You are on page 1of 11

Leeuwarden en de dominicanen

De stichting van het dominicanerklooster te Leeuwarden

Naam: J. Tempel

Inhoudsopgave
Inleiding Waarom Leeuwarden? Middelsee Tegenvallende groei Het achterland De familie Camingha Tot slot Literatuurlijst 3 6 6 6 7 8 10 11

Inleiding
Wat doen de dominicanen in Leeuwarden? In 1245 stichtte deze orde daar een klooster. Dat was vrij uitzonderlijk, aangezien de dominicanen zich eigenlijk alleen vestigden in de echt grote steden en Leeuwarden maar een kleine stad was. De dominicaner orde is een van de bedelorden. Deze richtten zich meer op de stadsbewoners in alle standen en klassen in plaats van op de plattelandsbevolking, zoals oudere orden deden en dan met name op de elite. Hun doel was het verkondigen van het evangelie en ook het leven naar de leer van het evangelie in woord en daad. De dominicanen legden daarbij het accent op leven in armoede en verdieping in de ware geloofsboodschap. Hun kloosters konden daarnaast worden gezien als bemiddelingsinstituten voor het hiernamaals. Het eerste dominicaner klooster werd in 1217 gesticht in Toulouse. De dominicanen vestigden zich voor het eerst in Nederland in 1232 in de stad Utrecht, vrij snel na de eerste stichting dus. In deze grote stad kon het klooster snel groeien. In 1245 werkte men vanuit dit klooster dan ook mee aan de stichting van een 2e klooster in de noordelijke Nederlanden te Leeuwarden 1. De vraag is, waarom men zich niet vestigde in een van de grote bloeiende IJsselsteden maar koos voor de kleine stad Leeuwarden. In dit essay zal worden ingegaan op de motieven voor de stichting aldaar. Dit doe ik door te vergelijken wat verschillende schrijvers over dit onderwerp geschreven hebben en met behulp van de volgende vraagstelling: Welke motieven hadden de dominicanen voor de stichting van een klooster in Leeuwarden? Maar voordat ik deze vraag beantwoord is het belangrijk om een definitie te bepalen voor een kleine stad en een grote stad en Leeuwarden hieraan af te meten om zo aan te tonen dat het een kleine stad was. En hierdoor de bijzonderheid van de keuze voor Leeuwarden nog meer te verduidelijken. Om deze definitie te bepalen gebruik ik het boek The Making of Urban Europe door Hohenberg en Lees. Onder een grote stad in de 13e / 14e eeuw wordt verstaan: een ommuurde stad met grote stenen muren en poorten. Binnen de muren bevonden zich huizen openbare gebouwen en vaak ook een kasteel of een burcht. Daarnaast waren er meerdere kerken en was er ook een deel van het akkerland ommuurd. Ook was de stad het economische centrum van de omgeving met een of meerder marktplaatsen en naast kleine markten ook grote jaarlijkse markten2. De omschrijving van een grote stad klopt volgens deze definitie niet met hoe Leeuwarden eruit zag rond 1245 volgens de beschrijving van Paul Noomen in Leeuwarden 750-2000 hoofdstad van Friesland: Een stadsmuur was er in die tijd nog niet en het duurde ook nog meer als een eeuw voordat die er wel kwam. Veel kerken vond je ook niet in Leeuwarden er was n grote moederkerk die vele kleine kerken in de omgeving had. Hierdoor was de stad ondanks dat zij maar n kerk had wel het religieuze centrum in de omgeving. Dit zie je ook terug in het aantal priesters dat de kerk in Leeuwarden had dit waren er maar liefst vier, erg ongebruikelijk voor zon plaats in die tijd. Naast
1

