorden . De produktiewi j ze van het
materiële leven, is de bepalende voorwaarde van het sociale,
36)
politieke en geestelijke levensproces in het algemeen"
Alvorens hierop in te gaan zou men kunnen zeggen , dat in wat
volgt op dit citaat er bij Marx sprake is van ekonomisme , in
de zin van bepaling van elke maatschappelijke verandering di-
rekt vanuit genoemde 'basis ' . Het lijkt me hi er op dit moment
minder interessant om nu aan de hand van een tekstkritische
analyse alle passages van Marx die wel of die niet 'ekonomistisch '
zijn, erbij te slepen . De kern waar het om gaat is om met behulp
64
van de theoretische begrippen, die Marx in elk geval wel
duidelijk heeft geformuleerd, te proberen een adekwate maat-
schappijtheorie te formuleren. En dat is nu precies de weg
die Habermas, als exemplarisch voor nogal wat theoretici, niet
volgt: voor hem geldt, dat als Marx ergens 'ekonomistisch'
denkt, we beter kunnen beginnen met een nieuw begrippenapparaat
('systeem sturen', 'sociale evolutie' etc.).
en dat er van een 't erugwerking ' sprake is/kan zijn van bv.
'
d e s t aa t op de ekonomische ver hou d lngen 40) . 0 aarmee wor dt
hooguit echter het welles/nietes op een subtieler nivo geplaatst ,
en de verdienste ligt precies daarin dat het een dogmatische,
ekonomistische interpretatie van Marx' werk tege ngi ng . Maar
die waarschuwing lag op het nivo van de richtlijn: "zo mag je
het werk niet interpreteren" , terwijl het er nu omgaat om
theoretisch aan te geven hoe die interpretatie van ' terugwerking '
begripsmatig kan worden gevat met behoud van het konsept van
'determinatie in laatste instantie door het ekonomische , 40a) .
Zover kwam Engels niet, want hij blijft spreken in termen van
' de samenleving ' zonder precies hier , waar het nodig is, het
konsept van de maatschappijformatie te introduceren. We blijven
zitten met de verzekering, dat in het geheel van 'f aktoren '
de ' rode draad ' aanwezig is , en het ekonomische zich tenslotte
toch ' doorzet , 41) . De kern van zijn these komt er zo op neer ,
dat er in de verschillende 'instanties', te weten de ekono -
mische instantie of praktijk , de politieke instantie of
praktijk en de ideologische instantie of praktijk 42 ) via de
maatschappelijke arbeidsdeling bepaalde ' Leute ' met gemeen -
schappelijke belangen zich ' verzelfstandigen ' als staat tegen-
over de kiezers (politiek) of als groep in het algemeen . De
analyse vindt als het ware plaats vanuit de belangen van het
individu , en vanuit de vraag hoe het mogelijk is dat er uit
' groepsvorming' iets anders voort kan komen dan men op grond
van de aaneengesloten ' belangen' der individuen zou mogen
43)
' verwachten ' . In plaats van een theoretisch begrip van de
struktuur van een maatschappijformatie, laat Engels ons zitten
met een struktuur-funktionalistisch kon sept van groepsvorming
en ' unintended consequences , 44). Kortom met een ideologische
theorie van ' de samenleving' .
67
Dat ' erbuiten' verwijst naar 'het politieke' en daarmee naar
de klassenstrijd . Voor ik daar echter op in ga, lijken nog
enkele algemene opmerkingen nodig om deze paragraaf over de
algemene begrippen af te ronden .
Dit is het beste aan te geven aan de hand van Adorno's tekst
Reflexionen zur Klassentheorie 10BJ . Adorno begint met de ge-
schiedenis als geschiedenis van klassenstrijd te beschouwen,
hetgeen volgens hem een gezichtspunt is op grond van het ty-
pisch aan het proletariaat gebonden begrip 'klasse'. Vanuit
dit gezichtspunt blijkt de geschiedenis een 'spoor van lijden'.
