You are on page 1of 16

SAMENVATTING VAN EEN KENNISMAKING MET DE OUDE WERELD

H1 mist nog Het derde millennium Vroege bronstijd (jaartallen +/-) - Egyptische Oude Rijk loopt van 2600 tot 2150 - het Middenrijk 2000 1800 - het Nieuwe Rijk 1550 1100 - de jaren tussen de drie grote rijken zijn zogenaamde tussenperioden, perioden waarin sprake was van verval en politieke versplintering. Dit in tegenstelling tot in de drie grote rijken. In die periode was juist sprake van grote voorspoed en politieke eenheid. *Deze datering is de moderne datering. Er is ook een indeling in dynastien, afkomstig van de Egyptische priester Manetho. Hij ordende de Egyptische geschiedenis in 30 koningsgeslachten. Het oude rijk De periode voorafgaand aan het oude rijk heet de vroeg-dynastieke periode. Eerste periode waarin eenheid tot stand is gekomen en het hiroglyfenschrift is uitgevonden. Onderscheid BenedenEgypte/ Boven-Egypte blijft wel bestaan (lijn is eerste cataract). Koning (farao) is koning van beide landen. Ze droegen dubbele kroon en er was dubbele administratie. (farao was goddelijk). Egyptische gedachte dat iets pas compleet is met twee delen (past goed bij twee rijken) Koningen beginnen met bouwen piramiden Oude rijk kwam ten val doordat gouwvorsten (provinciehoofden) teveel macht kregen ten koste v/d farao. Ook stroomde de Nijl minder over hongersnood en aanleg kunstmatige irrigatie. Mesopotami In het derde millennium komt Mesopotamische beschaving verder op door twee volken: Sumerirs en de Akkadirs. De Sumirirs maakten op grote schaal gebruik van het schrift voor tempel- en paleisadministratie en ook voor godsdienstige en literaire teksten. Ze begonnen ook met wetenschappen als rekenkunde, sterrenkunde, plantkunde en geneeskunde. Sumirirs leefden in stadstaten (nooit groot rijk gehad), onder leiding van een priester-vorst. Deze taken werden langzaam gescheiden. Akkadirs hadden met de stad Akkad rond 2300 het centrum van een wereldrijk, geleid door koning Sargon de Grote. Het rijk omvatte heel Mesopotami. Ze begonnen toen ook spijkerschrift te gebruiken en hebben veel van de Sumirirs overgenomen (godsdienst, literatuur, wetenschap etc.). Ook eigen inbreng door eigen goden en eigen taal. Hierna was er een opbloei van de Sumirische steden (Sumerische Renaissance, 2100 2000) derde dynastie van Ur. Paleisadministratie was hier belangrijk(er dan tempel). Rijk ging ten onder door inval van Amorieten (nomadenvolk). Mogelijk kwamen zij door toenemende droogte. crisis aan einde derde millennium in Egypte en Mesopotami dus mogelijk door hetzelde klimatologische verschijnsel (verdroging).

Het tweede millenium Middenbronstijd (2000 1600), Egyptisch Middenrijk (2000 1800) en tweede tussenperiode (1800 -1550) Eenheid Egypte hersteld door gouwevorstendynastie die Thebe regeerde Thebe nieuwe hoofstad. Egyptenaren ondernamen tochten naar Voor-Azi en vestigden zich blijvend in het zuiden (nubi/soedan). Dit is de bloeiperiode v/d Egyptische cultuur (met name literatuur). Schrift werd verbeterd. Na weer verbrokkeling was er in de tussenperiode een buitenlandse overheerser genaamd Hyksos. Mesopotami Ontwikkeling van wee staten aan begin tweede millennium: Assyri en Babyloni. Opkomst van het Oudassyrische rijk in Noord-Mesopotami(2000 1750) . Vanaf deze tijd krijgt het koningschap een meer absoluut karakter. In het zuiden komt het Oudbabylonische rijk op (1800 1600). Babylon werd politieke grootmacht en kreeg centrale rol in cultuur. Late bronstijd (1600 1200) concert der mogendheden Aantal grote mogendheden die elkaar min of meer in evenwicht hielden: Egypte (Nieuwe Rijk), Mitanni, Hetihitische rijk, Assyri en Babyloni. (ook de Minosche beschaving op Kreta en de Myceense beschaving op Griekenland bloeien). de macht van al deze staten berustte op een nieuwe vinding: de strijdwagen (twee wielen/paard). Bereden door aristocratische elite. Op deze manier konden machthebbers grote afstanden overbruggen. Egyptische Nieuwe Rijk Wederom een dynastie van Thebaanse gouwvorsten die de eenheid herstelden. 18e dynastie meest roemruchte hele Egyptische geschiedenis (1550 1300). Koningen (nu farao) stichtten groot imperium tot aan de Eufraat en diep in Nubi. Bekendste koning is Thutmosis III. Veroverde gebieden behielden vaak eigen bestuur, maar met Egyptische controle. Farao Achnaton probeerde Egyptisch veelgodendom om de vormen tot godsdienst met n god (zonnegod Aton). Ook verliet hij Thebe als hoofdstad (hij mocht hun god niet). Hij verwaarloosde het imperium en liet Syri en Palestina hun gang gaan. Hierna kwam Tut-anch-amon aan de macht, die terugkeerde naar oude Egyptische tradities. In de dertiende eeuw heeft Egypte zich nog eenmaal hersteld onder andere door Ramses II (Abu Simbel), Minosche en Myceens beschavingen Minosch op Kreta met belangrijkste stad Knossos. Geen stadsmuren, afbeeldingen vredelievend. Paleis was centrum economisch systeem, vergelijkbaar met Ur dynastie (zie boven) en het Egyptische Nieuwe Rijk. Voor paleisadministratie kwam er een syllabisch schrifttype, het Lineair A (niet ontcijferd, hierdoor weinig over taal en volk bekend). Groei mogelijk door bloeiende handel met andere steden in Mid. Zee gebied. Rond 1450 werd Kreta veroverd door Myceense expeditie.

