You are on page 1of 70

http://www.ua.ac.

be/pietergillis

Levensbeschouwing
3e bachelor

Syllabus Module C2 Levensbeschouwing en (natuur)wetenschap


academiejaar 2010-2011

Cordinator : H. Leirs

Lesgevers H. Leirs G. Bodife D. De Ridder

Levensbeschouwing Module C2

VAN MYTHE TOT WETENSCHAP


G. Bodife INHOUD I II Aard en methode van de wetenschap

Voorwetenschappelijk tijdperk 1. Mythos en logos 2. Kosmogonische mythen a) Hesiodos b) Babylonische beschaving c) Egyptische beschaving d) Oud-Indische cultuur e) Hebreeuwse cultuur III Het ontstaan van de wetenschap in Griekenland 1. Thales van Milete 2. Anaximander 3. Anaximenes 4. Herakleitos 5. Demokritos IV Verdere ontwikkeling van de wetenschap 1. Getallen en cirkels 2. Mechanica en elektromagnetisme 3. Relativiteit 4. Quantumfysica 5. Evolutie en moleculaire biologie V. Actuele discussies 1. Creationisme 2. Intelligent design Aanhangsel: God, de wereld en de mens

___________________________________________________ _____

Levensbeschouwing Module C2

I. Aard en methode van de wetenschap.


Wetenschap steunt op de overtuiging dat achter de verscheidenheid van waargenomen verschijnselen een universele orde schuilgaat en dat de menselijke rede in staat is die orde te doorgronden. Wetenschappelijke theorien streven naar een consistente, eenvoudige, rationeel geordende voorstelling van de waartgenomen werkelijkheid. "Rationeel geordend" betekent dat de samenhang van de begrippen en hun relaties beantwoordt aan de regels van de logica (deductie en inductie) en mathematica. De methode die de wetenschap hanteert bij het waarnemen van de verschijnselen en het formuleren van theorien berust op de principes van objectiviteit en universaliteit. - "Objectiviteit" betekent dat de interpretatie van het waarnemingsgegeven in principe niet afhangt van de subjectieve overtuigingen of gevoelens van de waarnemer. Meer bepaald worden religieuze en morele overtuigingen uitgeschakeld. Metafysische overtuigingen (bijv. het aannemen van een eenduidige relatie tussen de waargenomen verschijnselen en de uitwendige werkelijkheid) kunnen niet worden uitgeschakeld. - "Universaliteit" betekent dat de wetenschappelijke theorien aanspraak maken op absolute en algemene geldigheid. Wetenschap streeft niet naar kennis van particuliere situaties, maar naar die van het universum. De begrippen waarvan de wetenschap gebruikt maakt, zijn afgeleid uit de zintuiglijke waarneming van de fysische werkelijkheid. Transcendente machten, zoals een bovennatuurlijke scheppende instantie, worden daarbij niet ingevoerd. De methode die de wetenschap hanteert om haar verklarende schema's op te stellen zijn geleidelijk gegroeid uit oudere denkwijzen. In de aanvankelijke mythische manier van denken voeren goddelijke actoren, gedreven door hun subjectieve motieven, handelingen uit die de wereld haar aanschijn geven. Nadien ontstaat het denken vanuit een geloof in een onpersoonlijke orde in de wereld die de manifestatie is van onvermijdelijke natuurlijke wetmatigheden.

II. Voorwetenschappelijk tijdperk


Het ontstaan van de wetenschap is het proces van de overgang van de mythos naar de logos, d.w.z. van het denken in termen van beelden en verhalen naar het denken volgens de rede. Die overgang werd pas mogelijk nadat het inzicht bestond dat de wereld met behulp van de rede kenbaar is. De overtuiging dat de wereld kenbaar is en met behulp van het rationele verstand begrepen kan worden, werd voor het eerst duidelijk uitgesproken door Plato: "De wereld is gemaakt naar het patroon van wat door redenering en inzicht te begrijpen is" (Timaeus, 29a). Plato (4e eeuw v.C.) komt tot deze opvatting omdat hij stelt dat de wereld gemaakt is

Levensbeschouwing Module C2 naar het model van de absolute "zijnden" (tijdloze realiteiten zoals de mathematische grootheden), die met de rede te begrijpen zijn. Voor Plato is de wereld een levend wezen met een rationele ziel. De mens kan met zijn rationeel verstand (dat een deel is van de wereldziel) de wereld begrijpen. Vreemd genoeg zet Plato zijn beeld over de rationeel geordende wereld uiteen in een verhaal dat de vorm van een mythe heeft. Hij beschrijft hoe de wereld ontstaan is als gevolg van de scheppingsdaden van een welwillende God (de demiurg). Deze maakt het lichaam van de wereld uit de elementen aarde en vuur (waardoor het tastbaar en zichtbaar is) en water en lucht (als bindingsmiddelen). De ziel stelt hij samen uit de basisbegrippen waaruit alle zijnden bestaan, waardoor ze identiek zijn aan zichzelf en verschillend van de anderen, namelijk het "zijn" zelf, het "gelijke" en het "andere". Hierdoor is de ziel in staat tot "kennen". In de ziel legt de demiurg vervolgens een mathematische orde die deze is van een muzikale toonladder (met octaven, kwinten, kwarten, hele en halve tonen). Dit mengsel van rationaliteit en mythologie, mathematica en theologie, fysica en esthetica komt vreemd over voor de moderne lezer, zeker voor een wetenschappelijk gevormde geest. Deze tekst is geschreven in een tijd en in een cultuur waar de geboorte plaatsvindt van wat men kan beschouwen als de hedendaagse wetenschap. 1. Mythos en logos Mythos ( ) en logos () zijn twee Griekse begrippen die allebei door "woord" vertaald kunnen worden. Mythos heeft eerder de betekenis van het gesproken woord, een boodschap, vertelling of verhaal. De betekenis van logos ervolueerde van "gesproken woord" naar "geschreven woord", en verder naar gedachte, redenering. Bij Herakleitos (6e-5e eeuw v.C.) kreeg logos ook de betekenis van "verstand", "waarheid", "geldige uitleg". Wanneer Herakleitos zegt dat "alles overeenkomstig de logos gebeurt" (DK 22B1) of dat "de logos alles bestuurt" (DK 22B3) gebruikt hij het woord in de betekenis van een wetmatigheid die de wereld regeert. De Griekse filosofen wilden uitdrukken dat de wereld een geordende structuur bezit, drukten dit uit door te zeggen dat de wereld zich gedraagt "volgens de logos", hetgeen betekent intelligibel, te begrijpen door de rede. In vr-wetenschappelijke tijden hebben mensen zich mythische voorstellingen gemaakt van het ontstaan en de ontwikkeling van de wereld. Deze klassieke mythen gaven geen theoretische uitleg, zij verklaarden niets, maar lieten de lezer of toehoorder getuige zijn van de ontstaansgeschiedenis van de wereld. De oorzaken die de wereld in deze verhalen tot ontstaan brachten waren goden of halfgoden die door passies bewogen werden, die strijd voerden, en eigenmachtig handelden. De geschiedenis van het heelal was een genealogie van de goden en het epos van hun heldendaden. Vrij plots kwam dan in Griekenland een andere manier van spreken en denken op, die niet langer een beroep deed op goddelijke personen maar op de fysische krachten en substanties van de natuur zelf. De opkomst van de wetenschap, als poging van de mens om de wereld op deze manier te begrijpen, was een gebeurtenis die in plaats en tijd vrij nauwkeurig gesitueerd kan worden. Zij voltrok zich in de zesde eeuw v.C. in de Griekse steden aan de Ionische kust. De plaats is niet ver verwijderd van die waar

Levensbeschouwing Module C2 ook Homeros zijn Ilias geschreven moet hebben. De nieuwe denkwijzen leidden tot een radicale breuk met de traditionele mythische voorstellingen; zoals men die bij Homeros, Hesiodos en anderen aantrof. In plaats van de herosche daden van bovenmenselijke personages, die door listen en gewelddaden de werkelijkheid zoals we die kennen tot stand brachten, wordt de wereld in al haar verschijningsvormen nu toegeschreven aan eenvoudige en algemene beginselen, die volgens welbepaalde, rationele principes werken. Vergelijkend overzicht Mythos - verhalende beschrijving - beeldende taal - deelnemers: goden, bovenmenselijke personen substantie - vaak met morele betekenis - zingevend - overreding door traditie en overtuiging redenering Logos - theoretische verklaring - analytische taal - onpersoonlijke krachten en - steeds zonder morele betekenis - niet zingevend - argumentatie en dialectische

2. Kosmogonische mythen Om het contrast tussen beide denkwijzen aan te tonen, volgen hier enkele voorbeelden van traditionele mythische voorstellingen van het ontstaan van de wereld. Nadien bespreken we het ontstaan en de ontwikkeling van het wetenschappelijke denken. a) Hesiodos De Theogonie van Hesiodos (8e eeuw v.C.) is een verhaal over het ontstaan van de goden en van het heelal, een theogonie dus die tevens een kosmogonie is.. In het begin bestonden alleen Chaos, de "gapende leegte", Gaia, de "aarde met haar brede flanken", en ook Eros "de mooiste van de onsterfelijke goden". Chaos, Gaia en Eros vormden het trio oermachten waaruit de wereld is ontstaan. Chaos moet opgevat worden als de afwezigheid van vorm en volheid. Gaia is de oerstof, de bodem waarop alles steunt en de vruchtbaarheid zelf. Eros is de primordiale drang tot bestaan. Chaos gaf het ontstaan aan de duisternis en uit de duisternis ontstaat het licht. Dan baart Gaia uit eigen kracht Ouranos, het hemelgewelf vol sterren. Het is even uitgestrekt als zijzelf en bedekt haar volledig. Vervolgens brengt Gaia Ourea voort, de landschappen. Tenslotte baart zij Pontis, de wateren, een nog onvruchtbare, vloeibare onmetelijkheid. Door de innige omhelzing van Gaia door Ouranos werden de twaalf Titanen verwekt, zes mannelijke en zes vrouwelijke. Ook schonk Gaia nog het leven aan nogige Cyclopen en aan Honderdarmigen. Deze laatste zijn een soort kosmische ordehandhavers. De Cyclopen zijn een kosmische intelligentie, die met hun ene schouwende oog over een bijzonder inzicht beschikken. Voorlopig kan het leven echter nog niet verschijnen in het heelal, want Ouranos haatte zijn kinderen. Hij had maar n verlangen: de geslachtelijke vereniging met Gaia, en hij vreesde dat zijn nakomelingen zich tussen hem en haar zouden plaatsen. Daarom

Levensbeschouwing Module C2 liet hij zijn omhelzing geen ogenblik los, zodat zijn kroost niet geboren kon worden. De wereld zou eeuwig in deze toestand gebleven zijn, indien Gaia niet een list bedacht had. Zij maakte van ijzer een mes en vroeg haar kinderen haar van hun vader te bevrijden. Deze aarzelden, maar Kronos, een van de Titanen, vatte moed en hakte het geslachtsorgaan van Ouranos af. Ouranos loste zijn greep, de ruimte opende zich. Kronos hield het bloedende orgaan in zijn hand en wierp het weg. Druppels bloed vielen op de aarde, hieruit werden o.m. de wraakgodinnen geboren. Het weggeworpen lichaamsdeel van Ouranis kwam terecht in de wateren van Pontos waar het bleef ronddrijven. Het zaadvocht mengde zich met het schuim van de zee en uit het mengsel werd Aphrodite geboren, de godin van de liefde. Zij kwam aan land op het eiland Cyprus. Van bij haar geboorte begeleidde Eros, de liefdeskracht, haar en bracht haar tot bij de goden. Door de geboorte van Aphrodite had de gruweldaad van Kronos, een dubbel gevolg: voortaan spelen list en geweld een rol in het scheppingsproces, maar ook liefde en tederheid. Van nu af aan gebeurt ook elke voortplanting langs geslachtelijke weg. Kronos heeft nu de heerschappij over het heelal. Hij huwt Rheia, een van de vrouwelijke Titanen, en het koppel krijgt zes kinderen, drie zonen en drie dochters. En dan herhaalt het drama om de wereldheerschappij zich. Uit angst dat zijn kinderen hem van de troon zullen stoten, verslindt Kronos zijn eigen kinderen. Maar Rheia beraamde een plan om haar jongste kind, te redden. Zij baarde het kind klandestien op Kreta en verborg het daar. Dan wikkelde ze een steen in een doek en overhandigde die aan Kronos, die in de waan verkeerde dat het zijn kind was. Hij verslond de steen. Zeus groeide op, werd opgevoed door Gaia, en kon dan aan de verovering van de macht beginnen. Hij bevrijdde Zeus de tien overige Titanen, die nog altijd in de schoot van Gaia opgesloten zaten. Zo was de stichting van de orde van het heelal een voortdurende strijd om de macht over het heelal. De overwinnaar was Zeus, die plaatsnam op de troon van de onsterfelijken. Niet alleen in de Griekse cultuur, maar bij alle oude beschavingen treft men mythen aan over het ontstaan van de wereld. b) Babylonische beschaving Enuma Elish is een Babylonisch scheppingsepos waarvan de oudste versies dateren uit het 18e eeuw v.C. Het werd in de 19e eeuw ontdekt op kleitabletten in Akkadisch spijkerschrift, gevonden in de runes van koning Assurbanipal te Nineve (het huidige Mosul in Irak). De woorden Enuma Elisj zijn de beginwoorden "toen boven" van het verhaal. De eerste zin luidt: "Toen boven de hemel nog niet was genoemd, en het land beneden nog geen naam had." Dit is de toestand vr de eerste goden waren geboren. Alles is nog n waterige massa. Het zoete water Apsu en het zoute zeewater Tiamat waren nog niet van elkaar te onderscheiden. Verder was er niets: geen hemel, geen aarde, geen goden. Toen ontstonden uit de vermenging van het water twee goden: Lachmu en Lachamu, ze werden verwekt door Apsu en gebaard door Tiamat. Beide goden stellen het slijk voor. Daaruit ontstond het land en honderden andere goden die de verschillende domeinen van het heelal controleerden. Dan brak een strijd los tussen de goden, die gewonnen wordt door Marduk, de oppergod van Babylon. . c) Egyptische beschaving

Levensbeschouwing Module C2 In het oude Egypte had elke grote stad zijn eigen oppergod, en werd deze door de locale priesters aangesteld tot de schepper van de wereld. De oudste bekende Egyptische scheppingsmythen zijn die van Heliopolis, n van de religieuze hoofdsteden van het oude Egypte. De scheppende God van deze stad was Atum, de zonnegod. Hij werd geboren uit Nun, de oer-oceaan. Uit zichzelf brengt hij het licht en de warmte voort. Atum schiep daarna het godenpaar Shu en Tefnut. Dit koppel verwekt de god Geb, de aarde, en de godin Noet, die zich in haar volle lengte over Geb buigt. d) Oud-Indische cultuur In de Rigveda, een bundel hymnische gezangen die dateren van ca. 1500 tot 1000 v. C. lezen we: "Destijds bestond noch het niet-Zijn, noch het Zijn, noch het luchtruim, noch de hemel daarboven [...] Er bestond toen geen dood, en ook geen niet-dood, en geen enkel onderscheid tussen dag en nacht. Slechts het Ene ademde, zonder adem, vanuit zijn eigen natuur, daarbuiten was er niets. [...] Daarna verscheen het verlangen, het eerste zaad en de kiem van de geest [...] Er waren verwekkers en er waren krachten, zelfschepping hier en daadkracht daarboven. De goden zelf zijn pas later ontstaan. Wie weet dan waar de wereld vandaan komt? Hij in wie de schepping haar oorsprong heeft, [...] hij weet het, of misschien weet ook hij het niet." e) Hebreeuwse cultuur Genesis 1, openingshoofdstuk van de joodse Thora en nadien het christelijke Oude Testament Genesis 1 verhaalt hoe God de hemel, de aarde en alle hemellichamen en levende wezens die de hemel en de aarde bevolken, in zes dagen geschapen heeft. Deze tekst is een plechtige hymne aan de ene almachtige God die de wereld met zijn woord tot stand bracht. Genesis 1 is een verhaal n een boodschap: de mens, die geschapen is naar het beeld van God, krijgt de opdracht te heersen over deze schepping, en zijn bestaan te vermeerderen in getal en in macht. Genesis 2-3, geschreven door een andere auteur dan het eerste hoofdstuk. Ook de boodschap is anders. God schiep de mens om te genieten van het paradijs. Maar de mens eigent zich goddelijke privileges toe: hij eet van de boom van kennis van goed en kwaad. Daardoor haalt hij de woede van God over zich. Voortaan zal de man in het zweet moeten werken voor zijn brood, en de vrouw zal in pijn en smart haar kinderen moeten baren. Dit verhaal over de zondeval drukt een diepe existentile ervaring uit: de consequenties van het bezit van kennis worden door de mens als een straf ervaren.

III. Ontstaan van de wetenschap


Het op empirie en rationaliteit gebaseerde logos-denken van de eerste natuurfilosofen brak met de gevestigde religieuze opvattingen van hun tijd. De mythische voorstellingen werden vervangen door theorien op basis van fysische beginselen. Dat ze daarmee hun tijdgenoten shockeerden, staat vast. Terwijl Sophokles de zon bezingt: "O straal van de zon, glanzend licht, oog van de gouden dag" (Antigone, 100104) en Socrates 's morgens tot de zon bidt (Symposium, 220d) verkondigt Anaxagoras dat de zon een brandende steenklomp is, niet groter dan de Peloponnesos. Aanvankelijk ging de aandacht van de Griekse natuurfilosofen vooral naar de grote,

Levensbeschouwing Module C2 allesomvattende vragen. Ondanks de beperkte feitenkennis over planten, dieren, hemelverschijnselen en gedragingen van de materie, hielden ze zich bezig met de vraag naar het ontstaan van het leven en van het heelal. De aanvankelijk denkbeelden steunden op een eerder smalle empirische basis. Niet naar feitenkennis zochten deze denkers, maar naar een logos, een rationeel principe dat een verklaring bood voor de bestaande wereld. Hoewel deze nieuwe natuurfilosofie de basis legde voor een wetenschappelijke ontwikkeling met belangrijke praktische toepassingen, kwam ze aanvankelijk niet voort uit een zoeken naar de oplossing van praktische problemen. Wel kon zij pas ontstaan nadat de meest acute problemen van het dagelijkse bestaan opgelost waren dankzij de economische bedrijvigheid in de welvarende Ionische steden. De aandacht kon daardoor ook naar fundamentele en existentile vragen gaan. De wetenschap ontstond niet uit praktische behoeften, maar uit verwondering en speculatie. Verwondering is altijd de drijfveer, zoals Plato schreef: "...het gevoel van verwondering, er is geen ander begin van de filosofie dan dat" (Theaetetus, 155d). Aristoteles was het met hem eens: "... want het is door verwondering dat de mensen nu beginnen te filosoferen en aanvankelijk begonnen te filosoferen" (Metaphysica A, 982b12). In de Griekse filosofie kwam een waardering tot uiting van "kennis om de kennis", een mentale ingesteldheid die als zodanig niet voorkwam in Egypte, Mesopotami of andere antieke culturen. Ook wanneer een probleem in de praktijk opgelost was, stelden de Grieken nog de vraag naar het waarom. Kennis van particuliere feiten volstond niet, maar ze streefden naar algemene inzichten. Dit was een volstrekt nieuwe ontwikkeling. Zo kenden de Egyptenaren wel het gebruik van vuur om klei te verharden tot steen, de woning te verwarmen, zand in glas te veranderen en metalen uit ertsen te onttrekken, maar alleen de Grieken vroegen zich af waarom vuur al deze eigenschappen heeft en wat de algemene aard van vuur dan wel moet zijn. In hun streven naar algemene kennis waren de Grieken de eersten om vormen te beschouwen, los van de materile lichamen die deze vormen bezitten. Zij bestudeerden niet slechts de eigenschappen van een rechthoekige steen, maar die van de rechthoek zelf. De Grieken ontdekten de "vorm" als begrip, en zetten zo de stap van de waarneming naar het concept, van het individuele naar het algemene, van het concrete naar het abstracte. De overgang van het mythische naar het wetenschappelijke denken voltrok zich in de 6e en 5e eeuw bij enkele filosofen. Dat was het tijdperk juist vr Socrates en Plato. Deze zogenaamde presocratici waren hoofdzakelijk genteresseerd in de "physis" (natuur) of de "kosmos" (de geordende wereld). Ze zochten naar een universeel beginsel achter de verschijnselen en een verklaring voor het ontstaan van de wereld die uit dat beginsel afgeleid kon worden. Socrates heeft zich nadien van deze onderzoekingen afgekeerd, teleurgesteld door de onmogelijkheid om tot definitieve antwoorden op de vragen te komen en door de irrelevantie ervan voor de morele aspecten van het menselijk bestaan. Bij Socrates stond niet de uitwendige wereld, maar de mens als handelend wezen in het midden van zijn filosofie. Van geen enkele van de presocratici is het hele werk bewaard gebleven. We

Levensbeschouwing Module C2 beschikken slechts over fragmenten en latere commentaren. In wat volgt bespreken we slechts enkele van deze filosofen. We concentreren ons op de denkers van de Milesische school, Thales, Anaximander en Anaximenes, en dan op Herakleitos en Demokritos, in wier denken zich de overgang van de mythos naar de logos duidelijk aftekent. 1. Thales van Milete Thales verkondigde dat het universele en onveranderlijke principe () van de wereld, waaruit alle dingen bestaan, voortgekomen zijn en naar terugkeren, water is. Wat Thales onder water verstaat, is niet noodzakelijk wat wij H2O noemen, maar eerder het element van alle vochtigheid, dus ook vloeibare stoffen als bloed en plantensappen. Deze arch heeft dus twee betekenissen: - Het is de originele toestand waaruit de wereld voortkwam: ooit was alles water. - Het is ook de permanente grondtoestand van de wereld, want alles is nog steeds een vorm van water. Als natuurkundige theorie over de aard van het heelal klinkt Thales' bewering dat alles water is, in moderne oren wellicht nogal simpel. Nietzsche begreep dat deze opvatting echter van grote betekenis is (Die Philosophie im tragischen Zeitalter der Griechen, 3): 1) omdat deze stelling iets zegt over de oorsprong van de dingen; 2) omdat zij dat doet zonder een beroep te doen op beelden of fabels; 3) omdat met deze stelling, hoewel slechts impliciet, beweerd wordt dat alles n is. Het eerstgenoemde punt heeft de stelling van Thales nog gemeen met beweringen in mythische verhalen. Dat geldt echter niet meer voor het tweede punt, waardoor Thales zich onmiskenbaar als een natuuronderzoeker onderscheidt. Het derde punt maakt van Thales de eerste Griekse filosoof. Nietzsche wijst erop dat wanneer Thales gezegd zou hebben dat de aarde uit water ontstaat, hij slechts een wetenschappelijke hypothese had geformuleerd. Thales greep echter veel verder, verder ook dan hij redelijkerwijze kon doen op grond van de beperkte empirische ervaring met betrekking tot de omvormingen van water. Wat hem daartoe aanzette was, volgens Nietzsche, een metafysisch geloof dat zelf zijn oorsprong in een mystieke intutie heeft, namelijk dat alles n is. De waarde van deze gedachte van Thales is dat hij ze tot uitdrukking brengt op een niet-mythische en niet-allegorische wijze. 2. Anaximander Volgens Anaximander was noch water, noch om het even welke andere stof het oerbeginsel, maar wel een andere onbegrensde substantie: het , van "" = zonder en "" = grens, waaruit alles aan de hemel en op aarde voortkomt. Het is niet duidelijk hoe Anaximander de onbegrensdheid van het apeiron opvatte, maar vermoedelijk was het in de betekenis van "onbepaaldheid". Het apeiron draagt in zich immers op een niet te onderscheiden wijze de tegengestelde eigenschappen