Hegeliaans neemt hij de dialiektiek van die geschiedenis als
iets, dat met de verandering die kern van 'nood' en 'behoeftig -
heid' behoudt, en zijns inziens wordt dit aspekt van Hegel
behouden in het 'marxi sme als filosofie'. "Het bevestigt het
hegelse idealisme als de kennis der voorgeschiedenis door de
eigen identiteit"109J. Eerder bleek ons, dat precies het omge-
keerde het geval is, en dat Adorno hier begint met een hegelia-
ni se ring van Marx . De huidige verschijningsvorm van deze
' identieke ellende' is het monopoliekapitalisme, waarin uiterste
81
macht en uiterste onmacht in tegenstelling tot elkaar staan,
waardoor de existentie der vijandelijke klassen 'in vergetel-
heid raakt', een vergetelheid die dieper gaat dan de reeds 'dun'
geworden klassieke ideologieën. De techniek is overal zodanig
doorgedrongen, dat de idee dat het anders zou kunnen, niet meer
opkomt. Dit voert tot de 'nivellering van de massamaatschappij'.
De 'onmetelijke druk van de heerschappij' individualiseert
de massa's, en op de andere pool, als representanten van de
monopoliekonserns heerst de 'naakte heerschappij der cliques',
een term recht uit het eerder geciteerde essay van Horkheimer
110)
overgenomen . Onder deze kondities dient het klassebegrip
tegelijk behouden te worden, én veranderd: solidariteit moet
plaats maken voor 'konformiteit' en het tot een klasse behoren
wordt 'al lang niet meer omgezet in gelijke belangen en
aktie,111). 'Konformiteit lijkt hun rationeler", waarbij de
belangrijkste reden voor Adorno het niet meer opgaan van de
Verelendungsthese lijkt te Zijn 112 ). Daarbij wordt Marx verwe-
ten, dat hij in zijn streven naar een gesloten automatisich
ekonomisch systeem verschillende 'uiterlijke faktoren' buiten
beschouwing laat, de faktoren die de gevonden wetten der
kapitalistische produktiewijze zouden modificeren. De modifi-
cerende omstandigheden "staan extra-territoriaal met betrekking
tot het systeem der politieke ekonomie, maar centraal in de
geschiedenis van de machtsuitoefening"113). Dit is een kern-
stelling die we zullen terugvinden bij Habermas en Dffe .
Opgemerkt kan nu al worden, dat precies datgene wat Horkheimer
Marx nog wilde toegeven: de nadruk op de 'kritiek', hier door
Adorno wordt teruggenomen. Tenslotte meent Adorno, dat de
'onmacht van het proletariaat' ook niet wordt opgeheven door
het feit, dat hij steeds meer overzicht krijgt over het produk-
tieproces via het ontstaan van de steeds technischer wordende
totaalarbeider. Dit technischer worden van de funkties ver-
114)
sterkt slechts het verdinglijkte karakter der mensen
reert feitelijk, dat het vroeger 'ten tijde van Marx' de kontra-
diktie tussen produktiekrachten en produktieverhoudingen was
die de motor van de geschiedenis was, de tendens van een
kontradiktie als het ware , terwijl het nu om een andere
kontradiktie met een eigen tendens gaat: de kontradiktie op
het nivo van de behoeftenbevrediging . Vroeger mag het dan om
een ' kontradiktie' in de "produktie" gegaan zijn, nu gaat het
om een 'kontradiktie' in de "kon sumptie" , die de motor is van
de geschiedenis . En ook al mag er aan het eind van de rit
klassenstrijd ontstaan (wat we dan ook onder klassen moeten
verstaan .. .. 1 het begin is een groepskonflikt dat gedreven
wordt door onderbevrediging en eventuele doorbraak van legiti-
merende ~pvattingen van de leiders. Geschiedenis moet worden
opgevat als evolutie, als chronologische ontwikkeling van poli-
tieke feiten of evenementen, d . w.z . als de ontwikkelingen van
normenstelsels , en de motor van die ontwikkeling is onvrede
omtrent behoeftenbevrediging, al dan niet gereduceerd tot be-
paalde basale ' behoeften' als sexualiteit 1261 . Zonder analyse
van de konsepten van basis en bovenbouw wordt in laatste in-
stantie in deze ~heo rie eenvoudig de 'invloedsrichting' tussen
beide omgekeerd, zich afzettend tegen een onjuiste interpreta-
tie van het 'ekonomisme' van Marx . Op die manier wordt er
slechts binnen de ideologische problematiek wat omgeknutseld,
soms op uiterst subtiel nivo, zonder precies dat te doen wat
de wetenschap moet doen: het ontwikkelen van nieuwe betere
begrippen vanuit een ideologiekritiek op inadekwate theorieën.