In Griekenland was er sinds 2700 een vergelijkbare beschaving opgekomen als op Kreta. Vanaf 1600 opvallende bloeiperiode van allerlei stedelijk centra, waaronder Mycene. Beschaving werd ook militaristischer. Hierdoor ontstonden tussen 1400 en 1300 paleisforten waar koningen samen met elite van strijdwagens heersten. Er was niet een stad die heel Griekenland heeft overheerst, maar wel sporen van verwoesting dus oorlog. Grieken hadden Lineair B, voerden ze in 1450 ook in op Kreta. Het eerste millennium Vroege ijzertijd (1200 750) Rond 1200 politieke en sociale omwenteling in gehele Nabije Oosten. Alle staten en beschavingen als Egypte, Kretenzers, Mycene vielen om oid. Oorzaak hiervan zou het opdringen van rondtrekkende volkeren geweest kunnen zijn. 12e eeuw luidde nieuwe tijdperk van de ijzertijd in. IJzer bestond al wel eerder, maar werd vanaf nu steeds meer gebruikt. In Egypte was de derde tussentijd en daarna de Late Tijd (715-332). In deze tijd werd Egypte steeds overheerst door buitenlandse mogendheden en was het vrijwel niet zelfstandig. De Fenicirs komen in deze periode op. Dit is oa mogelijk door het uit elkaar vallen van de grote rijken. De Fenicirs zijn belangrijk geweest voor de westerse beschaving want ze waren een doorgeefluik van en naar de oud-oosterse cultuur naar Europa. Via hen kwamen de Grieken in contact met het oosten (Grieken kenden nog nauwelijks overzeese handel). Ook begonnen de Fenicrs te kolonialiseren in de Middelandse Zee gebieden (op Cyprus, Noord-Afrika en Sicili en Zuid Spanje.) De nederzettingen werden onafhankelijke steden. Bekendste kolonie is Carthago. Belangrijkste Fenisische uitvinding is het alfabet, wat anders is dan tot dusver gebruikte schriftsystemen. Niet meer voor elke lettergreep een teken, maar alleen voor medeklinkers. Er waren 22 tekens tegenover bv 600 van het spijkerschrift. Vanaf nu werden ook papyrus en leer gebruikt om op te schrijven (vergankelijk dus niet veel bewaard). Israel: Verovering van Jeruzalem door David (100 v. Chr.), opgevolg door zijn zoon Salomo. Voor-Aziatische wereldrijken: Nieuwassyrische rijk (750 v. Chr. 652 na Chr) olv Tiglath-Pileser III veroveren Babyloni en ook een tijdje Egypte Nieuwbabylonische Rijk: (Chaldese rijk) gesticht door Nabopolassar Perzische Rijk: kwam voor uit rijk van de Meden. Olv Cyrus wereldrijk: heel Klein-Azi, later Babylon en uitbreiding tot aan de indus. Darius reorganiseerde het rijk en Xerxes viel Griekenland aan. (ook profeet Zarathustra). Aanvullingen: Babylonische god: Marduk Meeste godsdiensten polythestisch. Gilgames epos: over koning van uruk (270 v. Chr.) die opzoek is naar het eeuwige leven

De Donkere Eeuwen: 1200 1750 v. Chr. - Myceens beschaving ingestort rond 1200 lineair B verdwijnt. Veel grieken vertrekken naar westkust van Klein-Azi Ionische volksverhuizing. - Homerus; Ilias en odyssee: koning was geen leider in paleiseconomie maar grote herenboer Archasche periode: 750 500 v. Chr. - In achtste eeuw basis voor nieuwe bloei Griekse beschaving: geen voortzetting Myceense, maar nieuwe beschaving. - Tijd valt samen met tijdperk Voor-Aziatische Rijken: Nieuwassyrische, Nieuwbabylonische en Perzische rijk. Veranderingen demografisch en economisch: - Herstel nederzettingen en materile cultuur (hutten/huizen, hout/steen, dorpen/steden) - Nieuwe gewassen en gereedschappen in landbouw - Eerste Grieken op zee - Ontstaan van de Polis: - Politieke organisatievorm en een samenlevingseenheid - stadstaat, maar gaat om stad en ommeland. - Agora (centraal heiligdom en verzamelplaats) - Akropolis (versterkte hoogte, voor gevaar etc) - bestuurd door functionarissen (legerleiding, recht, godsdienst) - Alleen in Sparta koningschap, meestal aristocratie. - Oikos: huishouden van vader, moedern, kinderen, kleinkinderen en evt. boeren en slaven. - vrij en autonoom, meest ideale vorm van leven - Griekenland was nooit een politieke eenheid, - Ethnos: samenwerkingsverband van aantal kleinere gemeenschappen (vaak militair) Kolonisatie Achtste tot zesde eeuw: vrijwel hele middellandse zeegebied: - uitlaatklep bevolkingsgroei - Handelsmotieven - Oplossing interne conflicten - bevorderde handel - goedkoop graan - Bevorderde nijverheid in de steden en specialisatie Sociale veranderingen - nieuwe groep rijken (handelaren bv) Militair Hoplieten, falanx

