Professional Documents
Culture Documents
ERFGOEDPLAN
GEMEENTE RHEDEN
ERFGOEDPLAN
GEGEVENS GEMEENTE
GEGEVENS ONTWERPER
KWALITEITSGARANTIE
Adviesbureau Cuijpers bezit het kwaliteitscertificaat ISO 9001. De paraaf in de kolom “val” in onderstaande staat geeft aan, dat het
navolgende document gecontroleerd en goed bevonden is overeenkomstig het kwaliteitssysteem van Adviesbureau Cuijpers. Toch kan
het voorkomen dat er onvolkomenheden in de rapportage voorkomen. Adviesbureau Cuijpers stelt het zeer op prijs als u
geconstateerde onvolkomenheden meldt. Adviesbureau Cuijpers kan geen verantwoordelijkheid nemen voor verkeerd gebruik van
exemplaren van vervallen versies.
PLANGEGEVENS
1
Stichting Het Geldersch Landschap, 1940
GEMEENTE RHEDEN
ERFGOEDPLAN
INHOUD
1. INLEIDING 5
1.1 Aanleiding 5
1.2 Doel 6
1.3 Plangebied 6
1.4 Onderzoek en kwaliteitsaspecten 6
1.4.1 Kwaliteitsnormen en basisdocumenten 6
1.4.2 Gewaarborgde onderzoeks- en ontwerpmethoden 7
1.4.3 Ingezette deskundigheid 7
1.5 Onderzoeksopzet 7
1.5.1 Proces 7
1.5.2 Begeleiding en externe deskundigheid 8
1.6 Leeswijzer 8
2. ONTSTAANSGESCHIEDENIS 11
3 BEWONINGSGESCHIEDENIS 21
3.1 Steentijd 21
3.2 Bronstijd en IJzertijd 22
3.3 Romeinse tijd 22
3.4 Middeleeuwen 25
3.5 Nieuwe Tijd 29
4. HISTORISCH-RUIMTELIJKE STRUCTUUR 31
6 BOUWKUNST 51
7 TOELICHTING ERFGOEDKAART 59
Bijlagen
GEMEENTE RHEDEN
ERFGOEDPLAN
1. INLEIDING
1.1 Aanleiding
De gemeente Rheden heeft een lange en bewogen geschiedenis. Het overgangsgebied van
het stuwwallandschap naar het rivierdal van de IJssel vormde een aantrekkelijke plaats voor
de mens om zich te vestigen. Het landschap in de gemeente vertoont op veel plaatsen nog
de manier waarop het eertijds is ontgonnen en gebruikt. In het landschap zijn sporen van
eeuwenlange noeste boerenarbeid afleesbaar, maar ook overblijfselen van het geloof en de
angst van gewone mensen. Restanten van dijken, beschermingswallen en grachten getuigen
van de inspanningen die men zich getroostte om have en goed te beschermen tegen water,
beesten en troepen plunderende soldaten. Parklandschappen weerspiegelen contemporaine
esthetische voorkeuren en de houding ten aanzien van de natuur. In oudere gebouwen is de
verdeling in rangen en standen nog af te lezen, terwijl tekenen van vooruitgang en verval
het industriële erfgoed kleuren.
Er bestaat de overtuiging dat de gemeente wat met deze rijkdom moet doen, dat de
cultuurhistorie een grotere rol zou moeten spelen in beleidsvelden als de ruimtelijke
ordening, de inrichting van de openbare ruimte, het toeristisch-recreatief beleid en de
educatie.
Om iets dergelijks te kunnen bewerkstelligen is elders het concept van het “Erfgoedplan2”
ontwikkeld3. Een Erfgoedplan is een beleidsinstrument dat er op gericht is de
cultuurhistorische kwaliteiten en karakteristieke eigenschappen binnen een gemeente meer
betekenis te geven voor andere en aanpalende beleidsvelden zoals monumentenzorg,
ruimtelijke ordening, inrichting van de openbare ruimte, recreatie en toerisme en educatie.
Dit gebeurt vanuit het besef dat de eigenheid van een plek, de specifieke karakteristiek, zijn
wortels vindt in de geschiedenis van de plek en zijn omgeving. Het kennen en benutten van
die geschiedenis zal leiden tot een kwaliteitsverbetering van ruimtelijke ordening en een
betere inrichting van de openbare ruimte. Bovendien is het benutten van die kennis
vruchtbaar bij het plannen en uitbouwen van recreatie en toerisme en bij het stimuleren
van de educatie van de eigen omgeving.
2
De term “erfgoedplan” is voor het eerst in 1999 gebruikt bij de voorbereiding van een integrale cultuurhistorische
nota voor de gemeente Lith, uitmondend in het Erfgoedplan Lith (Gemeente Lith/ Adviesbureau Cuijpers, 2001)
3
Gemeente Lith, 2001
1.2 Doel
• het vervaardigen van een inventarisatie van het aanwezige erfgoed in de gemeente
(waaronder zowel archeologische4, historisch-geografische en historisch-
(steden)bouwkundige waarden worden gerekend);
• het waarderen van het aanwezige erfgoed op een zodanige wijze dat dit erfgoed
een rol kan spelen in het ruimtelijk beleid, het beleid ten aanzien van toerisme en
recreatie en het educatief beleid.
1.3 Plangebied
Het plangebied omvat de gehele gemeente Rheden, zowel de kernen, als het buitengebied.
4
Bij het opstellen van dit erfgoedplan is gebruik gemaakt van gegevens die in bestaande archeologische
beleidsplannen van de gemeente Rheden zijn opgenomen. Met name de nota ‘Zand erover’ (gemeente Rheden,
2004) en het inventariserend archeologisch veldonderzoek van de bebouwde kommen (RAAP Archeologisch
Adviesbureau, 2004) zijn als bron gehanteerd. Voor de volledige inventarisatie van het archeologisch erfgoed wordt
verwezen naar de betreffende rapportages.
Ten behoeve van dit project zijn de volgende personen ingezet al naar gelang hun specifieke
deskundigheid dit dienstig maakte.
1.5 Onderzoeksopzet
1.5.1 Proces
inventarisatie en waardering
Het onderzoek is gestart met een vooronderzoek (fase 1), waarin zoveel mogelijk relevante
informatie over het onderwerp werd verzameld en via literatuurstudie verwerkt
(kaartondergrond, publicaties en ongepubliceerde rapporten). Vervolgens is een
gebiedsinventarisatie uitgevoerd (fase 2), waarin de aanwezigheid van objecten in het
terrein werd geverifieerd. De verzamelde en verwerkte gegevens zijn vastgelegd. Het geheel
is vervat in een concept-rapport (fase 3). Het concept is besproken met diverse ambtelijke
vertegenwoordigers van maatschappelijke groeperingen. Met diverse ambtelijke en externe
deskundigen is daarnaast ook bilateraal overleg geweest. Rekening houdend met de
planvorming
Tot slot is een toekomstvisie opgesteld in de vorm van een kansenkaart.
De dagelijkse begeleiding van het project vond plaats door mevrouw mr. Marjolein
Sanderman, beleidsmedewerker cultuurhistorie van de gemeente Rheden. Het
totstandkomingsproces werd begeleid door de Monumentencommissie (thans Commissie
Cultuurhistorie) en een begeleidingsgroep van ambtelijke deskundigen.
Van grote waarde was de inbreng van de leden van de Oudheidkundige Kring ‘Rheden-
Rozendaal’. Dankzij hun bijdragen is het erfgoedplan aanzienlijk en wezenlijk verrijkt. Een
speciale dankbetuiging gaat uit naar mevrouw drs. Marianne Poorthuis, lid van zowel de
Oudheidkundige Kring ‘Rheden-Rozendaal’ als de Monumentencommissie. Zij stelde
belangeloos boeken en ander persoonlijk archiefmateriaal ter beschikking. Naast haar
inhoudelijke bijdrage heeft zij contacten met andere plaatselijke deskundigen gelegd. Verder
een dankbetuiging aan twee leden van de Oudheidkundige Kring, waarmee op individueel
niveau constructieve gesprekken zijn gevoerd: de heer dr. Frans Scholten (Provinciale
Archiefinspectie Gelderland/ Monumentencommissie) en de heer Walter de Wit
(Natuurmonumenten).
Met de in bijlage 6 genoemde personen is in het kader van de opstelling van dit plan
overleg gevoerd.
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een korte beschrijving van de vorming van het landschap. Ingegaan
wordt op de wijze waarop het natuurlijk landschap zich in de loop der eeuwen heeft
ontwikkeld. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van de bewoningsgeschiedenis van
het gebied. Vervolgens komt in het vierde hoofdstuk de historisch-ruimtelijke structuur van
Rheden aan bod. Kenmerkend is de drieledige opbouw van het landschap in
stuwwallenzone, overgangszone en rivierdal. De geschiedenis van de zeven dorpen van de
gemeente Rheden wordt beschreven in hoofdstuk 5. De nadruk ligt daarbij op de ruimtelijke
ontwikkeling van de nederzettingen. De ontwikkeling van de bouwkunst wordt behandeld in
hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 wordt gevormd door een inventarisatie van de in de gemeente
Rheden aanwezige cultuurhistorische waarden. De cultuurhistorische elementen en
structuren zijn weergegeven op de erfgoedkaart die onderdeel uitmaakt van dit
erfgoedplan. Hoofdstuk 8 geeft een overzicht van de kennisleemtes die tijdens het opstellen
van het erfgoedplan zijn gesignaleerd en door lokale deskundigen zijn aangedragen. Het
laatste hoofdstuk wordt gevormd door de waardering van het aanwezige erfgoed.
Aangegeven wordt welke elementen en structuren een bijdrage leveren aan de identiteit
van de gemeente Rheden. Deze gegevens zijn opgenomen op de identiteitskaart.
bieden voor (beoogde) ruimtelijke ontwikkelingen. Bij het opstellen van de kansenkaart is
zoveel mogelijk uitgegaan van het bestaande gemeentelijk beleid.
2 ONTSTAANSGESCHIEDENIS
Landschappelijke driedeling
Binnen de gemeente Rheden kan op basis van de geomorfologie en de bodemgesteldheid
onderscheid gemaakt worden in 3 deelgebieden of landschappen met een eigen karakter:
het stuwwallandschap, een overgangszone tussen het stuwwallandschap en het rivierdal van
de IJssel (daluitspoelingswaaiers en dekzandlandschap) en het rivierdal van de IJssel.
Pleistoceen
Het landschap in de gemeente Rheden is grotendeels gevormd door het landijs in de
voorlaatste ijstijd (Saalien). Rivierafzettingen werden voor de ijslobben opgestuwd terwijl
smeltwaterrivieren vanaf het landijs beekdalen vormden. Toen het ijs gesmolten was, restte
er een patroon van stuwwallen en door zand en grind opgevulde vlakten. In de laatste ijstijd
(Weichselien) raakte dit landschap doorsneden door sneeuwsmeltwaterrivieren. Omdat de
ondergrond permanent bevroren was (permafrost), kon het water op veel plaatsen maar
moeilijk wegzakken.
Door het ontbreken van vegetatie en de aanwezigheid van permafrost konden
erosieprocessen gemakkelijk vat krijgen op het landschap. Zo stroomde tijdens het voorjaar
sneeuwsmeltwater van de stuwwallen naar beneden over ondiep ontdooide hellingen,
waarbij diepe dalen (sneeuwsmeltwaterdalen) werden uitgesleten. De reliëfrijke flanken van
de stuwwallen met de vele (nu) droge dalen zijn in deze periode ontstaan (afbeelding 1).