En voorzover Marx dan bepaalde deskriptieve ideologische
konsepten hanteerde, dient precies daarop de kritiek te worden
gericht . Maar van een 'andere logika' spreken in de zin van
omkering van de richting van de pijltjes in een schema van
' systemen' kan daaraan niet voldoen .
86
Tot wat voor strategie voert een dergelijke theorie? Wat voor
rol speelt de staat in deze gedachtengang? Ik ga hier nog even
kort op in, maar vastgesteld moet worden dat deze vragen beant-
woord worden door Habermas en vooral Offe, zonder dat de vraag
wat nu precies het klassebegrip voorstelt, en wat de relaties
tussen klassen precies inhouden, is gesteld. Op een of andere
wijze presteren de verschillende auteurs het om steeds weer
op te merken dat Marx 'eigenlijk niet goed is toegekomen aan
een klassenanalyse', om vervolgens rustig datgene wat Marx
over de aard van klassen schreef maar over te nemen, d.w.z. in
niet theoretische zin van het woord: klassen? - klassen zijn
'ekonomisch~ klassen. Marx? Marx heeft ze leuk gedefinieerd,
maar hij verwachtte er 'sociologisch' te veel van. Een onte-
recht verwijt van ekonomie wordt zo nota bene gekoppeld aan
het aksepteren van een ekonomistische definitie van klassen.
Absurder, en dus ideologischer, kan het niet.
Precies die laatste zin geeft de kern aan van het verschil
waar we hierboven naar vroegen. Het is opnieuw een formulering
van de algemene grondt hese van het historisch-materialisme
van de determinantie' in laatste instantie door de basis.
oát het om een bepaald soort maatschappelijke relaties gaat,
die een bepaald soort tegenstelling impliceren, en dát het dus
om machtsverhoudingen gaat en om krachtsverschillen, maar van
een bepaalde soort, namelijk klassenverhoudingen - dát wordt
theoretisch bepaald door het feit dat het tenslotte het komplex
van produktiewijzen met haar dominante is, dat de grondslag
vormt van de maatschappijformatie. En we hebben gezien hoe elk
van die produktiewijzen in die komplexe regionale struktuur
van de basis (het ekonomisc~e) niet anders gedacht kan worden
dan als grondslag voor twee tegengestelde klassen. Wat Poulantzas
doet is echter de mogelijk ekonomistische interpretatie elimi-
neren door het kl~ssebegrip niet te reduceren op de produktie-
wijze, maar op het totale reproduktieproces (de maatschappij-
formatieJ met haar komplex geheel van strukturen. Een klasse
kan dan ook niet gedefinieerd worden op basis van één struktuur,
hetzij de ekonomische (ekonomismeJ, hetzij de politieke
(politisme), hetzij de ideologische struktuur (ideologisme),
maar op basis van de specifieke komplexe konjunktuur van struk-
turen op een bepaald historisch moment . 'Macht' kan dus alleen
begrepen worden via het begrip klasse, en los van een inter-
subjektieve beinvloedingskonseptie 177J . Maatschappelijke ver-
houdingen kunnen theoretisch alleen als klasseverhoudingen ge-
dacht worden, en niet als verhoudingen tussen empirische groe-
178J ,
pen . Tenslotte mogen we klassen n1et opvatten als een
'soort bewustzijnsgroepen, die tenslotte het resultaat zijn van
101
door 'instituties' gemanipuleerd bewustzijn. De ideologie
kan niet los gedacht worden van ideologische materiële appa-
raten, die noodzakelijkerwijze als elementen van een politie-
ke struktuur moeten worden gedacht. De plaats van die appara-
ten binnen die struktuur, en de plaats van die struktuur
binnen de maatschappij formatie zijn gedetermineerde plaatsen.