J.A. Mol, Het Leeuwarder Dominicanenklooster in de middeleeuwen in Dominicusdag 1245-1995 : 750 jaar Dominicaanse aanwezigheid in Leeuwarden (Leeuwarden: Comit Dominicusdag 1245-1995, 1996), p 22-24 2 Paul M. Hohenberg, Lynn H. Lees, The making of urban Europe 1000-1950 (Cambridge, Harvard University Press, 1985), p29

het religieuze centrum was het ook het economische centrum voor de omgeving. Zo had de stad al vroeg het markrecht verworven en lag zij op een kruispunt van wegen en kanalen. Ook had zij toestemming munten te slaan. De inwoners van Leeuwarden werkten nog voornamelijk op het land dat rondom de stad lag. Pas in 1240 word voor het eerst melding gemaakt van een niet agrarisch beroep in de diensten sector het ging hierbij om een slager. Dit alles bij elkaar klinkt misschien heel wat maar toch komt Leeuwarden een heel stuk dichter in de buurt bij de definitie van een kleine stad dan bij die van een grote3. Zo verstaan Hohenberg en Lees onder een kleine stad in die tijd: Een stad die fungeert als economisch centrum met een wekelijkse markt waar ook geregeld rondtrekkende kooplieden hun waren verkochten. Zij bezat dan ook een marktrecht vaak verstrekt door de koning maar kende geen ingewikkelde politieke instituties. De bevolking van deze stad was vooral georinteerd op de landbouw en werkte in de velden rondom de stad. Daarnaast waren er een aantal ambachtslieden en mensen die werken in de diensten sector.4 Naast deze definities en omschrijving van Leeuwarden. Kunnen we aan de hand van het inwoners aantal van Leeuwarden en een door een door Hohenberg en Lees gegeven tabel ook nog een vergelijking maken.

Over het inwonersaantal van Leeuwarden voor 1500 is weinig bekend maar door het Historisch centrum Leeuwarden werd het geschat op ruim duizend inwoners. Dat houdt in dat we Leeuwarden volgens de definities van een kleine en een grote stad en deze tabel kunnen definiren als kleine stad. Gezien het vestigingspatroon van de dominicanen was het dus een bijzondere keuze maar wat bracht hen tot deze keuze? Door het onderzoeken van literatuur en het vergelijken van verschillende schrijvers ben ik tot drie redenen gekomen die de dominicanen hadden om zich te vestigen in Leeuwarden. Ten eerste was er het gegeven dat Leeuwarden het potentieel had uit te groeien tot een grote handelsstad dankzij haar ligging aan de Middelzee. Ten tweede had Leeuwarden een groot achterland, iets wat veel andere steden in tijd niet hadden. Dit achterland was belangrijk voor de dominicanen omdat ze hier hun bedeltochten konden houden. En de laatste maar ook erg belangrijk reden was de beschikbaarheid
3

Paul N. Noonen, Leeuwarden 750-2000 hoofdstad van Friesland(Franeker, Van Wnen, 1999), p52-65 Paul M. Hohenberg, Lynn H. Lees, The making of urban Europe 1000-1950 (Cambridge, Harvard University Press, 1985), p51
4

van geld en steun van de rijke elite en de adel. Hierbij zal de rol van de familie Cammingha naar voren worden gebracht omdat de Camminghas door velen worden gezien als de stichters van het klooster. Na de drie verschillende motieven te hebben uitgelicht word dit essay besloten met een conclusie waarin alles nog eens op een rij wordt gezet.

Waarom Leeuwarden?
Middelsee
Toen het Dominicanenklooster in 1245 werd gesticht was Leeuwarden nog geen grote stad. Ze bezat geen stadsrechten en had geen muren of grachten. Het was eigenlijk een samensmelting van drie woonkernen. Niet de meest logische plek voor een dominicanenorde om zich daar te vestigen, zou men zeggen, omdat deze orde toch vooral bekend staat als orde van de grote steden. Maar de stad had potentieel. Ten tijde van de stichting van het klooster lag Leeuwarden namelijk nog aan de Middelsee. Dit was een zeearm die het mogelijk maakte voor grote schepen om aan te meren in de Leeuwarder haven. Hierdoor stond de stad in verbinding met Noord-Duitse havensteden en zou zij zich dus kunnen ontplooien tot een grote handelsstad. Daarmee werd het dus een geschikte plek om een dominicanenklooster te vestigen5.