Afbeelding 1 Erosiedalen
5
De teksten in dit hoofdstuk zijn (deels) ontleend aan de concept-rapportage ‘Bebouwde kommen gemeente
Rheden: Velp, Rheden, De Steeg, Ellecom, Dieren, Spankeren en Laag Soeren - Een inventariserend archeologisch
e
veldonderzoek (verkenning)’, RAAP Archeologisch Adviesbureau, 2004 (1 concept). en de Cultuurhistorische
Gebiedsbeschrijving van de Gemeente Rheden (Gelders Genootschap & RAAP Archeologische Adviesbureau, 2004).
Voor de overige bronnen is een verwijzing als voetnoot opgenomen.
Het geërodeerde materiaal werd voor de mondingen van de uitgesleten dalen afgezet in de
vorm van uitgestrekte daluitspoelingswaaiers. Hierdoor ontstonden aan de voet van de
stuwwalhelling grote gebieden met sneeuwsmeltwaterafzettingen en hellingafzettingen die
zich in afnemende dikte tot aan de rand van het IJsseldal voortzetten. Daarnaast traden in
de zomer in de waterverzadigde bovenlaag verschuivingen op die ertoe leidden dat er een
waterrijke, slibhoudende zand- en grindmassa over de bevroren ondergrond gleed
(solifluctie). Hierdoor trad een sterke vermenging van de bovengrond op en ontstond een
solifluctiedek. Het betreft hoofdzakelijk grof, grindrijk zand dat op enkele plaatsen is
afgedekt door een laag dekzand. In bodemkundig opzicht zijn het meestal mineralogisch
rijke holtpodzolgronden.
Holoceen
In het Holoceen werd het warmer en raakte het gebied bedekt met bos. Ook steeg de
grondwaterspiegel, waardoor kwelwater in de beekdalen en langs de stuwwalranden ging
stromen. Vanwege de dichte begroeiing was er aanvankelijk niet of nauwelijks sprake van
erosie. Vanaf de IJzertijd (circa 800 voor Chr.) werd op grotere schaal bos gekapt, in eerste
instantie om het landbouwareaal te vergroten. Intensief gebruik van woeste gronden en
ontbossingen ten behoeve van de ijzerindustrie leidden in de Late Middeleeuwen en Nieuwe
tijd tot het ontstaan van uitgestrekte zandverstuivingen op de stuwwal. Door de ontbossing
ontstond ook opnieuw erosie langs de hellingen van de stuwwal. Nog steeds vindt bij hevige
neerslag actief erosie plaats. Zelfs in historische tijden was het bij hevige regenval niet
ongebruikelijk dat delen van de dorpen op de daluitspoelingswaaiers werden bedekt met
een dikke laag modder. Door de lange ontstaansgeschiedenis van de daluitspoelingswaaiers
is er een getrapt landschap ontstaan van over elkaar heen gevormde waaier-achtige
afzettingen (lobben) uit verschillende perioden. Vooral de steilere randen aan de voorkant
van de individuele lobben zijn goed te begrenzen met behulp van hoogte- en
hellinggegevens (Afbeelding 2). De aanvoer van erosiemateriaal geschiedde vanuit
verschillende erosiedalen. Deze vormen vaak ook nu nog actieve beekdalen, of zijn slechts
nog als langgerekte dalvormige depressies te herkennen op hoogtelijnenkaarten.
Afbeelding 2
Dekzanden Soerense Broek
(bron: RAAP- Archeologisch
Adviesbureau, 2004)
Het Soerense Broek in het uiterste noordoosten van de gemeente Rheden kan worden
geclassificeerd als een dekzandlandschap. Het gebied vormt het meest zuidelijke deel van
een uitgestrekt dekzandgebied tussen de IJssel en de stuwwal van de oostelijke Veluwe van
Dieren tot Hattem. In het Soerense Broek liggen twee kleine dekzandruggen en -koppen.
Deze hooggelegen gebiedsdelen zijn in hoofdzaak opgebouwd uit jong dekzand, waarin
veldpodzolen zijn ontwikkeld. Een duidelijke dekzandkop ligt midden in het Soerense Broek
tussen de Broekdijk en de Kappersweg. Ten noorden hiervan, op de grens met de gemeente
Brummen, ligt een smalle dekzandrug. In het dekzandlandschap worden drie
landschappelijke eenheden onderscheiden met een eigen archeologische verwachting.
Dekzandruggen en -koppen zijn relatief hooggelegen gebiedsdelen die in hoofdzaak zijn
opgebouwd uit jong dekzand waarin veldpodzolen zijn ontwikkeld. Dekzandwelvingen zijn
gebieden die wat betreft hoogteligging, reliëf en bodemvochtigheid een tussenpositie
innemen in het dekzandlandschap. Het gaat meestal om relatief uitgestrekte en homogene,
zwakgolvende gebieden opgebouwd uit jong dekzand die tot in de 20ste eeuw begroeid
waren met heide. De landschappelijke eenheid van de dekzandvlakten en laagten beslaat het
grootste deel van het Soerense Broek. Het betreft hoofdzakelijk laaggelegen, vlakke en
relatief natte oude dekzanden. In bodemkundig opzicht gaat het om beekeerdgronden. Met
behulp van hoogtegegevens zijn de verschillende deellandschappen goed te onderscheiden.
Het huidige rivierdal van de IJssel ligt in het midden-pleistocene oerstroomdal van de Rijn.
Deze is gevuld met grindrijke afzettingen van vlechtende riviersystemen (Formatie van
Kreftenheye). Ook dekzanden (Formatie van Twente) zijn in dit oerstroomdal afgezet6.
6
Van de Meene, 1977
7
Spek e.a., 1996
Afbeelding 3 Uitsnede uit het Algemene Hoogtebestand Nederland (AHN) van de omgeving van
Dieren en Spankeren. Het gebied vormt een overgang van het hoger gelegen
stuwwallenlandschap naar het lager gelegen rivierenlandschap. Op de stuwwal zijn de
ingesleten erosiedalen te onderscheiden. De invloed van de rivier op de verschijningsvorm van
het landschap is eveneens zichtbaar. Nabij de huidige loop bevinden zich strangen, geulen en
rillen.
IJssel
8
Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling RIZA, z.j.
Afbeelding 4 In de jaren ’50-’70 van de twintigste eeuw is de loop van de IJssel in de gemeente
Rheden door kanalisatie ingrijpend veranderd (Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en
Afvalwaterbehandeling RIZA: afleiden of opruimen - de strijd om de beste aanpak tegen
rivierbederf, Den Haag, z.j.)
strangen
De IJssel is een meanderende rivier. Dat wil zeggen dat de rivier “kronkelde” en zijn loop
steeds verlegde. Door natuurlijke oorzaken (het meanderen) en door ingrijpen van de mens
werden rivierarmen afgesneden.
Strangen zijn dode, waterdragende rivierarmen. In de waarden zijn verschillende oude
IJsselstrangen in het landschap herkenbaar. Bij Rheden bevindt zich ‘De Laak’, bij Ellecom en
Dieren de ‘Lamme IJssel’ en Dierensche Hank.
fossiele rivierarm
geulrestanten
Tegenwoordig loopt de IJssel keurig door een bed. Vroeger was dat anders: er waren,
behalve de hoofdgeul, talloze nevengeulen. Gedeeltelijk waren dat oude hoofdarmen, die
door dichtslibbing gedeeltelijk dicht waren gegroeid. Maar ook ‘natuurlijke’ nevengeulen
kwamen voor. De eilanden tussen twee geulen werden “middelwaard” (of “middenwaard”)
genoemd. Een goed voorbeeld is de Loenensche Middelwaard. In het landschap is nog
zichtbaar dat deze waard wordt omgeven door de loop van de IJssel en een nevengeul (de
Lamme IJssel is een restant van deze geul). De nevengeulen verlandden in de loop der tijd
door aanslibbing. Ook werden nevengeulen afgesneden en gedempt. Vaak zijn ze in het
landschap echter nog als laagte herkenbaar. De geulrestanten zijn overgenomen van de
Archeologische Verwachtingskaart9 van de gemeente Rheden.
9
Gelders Genootschap & RAAP Archeologisch Adviesbureau, 2004
10
Berendsen, 1996, pp. 185-187
droogdalen
enkeerdgronden en stuifzanden
In de loop van de 17de en 18de trad een sterke verschraling van de heide op door een
intensiever gebruik. Als gevolg van intensief plaggensteken en overbeweiding ontstonden
grote arealen stuifzanden. Met name de droogste plekken op de heidevelden waren
stuifgevoelig. Stuifzandruggen herinneren aan de verplaatsing van het zand; ter plekke van
vegetatie of een vochtige ondergrond hoopte het zand zich op. De stuifzanden zijn in de
19de en 20ste eeuw grotendeels gefixeerd door de aanplant van naaldbossen. Desondanks
11
Op de kaart ‘Natuurlijk landschap’ zijn de droogdalen duidelijk zichtbaar
12
J.A. Hendrikx, 1998
13
J.A.J. Vervloet, 1991
14
Stiboka, 1979/ Stiboka,1985a
resten nog enkele stuifzandvlaktes, zoals het Rozendaalse Zand en kleine verstuivingen op
Herikhuizerveld nabij de Koepelberg en de Tafelberg.
Stuifzand
Uit een reisverslag uit 1923 blijkt dat stof in de Veluwezoom destijds tot overlast
leidde, met name ook voor het opkomende toerisme:
‘De Veluwezoom, vooral het Oostelijk gedeelte, heeft geducht last van deze voor
de bevordering van het vreemdelingenverkeer zoo gevreesde bezoeking, waarvoor
men niet zoo dadelijk een verklaring zou zoeken in de geologische gesteldheid van
den bodem. En toch moeten deze - naar men aanneemt - voor een goed deel de
hinderlijke stofwolken verklaren, die na eenige dagen droogte ook buiten de
groote verkeerswegen bij eenigen wind spoedig opdwarrelen.
3 BEWONINGSGESCHIEDENIS
3.1 Steentijd
Jagers en verzamelaars
De Veluwe is een streek met een langdurige bewoningsgeschiedenis. De oudste
archeologische vondsten van de Veluwe dateren uit de Oude Steentijd. Ze zijn afkomstig van
jagende en verzamelende groepjes Neanderthalers die in het Midden Paleolithicum
(300.000-35.000 jaar geleden) in het gebied rondtrokken. Het gaat vrijwel uitsluitend om
vuurstenen artefacten zoals vuistbijlen en afslagen. Nabij de Posbank is een vuurstenen
artefact gevonden dat mogelijk uit het Midden Paleolithicum dateert15.
Vervolgens werden onze streken in de koudste perioden gedurende tienduizenden jaren niet
bewoond. Pas in het Laat Paleolithicum (ongeveer 13.000-10.000 jaar geleden) werden onze
streken tijdens warmere klimaatsfasen weer door mensen bezocht en bewoond. Omstreeks
8800 voor Chr. maakte als gevolg van de klimaatsverandering de open steppe- en
toendravegetatie uit de ijstijd geleidelijk plaats voor een gesloten loofbos. Typische toendra-
en steppedieren (zoals het rendier) trokken weg en dieren met een voorkeur voor een meer
bosrijke omgeving (oeros, wilde zwijn, eland, etc.) namen hun plaats in. In het Mesolithicum
(8800 -4900 voor Chr.) leefde de toenmalige bevolking van de jacht, visvangst en het
verzamelen van eetbare planten, knollen, vruchten, etc.