De ideologische apparaten, die we slechts als ideologische
staatsapparaten kunnen denken (waarover zo meteen meer)
scheppen geen ideologie, maar systematiseren de geleefde
werkelijkheid 179 ) •
Daarmee zijn we terug bij het andere aspekt van het politieke:
de staat, de vraag naar het principe van haar eenheid, haar
klassenkarakter, en de wijze waarop ze 'objekt is van de poli-
tieke klassenpraktijk' in niet
werd begrepen als de theoretische plaats waar zich de struktu-
ren tot een eenheid verdichten, hetgeen het mogelijk maakt
haar funktie van kohesiefaktor van de maatschappijformatie te
begrijpen. Bij kohesie gaat het dus uitdrukkelijk om de eenheid
van de maatschappijformatie, d.w.z. om de specifieke samenhang
der regionale strukturen, die kenmerkend is voor die maatschap-
pijformatie (de dominantie van een bepaalde regionale struk-
tuur). Aan een dergelijke specificiteit van een maatschappij-
formatiestruktuur beantwoordt eer bepaalde ordening en hiërarchie
van staatsfunkties (technische, ekonomische of ideologische
funktie). Maar de uiteindelijke globale funktie van kohesie kan
1 BO) .
slechts als politieke funktie begrepen worden . • Dat d1ent
zo geformuleerd te worden, dat het tenslotte gaat om het be-
grip van de reproduktie van het komplex van produktiewijzen,
hetgeen tenslotte neerkomt op de uitgebreide reproduktie van
· . ke verhoud1ngen,
maa t sc happe 11J . oftewe 1 kl assenver hd'
ou 1ngen 1 B1)
'Die reproduktie betekent, gezien ons eerder bereikte begrip van
klasse, de reproduktie van ekonomische, maar tegelijk ook van
ideologische en politieke maatschappelijke verhoudingen . Hoe de
funkties van de staat ook gedifferentieerd kunnen zijn, uitein-
delijk kunnen ze slechts als globale politieke funktie begrepen
1 B2)
worden, die de reproduktie van de klassen garandeert
Als daarom van de ekonomische funktie van de staat wordt ge-
sproken (en die verwaarlozen lijkt te W1Jzen op een ideologi-
sche opvatting van de staat 1B3 )) kan ook die funktie slechts
102
begrepen worden als politiek overgedetermineerd, d.w.z. als
uiteindelijk begrepen onder het politieke effekt van repro-
duktie van maatschappelijke klassenverhoudingen 184J . Blijk-
baar dient de staat opgevat te worden als de struktuur van
apparaten welke de politieke en ideologische klassenverhoudingen
'belichamen'. Men kan zo stellen, dat maatschappelijke klassen
en hun reproduktie slechts bestaan door de relatie 'maat-
schappelijke klassen/apparaten', waaronder de apparaten van de
185 J .
staat . Of beter geformuleerd: alleen onder dle begrips-
matige voorwaarde zijn maatschappelijke klassen te denken.
Paragraaf I Paragraaf II
I
IDEOLOGIE
1~
Het genoemde Marx-citaat komt ook nog uit een werk (Grund-
risse) dat duidelijk nog de sporen van de Hegeliaanse weten-
schapsopvatting vertoont, een opvatting waar Marx zich pas
van zal losmaken in de delen van "Het Kapitaal". Volgens
Althusser is de kern van het empirisme dat tenslotte het
probleem van de kennis wordt geformuleerd als een probleem
van de relatie tussen subjekt en objekt, waarbij op een of
andere manier het subjekt het objekt verwerkt tot kennis.
Het impliceert ook steeds de tegenstelling tussen abstrakte
gedachten en een konkrete werkelijkheid die gegeven is 1 ).