Cultureel Alfabet, basis voor schilder, bouw en beeldhouwkunst, literatuur, godsdienst en filosofie. Hesiodus: inzicht in lagere klassen, systematiek van griekse goden. Opkomst Lyriek: persoonlijker Dorische (simpel) ionische (krullen) en Corinthische (acanthusbladeren) bouwstijlen. Godsdienst - Antropomorfe goden (lijken mensen) -Polythestisch - Orfisme: (afwijkend) scheiding tussen lichaam en ziel, rencarnatie - Mysteriecultussen van Demeter (graangodin) - Zeus, Hera (zijn vrouw), Athena 9dochter). Apollo(licht, orde, verstand) Dionysus (wijn, roes en wilde levenskracht). Filosofie Pythagoras: kosmos logisch opgebouwd uit zeven sferen (aarde de laagste) Kosmos en natuur te kennen door wiskunde, orfisme Democritus: deeltjes (atomen), dacht Anaxagoras ook! Xenophanes: monothestische theologie (logica) Politiek: gevolgen van hierboven genoemde veranderingen: aristocratie kwam ten van, eisen bevolking: - optekening recht (tegen adellijke willekeur) - Toelating tot ambten (vooral rijke niet edelen) - Schulddelging, afschaffing schuldknechtschap. Tirannie: vrijwel overal na val aristocratie, niet langer dan twee generaties. Daarna oligarchie of democratie. Sparta Aristocratie doorbroken door de hoplieten. Erfelijk koningschap bleef. Bevolking opgebouwd: - Spartiaten (volledig burgerrecht) - Peroiken (vrij, geen burgerrecht, autonomie in hun steden) - Heloten (eigendom van de staat, staatsslaven in laconi en messeni) Spartiaten waren homoioi (gelijken): in de falanx en apella (volksvergadering) werkelijke macht bij gerousia (rood van oudsten, 30 leden plus koningen) - Eforen: 5 jaarlijks door apella gekozen bestuurders (dagelijks bestuur) -gemengde constitutie (democratie, aristocratie en monarchie) - In zesde eeuw Peleponnesische bond olv Sparta.

Athene: - Aristocratische bestuur, geen koningen. 3 (later 9) archonten met functies van legeraanvoerder, hogepriester en oppperrechter. Alleen edelen en slechts voor een jaar, daanrna in de areopagus (adelsraad). Die raad had veel invloed. Draco: codificatie van bestaande gewoonterecht Hervormingen van Solon: 594 - volmacht van de archonten om conflicten adel/rest bij te leggen - Indeling in vier vermogensklassen: eerste twee adel en nieuwe rijken, derde klasse gewone boerenstand en vierde klassen theten (bezitlozen). Metoiken (vreemdelingen hadden geen burgerrecht). Daarnaast nog de slaven. - Hoogste twee klassen konden archont worden. - Hoogste drie klassen toegang tot raad van 400 (nieuw, aanslag op Areopagus) rijkdom in plaats van geboorte belangrijk voor politieke invloed - Sesachteia: afschudding lasten voor verarmde boeren en schuldgebondenen. - Afschaffing hektemoros (zesdedeler): mensen die 1/6 deel van hun opbrengst aan edele moesten af staan. - Voedselvoorziening (verbod op export van graan, aanmoediging verbouw olijven) - Nieuwe rechtscodex volksrechtbank (jury, aangewezen door loting. Atheners konden geen slaaf meer zijn van andere Atheners (slaven vanaf nu uit buitenland), Solon heeft niet aan landverdeling gedaan (te radicaal) met schulddelging alleen symptomen van problemen en niet de oorzaken Tirannie: Machtsgreep van Pisistratus. Shcafte hervormingen Solon niet af. Bewapende armen als hopliet en gaf en land (geen verdeling). Ook feesten voor Athena en Dionysia om polis te versterken. In 510 tirannie ten val door aristocratie. Opvolgers (zonen, Hippias en hipparchus) verjaagd/gedood. Cleisthenes belangrijkste aristocraat: hij was in 508 meest succesvol door demos (volk) in aanhang op te nemen. Verdeling van Atheens grondgebied door cleisthenes: - Tien fylen bestaande uit drie trittyes (kust, land en stad). Trittyes bestonden uit demen (totaal 139). basis voor Atheens staatsbestel. Raad van 500 ingesteld (boule). Elke fyle kreeg door loting 50 afgezanten voor n jaar (eenmaal herkiesbaar, niet aansluitend) veel politieke participatie. - Raad van 500 had dagelijks bestuur. Ekklesia (volksvergadering) had recht amendement en voorstellen aannemen of afwijzen. Principe van hoofdelijke stemming: Demos besliste: democratie Indeling was aanslag aristocratie: grenzen fylen etc liepen dwars door invloedsfeer adellijke huizen. - Archonten later niet alleen meer edelen: instelling strategen (10). Dit waren gekozen bevelhebbers voor leger en vloot voor een jaar (onbeperkt herkiesbaar). - Instelling Ostracisme