Landbouw en veeteelt
De oudste eenduidige archeologische vondsten uit de gemeente Rheden dateren uit deze
periode. Ze zijn afkomstig uit het Rozendaalse Zand en uit het Soerense Broek. Vanaf deze
tijd ontstaan (semi-)permanente nederzettingen in het gebied. Hoe de overgang naar een
economie gebaseerd op landbouw en veeteelt op de Veluwe precies in zijn werk is gegaan, is
onbekend. Uit onderzoek elders in Nederland is wel al duidelijk geworden dat er sprake was
van een lange overgangsperiode, waarin jagen en verzamelen, naast landbouw en veeteelt
nog geruime tijd een belangrijk onderdeel van de voedseleconomie vormden. Binnen de
gemeente Rheden is uit de omgeving van de Posbank één vuurstenen artefact bekend dat
vermoedelijk uit deze overgangsperiode dateert. Het betreft de losse vondst van een
vuurstenen kling van Zuid-Limburgse vuursteen uit de eerste helft van het Midden
Neolithicum (4200-3400 voor Chr.) In de tweede helft van het Midden Neolithicum (3400-
2900 voor Chr.) werden de zandgronden van Noord-Nederland bewoond door boeren van
de Trechterbekercultuur (hunebedbouwers) Hoewel de mensen van de Trechterbekercultuur
op verschillende plaatsen op de Veluwe hun sporen hebben achtergelaten, zijn vindplaatsen
van de cultuur op de zuidelijk Veluwe nog schaars. Het kan niet geheel worden uitgesloten
dat in de toekomst in dit gebied (eveneens) vindplaatsen ontdekt worden van de
Vlaardingencultuur die in het nabije rivierengebied een grote verspreiding kent. Hoe dan
ook, uit de gemeente Rheden zijn vooralsnog geen eenduidige vondsten bekend die inzicht
verschaffen in de aard en de verspreiding van de bewoning in het Midden Neolithicum.
In het Laat Neolithicum (2900-200 voor Chr.) lijkt de bewoning op de Veluwe sterk toe te
nemen. Er zijn op de Veluwe grote aantallen nederzettingen, begraafplaatsen (grafheuvels
en vlakgraven) en vele losse vondsten bekend (A.H. 117-20 Neolithische bijl). Uit
verspreiding van deze vindplaatsen blijkt dat in deze periode vooral de lichte, eenvoudig te
15
ROB-code: CAA-code 40BN-12; ARCHIS-waarnemingsnummer 3700; coördinaten 198.630/449.100 (uit; RAAP
Archeologisch Adviesbureau, 2004)
Goudschatten
In 1715 werd in Velp een grote goudschat uit het midden van de vijfde eeuw gevonden. Vier
munten en twee muntenmedaillons van deze schat zijn door de Nijmeegse jurist en
oudheidkundige Johannes In de Betouw (1732-1820) opgetekend (afbeelding 11a) Een deel
van de goudschat die in 1751 werd gevonden bevindt zich thans in het Rijksmuseum voor
Oudheden in Leiden. Het betreft twee tot medaillons verwerkte penningen, die omstreeks
425 in Ravenna geslagen zijn. Oorspronkelijk omvatte de goudschat naast deze twee
penningen ook een groot aantal gouden munten, armbanden, halsringen en een gouden
ketting. Alleen de muntsieraden zijn bewaard gebleven.16 Op grond van deze vondsten wordt
vermoed dat Velp in de laat-Romeinse tijd de woonplaats was van een rijk Germaans
stamhoofd of een regionale leider. Helaas is de bijbehorende nederzetting tot op heden
onbekend.
Afbeelding 11a Vier munten en twee muntenmedaillons uit het midden van de vijfde eeuw, in
1715 gevonden in Velp. Afbeelding in: W. Pleyte, Nederlandsche Oudheden van de vroegste
tijden tot Karel den Groote, Leiden 1877, II, Gelderland, Pl. VI. Foto: Museum Het Valkhof
Nijmegen. Bron: www.STILUS.nl
In 1851 is in Velp een vijfde-eeuwse goudschat gevonden, bestaande uit acht gouden
halsringen en drie gouden vingerringen. Enkele jaren later is de goudschat verkocht aan het
Museum für Vor- und Frühgeschichte in Berlijn. Na confiscatie in 1945 lagen de
vroegmiddeleeuwse kostbaarheden decennialang verstopt in een Russisch museumdepot.
Tegenwoordig wordt de goudschat van Velp tentoongesteld in het Puskin Museum in
Moskou.
16
(http:// www.cultuurwijzer.nl)
Drususgracht
Bij gebrek aan een goed wegenstelsel was transport over water een waardevol alternatief. De
gracht was van groot militair-strategisch belang. De verbinding maakte het namelijk mogelijk om
via de rivieren en het Flevomeer de Noordduitse kust te bereiken. Langs de gecreëerde waterweg
kon Drusus met zijn vloot naar het noorden. De Romeinse marine kon op deze wijze worden
ingezet om de plaatselijke Germanen er onder te krijgen.18
De gracht zou dus in de uiterwaarden bij Rheden gelegen kunnen hebben. Hier bevond zich ten
tijde van Drusus een oude restgeul die alleen bij hoge waterstanden in de Rijn gevoed werd.
Waarschijnlijk hebben Romeinse legionairs behoorlijk staan graven om het grachtproject te laten
slagen, dus voordat de oever van de Rijn werd doorgestoken. Minstens zo zeker is dat het
stromende water daarna het meeste graafwerk deed. Van de gracht is in het huidige landschap
niets meer terug te vinden. Het meanderen van de gegraven riviertak heeft ervoor gezorgd dat
alle eventuele sporen van de oorspronkelijke Drususgracht zijn uitgewist. De exacte plek van de
gracht is dan ook tot op de dag van vandaag onbekend.
17
zie onder andere S.G. van Dockum & E.J. van Ginkel, 1993
18
M. Hegener, 2003-1
3.4 Middeleeuwen
Landbouw op de stuwwal
In de Vroege-Middeleeuwen was de agrarische bedrijfsvoering bosgericht. Het
landbouwsysteem duidt men wel aan als het ‘Waldviehbauerntum’; de begrazing door het
vee vond plaats in bosweiden, op open plekken in het bos. Veel vroegere nederzettingen
bevonden zich op de hogere delen van het landschap, nabij de meest noodzakelijke
hulpbronnen die het bos kon verschaffen. Kleine arealen akkerbouwland werden aangelegd
op plekken waar het gemengde wintereiken-beukenbos ten volste tot ontplooiing was
gekomen, dit in verband met de vruchtbaarheid van de aanwezige podzolgronden. Deze
gronden bestaan uit oude dekzanden met een gelaagdheid van afwisselend uiterst fijn sterk
19
Blommensteijn e.a., 1977
lemig en iets grovere zandbanen. Onder invloed van het water zijn mineralen uit de
humusrijke bovenlaag, ontstaan door de aanwezigheid van vegetatie, in de zandbodem
doorgedrongen. Kenmerkend voor de podzolgronden is dan ook een uitgespoelde lichte laag
onder de humusrijke bovenlaag en een donkere harde inspoelingslaag.
20
J.A.J. Vervloet, 1991
Grootgrondbezit en nijverheid
Vanaf de Late-Middeleeuwen kwam een groot deel van de woeste gronden in het
stuwwallandschap in bezit van grootgrondbezitters die er bossen aanplantten en
jachtgebieden creëerden. Over het verdwijnen van nederzettingen op de stuwwal is in de
gemeente Rheden niets bekend. De belangrijkste ontwikkelingen vonden plaats in het lager
gelegen overgangsgebied en in het IJsseldal. Naast de agrarische nederzettingen bevond
zich in dit gebied een groot aantal adellijke huizen waarvan een deel uit de Late
Middeleeuwen en een deel uit de Nieuwe tijd (1500 na Chr. tot heden) dateren. Middachten,
Overhagen, De Gelderse Toren en (mogelijk) Biljoen zijn van oorsprong verdedigbare
kastelen uit de Late Middeleeuwen of van kort daarna. De overige huizen zijn
buitenplaatsen en dateren hoofdzakelijk uit de Nieuwe tijd. Ze werden voor een deel
bewoond door lokale ambtsjonkers die een grote rol speelden in het lokale en regionale
bestuur. Vermeldenswaardig zijn verder de vele voormalige watermolens waarvan een deel,
voornamelijk koren- en oliemolens, uit de Late Middeleeuwen stamt. Daarnaast bevonden
zich in de gemeente Rheden verscheidene papiermolens die in verband staan met de
opkomst van de papierindustrie in de 17de en 18de eeuw. In de loop van de Late
Middeleeuwen en Nieuwe tijd neemt het aantal boerderijen sterk toe. Dit is enerzijds een
gevolg van de ontginning van de woeste gronden, bijvoorbeeld in het IJsseldal, en
anderzijds van een voortdurende splitsing van grote boerderijen in verscheidene kleine
erven.
Markegenootschappen
In de Late Middeleeuwen nam de druk op de grond zodanig toe, dat tot reglementering van
het gebruik van gezamenlijk geëxploiteerde gronden moest worden overgegaan. De
collectieve gronden bestonden uit woeste gebieden (heiden, moerassen, bossen en
weilanden). De gemeenschappelijke weidegronden werden schaarweiden genoemd. In
Rheden lag deze schaarweide bij de Laak21, in de ‘Rhedensche Laag’. De gemeenschappelijke
heide- en bosgebieden speelden een belangrijke rol binnen de agrarische bedrijfsvoering.
Veel van de heide- en grasplaggen die men door de mest mengde werden namelijk in
gemeenschappelijk gebied gestoken. Omdat de behoefte groot was en de hoeveelheden
beperkt, werd het afplaggen aan strikte regels verbonden. Evenmin was men vrij in het
aantal schapen of runderen dat in bos of heide zijn kostje bij elkaar zocht. Ten behoeve van
deze reglementering en het toezicht op het nakomen daarvan richtte men organisaties op.
In de oostelijke zandgronden werden de regels afgedwongen door de zogenaamde marken.
In het woord marke, dat grens betekent, komt de functie - de afbakening van rechten en
plichten - tot uitdrukking.22 Het ontstaan van de marken, waarvan de oudsten uit de 13de
eeuw dateren, leidde onder andere tot een afbakening van de invloedssferen van de
boerengemeenschappen. De rechten op de gemeenschappelijke grond waren gekoppeld aan
de omvang van het eigen grondbezit van de boer, zijn erf. Op de Veluwe wordt een
rechthebbende in een mark een markegenoot, boer, buur of geërfde (iemand met een erf)
genoemd.23
21
A. Kolkman, 1991
22
J.A.J. Vervloet, 1991
23
R. van der Kroef, 2004
24
R. van der Kroef, 2004
4 HISTORISCH-RUIMTELIJKE STRUCTUUR
De ruimtelijke hoofdstructuur van de Veluwezoom bestaat uit lijnen parallel aan het
stuwwallencomplex en lijnen daar loodrecht op. Parallel aan de stuwwallen liggen onder
meer de IJssel, de straatweg Arnhem-Zutphen, Rijksweg 348 en de spoorweg Arnhem-
Zutphen. Langs de noordoostelijke flank liggen de Harderwijkerweg, de spoorlijn Dieren-
Apeldoorn en het Apeldoorns Kanaal. De nederzettingen zijn ontstaan aan de voet van de
stuwwal op die plaatsen waar puinwaaiers uit de erosiedalen zijn neergeslagen. Door de
erosiedalen stromen smalle beken of sprengen, zoals de Beekhuizense Beek, de Rozendaalse
Beek en de Soerense Beek. Vanaf de voormalige agrarische erven langs de puinwaaiers
voeren oude schaapsdriften omhoog naar de heidegebieden.
woeste gronden
De hogere gebieden bestaan vooral uit ruige bos- en heidegebieden. Hierin zijn slechts
enkele agrarische en toeristische enclaves aanwezig. De hoogste delen zijn de Tafelberg
(103,9 meter) en de Zijpenberg (106,2 meter). In het middeleeuwse landbouwkundige
systeem waren deze zogenaamde woeste gronden onontbeerlijk voor het voortbestaan van
de nederzettingen langs de Veluwezoom. Uit de naamgeving is nog af te lezen tot welke
dorpen of marken de woeste gebieden behoorden, zoals het Worth-Rhedense Zand. De
verbinding met de lager gelegen boerderijen bestond uit schaapsdriften, waarvan nog een
groot aantal in het landschap is terug te vinden. Langs deze schaapsdriften werden
plaatselijk smalle stroken grond in cultuur gebracht. De schaapsdriften voerden langs
schaapskooien en enkele al ruim voor 1800 in cultuur gebrachte eilandjes als Herikhuizen,
de Lappendeken en de Carolinahoeve. Herikhuizen is van middeleeuwse oorsprong.
landbouwenclaves
Aan de rand van de Veluwezoom bevinden zich nog verscheidene restanten van
landbouwgebieden die vanouds temidden van de bossen en woeste gronden waren gelegen.