Eén van de Althusserianen, Rancière, maakt duidelijk dat
ook bij de jonge Marx deze gedachtengang volop aanwezig is:
in die vroege werken worden koncepten van de opponent beschouwd
als hypostaseringen, d.w.z. als een taalprobleem, welke men
kon oplossen door eenvoudige omkering en vervanging van
abstrakta door empirische gegevens. De gedachte impliceert
nog een tegenstelling tussen empirisch wezen en begripsmatige
verschijningsvorm (de vervreemding)2).
Volgens de Althusserianen dient goed onderscheid gemaakt te
worden tussen de noodzakelijk aan subjekten gebonden waar-
neming en de konstituering van objekten van wetensch ap 3). Die
objekten van wetenschap worden geproduceerd: het zijn zelf
abstrakta, waaraan de wetenschapper werkt met behulp van weer
andere begrippen, om uiteindelijk de begrippen te krijgen
die bijdragen tot een kenniseffekt. Dat wil zeggen:
1. in de theoretische begrippen vindt überhaupt geen afspie-
geling van een of andere werkelijkheid plaats, een suggestie
die in de konstruktie van de Frankfurters ondanks hun na-
druk op relatieve autonomie van de begrippen toch aanwezig
blijft, en
2. de konceptie van een subjekt als kern van de theorie wordt
geëlimineerd, iets wat juist voor de Frankfurters een sine
qua non van theorie blijkt te zijn.
Men kan het met Van den Enden eens zijn, als hij opmerkt dat
binnen deze konstruktie onduidelijk blijft waar het verschil
tussen ideologie, wetenschap en filosofische theorie nu
precies gelegen is 4 ). Althusser is op dat punt zeer precies;
het vormt het kernpunt van zijn wetenschapsleer. Voor Marx
en Engels werd een sociale formatie gekonstitueerd door een
drietal praktijken: de ekonomische, de politieke en de ideo-
logische praktijk. Dat impliceert in de eerste plaats dat van
zoiets als de "praxis" of praktijk in het algemeen geen sprake
kan zijn; het kan niet gedacht worden 5 ). We zien hier al een
onderscheid met de Frankfurters, die het voortdurend over
praxis-in-het-algemeen hebben - al dan niet voor onbepaalde
tijd "verdaagd" ... Althusser voegt aan de drie genoemde
praktijken een belangrijke praktijk toe: de theoretische, die
bestaat in de transformatie van ideologie in wetenschap.
In elke afzonderlijke praktijk is het determinerende moment
de arbeid die een samenhang van de ruwe materialen produceert,
en niet de mensen die de arbeid verrichten, omdat ze nl. niet
kunnen pretenderen de subjekten van het historisch proces te
zijn. Het gaat om produktiewijzen van produkten, of dat nu
materiële produkten zijn of begripsprodukten 6 ).
Het tweede punt dat naar voren gehaald moet worden, en dat
door veel auteurs is bekritiseerd, is door Althusser in zijn
zelfkritiek weer opgenomen, en daarvoor al minder systema-
tisch in zijn boek "Lenin en de Filosofie". Het betreft de
kwestie van de aard van de autonomie van de produktie van
(ware) kennisobjekten. Het probleem ligt al in de vorige
alinea besloten. Immers, door ongenuanceerd die tegenstelling
tussen aan de ene kant de "ware" wetenschap en aan de andere
kant de "foute" ideologie te konstrueren, loopt men het
gevaar dat we nu juist bij Adorno hebben gesignaleerd, nl.
een recurs op volkomen autonomie van het theoretische.
Althusser houdt in zijn zelfkritiek vast aan de tegenstel-
ling tussen ideologie en wetenschap, maar konstateert dat
het niet een tegenstelling tussen "de" wetenschap en "de"
ideologie is, maar veeleer de specifieke transformatie van
een bepaalde ideologie, nl. de burgerlijke ideologie 3 )
Daarmee komt hij op nog een punt overeen met Adorno, voor
wie zoals we gezien hebben kritiek steeds specifieke kritiek
diende te zijn. Maar opnieuw treffen we dan een onderscheid
aan: mag voor Althusser de konstruktie van een wetenschap
door Marx voortkomen uit de specifieke kritiek op een bepaalde
ideologie - wat er vervolgens uit voortkomt, blijft wel
degelijk een echte wetenschap die haar specifieke "kontinent",
de historische samenleving, in haar struktuur analyseert.