Tegenvallende groei
De veranderingen in de Middelsee bron:zie lit .lijst

Het succes van Leeuwarden als handelsstad zal de dominicanen achteraf wel zijn tegengevallen aldus Mol 6. Uiteindelijk is Leeuwarden namelijk nooit meer dan een provinciestad geworden. Dit kwam mede doordat aan het einde van de 13e eeuw, dus nog maar een aantal decennia na de stichting, de Middelsee al grotendeels was dicht geslibd. En omstreeks 1350 kwam de zeehandel door het nog verder dichtslibben van de Middelsee ten einde. Zo schrijft Dr. J. Schuur7. Toch ontstond er in de loop van de 14e eeuw wel steeds meer een stad. Zo lezen wij in Leeuwarden door de Eeuwen heen gesschreven door J. Algera, dat er in 1398 een gracht werd gegraven en een wal opgeworpen. In 1435 werd er alweer aan een nieuwe stadswal en gracht begonnen, omdat de stad zo snel groeide8. Opvallend is trouwens dat twee van de drie voornoemde schrijvers niet puur over de dominicanen schrijven maar vooral over Leeuwarden in het algemeen. Zij zien de komst van de dominicanen als bewijs dat Leeuwarden al rond 1245 een redelijke stad was. Dit terwijl de eerder genoemde schrijvers, die alleen over de dominicanen schreven, het eerder zien als een kleine stad met potentieel die later uit zou groeien tot een stad en dat de dominicanen zich er daarom vestigden.
5

J.A. Mol, Het Leeuwarder Dominicanenklooster in de middeleeuwen in Dominicusdag 1245-1995 : 750 jaar Dominicaanse aanwezigheid in Leeuwarden (Leeuwarden: Comit Dominicusdag 1245-1995, 1996), p23-24 6 J.A. Mol, Het Leeuwarder Dominicanenklooster in de middeleeuwen in Dominicusdag 1245-1995 : 750 jaar Dominicaanse aanwezigheid in Leeuwarden (Leeuwarden: Comit Dominicusdag 1245-1995, 1996), p24 7 J.R G Schuur, Leeuwarden voor 1435 (Groningen: University of Groningen, 1979), p98 8 J. Algera, Leeuwarden door de Eeuwen heen (Harlingen, Poort, 1935), p10-11

Het achterland
Als we op het vorige argument afgaan is de keuze voor Leeuwarden lastig te verklaren want er waren in Nederland een aantal handelssteden die vele malen groter waren dan Leeuwarden. Mol brengt echter nog naar voren dat Leeuwarden een groot achterland had, iets wat de al bestaande handelssteden niet hadden. Dit was volgens hem voor de bedelorde van groot belang. Zij richten zich dan wel eerst op de stadsbevolking maar trokken ook vaak over het platteland. Het platteland was ingedeeld in gebieden, ook wel termijnen genoemd. Elke termijn werd toegewezen aan een klooster van dezelfde orde en aangezien het dominicanenklooster in Leeuwarden de enige dominicanen- en bedelorde in Friesland was, besloeg haar termijngebied al de termijnen in Friesland9. Dr. C. H. Lambermond weerlegt deze opvatting gedeeltelijk in zijn boek Dominicanen te Leeuwarden.Hij schrijft dat er geen bronnen zijn waaraan te bepalen is hoe groot het termijngebied van de Leeuwarder Dominicanen was10. Jaarlijks trokken de bedelmonniken over het platteland, bedelend en predikend langs deze termijnen van parochie naar parochie. Tijdens deze bedeltochten deden zij waar ze bekend om stonden: ze predikten. Hele kerken stroomden vol om de monniken te horen spreken. Hierbij was het erg belangrijk dat deze preken vooral toegankelijk waren voor de leken waardoor zij zich sneller verbonden voelden met de monniken en het geloof. En dus sneller bereid waren giften te schenken. Men zou dit argument wat kunnen afzwakken als wij Professor Hinnebusch moeten geloven: Preachers would go out in pairs as Gospelmen, traveling on foot, and "neither accepting nor carrying gold, silver, money, or gifts, except for food, and books11. Dit was een van de regels die ten grondslag lag aan het dominicanenorde. De vraag is dus of het door Mol beschreven verschijnsel van ontvangen van giften en verrijken van het klooster er langzaam is ingeslopen of dat men daar al bij stil stond ten tijde van de stichting. Natuurlijk is het achterland belangrijk geweest omdat men daar veel mensen kon bereiken maar je zou zeggen dat het gemakkelijker was om een hele menigte in een stedelijke kern toe te spreken. Hoewel de verwachting van de eerste dominicanen, dat Leeuwarden een bloeiende handelsstad zou worden niet uitkwam, werd men in de verwachtingen van het enorme achterland niet teleurgesteld. Pas in 1260 kregen zij concurrentie van een andere bedelorde, namelijk de Franciscanen die zich in 1260 vestigden in de plaats Bolsward12. Tegen die tijd was het dominicanenklooster in Leeuwarden al enorm gegroeid en in 1275 had het blijkbaar al genoeg geld bij elkaar gespaard om de grootste kerk van Leeuwarden te bouwen, de Jacobijnenkerk. Uiteindelijk werd volgens Mol het Leeuwarder dominicanenklooster de rijkste van heel Friesland. Dit valt mede af te leiden uit de vele keren dat het in testamenten van vooraanstaande Friezen is genoemd13. Maar of deze rijkdom als succes moet worden gezien voor de dominicanen is nog maar de vraag als wij terugdenken aan de daadwerkelijke leer van de dominicanen waarbij armoede voorop stond.
9