KLASSIEKE PERIODE 500 330 v. Chr. Perziche oorlogen: - griekse poleis in Klein-Azi veroverd door Cyrus (zesde eeuw) tirannen - Strafexpeditie 492 olv Darius I na opstand Griekse poleis in Klein-Azi (ionische opstand). Perzen landen bij marathon, verslagen door Atheense hoplieten olv Miltiades. - in 480 Xerxes opnieuw naar Griekenland. Themistocles had in Griekenland de vloot versterkt. Xerxes verwoest Athene maar verliest zeeslag van Atheners en bondgenoten bij Salamis. Delisch Atische Zeebond (477-404) - Opgericht voor strijd tegen Perzen. Meeste Griekse eilanden, Ionische Grieken en enige andere staten. Betaalden financile bijdrage voor bondskas op Delis. - In helft 5e eeuw wordt bond instrument Atheense machtspolitiek. In 449 strijd tegen Perzen gestaakt maar bond bleef bestaan. gebied was soort Atheens rijk geworden. Athene trad op tegen bondgenoten die weg wilden, bemoeide zich met interne zaken en stichtten kolonies op strategische plaatsen in het gebied. Themistocles en Pericles: - Streefden naar Atheense hegemonie over Griekenland en zagen strijd met Sparta als onvermijdelijk. - 461 oorlog Athene Sparta en steun aan opstand Egypte tegen Perzen. Dit was teveel Nederlaag in Egypte en comromisvrede met Sparta. Athene verplaatst bondskas naar eigen Polis en had nu alle beheer over financin. hoogtepunt welvaart en culturele bloei van Athene tussen 446 en 431 joegen andere Griekse polis tegen zich in her harnas. Athene verdiende zijn geld met Delisch-Attische Zeebond, zilvermijnen en houdmijnen, tolgelden en havengelden uit Piraeus, belastingen voor metoiken, liturgien van rijken. Peleponnesische oorlog (431-404 v. Chr.) - Pericles wilde Spartanen uitputten door ze Athene te laten belegeren en ze met de vloot verslaan. Athene sloot in 421 vrede: behouden bestaande machtspositie. - Tweede periode (413-404) verloor Athene door overmoedige poging Sicili te veroveren, bezetting van Decelea (fort) door Sparta zodat er weinig landbouw meer was en de mijnen niet konden worden gebruikt. Atheense vloot verslagen door Lysander bij Aigospotamoi (dardanellen). - Delische-Attische bond opgeheven Spartaans, oligarchisch bewind (echter snel omgeworpen). 404-336 -Sparta kreeg het steeds moeilijker, Athene had zich snel hersteld en was nog belangrijkste handels, cultuur en meest bevolkte polis. Ondertussen probeerden Perzen de Grieken tegen elkaar uit te spelen. Tweede Attische Zeebond (377-355) - gericht tegen Sparta, minder overheerst door Athene dan eerst. Bondgenoten betaalden niet, waren autonoom. Na 362 harder optreden van Athene opstand van bondgenoten en uiteenvallen bond.

Sociale en militaire veranderingen - Steeds meer professionele huursoldaten (armen, bezitlozen) - Thebaan epaminondas versloeg Sparta bij Leuctra, hief Peleponnesische bond op en Sparta verviel tot tweederangs staat (371) Macedoni komt op: na 360. Philippus II moderniseerde leger, veroverde goudmijnen van Thraci en versloeg in 338 Athene en Tebe bij Chaeronea. - Oprichting Corinthische bond (zonder sparta). Onderling autonome lidstaten. - philippus in 336 vermoord. Aeropagus: Verloor politieke macht door Pericles en ephialtes in 462/1 Pericles: na 460 belangrijkste Atheense leider. - uitkeringen en presentiegelden (vergoedingen aanwezigheid volksvergadering etc.) Na 429 nieuw soort politici. Oude aristocratische leiders vervangen door leiders die of militair of politiek of financiers waren. Niet meer die zoals Pericles alles deden. Hoe bleef Atheense democratie stabiel: - controle raad van 500 en boule en volksrechtbanken. - Sterk saamhorigheidsgevoel door vele oorlogen en gemeenschappelijke belangen. Bovendien trots op cultuur en artiesieke prestaties. (collectieve prestaties) - Door imperialisme: theten konden geld verdienen, arme boeren kregen nieuw land - aanwezigheid vele slaven: werk kon doorgaan ondanks vele langdurige oorlogen Cultuur Attisch Drama(tragedie en komedie): ter ere van Dionysus. Tragedies: verhouding tussen mens en goden, oude sagen en mythen, conflict menselijk streven en goddelijk lot (Oedipus en Orestes, zoon van Agammemnon). Bekendste dichters Aeschylus, Sophocles en Euripides. Komedie: Aritophanes. Soort politiek cabaret. Filosofie Sofisten: leraren die rondtrekken om les te geven in welsprekendheid en dachten na over maatschappij, taal en normen voor gedrag (ethiek). Rationele en logische denkwijze van natuurfilosofie. Sommigen dachten dat wetten en regels niet goddelijk waren maar menselijke conventies. Retor: rijke jongeren kregen opleiding in welsprekendheid en Griekse schrijvers en literatuur. Socrates: bestrijder sofisten. Meende dat wetten verankerd waren in absolute zedelijke norm en wilde die opsporen door vragen te stellen over definitie en inhoud van begrippen als wijsheid, vroomheid, dapperheid etc. In 399 veroordeeld tot drinken gifbeker (Atheners vonden zijn gevraag griezelig) Plato: alles op aarde prototypen van vormen in wereld der ideai (grondvormen). Voor geboorte had menselijke ziel kennis van ideai, na geboorte kennis kwijt en door grondige studie kon kennis terugkomen. Drie groepen: filosofen/regenten, wachters en werkers. Stichtte de academie Aristoteles: leerling van Plato. Alles op aarde logisch ingedeeld in soorten en categorien. Formele logica, natuur, bovenmenselijke, gedragsnormen etc. Stichtte lyceum.

Geschiedschrijving Herodotus: Historien over Perzische oorlogen, geen mythische verhalen als homerus maar waarheid door kritische afwegen informatie en ondervragen. Thucydides: geschiedenis van Peleponnesische oorlog. Versmalde geschiedenis tot politiek en militaire geschiedenis. En maakte onderscheid oorzaken en aanleidingen.