Levensbeschouwing Module C2 waaruit door afscheiding de wereld met haar eigenschappen te voorschijn komt. Vr de afscheiding bestonden de dingen niet, omdat hun eigenschappen in een ononderscheidbaar geheel vermengd waren. Anaximander voert daarmee een nieuw element in het Griekse denken in, namelijk het begrip van de primair tegengestelden: koud en warm, droog en vochtig, hoog en laag, enzovoort. De tegengestelden bestrijden elkaar, zoals vuur en water, tot n overblijft. Nooit overwint een van de elementen helemaal; het evenwicht wordt altijd hersteld, en een overwinning van een element op een bepaalde plaats gaat gepaard met een verlies op een andere plaats. De dingen ontstaan niet door kwalitatieve verandering van de elementen maar door afscheidingen van tegengestelden uit het apeiron. Bij de geboorte van de kosmos scheidde zich warmte en koude af van de eeuwige onbepaalde substantie, en daaruit groeide een sfeer van vuur omheen de aarde. Het ontstaansproces wordt beschreven als een organisch proces, met ontkieming, schilvorming en groei, zoals de ontwikkeling van een embryo. Het leven ontstaat in het vochtige element onder invloed van de warmte van de zon. Mensen zijn ontstaan uit organismen van een andere soort. Dat blijkt uit het feit dat alle andere diersoorten snel hun voedsel kunnen vinden terwijl mensen lang zuigelingen blijven zodat zij niet op die manier van bij het begin hadden kunnen overleven. De soort waaruit de mens is ontstaan, is een vis of een visachtig dier. Een opmerkelijke bijdrage van Anaximander tot de kosmologie is de bewering dat de aarde zich in het midden van een bolvormig heelal bevindt en geen steunpunt nodig heeft. Het argument was dat de aarde niet kon vallen omdat er in een sferisch symmetrisch heelal geen voorkeursrichting bestaat om naartoe te vallen. Een abstracte symmetrie-overweging bracht Anaximander tot het beeld van een aarde, vrij zwevend in het middelpunt van de wereld. 3. Anaximenes Ook Anaximenes laat alles uit n principe ontstaan. Voor hem was de arch de lucht. Lucht is samendrukbaar. Hierdoor kunnen alle veranderingen die in de stof optreden, herleid worden tot n basisproces, namelijk samendrukking en uitzetting. Lucht die verdund wordt, wordt vuur. Samengeperst wordt zij eerst wind, dan mist, dan water en tenslotte aarde en steen. Al de rest is daaruit samengesteld. Wanneer water verhit wordt, treedt het omgekeerde proces op: het zet zich om in stoom, eerst zichtbare stoom en dan onzichtbare lucht. Bij nog verdere verhitting wordt het vuur. Anaximenes formuleert zo een theorie die zich rekenschap geeft van feiten die bekend zijn door waarneming en experiment. Daarbij worden verschillen in kwaliteit herleid tot verschillen in kwantiteit. De aard van een stof wordt bepaald door zijn mate van verdichting. Alle verscheidenheid in de wereld ontstaat uit de hoeveelheid van het basiselement dat aanwezig is in een gegeven ruimte. 4. Herakleitos Herakleitos van Ephese benadrukt dat de werkelijkheid een synthese is van tegengestelden. De tegengestelden gaan in elkaar over, en hieruit volgt dat alles in

10

Levensbeschouwing Module C2 voortdurende verandering is. Met de eenheid van de tegendelen bedoelt Herakleitos dan ook niet dat de tegengestelden aan elkaar identiek zouden zijn, maar wel dat ze complementair zijn, op elkaar betrokken, en dat ze juist door hun tegengesteldheid aan de wereld structuur en dynamiek geven. "De weg naar omhoog en naar omlaag is dezelfde." Een ander fragement: "Hetzelfde is: levend en gestorven, ontwaakt en slapend, jong en oud, want het ene is, erin omslaand, het andere, en het andere, erin omslaand, het ene. Uit de tegengestelden ontstaat een synthese waarin zij in elkaar overgaan: het leven wordt de dood, de dood verwekt nieuw leven, de slapende wordt wakker, de wakkere slaapt in. Dat is de fundamentele waarheid, volgens Herakleitos: de wereld heeft een dynamische structuur, zij is het product van een aanhoudende strijd, alles is in voortdurende verandering. De logos vertegenwoordigt in Herakleitos' leer de orde en samenhang van de wereld. Het woord logos kan ook betrekking hebben op de uiteenzettingen van de rede. Met de rede kan de wereld begrepen worden en in de rede ligt de verantwoording van de verklaringen met betrekking tot de wereld. In die betekenis kan logos vertaald worden als "theorie". Het begrip logos is van groot belang in het denken van Herakleitos. Alles in de wereld verloopt volgens de logos. De logos moet uitgesproken, verteld en beluisterd worden. Zij is niet zomaar een opsomming van waargenomen feiten, maar drukt een wezenlijk verband uit tussen de feiten, waardoor zij ook kan leiden tot conclusies over het "alles". De logos verbindt wat verschillend is en brengt daardoor een eenheid tot stand in de verscheidenheid. De mens moet in zijn handelingen de logos volgen. Zij geeft de lijn aan die alles in de kosmos volgt, waarvan ook de mens een deel is.

5. Demokritos Demokritos, die omstreeks 460 v.C. geboren werd, was afkomstig uit Abdera, zou een leerling geweest zijn van Leukippos, die als eerste een atoomtheorie heeft geformuleerd. Over deze Leukippos is vrijwel niets bekend. Demokritos heeft de atoomtheorie verder uitgewerkt en bekendheid gegeven. Men kan de theorie van Demokritos opvatten als een kritiek op de filosofie van Parmenides. Parmenides benadrukte de onveranderlijkheid van alles wat bestaat. Niets kan ontstaan en niets kan vergaan, omdat wanneer iets ontstaat het uit het niets komt, en wanneer het vergaat in het niets verdwijnt. Maar het niets bestaat niet, per definitie. Daarom kan ook niets bewegen, want een beweging veronderstelt het bestaan van een lege ruimte, maar de leegte is een niets en kan dus niet bestaan. Indien we toch iets zien bewegen, betekent dit dat de zintuigen ons bedriegen, want het verstand leert dat elke beweging onmogelijk is. De gedachtengang van Parmenides kan als volgt samengevat worden: - Alles wat is, is. - Het niet-zijnde is niet.

11

Levensbeschouwing Module C2 - Dus is er geen leegte, want leegte is een niet-zijn. - Dus is de wereld vol. - Als alles vol is, is er geen plaats voor beweging. - Dus is beweging onmogelijk. Demokritos beschouwde dit als een absurde stelling. De waarneming leert dat er beweging bestaat, en dus vertrok hij van dat gegeven als uitgangspunt. De redenering gaat dan als volgt: - Er is beweging. - Dus is de wereld niet vol. - Dus is er lege ruimte. - De leegte, die een niet-zijn is, bestaat dus. - De wereld bestaat ook uit wat is. - Dus bestaat de wereld uit wat is, het massieve, en wat niet is, de leegte. Daarom neemt Demokritos aan dat de materie bestaat uit massieve deeltjes die bewegen in een lege ruimte. De atomen zelf zijn ondeelbaar (vandaar de naam = ondeelbaar) en onveranderlijk. Wegens hun ondeelbaarheid kan van de atomen niets "wegstromen" en daardoor kunnen ze niet met de zintuigen waargenomen worden. Atomen zijn onwaarneembaar, niet omdat ze klein zijn, maar omdat ze onwaarneembaar zijn. De atomen bezitten vorm, massa en uitgebreidheid, en in die eigenschappen verschillen ze van elkaar. Andere kwalitatieve eigenschappen hebben ze niet. Kwaliteiten als kleur, warmte, zachtheid of hardheid zijn geen eigenschappen van de atomen afzonderlijk, maar ontstaan door de combinaties van grote aantallen atomen. Op zichzelf bewegen de atomen rechtlijnig door de ruimte. Komen grote aantallen dicht bijeen, dan botsen ze echter en haken ze aan elkaar vast. Zo ontstaan grote conglomeraten van atomen. Dit zijn de zichtbare lichamen. Ze verschillen van vorm en andere eigenschappen door de verschillende rangschikkingen en posities van de atomen. Aristoteles, die Demokritos uitgebreid bespreekt, vergelijkt de rangschikking van de atomen in een lichaam, met de volgorde van de letters in een tekst. In een verschillende volgorde geplaatst, kunnen de letters zowel een tragedie als een komedie vormen. Met zijn idee van de bewegende en botsende atomen als samenstellende delen van alles wat bestaat, formuleerde Demokritos voor het eerst een radicaal mechanistische natuurbeschrijving. Ook zijn ideen over het ontstaan en de ontwikkeling van het heelal berusten op deze theoretische interpretatie. Aanvankelijk waren de atomen in een ongeordende beweging. De bewegingen waren inherent aan de atomen, en worden zelf niet door iets veroorzaakt. Uit deze prekosmische ongeordende bewegingen ontstonden toevallige wervelingen, die door verdere ophoping en ordening van de atomen tot het ontstaan van werelden leidden. Al deze werelden vergaan ook weer als de atomen, die zelf eeuwig zijn, weer van elkaar loskomen, want de verbindingen zijn niet absoluut bestendig. Het proces van het ontstaan van de werelden vindt plaats zonder dat een scheppende God of sturende Geest ingrijpt. Alles gebeurt als gevolg van de "noodzakelijkheid", of

12

Levensbeschouwing Module C2 wat op hetzelfde neerkomt, het "toeval". Van enig doel of finaliteit is geen sprake. De leer van Demokritos is volkomen athestisch. Goden bestaan niet; er bestaan alleen atomen en lege ruimte. Het geloof in de goden is volgens Demokritos ontstaan vanuit het onvermogen van de mensen om de natuurverschijnselen te verklaren. Besluit en samenvatting De overgang van het mythische denken naar het logos-denken was een overgang - van het fictieve verhalend beschrijven van de wereld naar de abstracties en strenge wetenschap van Demokritos; - van het directe contact met de levenskrachten naar de ascetische werkwijzen van het methodische verstand; - van de passies rond strijd en macht naar het afstandelijk denken over materie en beweging; - van de vrijheid van de verbeelding naar de onderwerping aan waargenomen feiten. De vrucht van deze overgang was het ontstaan van de rationele, empirische wetenschap, met haar grote verklarende kracht, haar praktische toepassingen en de diepe intellectuele voldoeningen die zij schenkt. Het verlies dreigt het vermogen te zijn om te spreken over een transcendente werkelijkheid waarin de wereld, die het voorwerp van de wetenschappelijke aandacht is, haar oorsprong en bestemming vindt en waarin het menselijk bestaan een perspectief vindt buiten zijn eigen beperkte en vergankelijke werkelijkheid.

IV. Verdere ontwikkeling van de wetenschap


(een beknopt overzicht) Nadat het menselijke bewustzijn het mythologische stadium ontgroeide, kon de rationele wetenschap zich ontwikkelen. Het is belangrijk hierbij op te merken dat het mythische denken nooit "voorbij" is, en ook dat de inzichten die erdoor tot uitdrukking gebracht worden wel anders zijn dan die van de positieve wetenschap, maar niet minderwaardig. De mythe blijft de taal die het meest aangepast is om religieuze inzichten te verwoorden. Maar om de op empirie en rationaliteit gebaseerde natuurwetenschappelijk beschouwing mogelijk te maken was het nodig dat de geesten zich uit oude mythische voorstellingen bevrijdden. 1. Getallen en cirkels De verdere ontwikkeling van de wetenschap kan opgevat worden als de evolutie van de betekenis die aan het begrip "kosmos" (de geordende wereld) gegeven wordt. In een vroeg stadium was het mathematische ideaal waaraan de kosmos geacht werd te beantwoorden, het getal (de pythagoreers). De bewegingen aan het firmament kunnen in getallen worden uitgedrukt. Men vindt getalverhoudingen in de consonante intevrallen van de muziek (octaaf, kwint, kwart, later ook grote en klein terts). Vandaar het pythagorische adagium : "alles is getal". Maar dan volgt de rampzalige ontdekking (met het prachtige bewijs) van de irrationale getallen. De ontdekking dat 2 niet geschreven kan worden als een verhouding van twee gehele getallen, sloeg het fundament weg onder het pythagorisch

13

Levensbeschouwing Module C2 wereldbeeld. Uit het bestaan van de irrationale getallen volgt dat niet alle grootheden exact in getallen uitgedrukt kan worden. Nadien werd de cirkel het geometrische ideaal van de Griekse kosmologen. Heel de kosmos werd opgevat als een combinatie van cirkels. De lusvormige bewegingen van de planeten wereden verklaard door aan te nemen dat ze met constante snelheid rondwentelen op kleine cirkels die zelf weer op grotere cirkels bewegen. Dit denkbeeld van een kosmos, georganiseerd volgens cirkels in uniforme wenteling, hield stand tot na de middeleeuwen. Nog Copernicus hield vast aan de cirkel toen hij zijn heliocentrisch systeem voorstelde. De op cirkels gebaseerde kosmologie sneuvelde pas in de Astronomia Nova van Kepler in 1609: de banen van de planeten zijn ellipsen, ontdekte Kepler, gn combinaties van cirkels. 2. Mechanica en elektromagnetisme Newton legde uit (Philosophiae Naturalis Principia Mathematica, 1687) dat de vormen en bewegingen in het heelal noodzakelijk voortvloeien uit enkele fundamentele bewegingswetten en een universele gravitatiewet. Deze wetten van de mechanica bleken in zeer eenvoudige mathematische gedaante geschreven te kunnen worden. Het concept van de algemene wetmatigheid van de natuur vond daarmee ingang. Elk materieel systeem werd voorgesteld als een verzameling massa-punten die gehoorzamen aan de wetten van de mechanica. Dit betekende ook dat de hele natuur een deterministisch verloop moet kennen. Geen enkel fysisch systeem, ook niet de organismen van de levende wezens, kunnen afwijken van het gedrag dat wetmatig voortvloeit uit de begintoestand. Laplace verklaarde in de 19e eeuw dat de hele kosmos in principe berekenbaar is. De oude begrippen over vrijheid en vrije wil moeten als illusies losgelaten worden. De wereld kent een onvermijdelijk wetmatig verloop. Ook toen in de 19e eeuw de wetten van het elektromagnetisme aan de mechanica werden toegevoegd, hield de opvatting van determinisme stand. Maxwell toonde aan hoe elektrische en magnetische velden elkaar verwekken en aanleiding geven tot elektromagnetische trillingen, die wij licht noemen. Zijn theorie liet een wezenlijke eenheid zien tussen elektrische, magnetische en optische verschijnselen. 3. Relativiteit Maxwell's theorie gaf spoedig echter aanleiding tot een probleem dat de natuurkunde in haar grondslagen aantastte. Uit de theorie volgde dat de theorie volgde dat de lichtsnelheid een absolute constante is, niet afhankelijk van de bewegingstoestand van de waarnemer. In de newtoniaanse natuurkunde is nochtans elke snelheid relatief t.o.v. de waarnemer die de meting verricht. In 1905 loste Einstein het probleem op door een natuurkunde op te stellen die ervan uitgaat dat alle natuurwetten (dus ook de constante snelheid van het licht) gelden voor alle inertile waarnemers (ditr zijn waarnemers die zich met constante snelheid ten

14

Levensbeschouwing Module C2 opzichte van elkaar bewegen). Het resultaat van dit uitgangspunt was dat ruimte en tijd relatief werden. Ook kon Einstein uit zijn nieuwe natuurkunde afleiden dat massa en energie in elkaar omzetbaar zijn. Een ontdekking die al snel een dramatische toepassing zou vinden in de ontwikkeling van nucleaire wapens. In 1915 publiceerde Einstein zijn algemene relativiteitstheorie, die ook geldt voor niet-inertile waarnemers. Deze theorie steunt op het nieuwe fundamentele inzicht dat inertile versnellingen en gravitatieversnellingen identiek zijn. Uit deze theorie volgt dat ruimte en tijd zich gedragen als een vierddimensionaal continuum met een verbormbare geometrie. Wat we gravitatie noemen is niets anders dan een kromming van de ruimtetijd, teweeggebracht door de aanwezigheid van zware massa's. Hoe revolutionair de relativiteitstheorie van Einstein ook was, in zekere zin was zij heel klassiek, een voortzetting van de Griekse geometrische natuurbeschouwing. Alle natuurwetten behouden hun deterministisch karakter, en de gebeurtenissen spelen zich af op een mathematisch perfect te beschrijven manier. In zekere zin is de algemene relativiteitstheorie van Einstein de ultieme uitbreiding (naar meerdere dimensies en voor niet-euklidische ruimtes) van de stelling van Pythagoras, waarmee de afstand bepaald wordt tussen twee punten in een vlak orthogonaal stelsel. 4. Quantumfysica Ondertussen bleek dat de newtoniaanse mechanica haar bruikbaarheid verliest op het niveau van de atomen en subatomaire deeltjes. Het gedrag van een elementair deeltjes bleek niet strikt afgeleid te kunnen worden vanuit een bekende begintoestand, hoogstens kan een statistische waarschijnlijkheid berekend worden. Een deeltje bleek ook geen deeltje in de klassieke betekenis, maar heeft een golfkarakter met een in principe onbegrensde uitgebreidheid. De klassieke begrippen waarop de newtoniaanse natuurkunde steunde, moesten losgelaten worden. De energie bleek gequantiseerd en daardoor een zeker deeltjeskarakter te krijgen, terwijl aan de deeltjes een golfkarakter moest toegekend worden. In de jaren twintig van de twintigste eeuw werd zo door mensen als Niels Bohr, Werner Heisenberg; Erwin Schrdinger en anderen, de quantumtheorie ontwikkeld, die op adequate wijze de natuur op subatomair niveau beschrijft. In de quantumfysica verliest de natuur haar deterministisch karakter. Wat we een deeltje noemen, wordt beschreven door een golffunctie, waarbij de golf de waarschijnlijkheid voorstelt van de aanwezigheid van het "deeltje" op een bepaalde plaats en bepaald tijdstip. Een welbepaalde positie kan dus niet aan het deeltje toegekend worden, hoogstens een spreiding in ruimte en tijd volgens een bepaald waarschijnlijkheidsverdeling. Wanneer een deeltje waargenomen wordt, verwerft het op dat moment, als gevolg van de interactie met de detector de plaats en de waarneembare eigenschappen die de waarnemer vaststelt. Causaliteit (eenduidige oorzaak-gevolg-relaties) en localiteit (een systeem ondergaat alleen locale invloeden) kunnen niet gehandhaafd blijven. Deze nieuwe inzichten hebben een paradigma-wisseling op gang gezet, waarvan de diepere betekenis nog altijd onderwerp van discussie is. 5. Evolutie en moleculaire biologie In de twintigste eeuw ontwikkelt zich de moleculaire biologie, die de mechanismen

15

Levensbeschouwing Module C2 van de levende organismen blootlegt. Daarmee worden de biologische verschijnselen gentegreerd in het gehele beeld van de natuur. Nadat Charles Darwin (en Alfred Russel Wallace) in de 19e eeuw hadden aangetoond dat het leven op aarde zich ontwikkelt in een lang evolutieproces als gevolg van aanhoudende mutaties en selecties, werden in de 20e eeuw de mechanisme van dit proces blootgelegd. Het neodarwinisme is de hedendaagse evolutietheorie die een synthese van het klassieke darwinisme en de latere moleculaire genetica omvat. Mutaties blijken veranderingen te zijn die optreden in het DNA, de molecule die de drager is van de erfelijke eigenschappen. Deze moleculen bevatten de genetische informatie onder de vorm van hun structuur, de sequentie van de basen binnen de dubbele streng, volgens een genetische code, die vastlegt welke bepaalde basiscombinaties met bepaalde aminozuren corresponderen zodat de hele basensequentie kan leiden tot de synthese van bepaalde protenen. V. Actuele discussies 1. Creationisme In sommige joodse, christelijke en islamitische kringen wil men het scheppingsverhaal van Genesis 1 weer letterlijk interpreteren: de wereld zou ontstaan zijn in de loop van zes dagen waarin God de dingen met zijn woord schiep. Uit genealogien in de bijbel wordt bovendien afgeleid dat de wereld niet ouder dan zesduizend jaar kan zijn. Dit "creationisme" is vanzelfsprekend in strijd met het waarnemingsgegeven. Aan het feit dat het leven op aarde een evolutie van honderden miljoenen jaren achter de rug heeft kan niet meer getwijfeld worden. Men kan kritiek hebben op de neodarwinistische theorie die verklaart hoe deze evolutie plaats grijpt, maar het is niet meer mogelijk het feit van de evolutie te ontkennen. Ook aan de ouderdomsbepalingen van de aardlagen met hun fossiele insluitsels, de aarde zelf, de zon en de sterren kan niet mee redelijk getwijfeld worden. Men dient zich bovendien te realiseren dat watde creationisten beweren niet alleen in strijd is met de ouderdomsbepalingen, maar ook met de afstandsbepalingen in het heelal. Het licht van een melkwegstelsel als de Andromeda-nevel, die op een afstand van 2 miljoen lichtjaar staat, bereikt ons na 2 miljoen jaar.Hoe zou dit kunnen in een heelal dat slechts zesduizend jaar oud is? Het creationisme steunt op de verkeerde lezing van een mythische tekst. Genesis 1 wordt genterpreteerd als een wetenschappelijke theorie, in plaats van als een scheppingsmythe met een religieuze betekenis. Genesis 1 is geen verslag van een fysisch proces, maar een verhaal met een bepaalde betekenis, geschreven in een cultuur die niet over de feitenkennis beschikte die we nu wel bezitten. De waarachtige betekenis van deze tekst ligt in de waardering voor het bestaan die erin tot uitdrukking gebracht wordt ("... en God zag dat het goed was") en in de opdracht die aan de mens gegeven wordt. Deze betekenissen zijn dan weer niet terug te vinden in een wetenschappelijke kosmologie. 2. Intelligent Design (ID)

16

Levensbeschouwing Module C2 Sommigen menen dat de hedendaagse biologische en kosmologische theorien het bestaan van het leven op aarde, en van het heelal in zijn geheel niet kunnen en nooit zullen kunnen uitleggen. Zij wijzen op de complexiteit van het leven, en op de merkwaardige, op elkaar afgestemde waarden van een aantal natuurconstanten, die volgens hen niet verklaard kunnen worden met de methoden van de wetenschap. Het leven moet het resultaat zijn van een ontwerp. Dus was er een "intelligente ontwerper" die alles tot stand heeft gebracht. Wie is deze intelligente ontwerper? Meestal wordt niet expliciet verwezen naar een scheppende God, maar het is duidelijk dat het begrip "ontwerper van alles wat bestaat" moeilijk anders genterpreteerd kan worden. De idee dat er een intelligente ontwerper ('God') aan de oorsprong van de wereld zou liggen, steunt, in zijn hedendaagse versie, hoofdzakelijk op twee kenmerken van de wereld waarvan aangenomen wordt dat zij niet anders verklaard kunnen worden dan als een intelligent ontwerp: - de onherleidbare complexiteit van de levende natuur, - de fijne afgestemdheid ('fine tuning') van de natuurconstanten. a) Onherleidbare complexiteit Dat de complexiteit van het leven niet door de wetenschap verklaard zou kunnen worden, werd als in de 18e en 19e eeuw beweerd. William Paley (Natural Theology, 1802) geeft vele voorbeelden van complexiteit van planten en dieren. Vb.: het hart met zijn hartkleppen. Hij gebruikt de metafoor van de horlogemaker. Zoals het bestaan van een horloge, het bestaan van een horlogemaker impliceert, zo kan men uit het bestaan van de complexe levende organismen afleiden dat een goddelijke schepper moet bestaan. Maar Charles Darwin (The Origin of Species, 1859) verklaart het ontstaan van de soorten met hun complexe eigenschappen als het product van een evolutie, gestuurd door willekeurige variaties (mutaties) en natuurlijke selecties. Er is geen ontwerp, geen ontwerper. In de 20e eeuw spitst de discussie zich vooral toe op de complexiteit op moleculaire schaal van het leven. Michael Behe (Darwin's Black Box, 1996) geeft als voorbeeld van onherleidbare complexiteit o.a.; - het motormechanisme en energiesysteem van draaiende flagel van bacterin; - biochemisch netwerk van de boedstolling. Dit alles vergt volgens hem een 'plan'. Maar Richard Dawkins (The Blind Watchmaker, 1986, en andere publicaties) stelt dat een gradueel, cumulatief, stap-voor-stap-proces van kleine eenvouidge veranderingen kan complexe systemen tot stand brengen. Men dient zich de grote tijdspanne en de aantallen combinaties te realiseren. Het proces wordt gestuurd door de kansen op overleving. Het antwoord op de theorie van een 'intelligente ontwerpe' werd al in de 18e eeuw gegeven door de Schotse filosoof David Hume in zijn Dialogues concerning Natural Religion, 1779)