J.A. Mol, Het Leeuwarder Dominicanenklooster in de middeleeuwen in Dominicusdag 1245-1995 : 750 jaar Dominicaanse aanwezigheid in Leeuwarden (Leeuwarden: Comit Dominicusdag 1245-1995, 1996), p25 10 Hendrikus M.M Lambermond, De Dominicanen te Leeuwarder, 1245-1945 (Albertinum: Nijmegen, ?), p25 11 William A. Hinnebusch, The Dominicans. A short history (Staten Island: New York, 1975), hst 1 12 J.J. Kalma, Geschiedenis van Friesland (Drachten, Uitegevrij Laverman). p243 13 J.A. Mol, Het Leeuwarder Dominicanenklooster in de middeleeuwen in Dominicusdag 1245-1995 : 750 jaar Dominicaanse aanwezigheid in Leeuwarden (Leeuwarden: Comit Dominicusdag 1245-1995, 1996), p28

Familie Cammingha
Er zouden dus nog meer redenen kunnen zijn waarom er voor Leeuwarden is gekozen. Dr. C. H. Lambermond noemt in zijn boek Dominicanen te Leeuwarden dat de Dominicanen door hun apostolische tochten waarin zij predikend door Friesland trokken al veel bekendheid genoten en veel vrienden hadden gemaakt en begunstigers aan zich hadden verplicht14. Hierbij zou volgens hem de familie Cammingha een van de belangrijkste zijn geweest en zelfs als stichter aangewezen kunnen worden. Opvallend is dat Mol dit in twijfel trekt omdat er in dat vroege stadium geen gegevens zijn over een relatie tussen de Camminghas en de dominicanen15 . Lambermond blijkt wel over dergelijke gegevens te beschikken en hij verklaart de vriendschap tussen de dominicanen en de Camminghas als volgt. In 1240 werd een lid van deze familie, Jelger genaamd, als abt gekozen door de abdijheren van Norbertijnenklooster Mariengaarde. Om de abtswijding te ontvangen moest hij naar Utrecht afreizen. Naast het ontvangen van de abtswijding bezocht hij met zijn gevolg het Dominicaner klooster waar hij op zijn kosten een complete maaltijd verzorgde. Hieruit concludeert Lambermond dat er een vriendschappelijke relatie was tussen de Dominicaner orde in Utrecht en Jelger Cammingha. Jelger zou bemiddeld hebben in het stichten van het dominicanen klooster in het noorden en dan specifiek in Leeuwarden. Ook de 18eeeuwse geschiedschrijver Bernardus de Jonghe benoemt de stichting ervan door de Camminghas als een gegeven feit maar Dr. S.P. Wolfs trekt dit net als Mol in twijfel omdat de bronnen waar de Jonghe zich op baseerde ten tijde van zijn onderzoek niet langer bestaan16 en zij dit gegeven dus niet kunnen verifiren. Al met al moeten we toch concluderen dat de stichting van het klooster niet mogelijk zou zijn geweest zonder de giften en medewerking van rijke burgers en de Friese adel. En dat de beschikbaarheid hiervan leidde tot nog een