De Hellenistische tijd Alexander de Grote - Zoon van vermoorde Philippus II van Macedoni. Alexander werd koning in 336 v. Chr. In 334 steekt Alexander met groot leger over naar Klein-Azi. Daar vocht hij tegen de Perzen omdat hij bang was dat die anders Griekenland aan zouden vallen. In Egypte werd hij als held ontvangen omdat ze de Perzen haatten. Hij werd gezien als de zoon van Amon (als farao dus, afstammeling van goden), wat in Griekenland ongeveer de zoon van Zeus betekende. Alexander was dus van goddelijke afkomst. Hij stichtte er ook Alexandri. hierna trok hij naar het centrum van het Perzische rijk en versloeg de perzen. Alexander liet zich kronen tot koning van Azi. Na de dood van Alexander viel het rijk vrijwel meteen uiteen omdat er geen goede opvolger was. Zijn zwakzinnige broer werd benoemd tot koning, maar de daadwerkelijke macht lag bij verschillende generaals die de macht onderverdeelden. Deze opvolgers voerden onderling oorlogen die bekend staan als de diadochen (opvolgers) oorlogen. Er kwamen een aantal rijken: - Het Ptolemesche Rijk (323-283) in Egypte(olv Ptolemaeus I). Beheersten ook Cyrene, Cyprus en Palestina - Het Sleucidische Rijk (311-280) in Azi (olv Seleucus I). Ook west Azi. - Het Antigonidosche Rijk(277/6-239) in Macedoni (olv nazaat van Antigonus de Eenogige Antigonus Gonatas) Het Antigonidische rijk werd steeds aangevallen door de andere rijken hierboven en ook door de Corinthische bond (Grieken olv Athene). De zwaarste tegenstand kwam uit Rome. De Grieken verzochten de Romeinen te helpen en in vier oorlogen tussen 215 en 146 v. Chr. Versloegen de Romeinen de laatste Antigonidische koning. Macedoni werd opgedeeld in vier republieken en in 148 v. Chr. Werd Macedoni een Romeinse provincie. In 146 werd ook Griekenland een provincie. - De Macedonische overheersing van Griekenland betekende het einde van de democratie: burgerrecht was vanaf nu alleen voor mensen met een bepaald bezit. Athene speelde internationaal vrijwel geen rol meer . Zelfbestuur was slechts lokaal besuur en het bestuur werd steeds oligargischer. Democratie werd hetzelfde als Republiek. in 86 legden de Romeinen een timocratisch, oligargisch bestuur op. Het Seleucidische rijk was het grootste hellenistische rijk. Het omvatten Azi vanaf Turkije tot Afghanistan (min of meer Perzische rijk onder Macedonische dynastie). Babyloni was de kern. Uiteindelijk ging ook dit rijk ten onder door de strijd met de Romeinen. In 64 werd het een Romeinse provincie genaamd Syria (Syri).

Het Ptolemesche rijk kwam tot grote bloei onder Ptolemaeus I en II. Alexandri was groot en welvarend en centrum voor wetenschap en cultuur. Door oorlogen met andere rijken en onrust onder autochtone Egyptische bevolking verzwakte het rijk in tweede eeuw. In die periode en vooral in de eerste eeuw bemoeiden de Romeinen zich steeds meer met het rijk. In 30 v. Chr. Veroverde Octavianus (Augustus) het rijk en pleegde Celopatra VII zelfmoord. Rijksbestuur en steden in de hellenistische rijken Veel grote rijken (alhoewel die al wel bestonden) in Egypte, Voor-Azi en Macedoni. In Griekenland bleven de stadstaten belangrijk. Deze poleis waren echter niet allemaal autonoom en vrij maar vaak onderdeel van grotere rijken. Nieuwe ontwikkelingen: Stadstaten konden internationaal geen machtige rol meer spelen (zoals eerder Athene en Sparta) In Griekenland gingen de bonden de hoofdrol in de politiek spelen ipv stadstaten (Atholische en Achaeische bonden, p 128) In het oosten werden nieuwe Griekse steden gesticht (Door Alexander de Grote een aantal steden met de naam Alexandri). Maar ook Seleuciden stichtten steden met Macedonische dynastieke namen. In deze steden woonden vaak veel Grieken, maar ook Egyptenaren, Joden en Syrirs. Griekse steden (oud en nieuw) hadden bijzondere positie binnen de rijken. Vaak hadden ze zelfbestuur met gekozen magistraten, een raad en volksvergadering (zoals bij de polis). Echt onafhankelijk waren ze niet. Vaak was er een gouverneur die controleerde. De inheemse steden als Memphis, Thebe, Babylon of Jeruzalem (en vele andere) kregen eigen stadsbestuur, maar vaak met Griekse of inheemse gouverneur. Er werden tempels herbouwd of verfraaid en er kwam recht en contracten volgens inheemse gebruiken. Ze werden benadeeld omdat ze geen duidelijke hoofdrol meer konden opeisen. Geen van deze steden werd hoofdstad. Alle grote rijken waren monarchaal, maar niet overal hetzelfde. In Macedoni was de koning (traditie) de eerste onder de edelen en werd aangewezen door de legervergadering. Algemene ontwikkeling koningschap steeds meer absoluut karakter. Economie en maatschappij Problemen van 4e eeuw zetten zich in Griekenland voort (p. 104) grotere kloof arm/rijk, steeds weer opklinkende eis van landverdeling en schulddelging en sociale conflicten in poleis. Er kwamen opstanden tegen oligargische regimes (die werden beroofd), maar te radicaal dus oligargische besturen bleven aan. Romeinen steunden oligarchie (makkelijker te handhaven dan democratie). Veel armen namen dienst als huurling in hellenistische rijken. Door terugloop in bevolking verloren Griekse steden handelspositie aan nieuwe steden als Alexandri. Culturele aspecten