17

Levensbeschouwing Module C2 (boek blz. 153-154) Discussie tussen: - Demea, religieuze fundamentalist, die gelooft in God maar zich verzet tegen een antropomorfe godsvoorstelling. - Cleanthes, een verlichte dest, die meent dat de orde in de natuur bewijst dat de wereld door een goddelijke intelligentie gemaakt is, - Philo, een scepticus, die niet gelooft in het bestaan van een goddelijke schepper. De bezwaren tegen een "intelligente ontwerper" legt Hume in de mond van Philo. Ze zijn: - Intelligentie is een capaciteit van de menselijke geest. Zij is de manier waarop de mens complexe dingen vervaardigt. Dit wil echter niet zeggen dat ook een god zo te werk zou gaan. - We verklaren niets wanneer we zeggen dat de wereld door een goddelijke geest is gemaakt. Het probleem is verplaatst naar die geest. Hoe is daarin de mentale orde ontstaan die aanleiding gaf tot de orde van de wereld? - De wereld vertoont niet alleen orde, maar ook veel tekorten, defecten en wanorde. De wereld is ook duidelijk niet gemaakt met het oog op het menselijk geluk. b) De natuurconstanten Het heelal moet aan stricte voorwaarden voldoen om het ontstaan aan het leven te kunnen geven. Het loutere feit dat wij bestaan is niet evident, want daartoe moeten: - stabiele atomen bestaan; - deze atomen moeten moleculen kunnen vormen. Daarvoor is het nodig dat bepaalde krachten bestaan die de elementaire deeltjes in de atomen samenhouden en de atomen aan elkaar binden. Verder: - er moet een energiebron zoals de zon voorhanden zijn, - en een planeet zoals de aarde die de mineralen levert. Daarvoor is het dan weer nodig dat hemellichamen gevormd worden, bijeengehouden door de zwaartekracht, die zich op een welbepaalde manier verhoudt tot de krachten tussen de elementaire deeltjes zodat de zon door kernfusie energie kan produceren. Verder: - er moeten complexe lichamen gevormd worden door een lange evolutie. Daarvoor is het nodig dat het heelal, de zon en de aarde lang genoeg bestaan om de evolutie de tijd te geven om via het langzame proces van mutaties en selecties de complexe organismen te vormen. Het leven op aarde bestaat op basis van koolstof. Hoe komt het dat koolstof bestaat? Kort na de Big Bang was het heelal te heet voor het bestaan van atomen. Door de afkoeling van het expanderende heelal ontstonden eerst quarks en leptonen. De quarks combineerden zich tot protonen (H-atoomkernen) en neutronen. Door fusie ontstonden He-kernen. Op een beetje lithium na, werden geen zwaardere elementen gevormd. Maar dan ontstonden de sterren door plaatselijke gravitationele samentrekking van het gas in de uitdijende ruimte. Door de hoge druk en temperatuur binnenin kwamen fusiereacties op gang. H zet zich hierdoor verder om in He. De vrijkomende energie wordt uitgestraald. Warmte-energie en stralingsdruk compenseren de inwendige druk zodat de ster stabiel

18

Levensbeschouwing Module C2 is. Als de H-voorraad in het inwendige opgebruikt is, verplaatsen de reacties zich naar de buitenkant en zwelt de ster tot een 'rode reus'. In de samentrekkende kern, nieuwe reacties: He-kernen versmelten tot C-kernen, Okernen en andere kernen, tot ijzer. Daarna blaast de rode reus haar buitenste laag in de ruimte, waar de gevormde elementen zich verspreiden, en door nieuwe stervorming, in volgende generaties sterren en planeten terechtkomen. Zware atomen kunnen maar bestaan doordat de sterke interactie (die de protonen en neutronen bijeenhoudt) voldoende sterk is om de elektrostatische afstoting te overwinnen. De aantrekking door de sterke interactie tussen twee protonen is 1040 keer sterker dan de gravitationele aantrekking. Opdat C kan bestaan, moet de sterke interactie precies deze waarde hebben. Indien zij 1% meer kracht zou uitoefenen zou de synthese van C in de sterren zeer traag verlopen, en zouden de C-atomen sneller omgezet worden in O-atomen dan ze gevormd worden. Het heelal zou dan vrijwel geen C bevatten. Indien de sterke interactie echter 2% sterker was dan ze is, zou de vorming van protonen uit de quarks onmiddellijk na de Big Bang niet mogelijk geweest zijn. Er zouden dan geen H-atomen (en dus ook geen C-atomen) bestaan. Een verzwakking van de sterke interactie met slechts 5% zou geen deuterium gevormd kunnen worden, een onmisbare tussenstap bij de vorming van zwaardere elementen. De chemische evolutie van het heelal zou dan gestopt zijn bij de vorming van waterstof. Een iets drastische vermindering van de sterke interactie zou de stabiliteit wegnemen van alle alle zwaardere elementen. Ook de elektromagnetische kracht moet precies de waarde hebben die ze heeft. Ook de gravitatie. Zou de elektromagnetische kracht iets sterker zou zijn, of de gravitatie iets zwakker, zouden alle sterren rode dwergen zijn: vrij kleine, koele sterren, die nooit exploderen tot een supernova. Bij een omgekeerde reactie zouden alle sterren blauwe reuzen zijn, hete, fel stralende sterren die hooguit enkele miljoenen jaren bestaan. De zon heeft precies de goede massa om het leven op aarde mogelijk te maken. Met iets minder massa zou ze te koel zijn en niet de energetische fotonen produceren die de chemische reacties op aarde op gang zetten. Met iets meer massa zou ze te kort leven om het leven te kunnen laten evolueren. Het leven heeft vele honderden miljoenen jaren nodig om onder het effect van mutaties en selecties te groeien tot de complexiteit die het nu heeft. Het kan alleen sneller als het tempo van de mutaties hoger is, bijv. als gevolg van hoge stralingsdoses, maar die beschadigen het leven. Het heelal in zijn geheel moet voldoende lang bestaan. De expansiesnelheid is een gevolg van de verhouding tussen de energiedichtheid van het vacum (donkere energie) en de gravitatie-kracht. Voor de juiste verhouding moet de totale massa van het heelal juist zijn. Is de massa te groot, dan stopt de uitdijing vroegtijdig en stort het heelal in; is de massa te klein, dan expandeert de ruimte zo snel dat zich geen sterren kunnen vormen. Om het leven op aarde mogelijk te maken, moeten juist uitgebalanceerd zijn: - de gravitatieconstante

19

Levensbeschouwing Module C2 - de constante van Planck, - de elektrische lading van het proton en het elektron, - de lichtsnelheid, - een aantal kosmologische dichtheidsverhoudingen. Dit alles lijkt a priori zo extreem onwaarschijnlijk dat de voorstanders van ID geen andere mogelijkheid zien dan het bestaan veronderstellen van een intelligente instantie die het zo ontworpen heeft. Er zijn echter een ander antwoord mogelijk, in twee versies: Het antropisch principe (voor het eerst geformuleerd door Brandon Carter in 1974). i) Het zwakke anthropisch principe stelt: "wat we kunnen verwachten waar te nemen wordt beperkt door de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor onze aanwezigheid als waarnemers". Dit is zelf-evident: het heelal dat we waarnemen moet voldoen aan de voorwaarden voor ons bestaan. Het tegenovergestelde zou logisch inconsistent zijn. Een heelal dat niet voldoet aan de voorwaarden om leven mogelijk te maken, bevat geen waarnemers, en wordt dus niet waargenomen. Elke heelal dat wordt waargenomen, beschikt noodzakelijk over de juist afgestelde natuurconstanten om leven mogelijk te maken. ii) Het sterke anthropisch principe stelt: "het heelal moet de eigenschappen bezitten die het mogelijk maken dat leven zich in een bepaalde fase van zijn geschiedenis ontwikkelt". Dit is geen zelf-evidente uitspraak. Zij kan, vanuit logische standpunt, waar of onwaar zijn. Het sterke antropisch principe stelt dat het heelal noodzakelijk moet voldoen aan de voorwaarden voor leven. Samenvatting. In tegenstelling tot het creationisme, is ID niet noodzakelijk een absurd idee. Toch moet erop gewezen worden dat het om een dubbele reden beter afgewezen wordt. - Het invoeren van een bovennatuurlijk, intelligent wezen als verklaring voor de waargenomen verschijnselen schendt de methode van de wetenschap. - Het ID-concept schendt ook het religieuze denken. God (al dan niet met die naam genoemd) wordt gebruikt om de hiaten in onze wetenschappelijke kennis op te vullen. God is echter een religieus begrip, dat verband houdt met liefde en goedheid, geen wetenschappelijke hypothese. Een grondiger kritiek op het denkbeeld van "intelligent design" en andere vormen van verwarring tussen het wetenschappelijke en het religieuze denken, is slechts mogelijk binnen het kader van een meer uitgewerkte persoonlijke levensbeschouwing. Een korte samenvatting van mijn standpunt, volgt hierna.

ADDENDUM : God, de wereld, en de mens


Waarover spreekt de wetenschap? En waarover de religie? Het antwoord zou eenvoudig kunnen zijn: de wetenchap spreekt over de wereld, de religie over God. Aangezien de wereld en God niet hetzelfde zijn (althans voor wie geen panthest is),

20

Levensbeschouwing Module C2 spreken beide niet over hetzelfde. Maar wat is God? En wat is de wereld? Die laatste vraag lijkt het makkelijkst te beantwoorden. De wereld is de werkelijkheid die we met de zintuigen waarnemen en met het verstand ontleden. Zij is het geheel van alles wat we kunnen zien en betasten, en wat bij grondige beschouwing een wetmatige orde vertoont. Maar wat is het, dat we zien en betasten? Wat de zintuigen leren, is slechts hoe de wereld op de zintuigen en de hersenen inwerkt. We merken verschijnselen op die het resultaat zijn van de interactie van een uitwendige werkelijkheid met de eigen subjectieve werkelijkheid. Wat die uitwendige werkelijkheid op zichzelf is, weten we niet. Zoals Immanuel Kant het al leerde: het Ding an sich kennen we niet. De hedendaagse fysica confronteert ons nadrukkelijk met deze waarheid. Een quantumfysisch systeem dat niet wordt waargenomen gedraagt zich anders (als een superpositie van mogelijkheden) dan wanneer het wordt waargenomen (als een concreet meetresultaat). Hoe dieper de kennis van de materie reikt, hoe mysterieuzer zij wordt. Terwijl we ons een aanschouwelijke voorstelling kunnen maken van wat een steen is, kunnen we met de vertrouwde begrippen niet beschrijven wat de elementaire onderdelen van een steen zijn. Een elektron of een proton is niet een klein stukje steen, zelfs niet een klein stukje materie. Deze deeltjes (die geen deeltjes zijn, maar we hebben geen ander woord) missen de eigenschappen die we aan materile objecten toekennen, en moeten anders beschreven worden. Zij bestaan in een abstracte werkelijkheid waar ruimte en tijd, beweging en stilstand, bestaan en niet-bestaan, niet dezelfde betekenis hebben die deze begrippen voor de waarnemende mens altijd gehad hebben. De werkelijkheid achter de werkelijkheid die we waarnemen, ontgaat ons. In elke steen verschuilt zich heel het mysterie van de wereld. Weten we wat we onder "God" verstaan? Geen woord heeft al meer betekenissen gehad dan dit woord. Bovendien benadrukken vrijwel alle religies dat God geen begrip is dat de mens kan definiren of zich kan voorstellen. En toch is het mogelijk het woord een betekenis te geven. Het woord "God" definieert niets maar verwijst naar iets. Het verwijst naar een bestaan dat volkomen is. Het menselijke bestaan is beperkt en begrensd in al zijn aspecten. Het is een in de tijd verlopend bestaan, en daardoor vluchtig en vergankelijk. Het is een grotendeels onwetend bestaan, waardoor wij weinig begrip hebben van de werkelijkheid die ons omringt. Het is een machteloos bestaan, waardoor we zo weinig in staat zijn ons eigen lot te verbeteren. Het is een onvrij bestaan, gebonden aan wetten en een begrensde wil. God is een werkelijkheid voorbij al deze begrenzingen. God is een bestaan zonder grenzen. Met de beperktheden die hem kenmerken, kan de mens zich van een volkomen bestaan geen voorstelling maken. De religie definieert, beschrijft, of verklaart niets, maar zij verwijst en, meer dan dat, zij looft en vereert. Zij richt zich tot deze allesomvattende, allesoverstijgende werkelijkheid waarvan de mens zich een nietig onderdeel weet. Daartoe gebruikt zij een taal van symbolen en niet van begrippen, en drukt zij zich uit in mythen, niet in theorien. De religieuze mens brengt diepe existentile gevoelens tot uitdrukking, zoals de eerbied voor het bestaan, de huiver

21

Levensbeschouwing Module C2 voor het niet-bestaan, de dankvoorbaarheid om het bestaan. Er zijn vele - oneindig vele - manieren om religieus gelovig te zijn. Wezenlijk is elk religieus geloof echter altijd een uiting van vertrouwen. Mijn persoonlijk geloof is mijn vertrouwen dat het bestaan goed is. Alles wat bestaat is goed, voor zover het bestaat. De mens is goed, voor zover hij als mens bestaat. Het kwaad dat de mens ervaart, vloeit voort uit de beperkingen van zijn bestaan. Aan een bestaan dat geen beperkingen kent, ontbreekt per definitie niets; het kent geen gebreken of tekorten en is dus volkomen goed. Dat is de betekenis van het geloof dat God goed is. Bestaat God? De vraag houdt op zin te hebben. God is het bestaan zelf. Het is zinvoller de vraag te stellen of de mens bestaat, want het menselijke bestaan is hoogstens een voorbijgaande, gedeeltelijke vorm van bestaan. De wereld in haar geheel kan gezien worden als de verschijningsvorm van een vollere realiteit waaraan zij gedeeltelijk gestalte geeft. Zij is een partile, maar groeiende manifestatie van de goddelijke goedheid. Een groeiende manifestatie, want het is eigen aan het goede, dat het zich wil vermeerderen, zoals het eigen is aan het kwaad dat het weggenomen wil worden. Daarom streeft de mens (voor zover hij mens is) naar het goede. Daarom evolueert de wereld naar het goede. Deze evolutie valt waar te nemen in de ontwikkelingsgeschiedenis van het heelal. In principe kent deze evolutie geen einde voor zij een staat van voltooidheid bereikt heeft. Dat betekent dat de wereld uiteindelijk uitmondt in God. De mens is een wezen in wie een bewust verlangen naar God ontwaakt. Door zijn morele handelingen, verricht de mens het goede, en dat is zijn bijdrage tot de groei en de ontwikkeling van de wereld. Of om het in religieuze taal te zeggen: daarmee zet de mens het scheppingswerk voort.

Gerard Bodife

22

Levensbeschouwing Module C2

De verklarende kracht van het dynamische wereldbeeld H. Leirs


Wereldbeeld en levensbeschouwing zijn geen synoniemen maar staan ook niet los van elkaar. Het wereldbeeld is immers de beschrijving die we maken van de werkelijkheid waarin we leven en die we waarnemen. Die werkelijkheid is het kader waarbinnen een levensbeschouwing (of een religie) moet passen. Een levensbeschouwing kan het uiteraard hebben over zowel materies die binnen als die buiten de werkelijkheid liggen, maar ze mag er niet mee in tegenspraak zijn, want dan verliest ze haar relevantie.

1. Op zoek naar een verklaringsmodel


De levende en dode materie vertoont een enorme diversiteit en complexiteit op gebied van zowel structuren als van eigenschappen of gedragingen. Het spreekt voor zich dat de mens reeds zeer vroeg op zoek ging naar wetmatigheden in en verklaringsmodellen voor deze vaststellingen. Zonder wetmatigheden (kennis van oorzaak en gevolg) lijkt het zinloos om iets te ondernemen of te trachten het te begrijpen. Maar het is duidelijk dat er wetmatigheden en zekerheden zijn. Water stroomt naar zee, dag en nacht wisselen elkaar af, gewassen worden rijp, appels vallen van de bomen. Objectieve waarnemingen en het herkennen van

wetmatigheden in de natuur zijn de basisstappen voor wetenschappelijk weten en denken. Deze laten immers toe om zo goed mogelijk oorzaak en gevolg in te schatten zonder rekening te moeten houden met de willekeur van het bovennatuurlijke. Een volgende stap naar beter begrijpen ontstaat wanneer men niet alleen de wetmatigheid zelf herkent, maar ook een inzicht krijgt in de onderliggende oorzakelijke mechanismen. Zeker zijn dat een appel naar beneden valt is n, maar weten dat dit komt door de zwaartekracht laat toe om te zeggen dat dit ook voor andere voorwerpen op andere plaatsen zal gelden. De natuurwetenschap houdt zich enkel bezig met de materile, empirisch te onderzoeken, werkelijkheid. Dit betekent niet dat de natuurwetenschap a priori het bestaan van een niet-materile werkelijkheid afwijst, wel dat dit niet tot haar gebied behoort. Men stelt echter wel vast dat naarmate de

natuurwetenschap vordert de bovennatuurlijke verklaringen steeds meer moesten wijken voor wetenschappelijke wetmatigheden. Terwijl men vroeger dacht dat aardbevingen of onweer het gevolg waren van een goddelijke actie, kennen we nu de fysische basis van deze gebeurtenissen en hoe langer hoe meer ontdekken we ook de materile basis van wat bij uitstek niet-materile fenomenen leken te

23

Levensbeschouwing Module C2
zijn zoals zelfbewustzijn, liefde, moraal en zelfs religie. De verklaringsmodellen waarover we momenteel beschikken zijn zo krachtig dat ze al lang niet meer puur utilitair zijn, maar dat ze het wereldbeeld, en de levensbeschouwing, sterk benvloeden.

Het empirisch wetenschappelijk onderzoek slaagde er in de loop der tijden steeds beter in om in te zien dat de complexiteit van de structuur en gedragingen van de materie toch gestoeld zijn op relatief eenvoudige basisstructuren en

basisprincipes. Zo blijkt bij voorbeeld de structuur van alle dode en levende materie slechts opgebouwd te zijn uit in totaal drie elementaire deeltjes terwijl de gedragingen ervan berusten op slechts vier basisnatuurkrachten (de

zwaartekracht, de elektromagnetische kracht, de sterke kernkracht en de zwakke wisselwerking). Dit inzicht berust op het standaardmodel van de elementaire materie dat in de loop van de 20e eeuw werd ontdekt. Deze zeer verhelderende reductie van complexiteit tot eenvoudigere

basismechanismen kan aangetoond worden op alle niveaus van complexiteit van zowel structuren als gedragingen. Een mooi voorbeeld zijn de zo complexe eiwitten. Deze bestaan uit slechts 20 bouwstenen (de aminozuren). In alle levende wezens worden deze op een zeer gelijkaardige wijze (via dezelfde biochemische mechanismen) afgebroken en opgebouwd. Eiwitten uit ons voedsel worden in ons maagdarmstelsel volledig afgebroken tot de 20 samenstellende aminozuren, vervolgens in ons bloed overgenomen en in onze organen terug opgebouwd tot de meest complexe eiwitten die onze eigenheid uitmaken.

Het inzicht dat relatief eenvoudige bouwstenen en interactiemogelijkheden kunnen leiden tot steeds complexer wordende structuren en eigenschappen is een eerste basis voor het begrijpen van de realiteit.

2. Van een statisch naar een dynamisch wereldbeeld


Tot de 19e eeuw was het overheersende wereldbeeld statisch. Alles was zoals het geschapen was. Binnen de tijdspanne van n of enkele generaties veranderde de wereld immers weinig of niet en een statisch wereldbeeld voldeed dan ook grotendeels als verklaringsmodel. Deze statische visie werd ondersteund door het scheppingsverhaal zoals dit in de joods-christelijke-islamitische traditie wordt weergegeven. Hierbij heeft God de wereld in zijn huidige verschijningsvorm in 6 dagen uit het niets geschapen met de mens als kroon van de schepping. De Ierse

24

Levensbeschouwing Module C2
bisschop James Usher (1581-1656) rekende aan de hand van Bijbelse afstammingsgeschiedenissen e.d. uit dat dit moet gebeurd zijn op de avond van 23 oktober in het jaar 4004 voor Christus. Tot de dag van vandaag blijven zogenaamde "jonge aarde creationisten" zich vastklampen aan dit beeld, dat echter flagrant in tegenspraak met zowat alle wetenschappelijke kennis en inzichten. Tussen de 15de en de 19de eeuw werden nieuwe technologien ontwikkeld, ontdekkingsreizen breidden de bekende wereld uit, religieuze zekerheden en politieke systemen werden in vraag gesteld . Ook de wetenschap zelf werd dynamisch. Wetenschappers zoals Copernicus, Galilei, Kepler, Bacon of Vesalius namen niet langer zomaar klakkeloos de oude wijsheden over, maar kwamen op basis van empirische waarnemingen tot nieuwe bevindingen. Zij legden de basis voor de moderne natuurwetenschap die vanaf de 19de eeuw een fundamenteel nieuwe wending zou gaan nemen. Een natuurwetenschap die gekenmerkt werd door een combinatie van observaties en creatieve ontwikkeling van theorien, die dan getest konden worden op hun waarde en eventueel aangepast en opnieuw getest, of verworpen. De nieuwe inzichten die de evolutiebiologen van de 19e eeuw, zoals Lamarck,

Wallace en vooral Darwin naar voor brachten, vormen wellicht de grootste intellectuele revolutie, die de mensheid ooit heeft gekend. Zij veranderden een statisch wereldbeeld, dat er was en waaraan niet veel kon veranderd worden, in een dynamisch wereldbeeld, dat werd gekenmerkt door voortdurende verandering en nieuwvorming. In de 20e eeuw werden, onder invloed van talrijke fysici, te beginnen met Einstein (1879-1955), kosmologen, te beginnen met Hubble (18891953), geofysici te beginnen met Wegener (1880 - 1930) en vele andere pioniers de ideen over de dynamiek van het leven uitgebreid naar een vergelijkbare dynamiek van de dode materie en naar de ganse kosmos. Deze zeer belangrijke evolutie in het wetenschappelijk denken bleek een zeer sterke verklarende kracht in zich te hebben voor het beter begrijpen van alles wat nu bestaat. Dit dynamisch wereldbeeld, dat de evolutie van het wetenschappelijk denken in de 20e eeuw in belangrijke mate kenmerkte, leidde vooral in de 2e helft van deze eeuw tot het ontstaan van een grote synthese noemt die men soms beter het het

"wetenschappelijk

scheppingsverhaal"

(misschien

"wetenschappelijk wordingsverhaal"). Onze kennis in dit verband is de afgelopen 50 jaar snel toegenomen en stijgt voortdurend.

Het dynamische wereldbeeld heeft een enorme verklarende kracht. Het is uiteraard een materialistisch wereldbeeld, maar het vormt een consistent geheel

25

Levensbeschouwing Module C2
met al de natuurwetten die men kent. Dit betekent ook dat men alle observaties van de materile wereld in dit kader kan begrijpen. Indien dergelijke observaties daar niet in passen, dan dient het wereldbeeld verfijnd en aangepast, maar steeds ook met behoud van de verklaring die het bood voor alle andere observaties. Daarbij moeten niet alleen de directe eigen zintuiglijke

waarnemingen kunnen worden verklaard, maar evengoed indirecte observaties, gebaseerd op berekeningen en analyses van andere fenomenen die zich afspelen op zon kleine of zon grote schaal dat ze niet direct waarneembaar zijn.

In dit hoofdstuk bespreken we wat het wetenschappelijke scheppingsverhaal juist inhoudt en waarom het zo sterk is, waarbij we vooral de nadruk leggen op de blijkbaar moeilijker aanvaardbare biologische evolutie.

3. De geschiedenis van het heelal en de aarde


3.1. Ontstaan van het heelal
Ons zonnestelsel maakt deel uit van het Melkwegstelsel met ongeveer 150 miljard andere sterren. Daarnaast zijn er naar schatting nog miljarden andere

sterrenstelsels. Die sterrenstelsels liggen op grote afstand van elkaar en de afstand ertussen wordt steeds groter, wat betekent dat het heelal als geheel aan het uitdijen is. Teruggaand in de geschiedenis, is het heelal dus ook steeds kleiner en kleiner geweest is tot op het moment waarop het nog slechts een dimensieloos punt was, de zogenaamde singulariteit: een oneindige hoeveelheid energie, samengepakt tot een oneindig klein punt onder een oneindige grote dichtheid en een oneindig hoge temperatuur. Op dat moment, ongeveer 15 miljard jaar geleden, vond er een enorme explosie plaats (de zgn. Big Bang of Oerknal) waarop het heelal is beginnen ontstaan. Over wat er daarna gebeurde, hebben we vrij precieze informatie, ondersteund door observaties van de ruimte en door experimenten bijvoorbeeld in deeltjesversnellers. Onmiddellijk na de Big Bang was het heelal nog klein en enkel gevuld met energie, maar terwijl het heelal explosief groter werd, vormden zich uiterst snel materiedeeltjes uit die energie volgens de beroemde formule van Einstein E=mc2. Op minder dan 10 seconden was, onder de vorm van elementaire deeltjes, al de materie gevormd die thans in het heelal aanwezig is. Binnen enkele minuten later hadden zich hieruit atoomkernen ontwikkeld en binnen de 300.000 jaar de atomen. Na 1 2 miljard jaar begonnen zich melkwegstelsels te vormen op plaatsen in het heelal waar de densiteit aan materie iets groter was.