In sommige gevallen gaat het om een kleine areaal dat in gebruik was bij enkele
keuterboeren, in andere gevallen gaat het om de akkerbouwgronden van een boerderij
behorende bij een adellijk huis. Deze landbouwenclaves vormen een wezenlijk onderdeel van
de historisch ruimtelijke structuur van het gebied. Voorbeelden van landbouwenclaves zijn:
het bouwlandcomplex bij Carolinahoeve, Herikhuizen, Imbosch, Terlet, Rhedense- en Steegse
Rouwenberg (Lappendeken), het bouwlandencomplex bij Zijpenberg, etc.
bossen op de stuwwal
Ook sommige bossen zijn al van zeer oude datum. Dit geldt in ieder geval voor delen van de
bossen gelegen ten oosten van de Rheder- en Worth-Rheder heide, waaronder de Onzalige
Bosschen, de Middachter Bosschen en de Essop. Deze (oer)oude bossen behoorden vroeger
tot de markegronden en bestonden voornamelijk uit eiken (opgaand en hakhout), beuken en
in mindere mate berken. Vanaf de tweede helft van de 17de eeuw werd in toenemende mate
bos aangeplant, aanvankelijk met name ten behoeve van de jacht van de grote kasteelheren
op Rozendaal, Middachten en de Hof te Dieren. Het aanplanten van nieuwe bossen
gebeurde vervolgens ook op grote schaal vanaf de tweede helft van de 19de eeuw, na de
markeverdelingen. In de loop der eeuwen is het onderscheid tussen de oude bossen en later
aangeplante bossen minder duidelijk geworden. De jongere bossen werden ontsloten door
padenstelsels, soms in opmerkelijke patronen zoals rond de Carolinaberg (stervormig) en de
jachtgebieden
Jagen was vanouds het privilege van de adel. In 1798 werd een einde gemaakt aan de
heerlijke jachtrechten: “Alle burgers hebben, ten allen tijden, het regt, om met uitsluiting
van anderen, op hunnen eigen of gebruikten gronden te jagen, te vogelen en te visschen”.
In 1814 herstelde Koning Willem I het heerlijke jachtrecht in ere. Met de jachtwet van 1923
werd dit recht uiteindelijk afgeschaft.25 Aan het jachtgebied van de Hof te Dieren
herinneren nog enkele oude jachtpalen, die vroeger de grenzen van dit jachtgebied
markeerden. De jachtpalen dateren uit de 19de eeuw, toen een afbakeningsplicht
voortvloeide uit de wetgeving van 1814. Ter ontsluiting van de jachtgebieden werden
zogenaamde jachtwegen aangelegd. Het meest bekend zijn de zogenaamde Koningswegen,
aangelegd in de tweede helft van de 17de eeuw in opdracht van Stadhouder-Koning Willem
III, die de verschillende door hem gestichte jachthuizen door middel van deze langgerekte,
kaarsrechte wegen liet verbinden. Van de Koningsweg die het jachtslot te Dieren moest
verbinden met het jachthuis te Ginkel onder Ede, is het tracé grotendeels bewaard gebleven,
waaronder de huidige Koningsweg ten noorden van Arnhem. Op sommige plaatsen zijn nog
oude wildwallen terug te vinden, die het wild moesten weren van de in cultuur gebrachte
gronden. Een wildwal of wildgraaf bestond uit een greppel met daarlangs een aarden wal,
waarop een dichte beplanting was aangebracht van doornige struiken, dan wel een houten
staketsel. Langs de Oude Arnhemseweg zijn er nog enkele te vinden.
De Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten wist door verschillende aankopen een
belangrijk deel van het vroegere wildpark van de Prinsen van Oranje tot Nationaal Park te
maken. De basis voor dit Nationale park Veluwezoom werd gelegd in 1911 met de aankoop
van het goed Hagenau.
begrenzing
In de overgangszone tussen de bossen en de heide op de stuwwal en het rivierdal van de
IJssel liggen de oude landbouwgronden (enken), de oude boerderijen, de dorpen, de
landgoederen, parkbossen en de oude wegen. Deze zone wordt globaal begrensd door de
steilrand langs het rivierdal (Laak, Molenbeek) en de Oude Arnhemseweg in het noorden. De
zone heeft een wisselende breedte. Bij De Steeg en de Hof te Dieren raakt de voet van de
stuwwal bijna het rivierdal en is er nauwelijks een overgangszone, terwijl bij Velp, Rheden
en Middachten de zone vrij breed is.
de zeven dorpen
In de overgangszone liggen de dorpen Velp, Rheden, De Steeg, Ellecom, Dieren en
Spankeren. Het dorp Laag Soeren ligt aan een door smeltwater en beekwater uitgeslepen
dal, maar was in het midden van de 19de eeuw slechts een buurschap. De ruimtelijke
ontwikkeling van de dorpen in de gemeente Rheden kwam in de loop van de 19de eeuw in
een stroomversnelling, onder meer als gevolg van de vestiging van welgestelden en het
opkomende toerisme. De ruimtelijke verschijningsvorm van de dorpen wordt dan ook in
belangrijke mate medebepaald door de ontwikkelingen in de 19de en vroege 20ste eeuw.
25
http://www.natuurcijfers.nl/kronieken
oude wegen
De belangrijkste verbindingen over land zijn al eeuwenoud. Voorbeelden zijn de (oude) route
tussen Arnhem en Zutphen (Boerenweg en Oude Arnhemseweg) en de weg van Doesburg
naar Harderwijk, die via Dieren en Laag Soeren liep (nu Hoflaan-Harderwijkerweg). De
straatweg Arnhem-Zutphen, verderop kortweg de straatweg genoemd, verbindt de
belangrijkste kernen van de gemeente Rheden. De weg, zoals wij die nu kennen, is kort na
1820 aangelegd in het kader van het rijkswegenplan van koning Willem I. In de praktijk
betekende deze aanleg vooral een aanmerkelijke verbetering en verharding van reeds
bestaande routes. Om de aanleg en het onderhoud te kunnen financieren werd tol geheven,
waartoe aan de straatweg enkele tolhuizen werden gebouwd.
Vanuit een kronkelende landweg is in de loop der eeuwen door verbredingen en
bochtafsnijdingen de huidige doorgaande straatweg ontstaan. Ter hoogte van Middachten
voert de straatweg door de Middachterallee, een onderdeel van het lanenpatroon van het
landgoed. De laatste bochtafsnijding dateert uit de naoorlogse periode: de Burgemeester De
Bruinweg te Dieren.26 Alle oude dorpskernen -bevinden zich nu ten zuiden van de straatweg.
Vooral in de 19de eeuw ontstond op verschillende plaatsen bebouwing langs deze weg. Het
sterkst is dit te zien in Velp, De Steeg en Dieren-Zuid, waar de straatweg transformeerde tot
de hoofdstraat van het dorp. In Ellecom ontstond wel bebouwing langs de straatweg, maar
bleef het zwaartepunt ten zuiden van de weg liggen. In Rheden ontstond pas vanaf de jaren
’30 van de 20ste eeuw enige lintbebouwing langs de zuidzijde van de weg. Het huidige beeld
van de straatweg is bijzonder waardevol. De straatweg vormt als het ware het koord,
waarmee het historische kralensnoer langs de oostelijke Veluwezoom aan elkaar is geregen.
De karakteristiek van de bebouwing langs de straatweg27 zet zich voort in de gemeenten
Arnhem en Brummen. Waardevol is de bebouwing ter hoogte van de dorpen. Langs oudere
wegen zijn verscheidene villa’s, hotels en pensions uit het einde van de 19de eeuw gesitueerd.
Vooral de aanleg van de spoorweg aan het einde van de 19de eeuw en de opkomst van het
toerisme aan het begin van de twintigste eeuw hebben ervoor gezorgd dat deze
bebouwingstypologieën thans in belangrijke mate het beeld van de verschillende dorpen
van de gemeente Rheden bepaalt.
Een ander typerend element rondom de dorpen zijn de buitenplaatsen met hun
karakteristieke aanleg, veelal daterend uit de 18de en 19de eeuw. Bijzonder is ook de overgang
tussen hoog en laag; de beboste stuwwal en de weidse blikken in de IJsselvallei. Ook in de
begeleiding door groen zijn er waardevolle contrasten; de rechte allee met als hoogtepunt
de historische Middachterallee en, als tegenhanger, slingerende lanen over de open enk.
Parallel aan de huidige straatweg liggen andere oude routes. Veel oude nederzettingen
liggen ten zuiden van de straatweg: zoals de oude kernen van Velp (rond de kerktoren van
de Oude Jan), Rheden, Ellecom en Dieren (Dieren-Zuid), alsmede de kastelen Biljoen,
Middachten en Hof te Dieren. Tussen De Steeg en Ellecom is de Boerenweg met zijn oude
boerderijen nog het tastbare overblijfsel van zo’n oude route. Deze weg vormde de
verbinding tussen Middachten, Avegoor en de kerk van Ellecom. Tussen de oude kernen van
Spankeren en Leuvenheim liep een verbinding ten noorden van de huidige Spankerenseweg
- deze weg vormde de verbinding tussen de Gelderse Toren en de kerk van Spankeren - en
vermoedelijk was dit bij de Oude Arnhemseweg te Ellecom ook het geval. De Oude
Arnhemseweg vormt tevens een oude eigendomsgrens, hetgeen nog te zien is aan de
wildwallen langs de weg en de zogenaamde Duivelssteen.
relatie tussen de hoogteligging en het ruimtelijk patroon
26
Er zijn op dit moment plannen om dit gedeelte sterk te wijzigen
27
De aanleg van de straatweg is begonnen in Arnhem
De overgang van hoog naar laag vormde een gunstige voorwaarde voor het ontstaan van
agrarische nederzettingen. Men kon van verschillende landschapstypen profiteren. Naast de
lijnen, die de hoogtelijnen volgen zijn ook de lijnen van laag naar hoog karakteristiek voor
de Veluwezoom. Men kan denken aan de voormalige markegrenzen, beken, sprengen,
schaapsdriften en jachtwegen. Deze lijnen heuvelopwaarts worden vaak ondersteund door
bebouwing of monumentale laanbeplanting. Enkele voorbeelden zijn: Lange Juffer,
Hofstetterlaan, Eikenlaan, Laan van Middachten, Diepesteeg, Lentsesteeg,
Snippendaalseweg, Massenweg-Heuvenseweg, Groenestraat-Schietbergseweg, Pinkelseweg-
Valkenbergseweg, Rozenbos-Holleweg, de lanen van Biljoen en de Beekhuizenseweg. De
oude schaapsdriften kruisen de huidige straatweg en eindigen iets zuidelijker, veelal bij
(voormalige) oude boerderijen. Een goed voorbeeld van een schaapsdrift is de Schotweg, die
vanaf boerderij de Wolfskuil naar de hoger gelegen gronden op de stuwwal loopt.