Ideologiekritiek en Artefakten
Laat ik beginnen met de opmerking dat als deze tekst onaf
(vgl. noot 1 aan het begin van dit artikel), etc. genoemd
mag worden, dit zeker op dit onderdeel van toepassing is.
Het is a.h.w. een eerste aanzet tot wat vragen (oorzaken
van die onafheid: tijdgebrek, en het feit dat hier eigen-
lijk een specialist aan het werk had gemoeten. Het karak-
ter van deze tekst is als het ware de index van de onder-
wijsproblematiek aan de afdeling bouwkunde).
De uiteindelijke problematiek waarbij men terechtkomt voor
wat betreft de architektuur/stedebouw is de relatie tussen
esthetisch effekt en ideologisch effekt. Dm de vragen die
het bestaan en de specifieke aard van kunst ons stellen op
te kunnen lossen, aldus Althusser, is het nodig een weten-
schappelijke kennis ervan te produceren. Dat wil zeggen:
we dienen het werkelijke.objekt van de kunsttheorie precies
te formuleren, in de eerderbeschreven betekenis van echt
theoretisch objekt. Veel kunstkritiek ligt op het konsumptie-
nivo, dat wordt gekenmerkt door waardering of afkeer van
"objekten"1): daar moeten we van af. Op dit punt klinkt
verwantschap door met Adorno's hartekreet, dat de medeplich-
tigheid van de kunstkritiek niet zozeer ligt in de subjektieve
gevoelens van de kritikus, maar in het feit dat hij de kul-
tuur tot zijn "objekt" maakt, en het daardoor (nog eens)
verdinglijkt 2 ). Ook de aandacht van beiden voor "echte"
kunst is gemeenschappelijk, waarbij een vrij ondefinieerbaar
bereik van "onechte" kunst als tegenpool wordt gedacht.
Bogdal is van mening dat Althusser hier met Adorno nog het
burgerlijke koncept van "grote Kunst" hanteert, maar we
moeten bekijken of de parallel blijft bestaan. Zeker is dat
volgens Althusser "echte kunst niet thuishoort onder de
ideologieên"3) en even afgezien van het verschil in koncept
Zelfs Marx ontkwam niet aan een onjuiste opvatting van het
esthetische. Hij vraagt zich in zijn Einleitung af hoe het
mogelijk is dat kunst uit het verleden nog steeds zo'n
bekoring op ons kan uitoefenen, ook al werd het geproduceerd
in een andere maatschappij formatie dan de onze 4 ). Hij denkt
ij Grundrisse, 13/4 .
2J Thesen zum Materialistischen Verfahren, MIS , 204.
3) Lenin and Philosophy, 231.
4) Idem, 226.
SJ Thesen zum Materialistischen Verfahren, MIS, 209.
163
omvangrijker en diepgaander onderzoek van de taalmogelijk-
heden, terwijl de alledaagse t~al slechts "regel-geleide
kreativiteit" omvat (Chomsky)1J. Literatuur is een konstant
produktieproces waarbij de auteur tegelijk lezer is van
het al geproduceerde. Dit gezichtspunt kan een interessant
uitgangspunt zijn voor de analyse van de literaire tekst,
maar het verwijt m.b.t. de strukturalistische illusie
gaat hier m.i. toch op. De suggestie is nl. dat de bete-
kenis zuiver een produkt is van de literaire arbeid, het-
geen die arbeid uit de kontext van de praktijk van de ont-
vanger haalt. Wel verschaft de konceptie van betekenis
ons het definitieve inzicht in het ideologische van het
begrip "werk".