De Griekse steden verspreidden de Griekse cultuur. De vele Grieken in de nieuwe steden namen taal, godsdienst, opvoeding en tradities als sport (Olympische Spelen) mee. De beroepsspot deed zijn intrede. Ook kwamen er scholen en leraren in grammatica, literatuur en algemene ontwikkeling. Ook kwamen er theaters in grotere steden en ook tempels etc. De bovenlaag in orintaalse steden nam ook Griekse taal en gewoonten over. Deze hellenisering had dus vooral betrekking op bovenlaag. Orientaalse culturen bleven bestaan. Een echte nieuwe hellenistische cultuur kwam er niet. Griekse en orintaalse bouwstijlen zijn naast elkaar te vinden. Idem voor schilderkunst. Af en toe in beide stijlen, maar geen harmonische eenheid. culturen bestonden dus naast elkaar. Griekse godsdienst Grieken identificeren hun goden met die van andere volkeren. Soms nemen ze ook goden over (Isis). Deze werden dan wel vaak vergriekst. De heerserscultus kwam op. Dit houdt in dat de heerser beschouwd wordt als een nabije god, redder en weldoener. Ook de mysteriegodsdienst kwam op, alhoewel dit niet nieuw was. In het hellenistische en Romeinse tijperk werd dit echter belangrijker. Wat betreft de astrologie was de Babylonische invloed erg belangrijk. Romeinen en Grieken vernoemden de planeten, naar Babylonisch voorbeeld, naar goden. Orintaalse godsdiensten De orintaalse godsdiensten gingen gewoon door. Traditionele vormen, riten en gebeden veranderden niet. In Klein-Azi was de Griekse invloed het sterkst. Ook Griekse taal heeft veel invloed daar (westkust van Klein-Azi was al eeuwen Grieks, dus is niet erg raar). Toch hielden goden vaak eigen karakter. De Griekse en orintaalse godsdiensten wisselden wel eens wat uit, soms eerden Grieken een orintaalse godsdienst of andersom. In het algemeen bleven ze gescheiden. Filosofie Zelfstandige rol polis was uitgestorven. Mens was nu meer een wereldburger (kosmopoliet) dan polisburger burger was hierdoor meer individu dan lid van poliscollectief. Speciale aandacht voor persoonlijke ethiek, individuele verantwoordelijkheid en individueel geluk. Naast bestaande scholen, Academie en het Lyceum, belangrijke stromingen als de stocijnen, de epicureers en de cynici. - Stocijnen: genoemd naar de stoa(=zuilgang in Athene). Hier onderweek de stichter Zeno. Voor hen gold dat de kosmos geregeerd werd door een redelijke goddelijke macht, die alles doordringt, aangeduid als logos (woord/rede), maar ook als theos (god). Alles was vastgelegd en ook in de mens was iets van die god aanwezig. Alles heeft doel en plaats in natuurlijke orde. beste levenswijze is met stocijnse aanvaarding overeenkomstig met de natuur te leven. Mens moet zich bevrijden van felle emoties, zichzelf genoeg zijn en zich volledig laten beheersen door zijn verstand, dat het meest lijkt op de ordenende macht. Vrijheid is geestelijke berusting van het individu (een polisvrijheid). -Epicureers: persoonlijk genot is hoogste ideaal. Oprichter Epicurus zocht dat niet in losbandigheid maar door zich vrij te maken van hartstochten en angsten. Gekeerd tegen terreur die uitging van

magie, bijgeloof en angst voor goden. Epicurus geloofde (net als Democritus, p86) dat alles bestond uit atomen. Hun beweging werd gericht door het toeval nastreven van individueel geluk. - Cynici (hondsen, leven als honden): keerden zich tegen bestaande menselijke maatschappij. Mens moet zichzelf volledig genoeg zijn. Wie alles kan missen is het gelukkigst. Twijfel aan nut verstandelijke opleiding en de meest deugdzame mens was de beste koning. Ze trokken als bedelaars langs Griekse steden en hielden moralistische preken op markten. Joden/Judea Veel Griekse invloed. Overheerst door Alexander, Ptolemaeen en Seleuciden. Doorwerking van hellenistische cultuur in het Partische en Romeinse rijk Parthische rijk is ontstaan in satrapie Parthi. Officile taal was Grieks, in eerste eeuw na Chr. werd de Partische taal steeds belangrijker en Griekse cultuur teruggedrongen. Onder de Romeinse heerschappij bleef die Griekse cultuur langer voortbestaan. Dat kon omdat de Romeinen zelf al eeuwen door de Grieken waren benvloed. In de tijd na Alexander de Grote is de elite van de grote steden in het Nabije Oosten vergriekst. Dit itt de bewering dat hete geheel vergriekst zou zijn. Vrijwel nergens werd Grieks de spreektaal. Het hellenisme was ook geen mengcultuur tussen Griekse en orintaalse elementen, zoals vaak wordt beweerd. Het was een Griekse cultuur die door allerlei oorzaken in een nieuwe fase kwam en daarbij het een en ander aan het oosten ontleend heeft. Daarnaast waren er orintaalse culturen die soms aspecten van de Griekse cultuur is zich opnamen. Soms zijn er hybride vormen van kunst.

ROME In het westelijk deel van de Middellandse Zee kwamen pas later beschaving op dan in het oostelijk deel. Pas tussen 800-500 v. Chr. Kwamen er beschavingen op. Onder andere de Etrusken, Carthagers, Griekse kolonies. Etrusken (Midden-Itali) De Etrusken leefden in stadstaten, verenigd in federatief verband. Er heerste een stedelijke cultuur en enige welvaart door hoog niveau ambachtelijke producten (metaalbewerking/ceramiek). Niet duidelijk of ze uit Itali zelf stamden (misschien Klein-Azi). Beschaving was mengcultuur tussen oosterse, Italische en Griekse elementen. Bloeitijd lag rond de zesde eeuw v. Chr. Na 500 brokkelde macht af door invloed van de grieken en Keltische invallen. Carthago(Noord-Afrika) Gesticht vanuit Fenicische stad Tyrus. Carthago was rijk, welvaart door zeehandel (monopolipositie) in het westen van de Middelandse Zee en door import van goud (Senegal) en tin (Europa). Bestuur door regentenstand van rijke kooplieden en grootgrondbezitters.