De kleur van …
Het was vroeger gebruikelijk om de luiken van huizen en boerderijen, die in eigendom waren van
een landgoed, te schilderen in de kleuren van dat landgoed. Zo zijn alle gebouwen die behoren tot
het landgoed Middachten te herkennen aan de rood-wit geschilderde luiken; rood en wit zijn de
kleuren van het wapen van het huis Van Middachten. De kleuren van het landgoed De Gelderse
Toren zijn groen-geel.
begrenzing
Het gebied grenzende aan de rivier de IJssel is laag, relatief nat en open. Dit is het rivierdal,
dat vroeger regelmatig geheel onder water liep. De grens met het landschap van
landgoederen en nederzettingen is te herkennen aan de doorlopende steilrand, die goed is
te zien bij Ellecom. Langs de steilrand ligt vaak een watergang, zoals de Laak bij Rheden en
de van de Ruitersbeek afgesplitste Molenbeek - aangelegd ter aandrijving van de
watermolen van het Hof te Dieren - tussen De Steeg en Dieren. Ook wordt de rand
geaccentueerd door beplanting, zoals knotwilgen. Bij Dieren en De Steeg is het dal zeer
smal; de IJssel stroomt er vlak langs het dorp. De Veerstoep in Dieren-Zuid is een markant
punt aan de rivier. Overigens staat de meeste bebouwing vanouds met de achterzijde naar
de rivier. Aan de rand van het rivierdal liggen ook de oude kastelen en landgoederen als
Geldersche Toren, Hof te Dieren, Avegoor, Middachten, Kruishorst, Biljoen en Overhagen.
Broekgronden en uiterwaarden
Het rivierdal kan in grote lijnen worden ingedeeld in twee zones: aan de noordzijde de
broekgronden en direct langs de IJssel de uiterwaarden. Ten zuiden van Ellecom zijn de
overgangen in het landschap goed te zien wanneer men de Eikenstraat naar het zuiden toe
volgt. Voorbij het Fazantenbos beginnen de broeklanden van het Ellecomse Broek. De A348
is dwars door de broekgronden aangelegd; de oude verkavelingslijnen liggen haaks op de
snelweg. Alvorens in de uiterwaarden te komen kruist men de Ruitersbeek, die van het
Fazantenbos de uiterwaarden in loopt. De broeklanden worden gekenmerkt door een
relatief fijnmazig en rechtlijnig patroon van sloten en beekjes. De agrarische bebouwing van
de nederzettingsrand heeft vaak een directe relatie met het broek. Behalve het Ellecomse
Broek is er het Soerense Broek in het oosten en liggen er in het westen van de gemeente het
Velper Broek en het Worth-Rhedense Broek. Het stedelijk gebied rond Arnhem en Velp
strekt zich uit over een deel van het oorspronkelijke Velperbroek.
Direct langs de rivier liggen de uiterwaarden. De breedte verschilt sterk: bij Velp en
Middachten zijn de uiterwaarden relatief breed en tussen Rheden en De Steeg juist zeer
smal. In het westen van de gemeente vormen de uiterwaarden een vrij langgerekte,
aaneengesloten zone, terwijl in het oosten tussen de grote meanders van de IJssel grotere
meer op zichzelf staande waarden zijn ontstaan. De waarden zijn over het algemeen vrij
open en kennen een grillig en grofmazig patroon. In dit patroon komen oeverwallen,
stroomruggen, oude rivierlopen en komgronden voor. De bebouwing ligt meestal op pollen
(kunstmatige ophogingen), die solitair in het gebied liggen. Op een stroomrug of oeverwal
in de Havikerwaard en Beimerwaard staat een aantal boerderijen (Kleine Nap) die samen
met de erfbeplantingen een aardig ensemble vormen in het open gebied. Buiten het huidige
grondgebied van de gemeente liggen eveneens grote uiterwaarden, zoals de Fraterwaard en
het Rhederlaag (thans ingericht als recreatieplan).
28
Het veerhuis aan de Lathumse Veerweg 5 is tegenwoordig in gebruik als boerderij. Het pand is in het kader van
de MIP-rapportage geïnventariseerd (code: GMGRH130725) en is inmiddels aangewezen als Rijksmonument
Laag Soeren bestaat vermoedelijk als sinds de 11de eeuw als buurtschap. Het is ontstaan
nabij de kruising van de Soerense beek en de weg Doesburg-Harderwijk, als een kleine
ontginning temidden van heide en moeras. De oudste bebouwing ligt vooral rond de
Soerense Enk. In de ontwikkeling van de nederzetting speelde de Soerense beek pas een
prominente rol vanaf het einde van de 18de eeuw, nadat de korenmolen en de papiermolens
waren gebouwd. Laag Soeren heeft vanouds een sterke functionele en bestuurlijke relatie
met Spankeren, waar bijvoorbeeld de Soerenaren ter kerke gingen. De beide buurtschappen
vielen lange tijd onder één markebestuur.
De nederzetting Laag Soeren had lange tijd geen echte kern, maar bestond uit een aantal
verspreid liggende boerderijen. Het van oorsprong agrarische dorp ontwikkelde zich als
wegdorp langs de Harderwijkerweg en de aftakking daarvan naar Eerbeek.
29
Gelders Genootschap, 1992
kan worden gebouwd. De tuin, die enige jaren geleden nog een verwilderd uiterlijk had,
wordt opnieuw aangelegd, waarbij het oorspronkelijke19de-eeuwse parkontwerp voor als
uitgangspunt dient.30 Ook Soeria is inmiddels gerestaureerd. In het complex, dat zal bestaan
uit Soeria en nog te realiseren nieuwbouw, zullen in de toekomst 51 appartementen
ondergebracht zijn.
Afbeelding 18 Station Laag Soeren werd in 1886 gebouwd naar een ontwerp van K.H. van
Brederode. De Nederlandse spoorwegarchitectuur kenmerkt zich grotendeels door het bouwen in
diverse typen. Het station Laag Soeren was van het type KNLS 1e klasse: het gebouw had een
hoog middeldeel met twee korte vleugels die 1,5 verdieping hoog zijn. De voor- en achtergevel
zijn identiek. Het gebouw werd in 1970 gesloopt.
In de 19de eeuw vond een aantal ingrepen plaats in de ruimtelijke structuur van Laag Soeren.
Oostelijk van de nederzetting werden min of meer naast elkaar de spoorlijn Apeldoorn-
Dieren aangelegd en het kanaal Apeldoorn-Dieren gegraven. Het Soerense broek werd
hierdoor gescheiden van de oude nederzetting. Een andere belangrijke verandering betrof
de verdeling van de marke in 1844. De gronden die gemeenschappelijk bezit waren van de
markegenoten, kwamen vanaf dat moment in particuliere handen. Het Soerense broek, dan
nog een moerassig gebied, werd ontgonnen volgens een rechtlijnig patroon. De ruimtelijk
verbinding met de oude spil van Laag Soeren veranderde. In het verlengde van de
Badhuislaan liep de weg naar het station van Laag Soeren. De Broekdijk liep dus niet langer
recht op het huis aan. Nabij dit station lag tevens een brug over het kanaal, waarop de
Broekdijk, de ontginningsas van het Soerense broek, aansloot. Het "Huis Laag Soeren" was
nog wel zichtbaar vanaf de brug. Nabij het station aan het begin van de Badhuislaan
verrezen enige vrijstaande villa-achtige woonhuizen, die vanuit de richting spoor/ kanaal en
Soerense broek het begin van de nederzetting Laag Soeren aangaven.
Sinds de 19de eeuw drukte ook het toerisme een belangrijk stempel op Laag Soeren.
Wederom werd het initiatief genomen vanuit het landhuis en werd de Soerense beek
30
De parkaanleg van Huis Laag Soeren staat inmiddels op de gemeentelijke monumentenlijst
aangegrepen, nu als bron van "geneeskrachtig" water. Door Jut van Breukelerwaard werd de
eerste hydrotherapeutische inrichting van Nederland gerealiseerd: Bethesda, gelegen aan de
Badhuislaan (het huidige Soeria). Deze instelling, die tot de Tweede Wereldoorlog als
zodanig heeft gefunctioneerd, had moeten uitgroeien tot een waar kurort ten zuiden van
Soeria, dat met de achterzijde naar de Badhuislaan was gekeerd. Hiermee samen hangt de
aanleg van nieuwe lanen als de Priesnitzlaan, de Professor Stokvislaan, de Schaapsallee en
de Jut van Breukelerwaardlaan. Een aantal lanen loopt dood op het private terrein aan de
zuidzijde van het pand. Het zogenaamde "Torentje van Jut" in het bos aan de rand van de
Soerense enk had het middelpunt moeten worden van de nieuwe kern Laag Soeren (als
Kuuroord) die Jut van Breukelerwaard wilde stichten. Het Priesnitzmonument, dat midden
op de Soerense enk werd opgericht, is vernoemd naar de Duitse geleerde op wiens
gedachten het kuuroordconcept is gebaseerd. Naast Priesnitz is het monument opgedragen
aan drie andere geleerden.
De hedendaagse uitingen van het toerisme gaan geen echte relatie aan met de historisch
gegroeide ruimtelijke structuur. Langs de zuidrand van de Soerense enk en langs de
dorpsrand zijn deze functies wel zichtbaar, maar van een bijdrage aan het beeld is geen
sprake. De overige recreatieve functies liggen verscholen in het bos.
Hoewel Laag Soeren dus reeds lang bestaat is de huidige dorpskern van recentere datum.
Deze dorpskern is ontstaan uit de geleidelijke verdichting van lintbebouwing langs de
Harderwijkerweg en enkele zijwegen. Deze ontwikkeling vond plaats ten noorden van de
oude nederzetting vanuit de kruising Harderwijkerweg-Eerbeekseweg. Nabij deze kruising
treft men het dorpscafé en de N.H.kerk aan. Later zijn de terreinen, die door deze
lintbebouwde wegen worden omgeven verdicht met woningbouwclusters.
5.2 Spankeren
Spankeren is een oude agrarische nederzetting. De eerste vermelding stamt uit 1179. De
stichting van de kerk vindt vermoedelijk al plaats in de 10de eeuw. Vanuit Dieren en Laag
Soeren ging men hier vroeger ter kerke. Op oude kaarten ziet men een aantal wegen en
paden samenkomen bij de kerk. De situering van de kerk kan hieruit niet verklaard worden,
want de belangrijkste wegen lopen eraan voorbij, voor zover via oude kaarten is na te gaan.
Echter de noordelijke ligging van de oudste bebouwing van Leuvenheim zou een aanwijzing
kunnen zijn voor een noordelijker gelegen weg vanuit Leuvenheim, via De Bockhorst naar de
voormalige "Hof toe Loo", waar de oorsprong van Spankeren ligt. De Kerkweg / Overweg
loopt midden over een hogere rug en verbindt de voormalige "Hof toe Loo" met omliggende
erven met de kerk van Spankeren. De Kerkweg / Overweg kruist bij de kerk de Dorpsweg, die
naar het oosten in het verlengde ligt van de oprijlaan naar de Gelderse Toren. Zowel de "Hof
toe Loo" als de Gelderse Toren speelden een belangrijke rol in de geschiedenis van
Spankeren. Daarnaast is er het landgoed De Bockhorst, dat via de Beukenlaan is verbonden
met de voormalige "Hof toe Loo" en via de Soerense beek met de Gelderse Toren. De
"Bockhorstallee " (Bochhorstweg) verbindt de Bockhorst met het dorp Spankeren.