Althusser was zich bij het schrijven van zijn teksten. en bij
de latere bundeling ervan in Pour Marx in 1965, volkomen be-
wust van het politieke karakter ervan. Men kan niet zeggen
dat als het ware via de omweg van een specifiek publiek (in
dit geval de UEC. de bond van communistische studentenl en
vervolgens via de interventie van het centraal commitee het
werk van de filosoof politiek 'gemaakt' is. Hij schreef in
zijn inleiding van maart 1965al. dat Pour Marx de 'dokumenta-
-tie was van een bizondeY'e geschiedenis,10l. Onderzoek van
Marx' filosofische denken werd "onmisbaaY' als we aan de the-
oY'etische impasse wilden ontsnappen waaY'in de geschiedenis
ons had gebY'acht". "Geschiedenis: het had onze jeugd ge-
stolen met het VolksfY'ont en de Spaanse bUY'geY'ooY'log, en
in de OOY'log als zodanig waY'en we opgescheept met de veT'-
schY'ikkelijke opvoeding tot de daad". Lidmaatschap van de
CP bleek voor Althusser en zijn generatiegenoten de enige
mogelijke konsekwentie. Maar binnen die organisatie werd men
gekonfronteerd met het resultaat van h§§r bijzondere geschie-
denis: ' de koppige en fundamentele afwezigheid van elke
soort echte theoretische cultuur' die ook kenmerkend bleek
voor de Franse arbeidersbeweging als zodanig. Dit in tegen-
stelling tot b.v. Duitsland en Italië.
Daarmee wil niet gezegd zlJn dat het werk van Althusser
geen ontwikkeling vertoont en dat die ontwikkeling niet
tevens is beïnvloed door juist de kritiek van genoemde
oudleerlingen. Enerzijds lijkt dat slechts een argument
voor zijn pleidooi die diskussie binnen de partij te
houden. gezien het vaak treurige peil waarop diverse
kritici zich meenden te moeten houden. Ook Tronti heeft
na jarenlange partij loosheid opnieu~ het lidmaatschap
aangevraagd om precies zo'n reden 1BJ . Een dergelijke
konstatering is natuurlijk alleen mogelijk als die voor-
waarde van werkelijk vrije diskussie in de partij is ge-
geven, en als ook de organisatievorm e.d. onderwerp daar-
van zijn 19l
Voor ons is hier echter van belang wat dit voor kon se-
kwenties heeft voor de st atus van filosofische theorie,
Ergens ontkomt de lezer niet aan de indruk dat Rancière
'zo nodig moet'. Aan de ene kant geeft hij goede(hoewel
niet altijd even originele) argumenten tegen vroegere
teksten van Althusser . Maar de zaak wordt overtrokken
wanneer de Althusserianen 'professoraal kantianisme'
wordt verweten, een 'filosofie van de goede manieren' die
in overeenstemming zou zijn met de partijlijn tegenover
intellectuelen die ' hun plaats moeten kennen ', dat het
Althusserisme er slechts toe dient om via wat beroepen
op de solidariteit met de arbeidersklasse een soort
Marxistische 'deugd' te verwerven, en dat dit ' fetisjis-
me van de theorie' het probleem van de relatie tussen
'fi guren van het Marxistische kennen' en ' figuren van
de proletarische macht' uit de analyse e l imineert 47 ) .
Kortom : het verwijt aan Althusser dat volkomen berust op
een identifikatie van zijn werk met de eerder vermelde
lijn van de partij met betrekking tot dat werk . Hoewel
zonder enige twijfel het westers Marxisme onder grote
spanning staat, een spanning die zelfg)tot konsessies
van de partij van de U.S.S_R . voerde 4 ,lijkt het nog
wat vroeg om te spreken van een uit 'd e voegen barsten'
van dit westers Marxisme. Elke vorm van theoretische en
politiek-organisatori sche zelfbezinning van de westerse
partijen wordt in dit licht onmiddellijk gelezen als een
nog verder gaande poging om de 'massa's te representeren',
175
L
177
20 FM, 15.
21 idem, 168.
22 DKL I, 8.
23 Badiou, Le (re)commencement du matérialisme dialec-
tique, 1968 in Critique, 259/60.
24 PSS, 1974 ed. 26.
25 idem, 65, +
26 idem, 77.
27 idem, 95/7.
28 idem, 110.
29 LP 159; cf Sierksma tekst over Ideologie-konsept uit
de cyklus Stadsanalyse, Delft, 1975.