26

Levensbeschouwing Module C2
We weten hoe lang geleden de Big Bang zich heeft voorgedaan, maar men kan niet zeggen waar juist in de ruimte ze zich voordeed. De Big Bang is immers het begin van het heelal zelf, met een gelijktijdig ontstaan van tijd en ruimte. De theorie zegt ook niks over wat er zich buiten het heelal zou afspelen, of wat er voor de Big Bang was. Deze termen zijn in die zin zelfs betekenisloos. Vanuit een religieuze achtergrond wordt de Big Bang soms beschouwd als het moment van de Schepping. De wetenschap doet echter geen uitspraken over wat aan de basis ligt van de Big Bang omdat dit buiten de (rechtstreeks of onrechtstreeks waarneembare) werkelijkheid ligt. Vanaf kort na de Big Bang weten we dus echter wel hoe het heelal zich verder ontwikkeld heeft, op basis enkel van de natuurwetten zoals we die ook nu nog kunnen waarnemen.

3.2. Geschiedenis van de aarde


De aarde ontstond ongeveer 5 miljard jaar geleden door een samenklontering van stofdeeltjes (ijs, metaal, steen) en botsingen van daaruit ontstane brokstukken die rond de pas ontstane zon cirkelden, ergens in het melkwegstelsel. Het oppervlak van de aarde is tijdens haar geschiedenis grondig veranderd. De harde buitenkant van de aarde, de aardkorst, bestaat eigenlijk uit een aantal losse platen die rusten op een meer vloeibare mantel. Deze platen migreren onder invloed van verschillende krachten, vnl. de zwaartekracht, waarbij onder andere magma naar boven welt en nieuw aardkorst-materiaal vormt, platen tegen elkaar botsen en gebergten vormen, of de ene plaat onder de andere duikt. Over de laatste honderden miljoenen jaren is op die manier de positie van de huidige continenten sterk veranderd. Deze migratie gaat voortdurend verder, zo wordt bijvoorbeeld de Atlantische Oceaan elk jaar enkele centimeter breder. Deze platentectoniek is een belangrijke verklaring voor o.a. de verspreiding van zones met grotere kans op aardbevingen of vulkanisme, ligging van gebergten, variaties in magnetische orintatie van aardlagen etc., maar ook de verspreiding van sommige groepen organismen, bijvoorbeeld de Marsupialia (buideldieren). Ook het bestaan van levende organismen heeft een belangrijk effect gehad op de evolutie van de aarde. De atmosfeer van de aarde, bijvoorbeeld, bestond oorspronkelijk vooral uit koolzuurgas (CO2). Door het ontstaan van het leven (dat CO2 kan afbreken), raakte het koolstof gebonden in biologische materie en kwam er vrije zuurstof terecht in de atmosfeer. Geologische en biologische processen, al dan niet in combinatie met elkaar, zorgden ook voor veranderingen in klimaat. De aarde is dus allerminst een statisch geheel.

27

Levensbeschouwing Module C2

4. Biologische evolutie
4.1. Pre-darwinisme, darwinisme en neodarwinisme
4.1.1. De evolutiegedachte voor Darwin
Reeds bij de oude Griekse filosofen bestonden theorien over hoe soorten zouden kunnen veranderen in nieuwe soorten, maar het was pas in de late 18de en 19 eeuw dat de evolutiegedachte stilaan vorm begon te krijgen. De studie van fossielen, de ontluikende geologie, maar ook de ervaringen met het kweken van gedomesticeerde planten- en dierenrassen droegen hier toe bij. nog geen mechanisme bekend dat de evolutie kon verklaren. Er was echter

4.1.2. Charles Darwin en zijn tijd


Charles Robert Darwin (1809-1882) was een welgestelde Engelsman met een grote biologische interesse. Op basis van tijdens zijn reizen in het Zuidelijk halfrond gemaakte collecties van planten, dieren, fossielen en gesteenten, ontwikkelde hij het idee dat soorten op eilanden konden ontstaan zijn uit voorouderlijke soorten op het vasteland. Zijn doorbraak kwam er echter toen hij ook een mechanisme kon voorstellen dat dergelijke evolutie kon verklaren, met name de natuurlijke selectie in de strijd om het leven. Elke, zelfs kleine afwijking, waardoor een individu zich beter zou kunnen redden, zou bewaard blijven in de populatie. Afwijkingen met een tegengesteld effect zouden snel gelimineerd worden. De belangrijkste vernieuwingen in de theorien van Darwin waren: Het idee van een veranderende wereld, waarin organismen evolueren Het idee van de gemeenschappelijke afkomst, waarbij elke groep van organismen afstamt uit een gemeenschappelijke voorouder Het idee van de multiplicatie van soorten waarbij er voortdurende nieuwe soorten ontstaan door afsplitsing van bestaande soorten Het idee van een geleidelijke verandering van soorten in nieuwe vormen Het idee van natuurlijke selectie als mechanisme van evolutie.

De ideen van Darwin botsten uiteraard met de gangbare religieuze en maatschappelijke opvattingen omdat ze lijnrecht ingingen tegen de fundamentele overtuiging van een aarde die sinds haar schepping onveranderd was gebleven, en dus ook onveranderlijke soorten. Bovendien was een consequent doortrekken

28

Levensbeschouwing Module C2
van Darwins ideen ook in tegenspraak met het antropocentrische wereldbeeld waarin de mens een unieke positie innam doordat hij geschapen was naar beeld en gelijkenis met de Schepper, en uitgerust met een ziel. Het zou duren tot 1996 vooraleer het Vaticaan officieel de evolutieleer als wetenschappelijke theorie erkende. In wetenschappelijke kringen werden de meeste van Darwins ideen wel vrij snel aanvaard.

4.1.3. Neo-darwinisme
Darwin wist nog niet hoe de kenmerken konden worden doorgegeven aan nakomelingen, maar de ontwikkelingen in de genetica (de erfelijkheidsleer) boden een stevige basis aan de theorie van evolutie door natuurlijke selectie. De ontdekking en ontrafeling van DNA als drager van de erfelijke informatie, en de kennis over hoe deze informatie in het DNA wordt vertaald naar kenmerken van het organisme ondersteunde verder de theorie. Het DNA is een grote molecule die bestaat uit een lange keten van 4 verschillende nuclenezuren. De erfelijke informatie ligt opgeslagen in de volgorde van de nuclenezuren in die keten want deze volgorde bepaalt uit welke bouwstenen (aminozuren) eiwitten worden opgebouwd en het zijn juist eiwitten die bepalen hoe een organisme eruit ziet en functioneert. De opeenvolging van nuclenezuren die codeert voor een bepaald eiwit noemt men een gen.

Natuurlijke selectie bleek een uiterst robuust verklaringsmodel te zijn voor fenomenen in de biologie en de moderne evolutietheorie (het neo-darwinisme, dat dus niet meer enkel het originele gedachtengoed van Darwin is) kan je samenvatten als: binnen populaties van organismen bestaan er genetische verschillen sommige individuen bezitten combinaties van genen die ervoor zorgen dat hun fitness stijgt, m.a.w. ze hebben een grotere kans om nakomelingen te produceren dan individuen die diezelfde genencombinaties niet bezitten; hun jongen erven die genencombinaties daardoor stijgt de frequentie van die genen in de populatie

Nothing in biology makes sense except in the light of evolution schreef de internationaal vermaarde bioloog Theodosius Dobzhansky in 1973, en evolutie is inderdaad de leidraad in zowat het hele huidige biologische denken. Het is een uiterst krachtig paradigma omdat het verklaringen biedt voor alle biologische fenomenen, en zelf door geen enkel natuurwetenschappelijk fenomeen wordt tegengesproken.

29

Levensbeschouwing Module C2
Er bestaan nog wel discussies over het relatieve belang van verschillende mechanismen waardoor evolutie werkzaam is, maar dat evolutie een reel proces is wordt door de wetenschappelijke wereld niet meer betwist.

4.2. Het mechanisme van biologische evolutie


4.2.1. Genetische variatie
Een conditio sine qua non voor evolutie is dat er variatie aanwezig is in het genetisch materiaal van individuen in een populatie. Die variatie kan het gevolg zijn van mutaties (kopieerfoutjes) en recombinaties (toevallige herverdelingen van erfelijk materiaal) tijdens de aanmaak van geslachtscellen. Genetisch onderzoek heeft aangetoond dat er een grote variatie aan genetisch materiaal aanwezig in bijna alle populaties.

4.2.2. Natuurlijke selectie


Indien veranderingen in het genetisch materiaal leiden tot een gewijzigd kenmerk dat een voordeel biedt t.o.v. het oorspronkelijke kenmerk, dan zullen individuen die dit gewijzigde kenmerk bezitten, zich sneller en met meer succes kunnen

voortplanten en zo raakt het kenmerk verspreid in de populatie. Of een bepaald kenmerk een voordeel is of niet, hangt niet alleen af van het kenmerk zelf, maar ook van de omgeving waarin het individu leeft. Bovendien gaat het niet enkel om kenmerken die kracht of overleving bevorderen: indien organismen kenmerken bezitten waardoor ze aan meer partners voor voortplanting kunnen geraken (bijv. een groot gewei bij herten), dan zullen dergelijke kenmerken ook meer verspreid geraken (men spreekt dan van seksuele selectie). Het moet benadrukt worden dat dergelijke natuurlijke selectie kan inwerken op alle mogelijke kenmerken, of ze nu morfologisch, fysiologisch of gedragsmatig van aard zijn. Voorwaarde om door natuurlijke selectie een kenmerk algemener te doen worden, is natuurlijk wel dat het kenmerk een erfelijke basis heeft. Natuurlijke selectie bevoordeelt dus die kenmerken die een organisme beter laten overleven en voortplanten in zijn omgeving. Die omgeving bestaat gedeeltelijk uit andere organismen die zelf ook onderhevig zijn aan evolutie. Interacties tussen organismen zijn daarom afhankelijk van elkaars kenmerken en natuurlijke selectie bij het ene organisme speelt dus in op de evoluerende kenmerken bij het andere organisme en vice versa. Dit proces noemt men co-evolutie, en kunnen we het duidelijkst zien bij soorten die elkaar wederzijds voordeel bieden, of de

30

Levensbeschouwing Module C2
wapenwedloop tussen gastheren en hun parasieten of roofdieren en hun prooien.

4.2.3. Genetische drift


Soms (vaak) heeft de wijziging van een bepaald kenmerk weinig belang, bijvoorbeeld een wat groot uitgevallen neus. Of de frequentie van de

gencombinatie die zon kenmerk veroorzaakt toeneemt of afneemt in de populatie, is dan niet noodzakelijk het gevolg van selectie. Door toevalligheden kan het zijn dat individuen met zon neutraal kenmerk juist wel of juist niet aan de voortplanting kunnen deelnemen. Het hangt dus van het toeval af in welke mate de onderliggende gencombinatie wordt doorgegeven aan volgende

generaties. Dit soort toevalligheden is vooral van groot belang in kleine populaties. Onder veranderende omstandigheden kunnen de toevallig ontstane veranderingen soms wel een selectief voordeel of nadeel krijgen.

4.3. Complexiteit, toeval en beperkingen


4.3.1. Toeval of design
Een belangrijk historisch argument tegen het oorspronkelijke darwinisme (maar ook heden nog steeds wijd verspreid buiten de wetenschappelijke wereld) was het onbegrip over de mogelijkheid dat louter en alleen door het toevallige proces van mutatie en recombinatie een complexe structuur plotseling vorm zou krijgen. Een klassiek voorbeeld is het menselijk oog, een meer moderne variant zijn complexe biochemische processen zoals de bloedstolling of metabolische cycli. Omdat dergelijke structuren enkel kunnen werken indien ze volledig aanwezig zijn, heeft men het in anti-evolutiekringen soms over niet-

reduceerbare complexiteit. Hierin zou dan een argument liggen voor een ontwerp dat door een intelligente kracht zou zijn uitgewerkt ("intelligent design"). Evolutie werkt echter niet noodzakelijk met grote sprongen tegelijk, maar met kleine opeenvolgende mutaties die maar een klein selectief voordeel bieden of zelfs neutraal zijn. Deze worden bewaard en zo kan een complexer geheel worden opgebouwd. Binnen de grote en diverse groep van de Mollusca (weekdieren) vinden we zo een hele reeks van soorten die ogen hebben met een toenemende complexiteit, gaande van eenvoudige lichtgevoelige plekjes tot complexe ogen met instelbare lenzen. Elk van deze stadia kan de basis vormen waaruit een volgend stadium kan ontstaan zonder al te drastische veranderingen. Door een

31

Levensbeschouwing Module C2
accumulatie van geconserveerde kleine mutaties op te bouwen, kan een complex eindresultaat dus wel degelijk heel erg snel bereikt worden. Als men dan bedenkt dat het tijdsperspectief voor evolutie zich afspeelt in miljoenen jaren, dan is het ontstaan van complexe kenmerken helemaal niet meer zo ongelooflijk

onwaarschijnlijk. Anderzijds kunnen kleine veranderingen in een gen of de expressie van een gen soms wel een dramatische wijziging van een kenmerk teweegbrengen, waarop selectie dan kan inspelen. Evolutie kan ook kenmerken herbruiken, bepaalde eiwitten kunnen bijvoorbeeld in een andere omgeving een andere functie krijgen.

4.3.2. Onvolkomenheden en doelgerichtheid


Gezien de kracht van natuurlijke selectie en de lange tijd waarover evolutie heeft kunnen werken, kan men zich afvragen waarom moderne organismen vol onvolmaaktheden zitten? Evolutie vertrekt steeds van een bestaande toestand en toevallige variaties daarop worden ofwel bevoordeeld ofwel afgestraft. Het is denkbaar dat een bepaalde wijziging zeer voordelig kan zijn voor een soort, maar als er toevallig geen mutaties ontstaan zijn in die richting, dan kan ook niet geselecteerd worden voor dat kenmerk. De bestaande toestand kan ook een aantal beperkingen met zich mee brengen waardoor nieuwe kenmerken begrensd zijn in hun mogelijke variatie. Kenmerken kunnen ook in interne concurrentie komen met andere kenmerken, waardoor selectie zal resulteren in een evenwicht tussen beide kenmerken. Het bestaan van onvolkomenheden is dus niet in tegenspraak met de werking van natuurlijke selectie op toevallige wijzigingen (terzijde, het is wel een serieus argument tegen de alternatieve verklaring van een doelgericht intelligent ontwerp). Evolutie streeft niet naar een verbetering van een organisme, het is geen proces gebaseerd op een inwendig streven naar hoger. Het is gewoon zo dat individuen met voordelige kenmerken hun genen beter kunnen verspreiden, en daardoor worden die kenmerken algemener. Dit kan lijken op een evolutieve lijn die op vooruitgang gericht is, maar dit is geen doelstelling op zich, wel het gevolg van het simpele feit dat wijzigingen die een nadeel met zich meebrengen uiteraard niet zo verspreid raken.

32

Levensbeschouwing Module C2

4.4. De stamboom van het leven


4.4.1. Macro-evolutie
Vanzelfsprekend gebeuren de meeste directe waarnemingen van evolutieve processen op een voor ons gemakkelijk te overziene tijdsschaal, voornamelijk aanpassingen binnen een soort of gelijkenissen/verschillen tussen nauw verwante soorten. Nieuwe soorten kunnen ontstaan wanneer populaties van dezelfde soort gesoleerd raken van elkaar en dan door toeval en natuurlijke selectie uit elkaar beginnen groeien tot ze zo verschillend zijn dat ze geen vruchtbare nakomelingen meer kunnen produceren. Hun ontwikkeling gaat dan apart verder waardoor ze steeds verder van elkaar gaan verschillen. Op langere schaal zijn zo grote en zeer verschillende groepen organismen ontstaan. Men spreekt dan van macro-evolutie. Hoewel het bijna steeds onmogelijk is in detail te achterhalen welke evolutieve stappen juist gemaakt zijn bij het ontstaan van een nieuwe groep, toch kan men de evolutieve geschiedenis van de groepen achterhalen, vroeger door te kijken naar vnl. morfologische gelijkenissen en het onderzoeken van missing links, tegenwoordig vooral door het genetische materiaal binnen de verschillende groepen te vergelijken. Als het genetisch materiaal van verschillende groepen hard op elkaar lijkt, dan betekent dit dat er maar weinig wijzigingen gebeurd zijn aan dat genetische materiaal sinds het moment dat de groepen uit elkaar zijn gegroeid, m.a.w. het is niet zo lang geleden dat de groepen zijn beginnen divergeren vanuit een

gemeenschappelijke voorouder. Grotere gelijkenis van het genoom betekent dus een grotere verwantschap. Op die manier kan men een

verwantschapsdiagram opstellen tussen de verschillende groepen. De vroegste ideen over evolutie gebruikten een hirarchische

voorstellingsmethode waarbij de meest primitieve levensvormen onderaan een ladder of trap stonden, terwijl meer complexe organismen hogerop stonden met bovenaan als climax de mens. De Darwiniaanse evolutie gaat echter niet gepaard met een lineaire overgang van de ene groep in de andere, maar een voortdurende vertakking van bestaande groepen. De voorstellingsmethode wijzigde dan naar een boom waarvan de primitiefste groepen aan de stam lagen, terwijl de hoogste toppen de mens voorstelden. Ook deze voorstellingwijze legt onverantwoord veel nadruk op de positie van de mens als meest gevolueerde soort. Het is correcter van te zeggen dat alle nog levende soorten een even lange, en nog steeds lopende, evolutieve geschiedenis hebben. Enkel bij uitgestorven soorten kan men spreken van een afgebroken of beindigde evolutie. De modernste voorstellingswijze is dan ook een boom waarvan alle takken van

33

Levensbeschouwing Module C2
bestaande groepen even hoog komen (maar niet even hoog vertrekken). De weg die men van n tak moet afleggen richting stam om een gemeenschappelijk knooppunt te vormen met een groep op een andere tak, stelt dan de verwantschap voor tussen de groepen.

4.4.2. Het ontstaan van het leven


Aan de wortel van de stamboom van alle levende organismen ligt n enkele vooroudergroep waaruit alle bestaande organismen zijn ontstaan. Dat brengt ons bij de vraag naar het ontstaan van het leven. Van het vroegste leven zijn er geen directe overblijfselen zichtbaar. De oudste bekende fossielen zijn bacterin van ongeveer 3.5 miljard jaar geleden, maar dit waren al relatief complexe levensvormen wat betekent dat ze gevolueerd moeten zijn uit eenvoudiger structuren. Experimenten hebben ondertussen aangetoond dat het mogelijk is dat uit eenvoudige anorganische moleculen, onder omstandigheden zoals die

waarschijnlijk heersten op de primitieve aarde en mits toevoer van energie (zoals blikseminslagen), spontaan de bouwstenen van eiwitten (aminozuren) en

nuclenezuren (zoals DNA) kunnen ontstaan. Andere experimenten hebben aangetoond dat sommige organische moleculen zich, door hun chemische eigenschappen, kunnen organiseren tot sferische bellen en op die manier protocellen vormen. De kennis over het ontstaan van het leven is nog zeer beperkt, maar wat we weten geeft aan dat leven een zaak is van organisatie waardoor combinaties van moleculen eigenschappen verkrijgen die niet in de aparte moleculen zelf aanwezig zijn. Deze organisatie, en het ontstaan van die hogere eigenschappen, volgen echter de bekende natuurwetten en vereist dus niet het toevoegen van aan aparte kracht of substantie die leven zou mogelijk maken.

4.4.3.De lange weg van bacterie tot mens


De meest primitieve levensvormen die we kennen zijn eenvoudige bacterin. Ze ontstonden ongeveer 3.5 miljard jaar geleden, maar dezelfde kenmerken zien we ook bij de bacterin die vandaag nog leven. Dit allereerste leven op aarde evolueerde vervolgens tijdens de tijdspanne van meer dan 2 miljard jaar tot steeds complexer wordende maar nog steeds uitsluitend ncellige levensvormen. De huidige bacterin en ncellige plantaardige en dierlijke levensvormen zijn hun verre nakomelingen. De eerste meercellige organismen ontstonden rond 1.2 miljard jaar geleden uit cellen die zich groepeerden en een soort taakverdeling aangingen. We zien

34

Levensbeschouwing Module C2
dergelijk bouwplan nog steeds bij sponzen. Later ontwikkelde zich een echte samenwerking tussen cellen waardoor weefsels gevormd werden die functies van individuele cellen overnamen. Sommige van de groepen die toen bestonden overleefden tot op de dag van vandaag (bijv. kwallen). Dit betekent niet dat deze soorten niet meer evolueerden, maar het basisbouwplan bleef behouden. In andere groepen ontstonden wel nieuwe aanpassingen zoals de ontwikkeling van echte organen en stelsels van organen (bijvoorbeeld een darm, een

spijsverteringsklier, een zenuwstelsel). Een belangrijke nieuwe ontwikkeling die ontstond in n groep was de ontwikkeling van een harde schaal rond het lichaam en scharnierende poten, zoals bij insecten. Deze dieren waren de eerste die in een droge landomgeving konden overleven. Uit andere groepen ontstonden rond 500 miljoen jaar geleden de gewervelde dieren, eerst primitieve visachtigen zonder kaken, later kraakbeenvissen en dan beenvissen. Uit deze groep ontstonden enerzijds de vissen zoals wij ze nu kennen, maar ook een groep die vinnen ontwikkelde die geschikt waren om in de modder te lopen en primitieve longen die ademhaling boven water toelieten. Hieruit ontstonden de eerste amfibien, waarvan sommigen zich ontwikkelden tot reptielen die helemaal aangepast zijn aan het landleven en eieren leggen met een stevige schaal die niet meer in het water moeten blijven om zich te ontwikkelen. Uit sommige reptielengroepen ontwikkelden zich de eerste vogels en, zon 200 miljoen jaar geleden ook de eerste zoogdieren. Rond 65 miljoen jaar geleden ontstonden de primaten (aapachtigen), mensapen rond 25 miljoen jaar geleden en de eerste mensachtigen rond 7 miljoen jaar geleden.

4.5. Darwinisme en de mens


4.5.1. Evolutie van de mens
Op basis van zowel de moleculaire verschillen als het fossiele materiaal schat men dat de meest recente voorouder van chimpansees en mensen ongeveer 6 miljoen jaar geleden geleefd zou hebben in Afrika, en dat de aparte lijnen toen uit elkaar zouden zijn gegroeid. Opeenvolgende soorten mensachtigen tonen een evolutie naar een steeds meer uitgesproken bipedale gang (rechtop lopen) en grotere hersenen. De moderne mens Homo sapiens lijkt ontstaan te zijn ongeveer 300.000 jaar geleden en zou ongeveer 130.000 jaar geleden zich uit Afrika zijn beginnen verspreiden (met o.a. als gevolg het verdwijnen, ongeveer 25.000 jaar geleden, van de Neanderthalers, een reeds vroeger afgesplitste groep van mensachtigen die zich in Europa had ontwikkeld de meest recente

35

Levensbeschouwing Module C2
gemeenschappelijke voorouder van H.sapiens en H.neanderthalensis zou meer dan 500.000 jaar geleden geleefd hebben). De biologische afstamming van de mens is goed onderbouwd door

wetenschappelijke gegevens en wordt algemeen aanvaard in wetenschappelijke kringen. De invloed van evolutie op andere aspecten van het mens-zijn, is controversiler.