argument om de keuze voor Leeuwarden te verklaren. Alleen zouden we dit niet moeten zien als een simpele onderneming waarbij makkelijk geld los te krijgen is van de rijken, als we Mol moeten geloven. In een artikel over kloosters in Friesland schrijft hij namelijk: In de Friese landen ontbraken in de twaalfde eeuw de graven en hoog-adellijke geslachten die elders soms wel kloosters in n keer aan een ruime startdotatie hielpen17. De vraag waar het geld nou echt vandaan kwam is niet met een nduidend antwoord te verklaren, maar wat we wel weten is dat het geld er was en dat de familie Cammingha daar waarschijnlijk een rol in heeft gespeeld. Het geld en de bezittingen die beschikbaar werden gesteld door de rijke Friezen bij de stichting van het klooster hebben natuurlijk bijgedragen aan het succes van de dominicanen. En dit geld bleef ook na de stichting maar doorstromen uit erfenissen en giften van de rijke Friezen. Zo noemt Wolfs bijvoorbeeld de mogelijke betrokkenheid van de familie Cammingha bij de wederopbouw van de grote kerk en het klooster na een grote brand in 139218. Verrassend is dat Schuur, die zich hierbij
14 15

Hendrikus M.M Lambermond, De Dominicanen te Leeuwarder, 1245-1945 (Albertinum: Nijmegen, 1967), p18-20 J.A. Mol, Het Leeuwarder Dominicanenklooster in de middeleeuwen in Dominicusdag 1245-1995 : 750 jaar Dominicaanse aanwezigheid in Leeuwarden (Leeuwarden: Comit Dominicusdag 1245-1995, 1996), p25 16 Petrus Franciscus Wolfs , Studies over Noordnederlandse dominicanen in de middeleeuwen (Assen: Van Gorcum & Comp, 1973), p7-8 17 J.A. Mol,(2001) Bemiddelaars voor het hiernaarmaals - Kloosterlingen in middeleeuws Frisia. Geraadpleegd op 18 April 2011, http://argyf.fryske-akademy.eu/fa/utjeften/Online/Skiednis,%20Letterkunde%20en%20Nammekunde/bemiddelaarsvoor-het-hiernamaals
18

Petrus Franciscus Wolfs, Studies over Noordnederlandse dominicanen in de middeleeuwen (Assen: Van Gorcum & Comp, 1973), p8

baseert op archeologisch onderzoek, niet de betrokkenheid van de Camminghas betwijfelt, maar of de brand zelf de kerk en het klooster wel heeft aangetast. De hele Grote Kerk bestaat namelijk uit steen met uitzondering van het houten dak. Nu is gebleken dat dit dak sinds de bouw nooit is vervangen terwijl dat onderdeel van de kerk waarschijnlijk het meest kwetsbaar was. Zoals Schuur het zelf ook noemt, een raadsel dus19. Waar in ieder geval vanuit kan worden gegaan was dat de stroom van geld niet zo maar ophield. Ook niet vanaf de zijde van de Camminghas, die nauw contact bleven houden en zich volgens Mol zelfs lieten begraven in hun kerk20.