30 LP, 183.
31 PSS, 100/1.
32 Voor een verslag van de onfrisse gang van zaken bij de
publikatie van de tweede editie van Lire le Capital
waarin alleen zoals bekend Althusser en Balibar met
hun teksten voorkomen. en niet meer Rancière. Establet
e.a . cf, Rancière, 1973, Merve uitgave.
33 Rancière, La leçon d'Althusser. 1975. 33/4.
34 idem. 37.223.275/6.32.
35 idem. 41 , 225 noot.
36 Tronti. Aundk,Cacciari. Qualifikation und Klassen-
bewustsein, 1973. vert.
37 La 1. d'A. 244.
38 Poulantzas, Klassen im Kapitalismus Heute. 21 e . p .
39 DKL II, 243.
40 La 10 d' A 52.
41 idem, 262,250.
42 iQem. 230; hier ook kritiek op Poulantzas. die niet ver
genoeg zou gaan in zijn kritiek op Althusser; een ver-
der uit te werken probleem.
43 LP. 171.
44 La 1 d'A,. 240. Althusser had in 1967 al de tegen-
stelling tussen ' ee' wetenschap en 'de' ideologie
opgegeven -in dat opzicht schiet Rancière op een stroman.
45 LP. 182/3.
46 Poulantzas. Politische Macht und gesellschaftliche
Klassen. 226. ook Faschismus und Diktatur .
La 1, d'A . 251; en Machereyen Balibar, Thesen zum
materialistischen Verfahren, Alternative. 98.
47 La 1, d'A. resp. 54.82,78.
48 cf. de conferentie-voorbereidingsverslagen in de pers
van de maand juni 1976.
49 La 1, d'A. 79.
50 cf. Rancière 1973, een verwantschap met Negt, die hier
verder niet aan de oree is; cf. verder Sierksma , 1975/6,
Klassen en klassenstrijd, in de cyklus stadsanalyse
opgenomen,Delft
51 Rancière 1973, 57.
52 idem 82.
53 idem 77.
54 On the materialist dialectic. in FM.
55 Rancière 1973, 53.
56 Colletti , Interview in New Left Review. 17.
194
130 OU 75,505,508.
196
131 Gespräch mit N. Poulantzas, Merve 1974, 50/3.
132 Castells / De Ipola vert. Delft, 4,8 (hopelijk
is de vertaling korrekt; de oorspronkelijke
Franse tekst ken ik niet).
133 FM, 232.
134 C. en DI. 8 noot 16.
135 idem, 33, vergelijk verder Kampf indie Städte, 39
plus kommentaar in idem van Fassbinder 15,18.
136 Castells, Kampf etc. 39.
137 C. en DI. 34 .
197
Nawoord
Duidelijk zal zlJn dat vanaf dat moment een belangrijke eind-
konklusie van Althusser, dat filosofie uiteindelijk klassen-
strijd is in de theorie, ondanks de moeizame weg ernaartoe,
in zijn denken lag ingebakken. En doordenking van het filo-
sofisch dialektisch materialisme moest logischerwijs wel
naar vragen voeren van vergaande politieke betekenis, vragen
die de wetenschappelijke onderzoeker moet gaan beantwoorden.
Hoe denk ik de ideologische overheersing van de ene door de
andere klasse, als ik niet in idealistische termen van 'mani-
pulatie' kan denken? Wat is de adekwate opvatting van demo-
kratisch centralisme, wanneer het ideologisch en het weten-
schappelijk vertoog principieel onderscheiden worden? Wat
zijn de implikaties van de begrippen van maatschappelijke
klasse en klassenstrijd voor een adekwate opvatting van de
staat, de onderwijsinstellingen, etc.? En zo kan men doorgaan.
Niet voor niets verschoof het werk van Althusser van de
'zuiver' filosofische problemen naar dergelijke wetenschappe-
lijke vragen, en uiteindelijk naar 'zuiver' politieke teksten
zoals die over 'Het 22ste kongres van de PCF' . .
Rypke Sierksma
maart 1978
203
LEESMATERIAAL