4.5.2. De eigenheid van de mens: taal en denkvermogen


Ondanks de nauwe verwantschap tussen de mens en mensapen, vertoont de mens bijzondere kenmerken die hem duidelijk onderscheiden van die groep, voornamelijk op het niveau van de intellectuele capaciteiten en het vermogen tot spreken. Taal is het meest opvallende en best onderzochte aspect van deze nieuwe kenmerken. De mond en keel van de mens zijn anders gebouwd dan die van andere mensapen, wat een gevarieerde spraak mogelijk maakt, zij het met het een groter risico dat voedsel in de luchtpijp terecht komt. De klankproductie wordt ondersteund door specifieke gedeelten van de hersenen, die ook instaan voor imitatiegedrag, ook bij apen die niet kunnen spreken. Men vermoedt dat taal zou ontstaan zijn vanuit gelaatsuitdrukkingen die gepaard gingen met

lippengesmak en langzaamaan ook meer gesofisticeerde geluiden. Het is in elk geval zeker dat 50.000 jaar geleden complexe taal bestond, zoals af te leiden valt uit de ontwikkeling van cultuur sinds die tijd (o.a. kunst, dodencultus). (Zelf)bewustzijn is geen uniek kenmerk van de mens. Apen kunnen zichzelf bijvoorbeeld herkennen in een spiegel en daarop gepast reageren. Verschillende sociale diersoorten (bijv. honden) tonen emoties zoals plezier, pijn, trots of schaamte. Bij de mens is bewustzijn en abstract denkvermogen echter zeer sterk ontwikkeld. Dit hangt samen met de ontwikkeling van grote hersenen, maar naast deze hardware moest ook de nodige software zich ontwikkelen. Het is nog maar sinds enkele jaren dat men echte wetenschappelijke inzichten begint te krijgen in het functioneren van het brein. Men vermoedt dat een soort algemene intelligentie zoals we die ook bij vele andere zoogdieren terugvinden reeds vroeg in de evolutie ontstond, en bij primaten uitgebreid raakte met aparte modules voor sociale intelligentie en voor het begrijpen van de omgeving. Tijdens de ontwikkeling van de mens kwamen daar modules bij voor 1 technische intelligentie en 2 lingustische intelligentie samen met het vermogen om deze modules te laten samenwerken in een soort module voor conceptueel

denkvermogen. Dit ging telkens gepaard met een vergroting van de hersenen. Over de juiste adaptieve voordelen die deze selectie stuurden, bestaan slechts gissingen. De meest aanvaarde is dat het bewuste denken belangrijk was voor de

36

Levensbeschouwing Module C2
steeds socialer levende mens voor het uitpuzzelen van de gevoelens en intenties van anderen.

4.5.3. De menselijke natuur en cultuur


De relatie tussen lichaam en geest brengt onvermijdelijk vragen met zich mee over de effecten van evolutie op het menselijke denken en handelen. Gedrag is immers een fysische realiteit en staat dus bloot aan natuurlijke selectie. Opdat er evolutie zou zijn moet er natuurlijk ook een genetische component zijn, maar er bestaat geen twijfel over dat dit minstens gedeeltelijk het geval is, al was het maar omdat we dierlijke activiteiten uitvoeren zoals eten, drinken en ons voortplanten. Anderzijds ligt duidelijk niet alles vast in het genetisch materiaal, want diezelfde gedragingen zoals eten en voortplanting verschillen sterk tussen culturen. Cultuur laat variatie toe binnen de grenzen die door de biologie, de evolutieve voorgeschiedenis, zijn afgebakend. Het valt op te merken dat het fenomeen van natuurlijke selectie ook toepasbaar is op cultuur zelf. Culturele kenmerken die voordelig zijn, zullen meer kans hebben te worden doorgegeven aan toekomstige generaties (de term memen wordt soms gebruikt naar analogie met genen om te benadrukken dat cultuurelementen dus ook erfelijk zijn). In die zin gebeurt dus ook een biologische evolutie op het niveau van de cultuur, en net zoals in de biologische evolutie sensu strictu, kan die leiden tot divergenties gebaseerd op toevallige variaties en de omstandigheden waarin ze zich voordoen. Het gaat in dit geval echter wel over eigenschappen die dus tijdens het leven verworven worden en dan op de nakomelingen worden doorgegeven. Een belangrijke vaststelling is dat biologische evolutie achterblijft op culturele evolutie en onderdelen er van zich in een moderne maatschappij kunnen voordoen als littekens uit het verleden. Deze kunnen zowel volkomen onschuldig zijn als voor grote problemen zorgen. Een interessant voorbeeld is het voortplantingsgedrag van de mens. Op basis van theoretische overwegingen (vooral i.v.m. de verschillende investering in de productie van eicellen en zaadcellen) en experimentele observaties in heel het dierenrijk is te verwachten dat mannetjes vooral trachten hun aantal seksuele partners te verhogen, terwijl vrouwtjes geneigd zijn vooral kieskeurig te zijn over de kwaliteit van de uitverkoren partner. Dit leidt tot een polygyne tendens die we inderdaad ook in de meeste mensengemeenschappen zien. Monogame culturen lijken zich aan het biologische kader te onttrekken, maar in de praktijk is de monogamie vaak een culturele constructie waarachter, al dan niet openlijk, een (eventueel serile) polygamie schuilgaat.

37

Levensbeschouwing Module C2
Het gebruik van een evolutief denkkader bij het interpreteren van menselijk gedrag houdt echter ook het risico in van te vervallen in determinisme, waarbij ervan wordt uitgegaan dat alles sowieso vast ligt in de genen. Op die manier kan men bijvoorbeeld stellen dat verkrachting of infanticide (het doden van stiefkinderen) biologisch begrijpelijke gedragingen zijn, die we immers ook zien bij andere soorten (ze leiden beiden immers tot een proportionele toename van de eigen nakomelingen, de fitness stijgt dus); dit zou dan kunnen leiden tot het vergoelijken van dergelijke handelingen omdat ze deel uitmaken van de menselijke natuur. Het is echter even goed een deel van de biologische en culturele evolutie van de mens dat verkrachting en infanticide meestal als onaanvaardbaar worden beschouwd. Bovendien heeft de evolutie de mens ook uitgerust met de capaciteit om keuzes te maken in moeilijke situaties (de vrije wil). Op zich kan het denkkader van biologische evolutie dus niet zo eenvoudig gebruikt worden om te bepalen wat moreel goed of slecht is, het biedt enkel verklaringen. Een compleet verwrongen en verkeerde voorstelling van ideen over biologische evolutie was het zogenaamde sociale darwinisme. Deze maatschappelijke leer ging er van uit dat het tegen de natuurlijke evolutie in ging om te proberen zwakkere groepen te helpen. Nog een stap verder, kon men ook de evolutie een handje helpen door verondersteld minderwaardige groepen uit te roeien of hooggewaardeerde groepen juist aan te zetten tot voortplanting. Dergelijke opvattingen verschillen echter fundamenteel van biologisch darwinisme, en hebben er eigenlijk niks mee te maken.

5. Natuurwetenschap en religie
Vaak leeft het beeld dat natuurwetenschap en religie voortdurend in conflict zijn met elkaar. Dit is niet noodzakelijk altijd het geval. Waar de religie actief is op het vlak van de zingeving of de moraliteit, bestrijkt ze duidelijk een ander gebied dan de natuurwetenschap en praten beiden dus over andere dingen. Wanneer religie zich uitspreekt over de aard van de werkelijkheid en de wijze waarop die tot stand is gekomen, dan ontstaat er wel een confrontatie met de

natuurwetenschap. Of die dan leidt tot een conflict hangt af van o.a. de plaats van rationaliteit in de religie, flexibiliteit m.b.t. tot de interpretatie van "geopenbaarde" teksten, de graad van anthropocentrisme e.d. Uiteraard is het beeld niet louter zwart-wit: niet alle gelovige christenen zijn "jonge-aarde creationisten" en niet alle natuurwetenschappers zijn overtuigde athesten. Voor een natuurwetenschapper is het meestal wel moeilijker om in het bestaan van een personele god te geloven die een plan heeft met elke individuele mens of de

38

Levensbeschouwing Module C2
mensheid als geheel, of een god die interfereert in de werkelijkheid al dan niet op aanvraag of na tussenkomst van tussenpersonen. Een spiritueel gevoel van tot een grotere eenheid te behoren lijkt dan weer wel gemakkelijker aanvaardbaar. Uit onderzoek in de VS bleek dat terwijl 90% van de bevolking in god gelooft, dit slechts geldt voor 40% van mensen met een wetenschappelijke opleiding en slechts voor 10% van de top-wetenschappers. Een probleem waar de fysica nog mee worstelt is hoe het komt dat de waarden van de "fysische constanten" zo op elkaar afgestemd zijn. Als deze waarden (bijv. de massa van de kleine deeltjes, of de kracht waarmee ze op elkaar inwerken) een beetje anders zouden zijn dan zou het heelal niet kunnen bestaan in zijn huidige vorm. Een mogelijk antwoord hierop is het anthropisch principe dat stelt dat deze waarden eventueel anders kunnen zijn, maar in een universum waar (of wanneer) dat het geval is, bestaan wij (of ander intelligent leven?) eenvoudigweg niet, dus wordt het ook niet waargenomen. In een sterke vorm wordt het anthropisch principe zo genterpreteerd dat het universum zo wel in elkaar MOET zitten omdat het noodzakelijk is dat leven kan ontstaan. Sommigen interpreteren dit dan als een daad van een intelligente schepper die als doel had een universum te maken waarin mensen kunnen ontstaan.

Tenslotte moet worden opgemerkt dat hoewel het onderwerp van de religie buiten de natuurwetenschappelijke werkelijkheid valt, religie zelf als fenomeen wel natuurwetenschappelijk onderzocht kan worden (bijv. de processen in de hersenen die te maken met religieuze activiteit, of het evolutionaire ontstaan van religiositeit).

6.

Het

dynamische

wereldbeeld

en

levensbeschouwing
Het wetenschappelijke scheppingsverhaal wordt gekenmerkt door: De universaliteit. Het wordt aanvaard door wetenschappers over de gehele wereld, onafhankelijk van herkomst, ras of bevolkingsgroep. De wetenschappelijke methode: onderdelen ervan worden systematisch verbeterd, aangevuld of vervangen indien de vooruitgang van de

wetenschappen dit aanwijst. De uitsluitende bestaansreden er van om de samenhang en het ontstaan van alles wat bestaat te kennen en te verklaren.

39

Levensbeschouwing Module C2
Het wetenschappelijk scheppingsverhaal verschaft een wetenschappelijk gefundeerd dynamisch wereldbeeld, maar biedt in principe geen oplossing voor de vele subjectieve vragen die de mens zich stelt aangaande zijn eigen individuele bestaan noch voor de mens die op zoek is naar een gedragsweg voor de ethische, maatschappelijke en socio-economische problemen. Het treedt hierdoor niet in de plaats van godsdienst of politiek. Deze laatste vormen het onderwerp van een stel van disciplines van de menswetenschappen. Het dynamische wereldbeeld staat in scherp contrast tegenover het oude, veelal religieus genspireerde, statische en vaak anthropocentrische wereldbeeld. De grootste maatschappelijke schok werd veroorzaakt door het besef dat ook de mens een (tussentijds) resultaat is van het dynamische proces van de evolutie. Dat heeft uiteraard ook zijn gevolgen gehad op de levensbeschouwing, de plaats van de mens in de wereld en de zin van ons leven.

Dit conflict tussen religie en natuurwetenschap zal worden uitgediept in het volgende hoofdstuk.

40

Levensbeschouwing Module C2

RELIGIE EN ONZE HERSENEN


Prof. dr. Dirk De Ridder

1. Hoe werken de hersenen en hoe kunnen onze hersenen gestuurd worden ?

We hebben onze huidige hersenen omdat ze de meest aangepaste versie van hersenen zijn aan de huidige omstandigheden. Dit wil echter niet zeggen dat er niets verkeerd kan gaan met onze hersenfunctie, integendeel, verkeerd werkende hersenen zijn van essentieel belang om hersenevolutie verder te laten verlopen. Indien we perfecte hersenen zouden hebben, stopt alle evolutie en eveneens elke vorm van hersenaanpassing aan de veranderende omgeving, met onze uitsterving als gevolg. Hersenen bestaan uit 100 miljard hersencellen die elk met 1000 10000 verbindingen of synapsen met andere hersencellen verbonden zijn. Dit wil zeggen dat er een astronomisch aantal hersenconnecties bestaan. En het zijn juist die

hersenverbindingen die van wezenlijk belang zijn voor het goed functioneren van onze hersenen, belangrijker dan het aantal hersencellen. Het feit dat een man gemiddeld 23 miljard corticale neuronen (zenuwcellen in de hersenschors) en een vrouw slechts 19 miljard neuronen in de hersenschors telt zonder IQ verschil blijkt hier reeds uit. Hersencellen communiceren door electrische prikkels door te geven aan elkaar. Wanneer we wakker zijn en in rust versturen de hersencellen zon 10 prikkels per seconde naar elkaar: 10 Hz kan men beschouwen als een soort stationair toerental van de wakkere hersenen. Wanneer we slapen vermindert deze informatiestroom tot 4 7 prikkels per seconde in lichte slaap en 1 3 stimuli per seconde in diepe slaap. Bij het bewustworden van een uitwendige of inwendig gegenereerde prikkel worden een 40 tal prikkels per seconde doorgestuurd op synchrone wijze, ttz gecoordineerd zoals een koor dat samenzingt en niet iedereen op eigen tempo. Wanneer die verbindingen op een bepaald moment niet goed werken, en er op een bepaalde plaats in de hersenen geen of gebrekkige electrische signalen toekomen gaan die hersencellen op zoek naar informatie, door slapende verbindingen te activeren of nieuwe verbindingen aan te maken om te voorkomen dat ze op een

41

Levensbeschouwing Module C2 Darwinistische manier zullen doodgaan of in een vorm van winterslaap gaan. Maw de hersenen zijn geen star computersysteem met vaste electrische leidingen, maar een dynamisch geheel dat zich constant aanpast aan de veranderende omgeving. De aanpassing van de hersenen aan veranderende input uit de omgeving wordt neuroplasticiteit genoemd, en de vernieuwde structuur van de hersenen als gevolg van die neuroplasticiteit reorganizatie. Deze aanpassing aan de veranderde omgeving, bijvoorbeeld de afwezigheid van de juiste prikkels, kan lijden tot uitvalsverschijnselen zoals bij een herseninfarct of hersenbloeding maar ook tot een constante overactiviteit van een bepaald deel van de hersenen door verkeerd gelopen aanpassingen van de hersenen zelf. Het feit dat specifieke letsels specifieke uitvalsverschijnselen veroorzaken, bvb een letsel in de motore hersenschors kan leiden tot een halfzijdige verlamming, dat een letsel in het sensore spraakgebied ervoor zorgt dat je wel nog kan spreken maar niets meer begrijpt zou kunnen leiden tot de valse perceptie dat onze hersenen strikt modulair zijn, en dat kennis van welke functie zich exact waar bevindt volstaat om onze hersenen te begrijpen en dus te controleren. Het is inderdaad zo dat verschillende hersencellen verschillende informatie verwerken. Zo zijn er cellen die enkel geactiveerd kunnen worden door een specifieke kleur, andere enkel door een verticale lijn, anderen door een gezicht of een gezichtsexpressie. En er bestaan cellen die enkel en alleen reageren op afbeeldingen van kruisen. Alle hersencellen die ongeveer gelijkaardige informatie verwerken komen gegroepeerd voor in de hersenen (party effect). Zo komt het dat bepaalde hersencentra een bepaalde functie hebben, met andere woorden de hersenen zijn modulair opgebouwd. Er bestaat echter geen centraal gebied in de hersenen waar alle verwerkte informatie naar toe gestuurd wordt om in zijn geheel tot het bewustzijn door te dringen. In plaats daarvan is het bewustzijn een som van microbewustzijnen. Deze veredelde vorm van frenologie is echter slechts tot een beperkt niveau waar. Heel veel hersenfuncties, gevoelens, waarnemingen edm die we met onze hersenen genereren zijn het gevolg van netwerkactiviteit. Zo is bvb het verschil tussen een gelukzalig gevoel en een deprimerend gevoel het gevolg van een grotendeels gemeenschappelijk subcorticaal gevoelsnetwerk waar enkel de plaats waar het netwerk aan het hersenoppervlak komt wat verschilt. De wetenschap dat een gebrek van informatie atie kan zowel hersenactivatie als herseninactivatie veroorzaken.

42

Levensbeschouwing Module C2 Voor een aantal hersenaandoeningen wordt hersenstimulatie al veelvuldig gebruikt, zoals bij de ziekte van Parkinson, bij tremor (trillende handen) en bij onbehandelbare pijnen. Ook nieuwe indicaties worden nu getest zoals oorsuizen, dwangneurosen, epilepsie, depressies, doofheid edm. Hier zijn weinig redenen om ongerust over te zijn, en in de nabije toekomst zullen nog een schare nieuwe indicaties volgen waaronder obesitas en dergelijke meer. Het probleem zit echter in de veelvuldigheid van toepassingen die met deze technieken kunnen uitgeprobeerd worden. Zowat alles kan met functide hersenen laat reorganizeren, maar dat het opnieuw aanbieden van input deze reorganizatie kan doen re-reorganizeren laat hersenchirurgen toe om in dergelijke omstandigheden te proberen het gebrek aan toekomende informatie op te vangen door deze informatie aan te bieden. Dit kan gebeuren door magnetische of electrische hersenstimulatie. Electrische hersenstimulatie kan dan gebeuren door electroden op het hoofd aan te brengen of door lectroden te implanteren op die plaats in de hersenen waar de prikkeloverdracht verkeerd loopt. Om de plaats op te sporen in de hersenen waar de informatie verkeerd loopt worden allerhande hersenscanners gebruikt zoals PETscan, functionele MRI, magnetic source imaging (MSI), SPECT, LoretaEEG edm. Deze

beeldvormingstechnieken worden steeds krachtiger, verfijnder en complexer, waardoor veel gedetailleerdere informatie bekomen kan worden van waar exact nu juist iets veranderd in de hersenen en op welk moment. Hersenchirurgen beschikken over een heel arsenaal nieuwe hoog

technologische technieken die de hersenfunctie en hersendysfunctie (slecht functioneren van de hersenen) kunnen aantonen. Eens we op een hersenscan het functioneringsdefect kunnen zien, kan deze scan dan ingelezen worden in een neuronavigatiesysteem, een soort GPS, waardoor de hersenchirurg met millimeter nauwkeurigheid weet waar de electrode moet geplaatst worden. Hersenstimulatie is een dubbelzinnig woord. Hoe hersenstimulatie exact werkt weten we nog niet maar afhankelijk van de stimulatieparameters kan het effect op de onderliggende hersencellen verschillen. Heel laag frequente stimulatie (1 tot 7 Hz) veroorzaakt waarschijnlijk een inactivatie van de onderliggende hersencellen, ze worden als het ware in slaap gesust. Deze stimulatie wordt echter door de rustactivatie (10 Hz) tenietgedaan bij wakkere mensen. Laag frequente stimulatie (10 tot 120 Hz) activeert de onderliggende hersenen, en >120 Hz onderdrukt de hersencellen omdat ze

43

Levensbeschouwing Module C2 het opgelegde tempo niet meer kunnen volgen. Met andere woorden

hersenstimulonele beeldvorming (hersenscanners) in beeld worden gebracht en nadien met hersenstimulatie beinvloed. Verliefdheid, angstneurosen, ethisch en religieus gevoel, homosexuele pedofiele neigingen, liegen, verdriet en geluksgevoel evenals tientallen andere aspecten van normaal en pathologisch menszijn worden op dit ogenblik in kaart gebracht, en kunnen theoretisch beinvloed worden door hersenimplantaties. De vraag is niet wat kunnen we beinvloeden, maar tot waar kunnen we gaan ? Is het toegelaten om liefdesverdriet weg te stimuleren op vraag van de patient, mogen ethische of morele principes principes onderdrukt worden bij elitetroepen, moeten moordenaars, pedofielen, psychopathen electrische implantaties ondergaan om bijvoorbeeld strafvermindering te krijgen. Kunnen gevangen religieuze fundamentalisten een corrigerende hersenimplantatie als straf ondergaan ? Al deze vragen zijn geen vragen die primair enkel door de onderzoekers dienen te worden opgelost, maar door de maatschappij in zijn geheel, rekening houdend met het feit dat te stricte en rigiede ethische commissies het onderzoek naar landen of plaatsen doet verhuizen waar niet dezelfde of nauwelijks ethische normen gelden, waardoor het onderzoek op een totaal ongecontroleerde manier wordt uitgevoerd. De maakbare mens staat dus dichter voor de deur dan algemeen gedacht en de eerste golf van maakbare mensen zal waarschijnlijk niet genetisch gemanipuleerd zijn maar electrisch gehersenstuurd.

2. Hersenen en religie.

Religie in brede zin bestaat al sinds mensenheugnis. In het midden en late paleolithicum, zon 100.000 jaar geleden, begraaft de historische mens, zowel de Neanderthaler als de Homo sapiens, met grafgeschenken. Dit is een eerste indicatie voor het geloof in het hiernamaals. Er zijn in de graven van Qafzeh en Mount Carmel in Isral zowel Neanderthalers als Homo sapiens gevonden in dezelfde grotten. Het gebruik van religieuze symbolen is eveneens een oud gebruik. Zo is in de Chauvet grot die door de Cro Magnon werd gebruikt als begraafplaats, reeds een geschilderd kruis aangetroffen. Het kruis zou 30.000 jaar oud zijn. Het gebruik van religieuze symbolen en in het bijzonder kruisen, driehoeken en cirkels komt in alle ouden culturen voor. Zo vindt men kruisbeelden terug bij de Oude Egyptenaren (ankh), de

44

Levensbeschouwing Module C2 Incas, Mayas en Azteken, de Assyrirs, de Afrikanen en de Noord-Amerikaanse autochtone bevolkingsgroepen. Ook nu is religie nog steeds zeer belangrijk. Een enqute die in 2006 verricht werd bij 2200 Amerikaanse volwassenen toont aan dat 90% van alle volwassenen in de USA gelooft in God, meer dan 80% van de Amerikaanse bevolking gelooft in de wederopstanding van Christus, de hemel en mirakels en 70% van de Amerikaanse bevolking gelooft in de hel en de duivel.

Hoe kunnen we deze millenialange geschiedenis van religiositeit verklaren aan de hand van hersenonderzoek?

Hersenen ontstaan op een darwinistische manier en werken op een darwinistische manier. Vroeger werd bijvoorbeeld de complexiteit van het oog gebruikt als argument om te bewijzen dat God bestaat. Enkel een schepper kon zoiets ingewikkelds ontwerpen. Darwin toonde echter aan dat natuurlijke selectie gecombineerd met seksuele selectie evengoed dit design uit chaos kon creren. Met andere woorden, religie kan slechts tot ontwikkeling komen in de hersenen indien daar een darwinistische verklaring kan voor gegeven worden. En gezien het wereldwijd verbreide voorkomen van religieus gevoel en de historische evolutie ervan moet dit genetisch gecodeerd zijn om tot ontwikkeling te komen in de hersenen. Met andere woorden, bestaat er zoiets als een God-gen? Recent werd door een Amerikaanse wetenschapper beweerd dat het Vmat2-gen het God-gen zou zijn (4). Dit moet gerelativeerd worden om twee redenen. Enerzijds werd door dezelfde wetenschapper in 1993 het homo-gen gevonden (5) maar is dat door geen enkele studie nadien bevestigd, en anderzijds is het Vmat2-gen betrokken bij transport van de neurotransmitters in de hersenen. Deze neurotransmitters zijn echter betrokken bij allerlei emotionele belevingen. Studies die zijn uitgevoerd bij identieke tweelingen die gescheiden van elkaar werden opgevoed, tonen aan dat individuele verschillen inzake geloof voor de helft genetisch bepaald zijn (2). Hiervoor zijn twee verklaringen mogelijk: ofwel religie als een evolutionair voordeel, ofwel religie als een bijproduct van een evolutionair voordeel. Een basisschema voor het evolutionaire voordeel kan gevonden worden in het feit dat Homo sapiens oorspronkelijk in kleine families leefde. Verschillende clans bestreden elkaar voor hetzelfde voedsel en de grootste en sterkste clan overleefde. Indien door

45

Levensbeschouwing Module C2 een toevallige mutatie een of andere clan een moreel gen ontwikkelde, kon deze groep groter worden daar het moreel gen hen niet toeliet onderling te vechten. Deze grotere groep kon wel de omgevende clans bevechten en overwinnen waardoor het morele gen zich verder kon verspreiden. Op dezelfde manier kan in een latere fase religie ontstaan met een God als een externe rechter zodat nog grotere groepen mensen kunnen samenleven. Initieel ontstond er een polythesme, doch hierbij konden verschillende goden tegen elkaar worden opgezet. Monothesme is functioneel nog sterker als peace keeper daar iedereen aan dezelfde God verantwoording verschuldigd is.

Maar godsdienst kan ook ontstaan zijn als een genetisch bijproduct. In hun boek Why God wont go away geven Newberg en DAquili zon verklaring (7). Ze beschouwen religie als een bijproduct van het orgasme. Het orgasme heeft een duidelijk evolutionair voordeel: het stimuleert paargedrag en dus de verspreiding van de genen. Zowel het orgasme als het religieus gevoel zijn intense zelf-transcenderende gevoelens. Er wordt ook vaak seksueel taalgebruik gehanteerd door mystici zoals Theresa van Avilla. Mystieke gewaarwordingen kunnen genduceerd worden door ritmische activiteiten net zoals bij orgasmen het geval is, en zowel de religiositeit als hyperseksualiteit komen voor bij slaapkwab dysfuncties.