De oorsprong van de Gelderse Toren zou volgens sommige bronnen in de Romeinse tijd
liggen. De Romeinse oorsprong dient echter volgens de huidige inzichten zeer
onwaarschijnlijk te worden geacht. Zeker is dat de bestaande fundamenten van de toren uit
de Middeleeuwen stammen.
Oostelijk van de kerk, in de richting van de weg Arnhem-Zutphen ontstond de eerste
concentratie van bebouwing. Van een echt dorp is tot vrij recent nauwelijks sprake. Het
bestaat uit enkele verspreid liggende hoeven. De herberg de Luchte met aan de overzijde
een Tolhuis vormde de aankondiging van het dorp aan de Zutphensestraatweg.
5.3 Dieren
5.3.1 Historische ontwikkeling
De aanwezigheid van het Hof van Dieren heeft geen sterke invloed gehad op de ruimtelijke
ontwikkeling van het dorp. Hoewel Dieren de woonplaats was van het personeel van het
landgoed (huispersoneel/ bosarbeiders), is er geen sterke ruimtelijke relatie tussen dorp en
huis tot stand gekomen.31
Tot circa het begin van de vorige eeuw bestond Dieren uit dat wat nu Dieren-Zuid wordt
genoemd. Dieren was destijds een dorp aan de IJssel, waar zowel agrarische bebouwing als
villa's het beeld bepaalden. Ten noorden van de huidige Burgemeester de Bruinstraat lag de
Dierense enk. Over de enk en de Dierense Hoogte ten noorden daarvan liepen enkele wegen,
die het dorp verbonden met het omliggende gebied. Langs de Harderwijkerweg en de
Spankerense weg bevond zich verspreid staande agrarische bebouwing.
De aanleg van het kanaal Apeldoorn-Dieren (opening 1868) en de aanleg van de spoorlijn
31
http://www.rheden.nl (beschermd dorpsgezicht Dieren)
Afbeelding 19 Deze woningen aan de Tellegenlaan, allen voorzien van met rode pannen gedekte
mansardedaken en dwarsmansardedaken, dateren uit de jaren 1920-1925 en waren bedoeld
voor de werknemers van de industriële ondernemingen te Dieren
32
De spoorlijn Dieren-Apeldoorn was tussen 7 september 1944 en 3 december 1945 gesloten. Definitieve sluiting
vond plaats op 1 augustus 1950. Thans wordt de spoorlijn alleen nog toeristisch geëxploiteerd,
33
MIP-code GMGRH071239
westen daarvan bebouwd. De jongste uitbreiding bevindt zich in het noordoosten van
Dieren.
Door de ontwikkeling van winkelcentrum "Calluna" in de jaren ’70 kreeg Dieren-Noord een
eigen "hart". Zowel ruimtelijk als functioneel heeft Dieren-Noord zich ontwikkeld als een
min of meer zelfstandig gebied t.o.v. Dieren-Zuid.
Afbeelding 20 De oude dorpskern van Dieren nabij het veer. De bebouwing bestaat voor een
belangrijk deel uit negentiende-eeuwse dorpswoningen.
5.4 Ellecom
Van het oude Ellecom moet men zich niet veel meer voorstellen dan enkele verspreid
liggende hofsteden en herbergen, vooral gelegen langs de oude heirweg (Boerenweg,
Buitensingel).
In het begin van de 19de eeuw wordt een aantal buitenplaatsen aangelegd (o.a. Bergstein,
Dalstein, Hofstetten, Ketelaarshuis, Elinchem, Avegoor, Bernhalde). Deze buitenplaatsen met
hun tuinaanleg verdringen plaatselijk de agrarische functie.
In de tweede helft van de 19de eeuw verschijnt er een groot aantal pensions en
vakantieverblijven (o.a. Hotel Brinkhorst). Na 1850 verdicht zich de bebouwing langs de
Binnenweg geleidelijk. Ook langs de straatweg, de Kastanjelaan en de Pieperslaan ontstaat
nu bebouwing. Het spoor werd ten noorden van het dorp aangelegd en heeft weinig
implicaties voor het ruimtelijk beeld. Gedeeltelijk loopt de spoorlijn langs de grens van de
Middachter Bossen, de begraafplaats en open ruimte ten noorden van straatweg.
In de eerste helft van de vorige eeuw werd een nieuwe woonbuurt aangelegd tussen
Binnenweg en Buitensingel (Laan van Avegoor). In de tweede helft ging het vooral om het
opvullen van open plekken, naast de bebouwing van tuinen van voormalige buitenplaatsen.
5.5 De Steeg
De Steeg is ontstaan op de grens van de Rheder en de Ellecomse marken. Deze grens liep
over de lijn Diepe Steeg / Oversteeg ("steeg" = smalle, stijgende weg). Bij het raakpunt met
de IJssel was er een voetveer. De kruising van deze "steeg" met de weg Arnhem-Zutphen
vormt het centrale punt van waaruit de nederzetting zich heeft ontwikkeld. Deze lijn
scheidt tevens globaal de invloedssferen van beide kastelen, Middachten en Rhederoord. In
de oude naamgeving vindt men dit terug: respectievelijk Rheder Steeg en Middachter Steeg.
Het ontstaan van De Steeg heeft te maken met het kasteel Middachten (ca. 1190). Een deel
van de boerderijen en arbeiderswoningen was horig aan dit kasteel. Toch komt dit niet tot
uitdrukking in het bebouwingspatroon (georiënteerd op de doorgaande weg) of in het
wegenpatroon (ingang Middachten niet op dorp gericht) van het huidige dorp. In feite
richten de boerderijen en het kasteel van Middachten zich op een oude Middeleeuwse
heirweg, die zuidelijker lag dan de huidige straatweg. De Oversteeg en Boerenweg zijn
restanten van deze heirweg. Alle oude boerderijen die behoren bij kasteel Middachten lagen
aan deze weg tussen de Steeg en Ellecom. Het betreft onder meer Hoppenkamp, Oud
Middachten en Wolfskuil. Naast de Poll in de Havikerwaard zijn dit de oudste boerderijen op
Middachten, de andere dateren van later.
Tussen Middachten en Hof te Dieren zijn verschillende verbindingswegen aangelegd. De
naam Prinsenpad verwijst nog naar de contacten die vroeger onderhouden werden tussen
beide landgoederen.
Tussen 1745 en 1746 wordt in opdracht van Willem Reynier Brantsen (1701-1789) het
landhuis Rhederoord ter wester zijde van De Steeg gebouwd34. Zijn neef Derk Willem
Abraham Brantsen (1742-1808) erfde Rhederoord. Tuinarchitect J.P. Post zorgde ervoor dat
Rhederoord in de laatste kwart van de 18de eeuw een bekende en gerenommeerde
bezienswaardigheid werd. Bijzonder waren de vergezichten over de IJsselvallei en de
veelsoortige exoten.35 Het tracé van de huidige Parkweg vormde de oostelijke toegangsweg
vanuit het dorp De Steeg naar het landgoed Rhederoord. Ook langs deze toegangsweg lag
aanvankelijk nauwelijks bebouwing.
34
http://www.rhederoord.nl/
35
http://www.rhederoord.nl/
Aan het begin van de 19de eeuw ligt er enige verspreide bebouwing langs vooral de zuidzijde
van de straatweg en aan het begin van de Diepesteeg en de Oversteeg. De verspreide
bebouwing langs de straatweg begint bij "De Engel" (op de plaats van dit 19de eeuwse hotel
staat nu het gemeentehuis) in het westen tot aan de Smidsallee in het oosten. Dit ervaart
men nu nog als de eindpunten van het dorp De Steeg. De westelijke ingang van Rhederoord
met enkele gebouwen ligt feitelijk buiten de bebouwde kom van De Steeg.
Onder invloed van de aanleg van de Spoorlijn Arnhem-Zutphen, en het in zwang raken van
het “buiten wonen”, ontwikkelt De Steeg zich vanaf het eind van de 19de eeuw en in het
begin van de 20ste eeuw tot woon- en vakantiedorp. Langs de straatweg en de Oversteeg
worden villa's en vakantieverblijven gebouwd. Eveneens verschijnt enige bebouwing langs
de spoorlijn. In de jaren ‘20 ontstaat buiten de dorpskern ten noorden van de spoorlijn in de
omgeving van de Bergweg een buurtje met eenvoudige arbeiderswoningen. Aan de
Bentincklaan wordt rond deze tijd het Strooien Dorp gebouwd, een karakteristiek voorbeeld
van volkswoningbouw.
Deze spoorlijn deelt het dorpsgebied ten noorden van de straatweg als het ware op in een
centraal deel en een perifeer deel, waarin het landgoed Rhederoord ligt. In het westen van
De Steeg gaat de spoorlijn over de straatweg heen en vormt zo een begrenzing van het
dorp. Buiten het eigenlijke dorp ontstaat nabij de westelijke ingang van Rhederoord en in de
omgeving van het voormalige station en het voormalige gemeentehuis in de jaren dertig
een nieuwe bebouwingsconcentratie.
In het begin van de vorige eeuw ontstaan nieuwe woningcomplexen ten noorden van de
straatweg tussen de Diepesteeg en de Parkweg op de akkerlanden oostelijk van Rhederoord.
In de jaren twintig van de vorige eeuw werd het meest westelijke deel van het park van
Rhederoord door de gemeente Rheden voor woondoeleinden aangekocht. In de jaren dertig
ontstond op deze plek de landelijke villawijk ‘Rozenbosch’.
In de tweede helft van de vorige eeuw vormen de aanleg van rijksweg A348, de verlegging
van de IJssel en de aanleg van de Aldenburglaan de voornaamste ingrepen in de structuur
van het dorp.
Door deze laatste ingreep, die aanhaakt op het centrale punt van De Steeg, verandert de
Oversteeg van een hoofdstraat in een secundaire straat. De afrit van de A348 maakt de
Aldenburglaan tot een nieuwe hoofdentree van De Steeg.
De open akkers tussen De Steeg en Middachten, die door de Aldenburglaan worden
doorsneden, zijn vervolgens voor een belangrijk deel gebruikt voor de uitbreiding van het
woongebied.
5.6 Rheden
De kaart uit omstreeks 1840 laat de kern Rheden zien met het omliggende landelijk gebied.
De oude rivierarm "de Laak" lag als een scheidend element in het landschap. De Laak
vormde de grens tussen de hoge, glooiende en de lage, vlakke gronden. Ten zuiden van de
Laak bevonden zich de wei- en hooilanden in de uiterwaarden, het Rhederlaag. Ten noorden
van de Laak lag de bebouwing van de kern Rheden en van het gehucht Worth-Rheden met
de omliggende bouwlanden. Deze bouwlanden, de Rheder en de Worth-Rheder enk, werden
in het noorden begrensd door de bos- en heidegebieden van de Veluwezoom met de
landgoederen Heuven-de Heurne, Rhederhof en Valkenberg.
Aan de zuidrand van de komvormige enk lag een "krans" van bebouwing, gevormd door -
van west naar oost - landgoed "de Kruishorst", de boerderijen van het gehucht Worth-
Rheden, "de Brink", het landgoed "Scherpenhof", en de dorpsbebouwing van Rheden. De
bebouwing van Rheden bestond in die periode uit boerderijen aan de Methorstweg, de
Dorpsstraat en de Groeneweg36. Deze wegen kwamen samen bij de Hervormde Kerk, die de
kern Rheden markeerde. Op deze plek bevond zich de oude, van oorsprong romaanse kerk.
De romaanse toren is thans nog aanwezig, het schip dateert van omstreeks 1500.
Parallel aan de straatweg Arnhem-Zutphen (1820) werd in 1865 de spoorlijn aangelegd.