19 20

J.R.G Schuur, Leeuwarden voor 1435 (Groningen: University of Groningen, 1979), p128 J.A. Mol, Het Leeuwarder Dominicanenklooster in de middeleeuwen in Dominicusdag 1245-1995 : 750 jaar Dominicaanse aanwezigheid in Leeuwarden (Leeuwarden: Comit Dominicusdag 1245-1995, 1996), p25

Tot Slot
In de inleiding is de bijzondere keuze voor Leeuwarden al aangetoond. Met definitie van Hohenberg kunnen we zeggen dat Leeuwarden een kleine stad was en dat het dus bijzonder is dat de dominicanen zich juist daar vestigden gezien hun normale vestigingspatroon waarin zij vooral voor de grote steden kozen. De keuze voor Leeuwarden is goed te verklaren vanuit de volgende drie belangrijke redenen. Allereerst verwachten de dominicanen dat Leeuwarden zou uitgroeien tot een grote handelsstad door haar ligging aan de Middelsee. Deze hoop was al snel vervlogen toen in 1350 de hele zeehandel stil lag door het dichtslibben van de Middelsee. Toch bleef Leeuwarden groeien en was het de grootste stad in Friesland. Een andere belangrijke reden was dat vestiging in Leeuwarden een groot achterland opende wat andere steden niet hadden. In dit achterland predikten en bedelden de dominicanen. Doordat zij zo populair waren onder de bevolking leidde dit uiteindelijk tot hun grote rijkdom. Het klooster werd namelijk geregeld opgenomen in de testamenten van rijke burgers. Ook werd er fors betaald voor de zielenmissen en zielenzorg die de dominicanen verrichten in hun achterland. De derde reden voor vestiging in Leeuwarden was de beschikbaarheid van vele weldoeners. De Dominicanen hadden in hun eerdere tochten al veel vrienden gemaakt in Friesland zodat zij daar vrij gemakkelijk aan een startkapitaal en grond konden komen. De belangrijkste familie die hierbij een rol speelde zijn de Camminghas. Zij worden gezien als de stichters van het klooster ook al is er veel discussie over hun aandeel hierin. Uiteindelijk is bijna iedereen het er wel over eens dat zij bij de stichting betrokken waren maar er blijft rondom dit punt toch een discussie bestaan. Naast het geld en de grond die zij hoogstwaarschijnlijk aan de dominicanen gegeven hebben, speelde een lid van deze familie, Jelger Cammingha een belangrijke rol in het naar Friesland halen van de dominicanen door zijn goede contacten met het dominicaner klooster in Utrecht. We concluderen dus dat er drie redenen zijn die de opmerkelijke beslissing van de dominicanen om een klooster op te richten in Leeuwarden verklaren; de potentie als handelsstad, het grote achterland en de aanwezigheid van weldoeners en hun geld.

10

Literatuurlijst
Algera, J. Leeuwarden door de Eeuwen heen. Harlingen: Poort, 1935 Hinnebusch, William A. The Dominicans. A short history. New York: Staten Island, 1975 Hohenberg Paul M. , Lees Lynn H. The making of urban Europe 1000-1950. Cambridge: Harvard University Press, 1985 Kalma, J.J. Geschiedenis van Friesland. Drachten: Uitgeverij Laverman Lambermond, Hendrikus M.M. De Dominicanen te Leeuwarder. Nijmegen: Albertinum, 1965 Mol, J.A., Het Leeuwarder Dominicanenklooster in de middeleeuwen in Dominicusdag 1245-1995 : 750 jaar Dominicaanse aanwezigheid in Leeuwarden. Leeuwarden: Comit Dominicusdag 1245-1995, 1996 Mol, J.A (2001) Bemiddelaars voor het hiernaarmaals - Kloosterlingen in middeleeuws Frisia. Geraadpleegd op 18 April 2011, http://argyf.fryskeakademy.eu/fa/utjeften/Online/Skiednis,%20Letterkunde%20en%20Nammekunde/bemiddelaarsvoor-het-hiernamaals Noonen Paul N. Leeuwarden 750-2000 hoofdstad van Friesland Franeker: Van Wnen, 1999 Schuur, J. R. G Leeuwarden voor 1435. Groningen: University of Groningen, 1979 Wolfs, Petrus Franciscus Studies over Noordnederlandse dominicanen in de middeleeuwen. Assen: Van Gorcum & Comp, 1973

11

You might also like