Rome Romeinen zijn ontstaan uit stam van de Latijnen. Van tiende tot zesde eeuw een uniforme cultuur in Latium (waar Rome in lag). Rome werd in 753 v. Chr. gesticht door Romulus (volgens de legende). Er waren toen echter al enige tijd dorpen op de heuvels van Rome. Die mensen waren georganiseerd in familiegroepen olv aristocratische leiders: de patres. Oudste Romeinse bevolking was mengeling van Etrusken, Latijnen en Sabijnen (woonden ten no van Rome). Rond 600 v. Chr. neemt in Rome de Etruskische en Griekse invloed toe en wordt het een echte stad met plein, continue bebouwing en tempels (stenen). Rome werd snel een van de grootste steden in Itali. Strategische plek door vruchtbare, dichtbevolkte landsstreek en op kruispunt handelsroutes over land en zee en de Tiber. Oudste Rome geregeerd door zeven koningen. Eerste zijn legendarische figuren waar latere gebruiken aan zijn toegeschreven. Laatste drie waren waarschijnlijk Etrusken: Tarquinius Priscus, Servius Tullius, Tarquinius Superbus. Staat en maatschappij Er was een bovenlaag van aristocratische geslachten die veel grond bezaten. Daarnaast was er een gezeten boerenstand en er waren kleine boeren (allemaal gericht op zelfvoorziening). In de stad ook ambachtslieden. De boeren (ook rijkere) waren afhankelijk van aristocraten. Zij heetten clintes. De aristocratische beschermers heetten patroni. Boeren en ambachtslieden die buiten de patronage vielen heetten later plebejers. Aristocraten heetten patricirs. Het leger werd aangevoerd door de koningen en zij spraken ook recht en leidde plechtigheden voor de staatsgoden. Koningen hadden imperium (macht op alle terreinen). Kregen bijstand van de Senaat (raad van aanzienlijke familiehoofden). Koning kon ook comitia curiata (volksvergadering) bijeenroepen. Die wettigde ook imperium en dus positie v/d koning. Zelfde soort staatsorganen als in de Griekse poleis, maar weinig macht voor de volksvergadering in de praktijk. Comitia curitata bestond uit 30 curiae: eenbundeling van aantal gentes of groepen families met dezelfde stamvader. De gentes hadden vaak gemeenschappelijke tradities etc. Gens was bundeling van verschillende familiae. Hier was de pater familias de baas (absolute macht zoals eigenlijk de koning ook had). Romeinse naam: 3 namen (voornaam, gens-naam en bijnaam om familiae uit elkaar te houden). Leger en comitia Centurata Gentes waren ook militaire eenheden. Aristocraten leverden aan het hoofd van hun gentes belangrijkste bijdrage. Vermoedelijk vergelijkbare strijdwijze als de Grieken (falanx), aangevuld met ruiters en lichtgewapenden. Servius Tullius (ca 578-535) veranderde indeling burgers naar vermogensklassen. Rijkste burgers dienden in ruiterij en kregen paard van de staat (de eques). Dit waren patricirs en rijke plebejers. De gezeten boerenstand was zwaargewapende infanterie en lagere klassen als lichtgewapenden. Bezitlozen deden niet mee. De vermogensklassen werden gebruikt voor het invoeren van een vermogensbelasting (tributum) en een nieuwe volksvergadering (comitia centuriata). Deze was net zo ingedeeld als het leger. Er waren vijf klassen, elk onderverdeeld in centuriae (afdelingen van 100 man). Elke centuria kreeg n stem. De centuriae werden zo verdeeld over de klassen, dat de ruiters samen met de eerste klassen de meerderheid en dus de macht hadden. Vroege Republiek (509-265) Rond 509 werd laatste koning verdreven en de republiek gesticht. Er kwam een regering gebaseerd op twee jaarlijks wisselende magistraten (consuls). Zij hadden imperium, maar ook veto recht over