Tussen Rheden en De Steeg kwam een station. De oost-west gerichte infrastructuur
doorkruiste de oude wegen en de schaapsdriften en verdeelde de enk in een noordelijk en
een zuidelijk deel.
Tot aan het begin van de vorige eeuw breidde het dorp zich zeer geleidelijk uit langs de
bestaande wegen. Omstreeks 1900 kwam in het tot dan toe agrarische Rheden industrie tot
ontwikkeling. Aan de IJssel -in het Rhederlaag en ten oosten van de dorpskern- werden
steen- en betonfabrieken opgericht. Geleidelijk ontwikkelde het gebied tussen Groenestraat
en Veerweg zich tot bedrijventerrein. De komst van de industrie ging gepaard met groei van
de bevolking. In de nabijheid van de bedrijven en in het westen van het dorp werden
arbeiderswoningen gebouwd. Rheden kreeg naast het agrarische karakter ook steeds meer
het uiterlijk van een industriedorp.
Vanaf circa het begin van de vorige eeuw ging zich langs de straatweg Arnhem-Zutphen
een lint van bebouwing aftekenen. Langs een aantal voormalige schaapsdriften, ten
noorden van de straatweg, werden villa's en landhuizen gebouwd.
Na 1945 werd Rheden fors uitgebreid. Ten westen van de Groenestraat-Oranjeweg werd in
fasen het woongebied Rheden- West ontwikkeld. Dit gebied is als het ware een grote
nieuwbouwwijk met clusters van veelal twee-onder-een-kap en rijtjeswoningen. Het beeld
van Rheden als woongemeente (forenzengemeente) ging geleidelijk het agrarische en
industriële karakter van het dorp overheersen. In de jaren '70 werd de autosnelweg A348
aangelegd, die een grote ingreep in het landschap betekende. Het dorp Rheden werd door
de autosnelweg afgesneden van de IJssel en de weidegebieden.
36
Groenestraat 10 vormt een tastbare herinnering aan het agrarisch verleden van Rheden
5.7 Velp
De nederzetting Velp wordt reeds in de elfde eeuw vermeld; de oudste kern betreft de buurt
rondom de oude kerk (Oude Jan) in Velp-Zuid). Het dorp lag in het overgangsgebied tussen
de heide en de bossen op de stuwwal en de weilanden in het rivierdal van de IJssel. Het bij
het dorp behorende gebied werd doorsneden door de straatweg tussen Arnhem en Zutphen.
Velp was vooral een agrarische nederzetting met boerderijen en arbeiderswoningen
temidden van bouwlanden, boomgaarden en moestuinen, waarvan de sfeer in belangrijke
mate werd medebepaald door de aanwezigheid van verschillende landgoederen met hun
fraaie huizen, aangelegde tuinen en lanenstelsels. Een goed voorbeeld is landgoed
Daalhuizen, dat nog steeds een belangrijk cultuurhistorisch element is in de ruimtelijke
structuur van Velp, mede gezien de functie die het heeft als entree tot het dorp. Velp had
reeds aan het begin van de 19de eeuw een betrekkelijk dicht wegenpatroon, dat in het zuiden
voor een belangrijk deel was gericht op de oude kerk. Sommige van deze wegen kunnen
worden gezien als kerkwegen van de landgoederen naar de kerk. De volgende kerkwegen
naar de Oude Jan (Mattheuskerk) te Velp kunnen onderscheiden worden:
Vanaf het einde van de 18de eeuw kwam een gestage transformatie op gang waarbij het
accent hoe langer hoe meer verschoof van de agrarische nederzetting naar een (suburbane)
woonplaats die voor een belangrijk deel was gericht op de hogere inkomensgroepen. De
straatweg werd het dichtst bebouwde deel van Velp, terwijl vooral ten noorden daarvan in
de loop der jaren een groot, min of meer aaneengesloten villagebied ontstond. Van het
agrarische verleden bleef uiteindelijk in de bebouwing vrijwel niets herkenbaars over.
Voor de ruimtelijke ontwikkelingsgeschiedenis van Velp zijn ook de Rozendaalse beek, de
Beekhuizense beek en later de spoorverbinding tussen Arnhem en Zutphen van groot belang
geweest. Aan de vanuit Rozendaal zuidwaarts stromende Rozendaalse beek ontwikkelde
zich ondermeer de buurt Jerusalem, met zijn watermolens en het buurtje rondom de in
1967 herbouwde Van Lennepsmolen (Hendrikus Avelinghstraat 2) die al in de late
Middeleeuwen wordt genoemd. De beek stroomde ook over het landgoed Overbeek en was
daar deels omgevormd tot waterpartijen, die later in gewijzigde vorm werden opgenomen in
het villapark Overbeek. Bij de latere uitbreidingen in Velp-Zuid werden langs de President
Kennedylaan en de Zwanensingel waterpartijen aangelegd, waarbij mogelijk eveneens
gebruik werd gemaakt van de beek. Door de uitbreidingen in Velp-Zuid en door de
overkluizingen is de oorspronkelijke loop van de beek en de ligging van het beekdal slechts
in zeer beperkte mate herkenbaar. Van de Beekhuizense beek is de oorspronkelijk loop
daarentegen nog vrijwel geheel herkenbaar. Langs de Beekhuizense weg presenteert de beek
zich als een smal stroompje in de voortuinen van de villabebouwing. De vier papiermolens
aan deze beek zijn verdwenen. Van het in 1617 gebouwde molencomplex aan de voet van
De oudste kern - vroeger ook wel aangeduid als “Oud-Velp” - betreft de buurt rondom de
oude N.H. kerk (De Oude Jan) aan de Kerkstraat. De oudste delen van het eenbeukige
romaanse zaalkerkje dateren mogelijk uit de 12de eeuw. Van een echte, dichtbebouwde kern
was tot diep in de 19de eeuw amper sprake: de bebouwing, vooral bestaande uit boerderijen
en arbeiderswoningen, stond verspreid rondom de kerk en langs wegen en paden in de
verdere omgeving met verdichtingen aan de huidige Vianenstraat en het zuidelijke deel van
de IJsselstraat. De pastorie stond westelijk van de kerk op een omgracht terrein. Pas in de
loop van de 19de eeuw raakte de Kerkstraat bebouwd met voorname herenhuizen en villa’s.
Tussen 1839 en 1841 werd - eveneens aan de Kerkstraat - de neoclassicistische
Waterstaatskerk (Grote kerk) gebouwd, naar ontwerp van de architect Evert Jenni. Beide
kerken zijn rijksmonument.
De overige bebouwing in Velp-zuid concentreerde zich tot in de twintigste eeuw
voornamelijk aan vanouds bestaande wegen en langs de in 1865 geopende spoorverbinding
tussen Arnhem en Zutphen. De aanleg van het spoor betekende overigens een nieuwe
scheiding tussen Velp-Noord en Velp-Zuid maar gaf ook een sterke nieuwe impuls aan de
groei van het dorp. Nabij het station werden langs het spoor verschillende villa’s gebouwd.
Verder westwaarts kreeg de bebouwing aan het spoor echter een veel gemengder karakter,
doordat daar ook vele eenvoudige woningen werden gebouwd. Al met al ontstond een lint
dat zich duidelijk aftekende binnen de rest van het dorp, doordat de bebouwing zich naar
het spoor en de daarlangs aangelegde straten richtte. In dit historisch lint zijn verscheidene
monumentale villa’s gelegen die in het kader van de MIP-rapportage geïnventariseerd zijn.
Enkele vermeldenswaardige panden zijn de in 1885 gebouwde neogotische R.K. O.L. Vrouw
Visitatiekerk van de Arnhemse architect J.W. Boerbooms aan de Emmastraat en het
markante door de rijksbouwmeester C.H. Peters ontworpen postkantoor uit 1908-1910 op
de hoek van de Hoofdstraat en de President Kennedylaan, beide rijksmonument.
Als gevolg van de verdere uitbreidingen groeide Velp-Zuid verder uit. Het wordt thans in het
noorden begrensd door de straatweg, in het oosten door de landgoederen Biljoen en
Overhagen, in het zuiden door de autosnelweg en in het westen door landgoed Daalhuizen
en het voormalige landgoed Larenstein, thans in gebruik bij de gelijknamige Hogeschool.
Vanaf het einde van de 18de eeuw vestigden zich vele vreemdelingen in het dorp,
aangetrokken door de fraaie omgeving. In korte tijd ontstond aan weerszijden van de
straatweg tussen Arnhem en Zutphen een min of meer aaneengesloten rij aanzienlijke
huizen, die met elkaar wedijverden in schoonheid en verscheidenheid. Daartussen bevond
zich ook het landgoed Overbeek met zijn deels tot fraaie waterpartijen omgevormde
onderdelen van de Rozendaalse beek. Deze buurt - vroeger aangeduid als “Nieuw-Velp” - is
ook thans nog het meest verdichte deel van de straatweg, namelijk tussen de
Wilhelminastraat en de Vijverlaan. De aanleg van de straatweg kort na 1820 en de
daaropvolgende herhaaldelijke verbeteringen leidden uiteindelijk tot de verplaatsing van
het centrum van de omgeving van de oude kerk naar de straatweg, hetgeen door de nieuwe
naam “Hoofdstraat” nog eens wordt onderstreept. Eén van de verbredingen van de
Hoofdstraat vond plaats in 1921 toen ruimte nodig was ten behoeve van de aanleg van de
rails voor de tram naar Arnhem.
Het landschapsbeeld van Velp-Noord werd tot in de 19de eeuw in belangrijke mate bepaald
door de afwisseling van landbouwgronden, bossen en de buitenplaats Overbeek. Direct ten
noorden van Overbeek lag aan de Rozendaalse beek een afzonderlijk buurtje dat op de
kadastrale minuut van 1832 wordt aangeduid als de buurschap Jerusalem. De kern van het
buurtje werd gevormd door een tweetal papiermolens. Op de plek van de Benedenste molen
- in de 16de eeuw een oliemolen - staat thans ongeveer de villa Klein Molenbeke. Ook van de
- kort na 1600 gebouwde - tweede papiermolen bleef weinig herkenbaars over. Na de
beëindiging van de papierfabricage omstreeks 1866 was er overigens enige tijd een grutterij
gevestigd. De beek werd in 1967 overkluisd. In Jerusalem is onder meer het voormalige café
Laros te vinden met een gaaf bewaard gebleven interieur van omstreeks 1900 (inclusief
wandschilderingen).
Als gevolg van de latere uitbreidingen - hoofdzakelijk villabouw - raakte Velp-Noord vrijwel
geheel volgebouwd, waarbij de buurt Jerusalem in de bebouwde kom werd opgenomen. De
buitenplaats Overbeek werd daarbij omgevormd tot villapark. De bebouwde kom wordt
thans in het noorden grotendeels begrensd door de Ringallee en de verdere grens met de
gemeente Rozendaal, aan de oostzijde door de Ossenberg, Keijenberg en het open
landbouwgebied ten noorden van de straatweg en aan de westzijde door het landgoed
Daalhuizen (of Dordtwijck).
37
M.J. Matser, 1990
6 BOUWKUNST
Hallehuisgroep
Ondanks de verschillen in landbouwkundige en economische situatie, behoren alle
boerderijen in Gelderland tot de Hallehuisgroep. Deze in de middeleeuwen ontstane
boerderijvorm voor het gemengde bedrijf heeft als hoofdkenmerk dat woon-, stal-, werk-,
en tasruimten onder één dak zijn gecombineerd. Dit boerderijtype komt voor in Midden- en
Oost-Nederland en het aangrenzende deel van Duitsland. In de Middeleeuwen vertoonden
de boerderijen in verschillende streken nog veel overeenkomsten. Later ontwikkelden zich
door agrarische specialisatie verschillende varianten.