Zo komen we tot de vraag waar in de hersenen het godsgevoel wordt opgewekt. Als eerste hypothese wordt de temporale of slaapkwab naar voren geschoven. Studies van temporale kwab epilepsie, godsgevoel inducerende magnetische stimulaties, scanner onderzoeken en andere neurologische onderzoeken tonen aan dat de godmodule zich mogelijk in de slaapkwab bevindt. Een wat vergezochte verklaring die hiervoor gegeven door god researchers Murphy en Persinger

(http://www.shaktitechnology.com/god.htm) is dat zich ter hoogte van de linker slaapkwab het taalcentrum bevindt, in de rechter temporale kwab het besef van de eigen identiteit. De linker en rechter slaapkwab communiceren met elkaar via 40 Hz synchronisatie. Bij een desynchronisatie voelt de linker temporaalkwab de rechterzijde aan als afzonderlijke aanwezigheid, niet meer als eigen identiteit; dit wordt dan vertaald als de aanwezigheid van God. De godsmodule zou zich bevinden ter hoogte van de linker temporale kwab. Argumenten voor deze hypothese zijn onder meer de aanwezigheid van hyperreligiositeit bij vele patinten met temporale kwab

46

Levensbeschouwing Module C2 epilepsie (12). Bij epilepsiepatinten wordt ook een temporale kwab persoonlijkheid beschreven waarbij de patint lijdt aan hyperreligiositeit, hypergrafie en

hyposeksualiteit. Religiositeit wordt vaak vastgesteld na aanvallen van temporale kwab epilepsie (tot 38% van de patinten) (10). Onderzoek in de jaren 80 heeft echter aangetoond dat hyperreligiositeit zowel gezien wordt in links- als in rechtszijdige epilepsie van de slaapkwab (11). Anders gesteld: het godsbesef zou ook rechtszijdig gelokaliseerd kunnen zijn. Een tweede argument voor het voorkomen van de godmodule in de linker temporaalkwab komt van onderzoek dat verricht werd in Los Angeles waarbij patinten met temporale kwab persoonlijkheid vergeleken werden met een controlegroep. Beide groepen kregen beelden te zien met seksueel getinte fotos, fotos met gruwelijke beelden en fotos met religieuze symbolen. Bij de controlegroep veroorzaakten de seksueel getinte en gruwelfotos het meeste emotionele effect, zoals gemeten door een soort leugendetector. Bij patinten met een temporale kwabsyndroom die lijden aan hyperreligiositeit werd voornamelijk bij de religieuze symbolen emotionele activiteit gemeten. Terzelfdertijd werd nagegaan in de hersenen waar de activiteit ontstond (9). Een derde argument komt van het werk dat verricht wordt door Persinger, die een helm gecreerd heeft met heel zwakke roterende magnetische velden die gecentreerd zijn ter hoogte van de slaapkwabben. Dit zou bij meer dan 80% van de testpersonen een religieus gevoel opwekken. Eigenaardig genoeg lukt dit niet bij kritische geesten, noch bij de onderzoeker zelf. Men kan zich ook de vraag stellen of de magnetische velden die hij gebruikt wel sterk genoeg zijn om hoegenaamd iets van activiteit in de hersenen te induceren (6). Een vierde argument voor het voorkomen van de God-spot in de linker temporale kwab bestaat uit scanneronderzoek waarbij schizofrene patinten met godsdienstwaan een spect-scan ondergaan. Tijdens de godsdienstwanen wordt een temporale en frontale hyperactiviteit aangetoond (8), een activiteit die niet aanwezig is in periodes waarin de patint niet aan godsdienstwanen lijdt.

De frontale hyperactiviteit staat echter ook mogelijk in verband met de lokalisatie van de godsmodule. Anders gesteld, de God-spot zou eveneens rechts frontaal kunnen gelokaliseerd zijn. Een eerste argument hiervoor bestaat uit ander spect-scan onderzoek waarbij mediterende boeddhisten en biddende franciscaanse nonnen

47

Levensbeschouwing Module C2 gescand zijn (7). Men vindt hierbij eveneens een frontale hyperactiviteit gecombineerd met een paritale hypoactiviteit. Recent PET-scan-onderzoek dat een betere resolutie vertoont dan een spect-scan, bevestigt deze frontale hyperactiviteit en specifiert de lokalisatie tot de dorsolaterale prefrontale schors (1). Hier zou het godsbesef tot het bewustzijn doordringen. Opvallend is dat aan de mediale zijde hiervan het zelfbewustzijn gelokaliseerd is (13), met andere woorden het zelfbewustzijn en het godsbewustzijn zouden vlak naast elkaar liggen in de rechter frontale kwab.

Eigenaardig genoeg toont geen van al deze hersen-beeldvormingstechnieken enige activiteit aan in de limbische (= emotionele) structuren. Met andere woorden het godsbesef lijkt een louter cognitieve functie te zijn, zonder duidelijk emotionele component (1).

Vanuit chirurgisch standpunt kan men zich de vraag stellen of we het godsbesef chirurgisch kunnen verwijderen uit de hersenen. Hiernaar is nog geen onderzoek verricht. Ingrijpen in de temporale hersenkwabben bij epilepsiepatinten hebben echter als merkwaardig resultaat dat ondanks het feit dat de epilepsie verdwijnt, de hyperreligiositeit blijft (3). Dit zowel bij ingrijpen in de linker- als rechter slaapbeenkwabben. Hiervoor zijn verschillende verklaringen mogelijk. Een eerste verklaring is dat de godsmodule zich toch niet in de temporale kwab bevindt of dat de godsmodule zich in het achterste deel van de temporaalkwab bevindt, die niet aan de ingreep onderworpen werd bij epilepsiechirurgie. De literatuur over de rechts frontale chirurgie is minder duidelijk hieromtrent. Opmerkelijk is wel dat bij vermindering van deze rechter frontale functies er een duidelijke verandering optreedt in het religieus besef. Dit is onder andere ook aangetoond bij studies in verband met frontale dementie. Recent nazicht van enkele patinten die een operatie ondergingen van de rechter frontale kwab toont geen verandering aan van het subjectieve religieuze gevoel.

Indien de godsmodule zich rechts frontaal bevindt, dan kan dit worden nagegaan door met een functionele MRI de God-spot op te zoeken. Deze zone kan nadien tijdelijk onderdrukt worden door middel van een transcranile magnetische stimulatie. Hierbij kan dan gedurende enige seconden het godsbesef worden uitgeschakeld. Bij twee proefpersonen werden deze testen uitgevoerd, n persoon met een temporale kwab

48

Levensbeschouwing Module C2 syndroom en n praktiserende gelovige. Na een functionele MRI met religieuze muziek wordt de rechts frontale kwab tien minuten met magnetische stimulatie onderdrukt. Religieuze symbolen worden geprojecteerd voor en na de magnetische onderdrukkende stimulatie en de autonome reflexmatige lichamelijke reactie op die religieuze beelden wordt gemeten met een galvanische huidreactie, een soort leugendetector. Na stimulatie bemerken we een duidelijk verminderde reactie ten overstaan van religieuze beelden, wat zou kunnen suggereren dat die zone inderdaad de God-spot is. Subjectief vermeldden beide proefpersonen echter dat er geen verandering optrad in hun religieus gevoel na de stimulatie, wat dan weer suggereert dat die rechts frontale zone misschien wel betrokken is bij een religieus gevoel maar niet exclusief.

Kunnen we dan vanuit de beperkte neurowetenschappelijke informatie die beschikbaar is toch een werkhypothese formuleren die al deze informatie bundelt, en is God essentieel om God waar te nemen ? De functie van enkele hersenzones dient hiervoor eerst verhelderd te worden. De rechter (en linker) frontale kwab genereert waarschijnlijk ons zelfgevoel (Wicker et al., 2003), door innerlijke van externe prikkels te onderscheiden. Een zone er vlak naast gelegen is betrokken bij de perceptie van het andere of het niet-zelf (Seger et al., 2004). Een deel van de parietale kwab is betrokken bij gevoel waar het zelf zich bevindt in de ruimte, evenals de begrenzingen van het eigen lichaam (Seger et al., 2004). Het ernaast gelegen bovenste deel van de temporale kwab herkent biologische beweging, zowel auditief, visueel als sensorisch, wat essentieel is om zichzelf te plaatsen in de ruimte (Vogeley et al., 2004). Deze zone is ook betrokken bij het verwerken van waargenomen intentionele acties, en of wijzelf of anderen een actie verrichten. Recent zijn een aantal hersencellen teruggevonden (Gallese et al., 1996) in drie gebieden van de hersenen die de neuroarchitectuur vormen van imitatie (Goldenberg and Karnath, 2006). Deze spiegelneuronen komen voor in het onderste deel van de frontale kwab, een deel van de parietale kwab en zijn sterk verbonden met het bovenste deel van de temporale kwab, maw exact dezelfde gebieden die betrokken zijn bij respectievelijk het zelfbesef, het plaatsen van zichzelf in een lichaam en de ruimte en het besef van zelf al dan niet de oorzaak te zijn van een handeling (Uddin et al., 2007). Deze spiegelneuronen laten toe om emoties, intenties edm van andere

49

Levensbeschouwing Module C2 personen te imiteren, en via een geinternaliseerde simulatie van die emoties en intenties, ze als het ware zelf te beleven waardoor ze beter begrepen kunnen worden (Gallese, 2007). Dit laat dan ook toe om meer aangepast te kunnen reageren op de emoties en intenties van anderen, kortom om anderen beter te begrijpen via inleven van anderen. Bovendien zijn dat ook die hersengebieden die actief zijn in rust, in de default mode van hersenactiviteit, wanneer iemand geen enkele taak actief uitvoert, maar slechts wakker is (Laufs et al., 2003). Dit suggereert dat wanneer de hersenen in rust zijn de hersenen enkel het zelfbewustzijn actief houden, als een referentiesysteem om externe inkomende stimuli te kunnen interpreteren, via geinternaliseerde simulatie. De kennis van deze informatie laat me toe om een hypothese te formuleren over hoe het godsbesef kan ontstaan zijn in onze hersenen. Wanneer het bovenste deel van de temporale kwab hyperactief wordt, met een geassocieerde activatie van zijn spiegelneuronen, nemen we de inkomende prikkels waar als veroorzaakt door een ander (God). Een onderdrukking van de parietale regio genereert het gevoel in de omgeving op te gaan (door jezelf slechter te lokaliseren in de ruimte), en de activatie van de frontale kwab zorgt voor een verhoogde perceptie van gelijkenissen tussen het zelf en het ander of niet-zelf, waardoor je zelfbesef vermindert. Hierdoor zal de belendende zone waar het bewustzijn van het niet-zelf gegenereerd wordt predominant worden. Al naargelang de religie wordt dit niet-zelf dan ingevuld door God, Jahweh, of het zelftranscendente van de niet-theistische religies. Samengevat kan men dus suggereren dat zelfbewustzijn het gevolg kan zijn van een constante activatie van een frontoparietotemporaal netwerk. En net zoals het verschil tussen gelukzaligheid en depressie slechts ligt aan een klein verschil in de activatie van een gemeenschappelijk netwerk kan een godsbesef het resultaat zijn van een klein verschil in de activatie van ons zelfbewustzijnsnetwerk.

Kortom God lijkt het gevolg van het ontwikkelen van een zelfbesef, en het Godsgevoel ontstaat wanneer dit zelfbesef onderdrukt wordt. De ontwikkeling van het spiegelneuronen systeem laat toe aan de hersenen om god te creeren naar de mens zijn

50

Levensbeschouwing Module C2 gelijkenis (en niet omgekeerd) als een imitatie van zichzelf, maw God is niet essentieel om God waar te nemen.

In conclusie zou je kunnen stellen dat het huidig neurowetenschappelijk onderzoek suggereert dat religiositeit eerder een cognitieve dan emotionele eigenschap is, dat God niet essentieel is om God waar te nemen, en dat het Godsbesef een bijproduct is van de ontwikkeling van een zelfbesef door activatie van spiegelneuronen.

God is geboren op de dag dat de hersenen zichzelf in verwarring brachten bij het herkennen van het zelf

1.

Azari NP, Nickel J, Wunderlich G, Niedeggen M, Hefter H, Tellmann L, Herzog H, Stoerig P, Birnbacher D, Seitz RJ: Neural correlates of religious experience. Eur J Neurosci13:1649-1652, 2001.

2.

Bouchard TJ, Jr., McGue M, Lykken D, Tellegen A: Intrinsic and extrinsic religiousness: genetic and environmental influences and personality correlates. Twin Res 2:88-98, 1999.

3.

Fedio P, Martin A: Ideative-emotive behavioral characteristics of patients following left or right temporal lobectomy. Epilepsia 24 Suppl 2:S117-130, 1983.

4.

Hamer DH: The God Gene: How Faith is Hardwired into our Genes. New York, Doubleday, 2004.

5.

Hamer DH, Hu S, Magnuson VL, Hu N, Pattatucci AM: A linkage between DNA markers on the X chromosome and male sexual orientation. Science 261:321-327, 1993.

6. 7.

Horgan J: Rational Mysticism. Boston, MA, Houghton Mifflin, 2003. Newberg A, Aquili E, Raus V: Why God Won't Go Away: Brain Science and the Biology of Belief. New York, Ballantine, 2001.

8.

Puri BK, Lekh SK, Nijran KS, Bagary MS, Richardson AJ: SPECT neuroimaging in schizophrenia with religious delusions. Int J Psychophysiol 40:143-148, 2001.

51

Levensbeschouwing Module C2 9. 10. Ramachandran V: Phantoms in the brain. New York, Harper Collins, 1998. Slater E, Beard AW, Glithero E: The schizophrenialike psychoses of epilepsy. Br J Psychiatry 109:95-150, 1963. 11. Tucker DM, Novelly RA, Walker PJ: Hyperreligiosity in temporal lobe epilepsy: redefining the relationship. J Nerv Ment Dis 175:181-184, 1987. 12. Waxman SG, Geschwind N: The interictal behavior syndrome of temporal lobe epilepsy. Arch Gen Psychiatry 32:1580-1586, 1975. 13. Wicker B, Ruby P, Royet JP, Fonlupt P: A relation between rest and the self in the brain? Brain Res Brain Res Rev 43:224-230, 2003.

52

Levensbeschouwing Module C2

WETENSCHAPPEN VERSUS RELIGIE


Prof. dr. Walter Decleir

[dit hoofdstuk wordt gellustreerd aan de hand van dias, beschikbaar via Blackboard]

1. INLEIDING
De volgende tekst tracht binnen de beschikbare tijd en ruimte de ervaringen en overwegingen te schetsen bij de ontmoeting van iemand met een jarenlange achtergrond van onderzoek en onderwijs in natuurwetenschappen met de wereld van het bovennatuurlijke, van mystiek en religie. Het is belangrijk om als inleiding duidelijk te stellen dat in deze tekst met wetenschap bedoeld wordt wat in de menswetenschappen in de regel als empirische wetenschap maar in de natuurwetenschappen eerder als proefondervindelijke wetenschap wordt aangeduid. Het gaat om wetenschap dat uitgaat van feitelijke vaststellingen, theorien en experimenten, die leiden tot een rationele verklaring via wetmatigheden die het ontstaan, bestaan, samenhang en dynamiek (gedrag) van alles wat bestaat trachten te verklaren. Enkele belangrijke kenmerken hier van zijn : A. De universaliteit. Zij wordt aanvaard door wetenschappers over de gehele wereld, onafhankelijk van herkomst, ras of bevolkingsgroep. B. De uitsluitende bestaansreden er van om het ontstaan, de samenhang en het gedrag van alles wat bestaat te kennen en te verklaren. Zij biedt hierdoor wel een verklaring voor het bestaan maar geen verklaring voor het oplossen van zo vele subjectieve vragen en wensen zoals de mens zich pleegt te stellen aangaande zijn eigen individuele bestaan of voor de individuele mens die op zoek is naar een gedragsweg voor de ethische, maatschappelijke en socio-economische problemen. Zij treedt hierdoor niet in de plaats van godsdienst, politiek of ethiek maar werd wel bij herhaling hier voor gebruikt en misbruikt. Bij voorbeeld : B.1. Het gebruiken (of misbruiken) van een atoombom is een beslissing van de mens, die kan besproken worden in ethiek, politiek of andere, maar die niet de schuld is van de wetenschap noch bewijst dat de atoomtheorie verkeerd is. B.2. Het gebruiken (of misbruiken) van het begrip "survival of the fittest" met het oog op verantwoording voor het voeren van oorlog of onderdrukken van volkeren is een beslissing van de mens, die kan besproken worden in ethiek, politiek of andere, maar die niet de schuld is van het darwinisme, dat de biologische basis van evolutie verklaart, noch bewijst dat de evolutietheorie, die heden ten dage wel sterk evolueerde maar daarbij nog steeds het darwinisme centraal stelt, verkeerd is. C. De wetenschappelijke methode: Onderdelen er van worden systematisch verbeterd, aangevuld of vervangen wanneer de vooruitgang van de wetenschappen dit aanwijst. Hierdoor is er een voortdurende evolutie van de wetenschappen naar steeds betere en algemenere kennis. Deze kenden een indrukwekkende stijging in de 20e eeuw die zich in de 21e eeuw onverminderd voortzet.

53

Levensbeschouwing Module C2

2. STATISCH VERSUS DYNAMISCH WERELDBEELD


Met de huidige (natuur)wetenschappelijke kennis als achtergrond en uitgangspunt kan men een verschillend denken, weten en handelen herkennen tussen wetenschap en religie. 1. Het statisch wereldbeeld. Een illustratie van wat met een statisch wereldbeeld wordt bedoeld vinden we bij oude Griekse filosofen uit die merkwaardige periode van de 6e tot de 4e eeuw v.Chr. Ook zij worstelden met het probleem van de vergankelijkheid van het leven : "vanaf het ogenblik dat men iets beschouwt is het al voorbij". Parmenides van Elea (ongeveer 510-440 v.Chr.) maar vooral Plato (ongeveer 427-347 v.Chr.) stelden de zintuiglijke ervaringen gelijk met een illusie en beschouwden alleen wat onveranderlijk en eeuwig is als werkelijkheid. Plato stelde dat de wereld bestaat uit onveranderlijke, universele of ideale blauwdrukken die wij slechts als veranderlijke verschijnselen met onze zintuigen waarnemen. Zo zijn mensen bij voorbeeld tijdelijke imperfecte verschijnselen van de universele, perfecte of ideale mens. Plato breidde deze visie aangaande zintuiglijke waarneming van vormen ook uit naar het abstracte door te stellen dat er ook universele of ideale blauwdrukken bestaan van schoonheid, rechtvaardigheid enz. Deze visie heeft een grote invloed gehad op het denken van de mens en ligt zeer waarschijnlijk ook aan de basis van de Joods-Christelijke levensbeschouwing waarin "de mens geschapen werd naar het evenbeeld van God". Zowel het oosterse als het westerse denken werden vanaf de vroegste tijden gekenmerkt door het zoeken naar ideale voorbeelden, onveranderlijke zekerheden en eeuwige waarheden. Deze werden verwerkt in verhalen, legenden en mythen, die wanneer zij in een religie verwerkt werden het kenmerk "heilig" verwierven. Voorbeelden van heilige, onveranderlijke of eeuwige structuren en toestanden zijn het atman en de wereldziel brahman in het Hindoesme, het nirwana in het Boeddhisme, de ziel en de hemel in de westerse monothestische religies en het punt omega bij Teilhard de Chardin. Een typisch aspect van een statisch wereldbeeld is dat de er mede verbonden heilige teksten in de loop van de geschiedenis van de religies steeds weer gelezen en herlezen, besproken, geanalyseerd en becommentarieerd werden maar in principe niet konden of mochten veranderen. Ook het leven van heiligen, en a fortiori van de stichter van een religie, werd zo goed mogelijk in detail bestudeerd en zo mogelijk gemiteerd en hun raadgevingen of geboden (heilige wetten) zo strikt mogelijk nageleefd. Een voorbeeld bij uitstek vindt men in de Islam, dat meer dan de andere monothestische godsdiensten aan God een willekeurige macht toekent (het woord moslim betekent onderworpene). Dat voorbeeld is de sharia, de heden nog steeds toegepaste allesomvattende wetgeving, gebaseerd op de geboden van Mohammed in de koran, en waaraan niets kan of mag veranderd worden. Dit alles had gevolgen voor een min of meer groot stel gebruiken en gewoonten bij alle volkeren, die ten gevolge van de betreffende godsdiensten tot de dag van vandaag bleven bestaan ondanks het feit dat deze veelal niet meer aangepast waren aan de gewijzigde omstandigheden. Het verschil met het denken in het kader van natuurwetenschappen blijkt reeds uit het eenvoudige feit dat het lezen van oudere publicaties, teksten of leerboeken om diverse redenen boeiend, interessant of nuttig kan zijn maar met het oog op begrijpen en kennen van hedendaagse wetenschappen men wel de meest recente goede publicaties

54

Levensbeschouwing Module C2 dient te raadplegen. De huidige kennis van wetenschappen is steeds groter en beter dan de voorafgaande. Om deze reden zijn oudere wetenschappelijke boeken en teksten relatief onbelangrijk geworden en worden zij met het oog op wetenschappelijke kennis en inzichten nog zelden gelezen behoudens met het oog op kennis over de geschiedenis van de wetenschappen. Dit ligt dan weer anders voor "kunsten en letteren". Een schilderij van Rubens of een toneelstuk van Shakespeare blijven ten allen tijde hun waarde behouden en mogen niet verloren gaan. 2. Het dynamisch wereldbeeld. Het dynamisch wereldbeeld werd weliswaar voorbereid in de eeuwen daar voor maar kreeg zijn eerste grote doorbraak in de 19e eeuw toen evolutiebiologen, zoals Lamarck (1744-1829), Wallace (1823-1913) en Darwin (1809-1882) de basis legden voor wat wellicht de grootste intellectuele revolutie werd die de mensheid ooit heeft gekend. Dit veranderde het tot dan algemeen geldend vooral statisch wereldbeeld "dat er was en waaraan niet veel kon veranderd worden" in een dynamisch wereldbeeld dat wordt gekenmerkt door voortdurende verandering en nieuwvorming. Sedertdien werd het denken van de mens in totaal nieuwe banen geleid. Verandering werd onverbrekelijk verbonden met alles wat bestaat en kennis van de (voor)geschiedenis werd een uitgangspunt bij uitstek naar een steeds beter begrijpen van het nieuwe. Als men maar ver genoeg naar het verleden terug gaat wordt alles steeds anders en ook cyclische processen zoals dag en nacht of de seizoenen gaan steeds meer verschillen naarmate men teruggaat in de tijd. In de 20e eeuw werden, onder invloed van talrijke fysici, te beginnen met Einstein (1879-1955), kosmologen, te beginnen met Hubble (1889-1953), geophysici te beginnen met Wegener (1880 - 1930) en vele andere pioniers de ideen over de dynamiek van het leven uitgebreid naar een vergelijkbare dynamiek van de dode materie, van de aarde en van de ganse kosmos. Dit leidde in de 2e helft van de 20e eeuw tot een alles overkoepelend dynamisch wereldbeeld dat begint, hoe onvoorstelbaar ook voor onze beperkte zintuiglijke capaciteiten, met de Big Bang (of grote oerknal) en eindigt bij alles wat nu bestaat. Het betreft een coherent wereldbeeld dat tot de dag van vandaag steeds meer fundering en slagkracht verwerft doordat de nog zeer vele hiaten en onvolkomenheden door steeds nieuwe ontdekkingen voortdurend verder worden ingevuld zonder daardoor de coherentie en het globaal dynamisch beeld te schaden. Tevens bestaat er geen enkele andere theorie die er nog maar enigszins mee kan wedijveren. Wel stelt men een conflict vast met de godsdienstige scheppingsverhalen indien deze, zoals in het creationisme, letterlijk worden genterpreteerd en/of beschouwd als natuurwetenschap. Daarenboven is er in het dynamisch wereldbeeld geen plaats voor het bovennatuurlijke. Dat dit voor problemen zorgt toont de bijgaande grafiek die werd opgemaakt voor de USA van 1993 tot en met 2004. De bovenste lijn (rood) toont het percentage mensen dat het bijbelse scheppingsverhaal letterlijk aanneemt en het moderne

55

Levensbeschouwing Module C2 dynamisch wereldbeeld van de natuurwetenschappen verwerpt. De middelste lijn (bruin) toont het percentage mensen dat het dynamisch wereldbeeld in grote lijnen wel aanvaard maar daarbij ook aanneemt dat dit gebeuren door God wordt gestuurd. De onderste lijn (blauw) toont dat het aantal mensen dat het dynamische wereldbeeld aanvaardt zonder dat God daarbij rechtstreeks tussen komt slechts ongeveer 10% bedraagt. Dit percentage stijgt tot 60% wanneer men uitsluitend gediplomeerde wetenschappers ondervraagt en zelfs tot 90% bij algemeen erkende topwetenschappers. Het zo uitgelegde verschil tussen statisch en dynamisch denken blijkt bij voorbeeld duidelijk uit bepaalde discussies tussen wetenschappers en gelovigen. Een illustratie hier van zijn de voortdurende creationistisch genspireerde aanvallen op stellingen uit de 19e eeuwse boeken "origin of species" en "the descend of man" van Darwin of rechtstreeks op de persoon van Darwin en op het darwinisme, in de wel erg naeve mening dat hierdoor moderne inzichten op de evolutie van de kosmos, de aarde en het leven op aarde met inbegrip van de mens in diskrediet kunnen worden gebracht en het Bijbelse scheppingsverhaal terug als letterlijk juist kan heringevoerd worden. het Bijbelse scheppingsverhaal terug als letterlijk juist kan heringevoerd worden. 3. WETENSCHAP EN RELIGIE : TWEE VERSCHILLENDE WERELDEN Voor iemand met een fundamenteel natuurwetenschappelijke achtergrond is de ontmoeting met het bovennatuurlijke, transcendente of mystieke, een bron van verwondering, vragen en problemen die op n of andere wijze dienen begrepen of opgelost te worden. Ter illustratie volgen hierbij de eerste regels van de bijbel, meer bepaald van het Oude Testament, van het christendom (links) en van de tora (of thora) van het jodendom (rechts).