elkaars beslissingen. Na een jaar konden burgers ze aanklagen. Ze werden bijgestaan door twee quaestoren en werden geadviseerd door de senaat. Besluit van de volksvergadering moest worden goedgekeurd door de senaat. Religieuze taken gingen naar de rex sacrorum en de pontifex maximus (leider van het priestercollege). In noodsituaties werd er half jaar een dictator aangesteld die alle macht had (bijvoorbeeld bij burgertwisten of oorlog). Patricirs waren feitelijk de baas. Ze leverden magistraten en senatoren en meestal ook de pontifices. Ook beheersten ze maatschappelijk en economische leven. Expansie in Itali (509-265) Tot 338 steeds strijd tussen Rome, Latijnen, bergstammen rondom Latium en Etrusken. In het begin v-d vierde eeuw krijgt Rome beslissend overwicht in gebied en mankracht door verovering ZuidEtruri. Na 350 onderwierp Rome ook de Latijnse steden en veel andere gebieden. Latijnen die zich blijvend in Rome vestigden en afstand deden van het burgerschap van hun eigen staat, konden volledig Romeins burgerrecht krijgen. Tussen 326-290 door veel spanningen en conflicten coalitieoorlogen in heel Itali. Rome won hierbij heerschappij over heel Itali (behalve Griekse steden, die pas in 282-270). Rome sloot afzonderlijke verdragen. Veel stadstaten werden onderhorige bondgenoten. Ze moesten troepen leveren en Rome volgen in politiek. Hielden wel zelfbestuur en eigen burgerrecht. Latijns recht was voor echte Romeinen. Kolonisatie Deel van land overwonnen gebieden werd Romeins staatsland. Daar werden kolonies gesticht. Er vestigden zich Romeinse boeren met militaire ervaring en bezitlozen (deze konden zo bezit krijgen en meedoen in het leger). Ook kwamen er Latijnen. Dit waren coloniae Latinae. Er waren ook kleine kolonies die om strategische redenen (militair) waren gesticht in het Romeinse gebied: de coloniae civium Romanorum (Romeinse burgerkolonies). Veel voordelen: Netwerk strategisch gelegen versterkte plaatsen, oplossen van sociale spanningen in Rome en Latium door burgers aan beter bestaan te helpen, extra inkomsten vdoor verpachting staatsland, militair voordeel. Municipia Romeinse steden die al bestonden (dus geen coloniae). Kregen soms status van Romeinse stad met eigen zelfbestuur. Burgers hadden Romeins recht zonder stemrecht en kregen soms volledig recht. Militaire karakter van Romeinse samenleving In vijfde/vierde eeuw vooral schermutselingen en plunderingen (geen grote oorlogen zoals later na 265). Oorlog werd alleen in zomerseizoen uitgevochten. Goede redenen om een oorlog te beginnen waren: agressie tegen Romeinse bondgenoot, aanval op Romeins gebied, geweld tegen Romeinse gezanten of andere Romeinen in buitenland en weigering om schadevergoeding te betalen of uitlevering schuldig persoon. Oorlog werd vooral als verdediging gezien. Standenstrijd (500-278) De plebejers begonnen zich te verzetten tegen de macht van de patricirs. Plebejers waren geen duidelijke groep. Sommigen waren rijk, anderen middengroep of arm. Rijke plebejers wilden opgenomen worden in besturen van de elite der patricirs. Arme plebejers wilden vooral verzachting van harde praktijken tegenover schuldenaars. Ze wilden ook erkenning van de massavergadering der plebejers (concilium plebis). Deze vergadering werd geleid door tribuni plebis (volkstribunen) en aediles (tempelwachters).

Plebejers hadden sterke positie omdat de middengroep groot deel van de zware infanterie leverden. Tegenstellingen werden acuut door schuldproblemen arme plebejers. Plebejers trokken zich dan massaal terug uit leger en staatszaken en dan deden patricirs politieke concessies. Door nieuwe oorlogen drongen interne problemen weer naar de achtergrond. Belangrijkste politieke concessies aan plebejers: - 494 v. Chr. : erkenning volkstribunen als officile belangenbehartigers van de plebejers. Deze werd jaarlijks gekozen in concilium plebis. Ze werden soort van anti-magistraten tegenover patricische magistraten (na 367 consuls). Ze konden veto uitspreken tegen maatregelen die tegen belang van volksmassa ingingen. -451 v. Chr: Eerste optekening beperkt aantal wetten in wet der twaalf tafelen. Bestoden uit concrete geboden en verboden met strafbepaling. Veelal straffen in directe vergelding (oog om oog). Overwinning van collectief der burgers op oude structuren van familiegroepen. Het openbaar maken van het recht verminderde macht van de leiders die de enigen waren die de regels kenden. - 367 v. Chr. : Leges Liciniae Sextiae (Licinisch-Sextische wetten). Genoemd naar indieners v/d wet. wet regelde de toelating van rijke plebejers tot hoogste bestuursambt (consulschap). En van de twee consuls moest een plebejer zijn. Er kwam nieuwe ambt, dat van Praetor. Consuls voerden vooral het leger aan en praetoren (twee) hielden zich bezig met leiding en organisatie v/d rechtspraak. - 287 v. Chr. : Lex Hortensia. Erkenning van concilium pebis als officile volksvergadering. Besluiten vergadering kregen kracht van wet voor hele Romeinse volk (incl. Patricirs en zonder fiat van Senaat). Senaat bracht vooral advies uit. (ZIE PAGINA 163). TOT 173 MIST! Verdere Expansie en nieuwe sociale spanningen. 264-133 v. Chr. Punische oorlogen Romeinen en Carthago raakten in conflict door incident op Sicili. Voormalige Campaanse huursoldaten van Syracusaanse tiran vestigden zich na 289 als zeerovers in messina en werden bedreigd door Syracuse. Zeerovers riepen hulp van Rome en Carthago en die raakten in conflict. Dit werd de eerste Punische oorlog (264-241). Langdurige en zware oorlog omdat beide partijen kundig waren en niet wilden wijken. Romeinen wisten te winnen door overmacht te land en door sterke vloten te bouwen waarmee Carthagen ook op zee konden worden verslagen. Rome werd nu ook op zee belangrijkste macht rondom Itali. Sicili werd in 241 de eerste Romeinse provincie. Een provincie was geen bondgenoot, maar werd onder het gezag van een praetor gesteld. Er was wel plaatselijk zelfbestuur. Tussen 238 en 218 kreeg Rome macht over hele Adriatische zeegebied. Carthago probeerde compensatie te vinden voor verlies van Sicili, Sardini en Corsica door positie in Spanje te versterken. Tussen 218-201 de Tweede Punische oorlog. Het was een coalitieoorlog en een van de hevigste en intensiefste uit de Romeinse geschiedenis. Carthaagse veldheer hannibal had sinds 221 bevel over Carthaags leger in Spanje en trok vandaar via Zuid-Galli over de Alpen naar Itali. Alleen tot pagina 175 boven.

You might also like