Afbeelding 23 Hallehuisboerderij ‘Neerbosch’ (Diepesteeg 23, De Steeg) ligt langs een oude
schaapsdrift. Het gebouw is een rijksmonument.
38
Ontleend aan: M. Hegener, 2003-2
het bedrijfsgedeelte
De boerderij van het hallehuistype heeft een driebeukige opzet. Een gebintenconstructie
zorgt voor een onderverdeling in een brede middenbeuk en twee smallere zijbeuken. Het
woon- en bedrijfsgedeelte worden van elkaar gescheiden door een tussenmuur, of
brandmuur met stookplaats. Wanneer de middenbeuk dienst doet als deel en in de zijbeuken
stallen zijn gemaakt, is er sprake van een hallehuisboerderij met middenlangsdeel. In het
achterhuis blijft de middenbeuk open als een deel; dat wil zeggen als voer-, werk- en
dorsruimte. De lage beuken aan weerszijden bevatten stalruimte voor koeien, paarden en
varkens. Het vee staat opgesteld met de koppen naar de deel van waaraf het wordt gevoerd.
Dit is een zogenaamde grupstal waarbij de koeien op een verhoging staan met achter zich
de mestgoot of grup. Dit staltype is met name op de arme zandgronden veelal de opvolger
van de potstal. Dit oudere staltype is een ca. één meter diep uitgegraven stal waarin de mest
wordt “opgepot”. Dit betekent dat het vee op zijn eigen mest staat, die telkens vermengd
werd met stro en heideplaggen. Enkele keren per jaar wordt de mest verwijderd en over het
akkerland uitgespreid.
het woongedeelte
Ook in het woongedeelte is de door het gebintwerk bepaalde driedeling goed herkenbaar.
De middenbeuk bevat de voornaamste woonruimte die oorspronkelijk uit één grote kamer
bestond. De door wandjes afgescheiden zijbeuken bevatten ruimten die gebruikt worden als
slaapkamer, berging, spoel- of wasruimte. Vaak is er in een van beide beuken een kelder
voorlevensmiddelen met daarboven een kamertje (de opkamer) als slaapkamer. In de
middenkamer, de woonkeuken, werd geleefd en gekookt. De voornaamste stookplaats was
hier ondergebracht. De voordeur kwam direct in de woonkeuken uit. De zoldering boven het
woongedeelte bestaat meestal uit een dichte planken vloer. Deze zolder werd gebruikt voor
de opslag van graan, het drogen van vruchten en als berging. Om in een voorhuis meer
ruimte te creëren werd vaak één van de vertrekken opgehoogd of werd één van de
zijbeuken uitgebreid. Op deze wijze ontstond een krukhuis met een L-vormige nok. Bij
verhoging en/of uitbreiding van beide zijbeuken ontstond het zogenaamde T-huis met een
T-vormige nok en/of plattegrond. Deze laatste kwam niet alleen tot stand als historisch
gegroeid geheel, doch vanaf het midden van de 18de eeuw werd deze variant gebouwd.
bouwmaterialen
De oudste boerderijen bestonden uit materialen uit de directe omgeving zoals veldkeien,
leem, hout, twijgen en heide. De wanden werden gevormd door een houten raamwerk met
een vulling van beleemd vakwerk. Baksteen werd vanaf de 15de eeuw in de boerderijbouw
toegepast. Deze verstening vond het eerst plaats in het westen van het land, in de omgeving
van de grote handelssteden en in het rivierengebied waar de klei voor de bakstenen werd
gevonden en in het algemeen bij de grote boerderijen. Op de zandgronden op grotere
afstand van de handelscentra en bij de minder welvarende bedrijven voltrok de verstening
zich slechts langzaam. Bij de vroegste voorbeelden beperkte de verstening zich meestal tot
het voorhuis. Een verschijnsel dat zich op de Veluwse zandgronden nog tot in de vroege 20ste
eeuw heeft weten te handhaven.
Bijgebouwen en boerentuinen
Ten behoeve van het uitoefenen van het agrarisch bedrijf werden tal van bijgebouwen op
het erf gebouwd. Op de erven in Gelderland is, in tegenstelling tot andere delen van
Nederland, vaak voor iedere functie een apart gebouw te vinden. Hierbij kan gedacht
worden aan (varkens)schuren, schaapskooien, kapbergen en parasolbergen, bakhuisjes en
kippenhokken. Al deze elementen zijn van wezenlijk belang voor het functioneren van een
boerderij. De indeling van het erf en de plaatsing van de bijgebouwen is vaak karakteristiek
voor een bepaalde streek en vertelt veel over de vroegere functie van een boerderij. Dit
geldt eveneens voor de erfaanleg en de voor een boerenerf karakteristieke beplanting. Aan
de zijde van het voorhuis lagen de door meidoornhaag omgeven moestuin en de
bloementuin. Voor de hagen werd wel liguster of beuk toegepast. Vaak was er ook een
boomgaard.
Voor de boerentuinen geldt dat met name twee soorten voorkomen in de gemeente Rheden.
De eerste is een eenvoudige moestuin bestaande uit een groentetuin met een middenpad
waarop smalle bedden uitkomen. Deze tuinen komen met name voor op de arme
zandgronden. Het tweede type is beïnvloed door de tuinen van de adel. Deze geometrische
tuinen zijn eveneens vierkant of rechthoekig van plattegrond en bezitten vaak de wat
voornamere, door buxushagen omgeven bedden in de vorm van bijvoorbeeld vierkanten,
rechthoeken en cirkels. Dergelijke tuinen zijn met name (in het rivierengebied) te vinden op
landgoederen.
Voor de gemeente Rheden is de villabouw zeer opvallend. De bouw van villa’s nam een
vlucht met de industrialisatie. Deze leidde tot het ontstaan van een nieuwe middenklasse.
Met de vestiging van fabrieken in de stad, kwamen er steeds meer arbeiders en werd de stad
overbevolkt en daardoor minder aantrekkelijk om te wonen. Tot het midden van de 19de
eeuw trokken welgestelde burgers in de zomermaanden naar buiten. Het laatste voorbeeld
in de gemeente Rheden van zo’n tweede woning was Heuven. De nieuwe stedelijke
middenklasse ging vanaf de tweede helft van de 19de eeuw permanent buiten de stad
wonen. Voor Rheden geldt dat de goede (spoor)verbinding met Arnhem een belangrijke rol
speelde, alsmede de aantrekkelijkheid van de landschappelijke omgeving. Tussen 1860 en
39
Bij het opstellen van deze paragraaf is gebruik gemaakt van het artikel ‘monumentale villa’s met hun interieurs in
de gemeente Rheden’ (Den Boer-Pinxter, 1998). Deze teksten over de ontwikkeling van de villabouw in de
gemeente Rheden zijn mede gebaseerd op de monumentenbeschrijving die door drs. R.J.A. Crols van het Gelders
Genootschap zijn opgesteld.
1880 vindt er een explosieve groei van het aantal villa’s plaats, onder andere langs het spoor
en de straatweg naar Arnhem.
Een groot deel van de panden op de monumentlijst bestaat uit villa’s. Het ontwerp van de
villa’s en landhuizen is zowel van landelijk bekende architecten als plaatselijke bekende. Op
deze plaats wordt ingegaan op de verschillende stijlen waarin de villa’s zijn opgetrokken.
Voor een beschrijving van de individuele objecten wordt verwezen naar de MIP-rapportage
voor de gemeente Rheden40 en de redengevende beschrijvingen die ten grondslag liggen aan
de aanwijzing van gemeentelijke en rijksmonumenten.
Neo-Classicisme en Neo-Gotiek
Villa’s in neo-classicistische stijl hebben vaak een rechthoekig grondoppervlak en zijn
symmetrisch ingedeeld. In de meeste gevallen zij ze wit gepleisterd en voorzien van
schuiframen met een zesdelige onderverdeling.
Voor de Nederlandse villabouw is Zocher van belang geweest. Hij ontwierp zowel huizen als
parken. Zijn opleiding kreeg hij in Frankrijk, maar zijn werk is ook beïnvloed door de Gothic
Revival. Hij introduceerde deze gotische stijl in Nederland, maar ook heeft hij ontwerpen
gemaakt in de neo-classicistische stijl. De neo-gotiek is een bouwstijl die qua vormgeving
teruggrijpt naar de gotiek van de Middeleeuwen.
Eclecticisme
Veel villa’s zijn gebouwd in een eclectische stijl. Dit is een combinatie van verschillende
historische bouwstijlen. Kenmerkend voor de periode tussen 1850 en 1875 zijn de
ornamenten en versieringen, de zogenaamde wenkbrauwboogjes en rijk versierde consoles.
Langs de spoorlijn staat een groot aantal villa’s in eclectische stijl.
40
Stichting MIP-Gelderland, 1991
Neo-Renaissance
Aan het einde van de 19de eeuw kwam de neo-renaissance stijl in de mode. Met het ontwerp
werd teruggegrepen naar de Hollandse Renaissance uit de Gouden Eeuw. Mooie
voorbeelden van deze stijl zijn te vinden in de Hoflaan te Dieren, waar onder meer in 1892
een groepje villa’s door de architecten J. Brink Evers en H. Evers in opdracht van de heer
Schuijmer werd gebouwd.
Chaletstijl
Dit is een op Zwitserse chalet geïnspireerde bouwtrant, waarbij vaak overstekende daken
met houtsnijwerk, vakwerk, houten erkers en veranda’s worden toegepast.
Um 1800-stijl
De Um 1800-stijl is een historische bouwtrant (van ongeveer 1905 tot 1920), die genoemd
is naar het in 1908 gepubliceerde boek ‘Um 1800’ van Paul Mebes en gekenmerkt is door de
toepassing van vooral 18de-eeuwse stijlmotieven. Kenmerkend is de sobere hoofdvorm.
Afbeelding 30,31,32 De stijl van villa’s in de gemeente Rheden is zeer divers (links: Hoofdstraat
38, De Steeg; rechtsboven: Diepesteeg 42, De Steeg; rechtsonder: Villa Boschlust, Diepesteeg
40, De Steeg)
Engelse Landhuisstijl
De Engelse landhuisstijl is een op Engelse landhuizen geïnspireerde bouwstijl (van ongeveer
1900-1925), waarbij vaak rieten kappen, vensters met kleine roedenverdeling en soms
vakwerk werden toegepast.
Gooise Landhuisstijl
Gooise en Engelse cottages vormden de inspiratiebron voor de Gooise Landhuisstijl. Binnen
werd vooral gewerkt met lambrisering en balkenplafonds.
De opkomst van de industrie aan het eind van de 19de eeuw is niet aan de gemeente Rheden
voorbij gegaan. Met name aan de dorpen Rheden, Dieren en Velp is dit af te lezen. Hierbij
zijn de aanleg van de spoorlijnen naar Arnhem, Zutphen en Apeldoorn en het Apeldoorns
Kanaal van belang geweest.
dorpskern van Dieren gelegen. In tegenstelling tot veel andere industriële bedrijvigheid in
Dieren was de ontwikkeling van deze fietsenfabriek gelieerd aan het spoor in plaats van het
Apeldoorns Kanaal.
Afbeelding 34 Gazellefabriek
In Rheden ligt het bedrijventerrein Haveland. Aan de IJssel werden hier aan het begin van
de twintigste eeuw verscheidene steen- en betonfabrieken opgericht. In de nabijheid van de
bedrijven en in het westen van het dorp werden arbeiderswoningen gebouwd. Ook het
gemaal ‘De Volharding’ aan de Lathumseveerdijk te Velp dient gerekend te worden tot het
industrieel erfgoed van de gemeente Rheden.