56

Levensbeschouwing Module C2

In de Koran van de islam is deze tekst als dusdanig niet te vinden maar het gezag er van wordt er wel in erkend. De drie vermelde heilige boeken illustreren de gemeenschappelijke oorsprong van de drie zogenaamde westerse monothestische religies (zie elders). De uit het Hebreeuws vertaalde tekst van de Tora behield een structuur die met het oog op de oorspronkelijk uitsluitend mondelinge overlevering nodig was daar deze het reciteren en hierdoor het onthouden in de hand werkt. Met de stijgende wetenschappelijke kennis ontstond echter het probleem dat deze teksten, bekeken door de bril van een hedendaagse natuurwetenschapper, niet alleen vreemd maar ook onbegrijpelijk en inhoudelijk vaak in strijd met de natuurwetenschappen blijken te zijn. Het ontstaan van het heelal, melkwegstelsels, hemellichamen, de aarde, het leven op aarde en tenslotte het ontstaan van de mens is in het hedendaagse dynamisch wereldbeeld "van Big Bang tot alles wat bestaat" ontstaan na ontdekkingen, opstellen van theorien en experimenten gevolgd door discussies door ontelbare wetenschappers over de hele wereld en deze kennis wordt heden ten dage zelfs in versneld tempo nog steeds verder ingevuld. Dit geheel beslaat vele bibliotheken en voor het beste overzicht dient men zich te richten tot het meest recente goede leerboek. In het oude testament wordt deze wetenschappelijke kennis gebundeld in 1,5 bladzijde onder de vorm van een absolute mededeling waarover geen twijfel noch discussie kan zijn en dit laatste blijft heden ten dage voor een zeer groot deel van de wereldbevolking nog steeds onverminderd geldig. Enkele voorbeelden ter illustratie zijn : 1. Zowel God als het scheppingsmechanisme (God zeide) wordt nergens verder besproken of geanalyseerd noch is er enige poging tot bewijsvoering. Men moet dit zonder meer aanvaarden of geloven. Dit leidt tot een wereldbeeld met de nodige eenvoud om een grote massa te kunnen aanspreken en staat in schril contrast tot de steeds nauwkeuriger wordende beschrijvingen, analyses en bewijzen die de wetenschappelijke discussies kenmerken en die een voortdurend stijgende opleiding met het oog op de nodige kennis en inzicht vereisen. 2. Op de 1e dag schiep God het licht en de duisternis en op de derde dag de groene planten, maar de zon ontstond eerst op de 4e dag. Op de 5e dag gebeurde de schepping van alle vliegende en zwemmende dieren en op de 6e dag deze van de landdieren en van de mens. Dergelijke onafhankelijkheid van de scheppingen staat in schril contrast met het in termen van verbanden of van oorzaak en gevolg denken van de (natuur)wetenschappen en zijn er ook volledig in tegenspraak mede. Zo weten wij dat het bestaan van dag en nacht het resultaat is van het draaien van de aarde rond de zon en rond zijn as en zonder de zon dus niet kunnen bestaan. 3. Na elke schepping stelt God dat het goed was en de na schepping van de mens was het zelfs zeer goed. Na zijn ontstaan krijgt de mens de opdracht om de aarde te vullen en te onderwerpen en om over de natuur te heersen. Dergelijk subjectief maar positief oordeel en het bevel tot een bepaald handelen zijn totaal vreemd aan natuurwetenschappelijke teksten maar blijken zeer sterk en overtuigend te zijn met het oog op het doen ontstaan van een gunstig klimaat voor aanvaarding van de tekst en met het oog op de ordening van een maatschappij.

57

Levensbeschouwing Module C2 4. In de bijbel vindt men twee totaal verschillende genesisverhalen die elkaar onmiddellijk opvolgen en die in een totaal andere stijl geschreven wat wijst op verschillende auteurs. Men spreekt in dit verband van genesis 1 en genesis 2. Dit laatste handelt over de schepping van het paradijs, van de man en van het ontstaan van de vrouw uit diens rib. Het bestaan van totaal verschillende teksten over hetzelfde in de bijbel en zoals nog veel uitgebreider voorkomt in heilige teksten van oosterse religies zoals het Hindoeisme, blijkt nauwelijks een probleem te zijn voor gelovigen. Wat telt is blijkbaar niet de letterlijke betekenis van het gestelde maar wel het feit dat dit verschillende facetten of manieren van voorstellen is van die ene godheid of die ene eeuwige of heilige toestand. Men kijkt als het ware doorheen de verschillen naar het ene voor hen ware of belangrijke. Dergelijk probleemloos aanvaarden van verschillende tot tegenstrijdige uitleg over een gebeurtenis zonder zich verder vragen te stellen over de juiste toedracht is ondenkbaar in wetenschappelijke teksten. Men kan er na dit alles nauwelijks nog rond : Wetenschap en religie zijn twee totaal verschillende werelden met elk een eigen "waarheid" en een eigen denken, weten en handelen. Voor de (natuur)wetenschappen blijkt het bovennatuurlijke, transcendente of mythische onbegrijpelijk en ongeloofwaardig terwijl het toch om teksten gaat die doorheen de geschiedenis van de mensheid een zeer belangrijke rol hebben gespeeld. De hoger aangehaalde tekst is het begin van het oude testament dat als volgt werd beschreven : Voor iedereen die zich de moeite getroost ontvouwt zich een tekst van een grote, haast bezwerende schoonheid - De oertekst - een afwisselend lyrisch, statisch, episch en soms cryptisch gedicht is een magnum opus uit de wereldliteratuur. Deze opvallende tegenstelling is het waard om ontleed te worden en vooral in banen geleid die kunnen leiden tot wederzijds begrip. De beste weg hier naar toe lijkt te zijn dat een wetenschapper moet inzien dat de heilige mythen en legenden via vooreerst mondeling overgeleverde teksten (hymnen) gedurende vele eeuwen gefilterd werden en hierdoor uitgroeiden tot ware kunstwerken die tegemoet komen aan vele verlangens en de eigen aard van een volk en tenslotte op schrift werden gesteld in een tijd dat (natuur)wetenschappen nog onbestaande waren of in de allereerste kinderschoenen stonden. Hiertoe dient een gelovige in te zien dat de letterlijke interpretatie van deze teksten de toets aan de moderne wetenschappen niet kunnen doorstaan maar hun waarde wel kunnen behouden op voorwaarde van een symbolische interpretatie en het toepassen van de historische kritiek.

4. WETENSCHAP VERSUS GELOOF (OF RELIGIE)


Een overzicht van de mogelijke spanningen tussen wetenschap en geloof (of religie) en de vraag hoe wij er mee om kunnen gaan leidt ons tot de volgende vier mogelijkheden aangaande de houding die de mens kan aannemen ten opzichte van de spanningen tussen wetenschap en geloof (of religie). 1. Wetenschap en geloof moeten versmelten tot n geheel. Dit kan het best besproken worden aan de hand van de laatste grote poging om dit doel te verwezenlijken van Pierre Teilhard de Chardin (1881 1955). 2. De wetenschap moet aan het geloof worden aangepast : Dit is het streven van fundamentalisme, creationisme, creatiewetenschappen en het intelligent design concept.

58

Levensbeschouwing Module C2 3. Het geloof moet aangepast worden aan de wetenschap : Het geloof ontstond in afwezigheid van de nodige wetenschappelijke kennis en dient om deze reden onderworpen te worden aan de historische kritiek. Heilige teksten kunnen daarbij hun waarde behouden mits deze symbolisch genterpreteerd worden. Hoewel dit een goede en mogelijke weg lijkt te zijn naar een vreedzaam en begripvol samenleven blijkt dit voor zo vele gelovige mensen toch om diverse redenen onaanvaardbaar te zijn. 4. Religies staan volledig buiten de (natuur)wetenschappen en kunnen geen aanspraak maken om er geldige uitspraken over te doen en omgekeerd staan (natuur)wetenschappen volledig buiten de religies en kunnen geen aanspraak maken om er geldige uitspraken over te doen. Wetenschap en religie zijn twee totaal verschillende werelden met elk hun eigen denken, weten en handelen. Onder deze voorwaarden kunnen zij probleemloos naast elkaar en met respect voor elkaar bestaan. Zij kunnen ook in 1 persoon verenigd zijn. Hoewel dit laatste de weg lijkt te zijn die heden ten dage zeer vele gelovige wetenschappers als de hunne verkondigen blijft bij velen toch de vraag hangen of het wel mogelijk is om dergelijke scheiding consequent te blijven volhouden.

4.1. Wetenschap en geloof moeten versmelten tot n geheel.


(Nota : een volledigere versie van hoofdstukje 4.1 zal beschikbaar zijn via blackboard) Dit kan het best besproken worden aan de hand van de laatste grote poging om dit doel te verwezenlijken. Dit is het werk van de pater Jezuiet, wetenschapper en filosoof Pierre Teilhard de Chardin (Sarcenat 1881-New York 1955). 1. ZIJN LEVEN EN WERK : Teilhard de Chardin was zowel priester als wetenschapper, gespecialiseerd in de menselijke paleontologie. Zijn enthousiasme voor de zich in het begin van de 20e eeuw sterk ontwikkelende wetenschappen in het algemeen maakte dat hij dit een plaats wenste te geven in het kader van zijn diepe religieuze overtuiging. Zijn stellingen en geschriften in dit verband vielen echter niet in goede aarde bij zijn religieuze oversten en zijn verplaatsing naar China tussen 1926 en 1946 dient dan ook als een soort verbanning te worden beschouwd. Na de tweede wereldoorlog mag hij terugkomen naar Frankrijk maar zijn conflict met de religieuze autoriteiten bleef. Het is slechts na zijn dood in 1955 dat zijn werk, opgesteld aan de hand van zijn talrijke nagelaten manuscripten, werden gepubliceerd. 2. ZIJN THEORIE : Met het oog op het onderwerp "religie versus wetenschap" is het boek "Le phnomne humain" (het verschijnsel mens) het belangrijkste werk van Teilhard de Chardin. Hier in toont hij zich zeer enthousiast over de verklarende kracht van een dynamisch evolutieve visie. Hij vervangt daarbij wel het darwinisme en de er mede gepaard gaande terminologie door een heel stel van zelf uitgevonden mechanismen, nieuwe woorden en begrippen. Zijn uitgangsstelling was dat de mens uitwendig gekenmerkt wordt door een vorm of anatomie en diep inwendig door een bewustzijn. Deze beide aspecten zijn volgens hem overal aanwezig zowel in de dode als levende materie. In lagere structuren zoals een atoom is het inwendige bewustzijn in een minder ontwikkelde en hierdoor minder herkenbare toestand. De evolutie gebeurt doordat de bewuste binnenkant voortdurend nieuwe mogelijkheden aftast en als n er van mogelijk is dan ontstaan mutaties die veranderingen induceren. Is de ingeslagen weg goed dan ontstaat een nieuwe ontwikkelingslijn. Het ontstaan van de

59

Levensbeschouwing Module C2 eerste levende cel was te vergelijken met een soort metamorfose waarbij de bewuste binnenkant van de materie tot dergelijk niveau gekomen was dat een buitenkant, die qua structuur daarbij paste, kon ontstaan. Hiermede kon de biologische evolutie beginnen. Een laatste groot kritisch punt was het ontstaan van de mens. De essentie hierbij was dat de inwendige bewustheid overging in zelfbewustzijn of denkvermogen. Deze evolutie zal zich verder zetten in de toekomst doordat de mensheid steeds meer als een hogere eenheid zal gaan denken en handelen waardoor het menselijk bewustzijn uitgroeit tot een collectief bewustzijn, die de nosfeer noemde. Hierdoor ontwikkelt het menselijk bewustzijn zich in de richting van het bovenpersoonlijke en zal het zich tenslotte concentreren in het punt omega, eindpunt van de evolutiespiraal. Voor Teilhard is er slechts n maal een schepping geweest waarin alle evolutiemogelijkheden werden ingebouwd. De mens is derhalve niet direct door een goddelijk ingrijpen ontstaan, maar is de voorlopige eindfase van een steeds verder opklimmende evolutie. Dit is volgens hem te verstaan als een terugkeren of opstijgen tot God. Door de menswording van Christus werd het punt omega voor het eerst zichtbaar. Dit hele gebeuren is tevens voorbeschikt. Het punt omega is het doel van de evolutie, vastgesteld door God, waarin alle bewustheid zal samengebracht worden. De christelijke mystiek is de weg waarlangs de extatische vereniging met het punt omega bereikt wordt. 3. DE REACTIES OP HET WERK VAN TEILHARD : In de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw werd Teilhard de Chardin een echte rage in niet wetenschappelijke kringen en er ontstonden wereldwijd Teilhard de Chardin genootschappen. Hij werd toen beschouwd als de geniale ziener die een antwoord gaf aan de wensen van zo talrijke mensen die de religie wensten in lijn te brengen met de wetenschappen. Niet alleen Teilhards onmiddellijke religieuze oversten maar ook het Vaticaan konden hier echter geen vrede mee nemen. In 1950 veroordeelde Paus Pius XII de leerstellingen van Teilhard in zijn encycliek Humani Generis en ter gelegenheid van het Tweede Vaticaans Concilie in 1962 werden alle geestelijke leiders zowel als de bestuurders van scholen en universiteiten gevraagd om "de geesten van de jongeren te beveiligen tegen de gevaren van de werken van pater Teilhard de Chardin en zijn volgelingen". In zijn ijver om zijn natuurwetenschappelijke kennis met zijn geloof in overeenstemming te brengen had Teilhard een intellectueel knap bedachte en sterk uitgewerkte theorie ontwikkeld maar deze verkreeg hierdoor typische mythisch religieuze onderdelen die geen experimentele toetsing toelieten. Het werd hierdoor eerder een mystieke dan een natuurwetenschappelijke zienswijze. De wetenschappelijke wereld achtte dit alles hierdoor te onwetenschappelijk om er verder aandacht aan te besteden. Door dit alles verdween het werk van Teilhard na de jaren 60 snel uit de wetenschappelijke belangstelling terwijl de godsdienstige overheid zijn stellingen nooit heeft aanvaard. Heden ten dage zijn er dan ook praktisch geen natuurwetenschappers noch theologen meer die zich nog met zijn ideen bezighouden. 4. TEILHARD EN DE MODERNE NATUURWETENSCHAPPEN : De theorie van Teilhard de Chardin is een bijzonder knappe intellectuele prestatie, een levenswerk dat wordt gekenmerkt door enthousiasme n groot respect voor zowel natuurwetenschappen als religie die hij met elkaar in overeenstemming trachtte te brengen. Bij de veel te late publicatie van zijn lang tevoren opgestelde theorie waren wetenschap en religie reeds met een sneltreinvaart uit elkaar gegroeid zodat na de religieuze ook de wetenschappelijke middens er geen rekening mee wensten te houden. In het kader van het onderwerp "wetenschap versus religie" is het echter nog

60

Levensbeschouwing Module C2 steeds nuttig om enkele aspecten van de theorie van Teilhard aan te duiden waardoor deze de grenzen van het wetenschappelijke overschrijdt omdat deze illustratief blijven voor bepaalde conflicten tussen wetenschappelijk en niet wetenschappelijk denken in het algemeen. 1. Het invoeren van bovennatuurlijke elementen in natuurwetenschappen komt overeen met het invoeren van argumenten en een denkwijze die behoren tot het domein van geloof en religie en niet tot een verifieerbare rationele benadering die het wetenschappelijk empirisch onderzoek vereist. De theorie van Teilhard wordt daardoor onwetenschappelijk en eerder een theologische visie die men ook een evolutionistische mystiek zou kunnen noemen. 2. En van de basisideen van Teilhard, namelijk dat alle dode en levende materie een bewuste binnenkant heeft is onhoudbaar gebleken en kreeg dan ook nergens enige weerklank. Voor de moderne wetenschappen is het bewustzijn een product van de biologische evolutie en geen eigenschap van alle materie zoals Teilhard poneert. 3.Vanaf de dageraad van de biologie ontstond de idee dat biologische ontwikkeling slechts mogelijk is dank zij een soort van inwendige kracht of inwendige neiging die de ontwikkeling drijft naar hogere of complexere structuren. Daaraan werd dan meestal ook nog gekoppeld dat deze drijvende kracht een welbepaald doel voor ogen had. Men spreekt in dit verband van een levenskracht of "vis vitalis" en van doelgerichtheid, entelechie of teleologie. Schoolvoorbeelden hier van zijn zowel de "ladder van perfectie" uit de theorie van Lamarck als de "de weg van alpha tot omega" van Teilhard de Chardin. Het is slechts sedert de 2e helft van de 20e eeuw dat deze termen definitief uit het (natuur)wetenschappelijk denken verdwenen. Zij worden heden beschouwd als metafysisch of metabiologisch. Het bestaan van deze eigenschappen werd inderdaad nog nooit aangetoond, noch kan men enig mechanisme bedenken via het welk deze zouden kunnen werken. Het blijkt daarentegen dat juist het volledig afwezig zijn van de vermelde onbegrijpelijke en geheimzinnige krachten wel leidt naar een beter begrijpen. Het voorbeeld bij uitstek is het darwiniaanse mechanisme van variatie en natuurlijke selectie dat zorgde voor een indrukwekkende stijging van onze inzichten in al het leven op aarde. 4. Teilhard blikt terug op de evolutie als n groot geheel waarbij alles draait rond het ontstaan van de mens en de aandacht voor de miljoenen andere levensvormen eerder beperkt blijft. Men dient zich in dit verband te realiseren dat als men de geschiedenis van het leven op aarde voorstelt als 12 uur, het ontstaan en bestaan van de moderne mens slechts enkele seconden bedraagt. Doorheen heel zijn werk is een wetenschappelijk onverantwoord beeld aanwezig als zou het gaan om een doelbewuste en rechtlijnige evolutie recht naar de mens toe en vele conclusies in Teilhards werk zijn hier het gevolg van. Onze hedendaagse kennis verwerpt dergelijke rechtlijnigheid daar deze het ontstaan en verdwijnen van zo vele tussenvormen, de talrijke zijwegen en parallelle evoluties van andere levensvormen en het toevallige van de omstandigheden waarin de hele evolutie plaats grijpt niet herkent. Ter illustratie kan worden gesteld dat als er 65 miljoen jaar geleden geen zeer grote meteoriet op aarde was neergestort met als resultaat onder meer een zeer lange wintertijd door het versluieren van het zonnelicht, er geen einde was gekomen aan het leven van de grote dinosaurirs en de zoogdieren en vogels in deze omstandigheden niet in het voordeel waren geweest.

61

Levensbeschouwing Module C2

4.2. Wetenschap moet aan het geloof worden aangepast.


Wij zullen dit onderwerp bespreken aan de hand van het fundamentalisme, creationisme, creatiewetenschappen, evenals van het recentere "Intelligent Design" concept (of ID) zoals deze zich in de USA ontwikkelden met de nodige echo's in Europa. De bespreking van de betreffende stellingen en de antwoorden hier op vanuit de wetenschappen verschaffen een goed overzicht van de mogelijke spanningen tussen wetenschap en geloof (of religie) in het algemeen. 4.2.A. EEN HISTORISCHE BENADERING 1. Van Darwin tot de eerste wereldoorlog. Met het ontstaan van het darwinisme ontstond tegelijk de weerstand er tegen (cfr de tekening uit Hornet, een tijdschrift uit die dagen). Charles Rissell, een vrijmetselaar, sticht op het einde van de 19e eeuw een vereniging voor bijbelonderzoekers die later uitgroeide tot het wachttorengenootschap met zijn getuigen van Jehovah. Hun publicaties zijn heden ten dage nog steeds de meest verspreide antievolutionaire documenten. De getuigen van Jehova zijn echter vooral actief binnen hun genootschap en wegen dan ook nauwelijks op de buitenwereld er van. Dit is niet het geval met het creationisme dat actief en agressief tracht in te grijpen in het onderwijs in de wetenschappen in de openbare scholen en tegelijk ook in het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek in het algemeen. Het is dan ook vooral dit laatste dat onze aandacht zal weerhouden. H.Spencer (1820-1903) legde de basis van het sociaal-darwinisme dat aan "de strijd om het bestaan" een eigen interpretatie geeft door te stellen dat de maatschappij hiernaar moet handelen door de "wet van de sterkste zijn gang te laten gaan". Dit laatste ligt aan de basis van een tot de dag van vandaag voortdurend onbegrip en verkeerde interpretatie van het darwinisme. Nota : Darwin zocht naar het mechanisme van de biologische evolutie. Wat de mens hiermede allemaal kan doen is iets geheel anders. Een beslissing van de mens om al dan niet iets te doen is geen natuurlijk verschijnsel. Denken dat dit iets te maken heeft met het biologisch darwinisme is van dit laatste niets verstaan. Sedert het ontstaan van het darwinisme heeft er altijd in bepaalde geesten een totaal onbegrip bestaan over de betekenis van "fittest" in de uitdrukking "survival of the fittest" of "overleving van de best aangepasten", veelal eerder ongelukkig vertaald als "overleving van de sterksten". Ook empathie en liefde zijn een onderdeel van het complex van eigenschappen die een groep sterker kunnen maken en betere overlevingskansen aan het tot die groep behorend individu kunnen geven. Belangrijk is wel om in te zien dat biologische evolutie steeds het gevolg is van succes in de voortplanting m.a.w. het doorgeven van genen aan het nageslacht. Eigen aan de mens is dat deze ook een culturele evolutie kende die op een ander mechanisme berust. 2. Van het einde van de 1e wereldoorlog tot het einde van de jaren 60.

62

Levensbeschouwing Module C2 De opgang van de natuurwetenschappen en meer bepaald de evolutietheorie veroorzaakte een antireactie bij de zogenaamde jonge-aarde fundamentalisten. In 1918 wordt in de USA de Worlds Christian Fundamental Association opgericht met als basisstelling : God openbaart zijn tegenwoordigheid door buitengewone daden en ook het openbaar onderwijs moet hiermee rekening houden. Dit laatste onderlijnde deel was de oorzaak die tot de dag van vandaag voor problemen zou gaan zorgen en van de interactie tussen wetenschap en religie een voortdurende strijd zou maken. Het gevolg was dat in het begin van jaren 20 in een aantal staten in de USA wetten werden gestemd die het onderwijzen van evolutie verboden. Dit leidde in 1925 in Dayton (Tenessee) tot het "Scopesproces" dat ook bekend staat als het "apenproces". De vermaarde advocaat Clarence Darrow (1857-1938) nam hierbij de verdediging waar van de leraar John Thomas Scopes (1900-1970) die de wet zeer bewust had overtreden. William Jennings Bryan (1860-1925) was de advocaat van het fundamentalisme. Het werd n van de meest geruchtmalende processen uit de Amerikaanse geschiedenis. Tijdens het proces werd spoedig duidelijk dat Bryan niets van biologie en evolutie verstond en zich in zijn aanval op de evolutie wat belachelijk maakte. Mede hierdoor werd het een belangrijke psychologische overwinning van de evolutionisten. Maar Scopes werd veroordeeld op basis van de bestaande wet en de anti-evolutiewetten bleven bestaan. In de jaren 30 ontstonden de eerste creationistische instellingen in de USA. Deze toestand duurde tot 1968 toen Susan Epperson, een lerares in de staat Arkansas, de anti-evolutieve verordening bij het hoog gerechtshof aanvocht. En op grond van het 1e amendement van de Amerikaanse grondwet kreeg zij gelijk. Het verbod van het aanleren van evolutie was sedertdien ongrondwettelijk !! Tegelijk hiermede werd gesteld dat het creationisme behoort tot religie en niet tot natuurwetenschappen.

3. Van het einde van de jaren 60 tot het begin van de jaren 90. De jaren 60 werden gekenmerkt door een nieuwe geest naar meer en betere wetenschappelijke opleidingen. Het creationisme reageerde maar moest de grondwet respecteren die het creationisme had verbannen uit de biologielessen zowel als uit de hele wetenschappelijke sfeer. De tegenzet was het oprichten van de creatiewetenschappen die het creationisme een wetenschappelijke allure moest geven. De stelling was dat creatiewetenschappen volwaardige wetenschap waren en minstens een gelijke tijd verdienden in de lessen natuurwetenschappen. In 1972 ontstond het eerste instituut voor creation research. Een tijdschrift werd uitgegeven dat naar vorm de wetenschappelijke tijdschriften imiteerde. Het tijdschrift aanvaardde alleen maar publicaties die geacht werden n of andere bijdrage te leveren tot het verwerpen van de evolutiegedachte of het bevestigen van de letterlijke interpretatie van het Bijbelse scheppingsverhaal. Met grote steun van een grote enthousiaste achterban werden boeken geschreven, uitzendingen op radio en televisie georganiseerd, schooldirecties benvloed, politieke steun gezocht en dit alles met in de eerste plaats het oog op ingrijpen in het natuurwetenschappelijk onderricht van de openbare scholen.

63

Levensbeschouwing Module C2 Vanaf het einde van de jaren 70 ontstonden in een 12-tal staten wetten die de gelijketijd regel voor evolutietheorie en bijbels scheppingsverhaal in de openbare scholen verplicht maakten. In december 1981 leidde dit alles tot een proces (vaak Scopes-2 proces genoemd) in Little Rock (Arkansas). Rechter Overton maakte in zijn besluit de juiste respectievelijke rol duidelijk van natuurwetenschappen enerzijds en religie anderzijds. Ten gevolge hier van moest ook de staat Louisiana de anti-evolutiewet nietig verklaren maar deze ging hier tegen in beroep. In 1987 werd dit op advies van een commissie van wijzen definitief verworpen. Dit betekende het einde van de creatiewetenschappen !!! 4. Van het begin van de jaren 90 tot heden. Het verbod op het geven lessen over evolutie (Arkansas 1968) zowel als de gelijketijdregel (Louisiana 1987) waren ongrondwettelijk verklaard. Het creationisme moest het hierdoor nog maar eens over een andere boeg gooien. Het werd een soort van "minimum minimorum", de kleinst mogelijke samenvatting van het creationisme. Dit leidde tot het Intelligent Design (of ID) concept. Dit stelt dat natuurlijke mechanismen niet volstaan om de complexiteit van levende wezens te doen ontstaan. Er moet bij gevolg een "intelligent ontwerp" (of intelligent design) werkzaam zijn. Hierbij werd, juist zoals ten tijde van het creationisme en de gelijketijd-regel zonder meer geist dat het openbaar onderwijs in de natuurwetenschappen hiermede rekening moet houden. Hierbij werden ook weer alle grote middelen (financieel, politiek, benvloeding van schooldirecties, tentoonstellingen en musea voor natuurwetenschappen, radio en televisie-uitzendingen) ingezet ten einde dit te bekomen. Met de veroordeling op basis van grondwet in het achterhoofd wordt daarbij angstvallig vermeden om creationisme, creatiewetenschappen, God of bijbel te noemen. De verwachting was dat dergelijke minimale eis goede kans zou maken om uiteindelijk toch als natuurwetenschap onderwezen te worden. Maar ook hier weer blijkt een fundamentaal anders denken. Voor een natuurwetenschapper is het ondenkbaar om, eens ID als wetenschap officieel aanvaard, niet op zoek te gaan naar wat ID juist is, hoe het kan bewezen worden, wat het werkingsmechanisme er van is enz.. En zoals reeds blijkt uit vele ID-gerichte teksten komt dan steevast God, bijbel, creationisme of creatiewetenschappen terug op de proppen. Het ID-concept is om deze reden vermomd creationisme. Bruce Chapman, tot dan werkzaam in de Reagan administratie, stichtte in 1990 het "Discovery Institute". In 1996 kreeg hij een financile inbreng die hem toeliet om onder de hoofding van het Discovery Institute een Center for Science and Culture (CSC) op te richten. Beide werden de sterke motor achter de ID-beweging. Op 18 oktober 2004 nam de schoolraad van de stad Dover (Pennsylvani) de beslissing om ID in te voeren in de lessen over biologie als alternatief voor de evolutietheorie van Darwin. Als reactie klaagden een groep ouders de school aan wegens schending van het eerste amendement van de grondwet en dit leidde in 2005 tot het proces van Dover waarin rechter Jones tot volgende uitspraak kwam : - ID wordt door geen enkele publicatie noch valabel gegeven van ter zake bevoegde instanties ondersteund zoals dit voor de empirisch onderzoek wel het geval is. - ID schendt de basisregels van de wetenschap door bovennatuurlijke oorzaken in te roepen.

64

Levensbeschouwing Module C2 - Het argument van irreversibele complexiteit (zie elders) berust op dezelfde argumenten als het creationisme van de jaren 80. - Het is ongrondwettelijk om ID te onderwijzen als alternatief voor evolutie in de openbare scholen. Wat nu ? De vraag stelt zich heden ten dage of deze uitspraak van rechter Jones het einde betekent van de ID gedachte. Creationisme en ID waren lange tijd een hoofdzakelijk USA-gebeuren zij het met steeds met de nodige echo's in (vooral protestants) Europa. Heden ten dage stelt men echter vast dat deze beide verschijnselen steeds actiever en agressiever een groter deel van Europa tracht te veroveren. Terwijl het creationisme totnogtoe vooral scoorde in protestantse kringen en op bijvoorbeeld universitair niveau eerder weinig invloed had, lijkt ID een groter publiek te kunnen bereiken. Enkele zeer recente voorbeelden hier van zijn : 1. ID scoort veel beter dan het creationisme bij universitairen. Naast in hoofdzaak menswetenschappers is het opvallend dat nu ook een aantal natuurwetenschappers (vooral fysici en wiskundigen) zich ten voordele van ID gaan opstellen. Hier dient opgemerkt dat het bij dit alles niet gaat om de ID-gedachte op zich. Daar is uiteraard niets mis mee. De strijd tussen wetenschap en ID gaat over het invoeren van een religieus concept in het natuurwetenschappelijk, en meer bepaald het biologisch, onderricht. Dit wil zeggen dat hoofdzakelijk niet biologen wensen de biologen, die veruit het dichtst bij de problematiek staan, te dwingen in hun lessen iets te vertellen dat tegen al hun biologische kennis indruist. Dit lijkt onfatsoenlijk. Biologen worden zelden of niet gehoord en leiden niet de debatten. 2. Nu de letterlijke interpretatie van de Bijbel, tenminste in schijn, niet meer de inzet is begint ID steeds meer gehoor te krijgen in katholieke milieus. Het niet aanvaarden van ID krijgt in sommige milieus zelfs een aureool van onverdraagzaamheid. Enkele voorbeelden : 2.1. Zopas deed ook de paus Benedictus XVI zijn duit in het zakje door op een toespraak op de nationale conferentie voor de kerk (cfr het katholiek nieuwsblad d.d. 27-10-2006) Galilei aan te halen als getuige voor het "Intelligent design" concept als volgt : Galilei stelde dat het boek der natuur geschreven is in de taal van de wiskunde en op een intelligente manier is gestructureerd. Hoewel de paus het niet met zoveel woorden zegt ligt in zijn woorden een duidelijke kritiek op de onhoudbaarheid en schadelijke culturele doorwerking van darwinistisch genspireerde evolutietheorien. 2.2. Op 4 oktober 2007 keurde de plenaire zitting (assemblee) van de raad van Europa met 48 stemmen voor en 25 tegen op 4 oktober 2007 resolutie 1580/2007 goed inhoudende een aanbeveling aan de regeringen van de Europese lidstaten om het creationisme en de ID-theorie te weren uit het wetenschappelijk onderwijs (in het bijzonder de biologie). Ondanks de slechts relatief recente opkomst van de IDgedachte in Europa blijkt de nooit aflatende inzet van het creationisme (met ID als voorlopige minimale eis) uit het feit dat reeds n derde van de Europese vertegenwoordigers (vooral behorend tot de christen-democraten, waar onder ook n uit Belgi) tegen de resolutie stemde. Dit laat vermoeden dat voor het biologisch onderwijs en onderzoek moeilijke tijden zouden kunnen in het verschiet liggen.

65

Levensbeschouwing Module C2 3. Oosterse religies, zoals Hinduisme, Boedhisme enz. houden zich met deze problematiek blijkbaar helemaal niet bezig. Dit ligt echter anders in Islamitische landen. Het bekendst is Harun Yahya, een pseudoniem voor Adnan Oktar, een Turk die in Istanbul woont. Sedert een twintigtal jaar is hij bijzonder actief in het verspreiden van het Turks (of islamitisch) creationisme. Zijn voornaamste boodschap is dat de biologische evolutie een dwaling is en bron van al het kwaad, dat de goddelijke creatie van alle levensvormen een onbetwistbaar feit is en dat lezing van de Koran de basis is van al het goede, van de waarheid en van vrede tussen de volkeren. De foto's tonen links het kaft van n van zijn talrijke boeken en rechts de "atlas of creation" die in 2007 gratis aan duizenden scholen, universiteiten en wetenschappelijke instellingen in Europa en Amerika werd toegezonden. Men vindt er alle mogelijke voor het overgrote deel sedert lang verworpen anti-evolutieargumenten in terug. De auteur gaat erg ver door via totaal verkeerde of zeer bewust valse of verdraaide voorstellingen van paleontologische en andere gegevens onverbloemd te stellen dat niet alleen de evolutiemechanismen onvoldoende verklaren maar ontkent hij ook het hele bestaan van evolutie. 150 jaar opgravingen van fossiele organismen, zo stelt hij, hebben niet n enkel bewijs geleverd dat levensvormen kunnen veranderen. Verder is hij overtuigd dat binnen 20 jaar ook Europa de evolutiegedachte geheel zal verlaten hebben. In Turkije blijkt er onvoldoende weerwerk (of afwezigheid) te bestaan vanuit de evolutiewetenschappen waardoor dergelijk boek een bestseller kan worden. Ook Moslimstudenten in ons land reageren in biologielessen vaak agressief negatief met dit boek als argument. Het is een schoolvoorbeeld van verkeerde of verdraaide interpretaties van wetenschappelijke gegevens. Nota : een uitgebreidere tekst over de "atlas of creation" zal beschikbaar zijn via blackboard. 4.2.B. WAAROM CREATIONISME EN ID NIET THUIS HOREN IN NATUURWETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS EN ONDERZOEK. Het antwoord op de gestelde vraag is zo evident voor natuurwetenschappers die met hun twee benen in het natuurwetenschappelijk onderzoek en onderwijs hebben gestaan dat de meeste hiervoor hun schouders ophalen en niet wensen te reageren. Wij zullen dit op deze plaats wel doen door slechts enkele voorbeelden te kiezen uit de zo talrijke spontaan opwellende bezwaren tegen de creationistische stelling dat het bovennatuurlijke dient onderwezen te worden in lessen over natuurwetenschappen. 1. De meest algemene reactie van de wetenschappen op het ID-concept werd verwoord in de uitspraak van rechter Jones in het Doverproces 2005. Verkort kunnen wij dit als volgt weergeven : ID is verkapt creationisme en hoort thuis in theologie of religie maar beantwoordt in geen enkel opzicht aan zelfs de meest elementaire regels van de wetenschappen. Dit zegt eigenlijk alles. 2. De basisstelling van ID vindt men voor het eerst terug bij de engelse filosoof William Paley (1743 -1805), die in zijn "Natural Theology" stelde dat in de complexiteit der dingen het bewijs voorlag voor het bestaan van een "intelligente architect. Het overnemen van deze argumentatie in de huidige tijd is een gemakkelijke op een groter publiek mikkende, vrijblijvende en subjectieve

66

Levensbeschouwing Module C2 overtuiging die zowel het wetenschappelijk onderricht als moeilijke discussies met specialisten omzeilt. De stelling kan daarenboven niet rationeel getest en bijgevolg noch bewezen noch verworpen kan worden. Het is om deze reden geen (natuur)wetenschap. Een filosofische benadering is dat de stellingen falsifieerbar moeten zijn (cfr Karl Popper). Het resultaat is het zelfde : Creationisme en/of ID kunnen zeer goed thuishoren in godsdienstig onderricht maar nooit in lessen over natuurwetenschap. Merkwaardig is dat een intelligent ontwerp even zeer of zelfs in nog grotere mate, maar even subjectief, als te moeilijk, onbegrijpelijk en te complex beschouwd worden. Het kan bijdragen tot een geluksgevoel, vreugde of voldoening maar het verklaart niets. Dit was dan ook n van de conclusies van rechter Jones bij het Dover 2005 proces (zie hoger). 3. De gebruikte agressieve middelen met het oog op het "grote gelijk" behoren niet tot deze van de wetenschappelijke wereld. Creationisme en ID beschouwen elke zweem van mogelijke zwakte in het dynamisch wereldbeeld onmiddellijk en definitief als "het einde van de evolutietheorie" en eisen onmiddellijk dat de hele waarheid moet gezegd worden en tegen de wil van de betreffende specialisten in de lessen over wetenschap ingevoerd. Daarbij wordt steevast en met grote middelen de publieke opinie opgeruid en niet geaarzeld om politieke en gerechtelijke machten met alle middelen onder dwang te zetten. Zo gaat het er niet aan toe in de wetenschappelijke wereld. 4. Zoals het creationisme en de creatiewetenschappen dat voordeden tracht ook ID om wetenschappelijk gediplomeerden in te zetten voor hun onwetenschappelijke acties. Gezien de beschikbare financile en andere middelen en gestuwd door een onvoorwaardelijke grote aanhang zijn deze steeds wel ergens te vinden. Illustratief is ook het geval van Jonathan Wells van het Discovery Institute tot verspreiding van de ID-gedachte. Deze stelde dat zijn inzichten in de tekortkomingen van de evolutietheorie het gevolg zijn van zijn jarenlange biologiestudie en publiceerde in dit verband een verhandeling met als titel : Darwinism : Why I went for my second PhD. Ondertussen werd ontdekt dat hij in werkelijkheid behoorde tot de Moon secte en daar de opdracht kreeg om het darwinisme te ondermijnen. Eerst dan ging hij zijn biologiegraad halen ten einde zich een schijn van betrouwbaarheid te geven. 5. Te onderzoeken blijft hoe het kan dat het creationisme en het ID-concept, die zo evident onwetenschappelijk zijn en in de processen en bij confrontaties met eigenlijke wetenschap ogenschijnlijk fatale uppercuts kregen zich toch steeds weer, met de grote steun van een talrijke, rijke en machtige achterban, die in de regel niet veel of zelfs helemaal niets met natuurwetenschap of biologie te maken heeft, kon oprichten met steeds nieuwe acties en strategien waarbij ID voorlopig de laatste is in de rij. Ongelijk krijgen in wetenschappelijke discussies wordt steevast volkomen genegeerd. Discussies tussen creationisten en wetenschappers zijn een voortdurend naast elkaar praten. Darwin en de evolutietheorie lijken ogenschijnlijk het voorwerp van de strijd te zijn terwijl de achtergrond op een heel ander gebied moet liggen. Dit laatste is meer dan waarschijnlijk het sedert lang bestaande arationele en emotionele idee dat darwinisme, athesme en immoraliteit in elkaars verlengde liggen. In de "atlas of creation" waarvan hoger sprake wordt daar ronduit voor uitgekomen. Alles wat met evolutie te maken heeft bedreigt in deze visie de schoolgaande jeugd en moet met alle beschikbare middelen verbannen worden. In het verlengde hier van kunnen wij het succes vermelden dat Reginald Bibby, professor sociologie aan de universiteit van

67

Levensbeschouwing Module C2 Lethbridge in Canada heden kent met zijn boeken over sociale evoluties in Canada. In zijn laatste publicatie met als titel "Good without God, but better with God ?" komt hij via een door hem opgestelde enqute tot de slotsom dat christenen op onderwerpen zoals vrijgevigheid, zorg voor de medemens, aandacht voor het gezinsleven e.a. beduidend beter scoorden dan ongelovigen. Zijn conclusie is dan maar onmiddellijk dat gelovigen beduidend meer hechten aan waarden en normen. Bibby besluit dat Canada voor de secularisatie een hoge sociale prijs moet betalen als volgt : "Met het afscheid nemen van het christelijk geloof laten veel mensen ook een waardepatroon los. Ze keren zich tegen hun opvoeding, voelen zich vrij en denken dat ze alles kunnen maken. Niet het normatieve gedrag, maar het normloze wordt door hen als ideaal gezien. 6. Als nieuw ontdekt argument voor te grote complexiteit en als hun huidig vermeend sterkste argument voor de tussenkomst van een intelligente ontwerper verwijst de IDactie vreemd genoeg naar de biochemie. Eiwitten zo wordt gesteld werken samen met andere eiwitten (bvb bij de bloedstolling) en vormen gehelen waaraan niets mag ontbreken of het geheel functioneert niet meer. Dit concept wordt triomfantelijk aangeduid als irreducible complexity (onreduceerbare complexiteit) en nogmaals onmiddellijk beschouwd als de doodsteek van het darwinisme. Maar dit is precies hetzelfde als voorheen het creationisme beweerde voor hogere structuren. Neem een onderdeel weg en het geheel functioneert niet meer. In vroegere vergelijkbare discussies werden vooral organen gebruikt met het oog als meest geliefkoosd voorbeeld. Nadat Richard Dawkins hier een gepast antwoord op gaf in zijn boek "de blinde horlogemaker" wordt het oog bij deze discussies vervangen door cellulaire structuren of eiwitcomplexen. "Irreducible complexity" is echter hetzelfde in een nieuw kleedje. Deze plotse belangstelling voor biochemie kan alleen maar verklaard worden doordat ID-aanhangers er op rekenen dat de meeste mensen dergelijke argumenten klakkeloos aanvaarden omdat ze niet geleerd hebben om te werken en te denken in termen van moleculen, moleculaire complexen en stofwisseling. Het antwoord van de wetenschap blijft hetzelfde : De vergelijkende studie van de dierenen plantenwereld toont het bestaan van elkaar opvolgende primitievere en minder primitieve structuren die tonen hoe de evolutie functioneert. Dit geldt in dezelfde mate voor organismen, organen, weefsels, cellen, eiwitcomplexen enz. 7. In creationisme en ID wordt het toeval zo veel mogelijk genegeerd of in een slecht daglicht gesteld. Dit laatste gebeurt in de regel door adjectieven toe te voegen zoals in "stom toeval". Adjectieven zoals stom, dom, perfect, meer of minderwaardig e.v.a. wijzen op een zeer menselijke subjectieve beoordeling maar hebben geen objectieve wetenschappelijke waarde. Het toeval kan niet stom of slim zijn. Doordat elke (voor)geschiedenis steeds afhangt van wetmatigheden (antitoevalsfactor) die zich voordoen in bepaalde omstandigheden (toevalsfactor) is het specifieke verhaal van het ontstaan der dingen steeds uniek en irreversibel. Dit geldt voor eenieders levensverhaal, voor het ontstaan van een gemeenschap, stad of land, zowel als voor het ontstaan van het heelal, de aarde en het leven op aarde. Het geldt voor elke geschiedenis of elk verhaal. Een gevolg hier van is dat als de evolutie opnieuw zou beginnen er wel een kans is dat er iets zou ontstaan dat grosso modo gelijkt op wat nu is, maar dat de kans dat juist hetzelfde ontstaat, praktisch nul is. Het verhaal van het verloop van een geschiedenis of evolutie is voor het begrijpen van het heden dan ook even belangrijk als het doorgronden van de mechanismen die er aan de basis van liggen.

68

Levensbeschouwing Module C2 8. Een hardnekkig steeds weer terugkerend argument van zowel creationisme als ID is het berekenen van de waarschijnlijkheid dat iets kan ontstaan. De kans dat een welbepaald eiwit door toeval ontstaat, zo wordt gesteld, is praktisch nul. Daarbij werd zelfs een bijzondere manier van voorstellen gekoppeld die meer indruk zou moeten maken. Deze voorstelling (zie figuur) verschijnt dan ook steeds weer in de recente publicaties, zoals in "het bedrog van de evolutieleer" en de "atlas of creation", beide geschreven door Harun Yahya. Zijn commentaar bij deze figuur in de "atlas of creation" is de volgende : "De kans dat een in een gemiddeld eiwit van 500 aminozuren deze laatste allen linksdraaiend zijn, in het correcte aantal en in de correcte volgorde voorkomen en door de correcte peptidebindingen verbonden zijn is 10950. Wij kunnen dit getal schrijven door een 1 te laten volgen door 950 nullen zoals in de figuur getoond". Dat wil zeggen dat de kans dat dergelijk eiwit ontstaat onbestaande is". Het antwoord hier op werd reeds ten tijde van het creationisme van de jaren 60 gegeven maar de stelling lijkt te mooi en te overtuigend voor onwetenschappelijk geschoolden om niet steeds weer te herhalen. Het probleem ontstaat steeds wanneer men nadat iets is ontstaan de waarschijnlijkheid gaat berekenen dat het kon ontstaan. Men kan dit gemakkelijk nagaan door bij voorbeeld 52 speelkaarten over 4 personen te verdelen en nadien de kans te berekenen dat een speler de 13 kaarten kan krijgen die hij of zij in handen heeft. Uitgerekend is deze kans 0, 000 000 000 0015 of ook praktisch nul. De redenering van het creationisme volgend zouden wij moeten zeggen dat de speler deze 13 kaarten niet door toeval kan krijgen. Nog indrukwekkender is bvb de kans van een bevruchting tussen een zaadcel (uit een totaal van bvb. 100.000 zaadcellen per zaaduitstorting) met een eicel (maandelijks rijpend uit een stock van ongeveer 400 eicellen ). Die kans is nog ontelbare keren kleiner. En dat wordt nog kleiner als men de dag van de conceptie, de kans dat de ouders elkaar hebben ontmoet, en zelfs de hele familiegeschiedenis er bij betrekt. Wij weten met grote zekerheid dat heden ten dage gemiddeld 5 mensen per seconde geboren worden met elk een a priori berekende kans van praktisch 0. Deze schijnbare contradictie legt alles uit. De essentie is dat een proces, verloop of wetmatigheid steeds tot iets leidt, wat de kansen ook mogen zijn. Dit geldt voor elke gebeurtenis. Stellen dat een eiwit om waarschijnlijkheidsreden niet kon ontstaan is nonsens. In laboratoria werd aangetoond dat anorganische stoffen probleemloos kunnen omgezet worden tot aminozuren en deze laatste eiwitten buiten elk leven om. Een bijkomende verwarring over de te grote complexiteit van eiwitten is dat verkeerd wordt gesteld dat deze noodzakelijkerwijze moesten ontstaan zoals ze ontstaan zijn. En dit brengt ons terug bij punt 7.

69

Levensbeschouwing Module C2

4.3. Het geloof moet aangepast worden aan de wetenschap


Het geloof ontstond in afwezigheid van de nodige wetenschappelijke kennis en dient om deze reden onderworpen te worden aan de historische kritiek. Heilige teksten kunnen daarbij hun waarde behouden mits deze symbolisch genterpreteerd worden. Hoewel dit een mogelijke weg is naar vreedzaam en begripvol samenleven blijkt dit voor zo vele gelovige mensen toch om diverse redenen onaanvaardbaar te zijn.

4.4. Religies staan volledig buiten de wetenschappen en kunnen geen aanspraak maken om er geldige uitspraken over te doen en omgekeerd staan wetenschappen volledig buiten de religie en kunnen zij geen aanspraak maken om er geldige uitspraken over te doen.
Het zijn twee totaal verschillende werelden met elk hun eigen denken, weten en handelen. Onder deze voorwaarden kunnen zij probleemloos naast elkaar en met respect voor elkaar bestaan. Zij kunnen ook in 1 persoon verenigd zijn. Hoewel dit de weg lijkt te zijn die heden ten dage zeer vele gelovige wetenschappers als de hunne verkondigen blijft bij velen toch de vraag hangen of het wel mogelijk is om dergelijke scheiding consequent vol te houden.

70

You might also like